EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32014R0897

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 897/2014 van de Commissie van 18 augustus 2014 tot vaststelling van specifieke uitvoeringsbepalingen voor programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gefinancierd in het kader van Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument

PB L 244 van 19.8.2014, p. 12–54 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 27/06/2020

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2014/897/oj

19.8.2014   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 244/12


UITVOERINGSVERORDENING (EU) Nr. 897/2014 VAN DE COMMISSIE

van 18 augustus 2014

tot vaststelling van specifieke uitvoeringsbepalingen voor programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gefinancierd in het kader van Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 291,

Gezien Verordening (EU) nr. 232/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een Europees nabuurschapsinstrument (1), en met name artikel 12,

Gezien Verordening (EU) nr. 236/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften en procedures voor de tenuitvoerlegging van de instrumenten van de Unie ter financiering van extern optreden (2), en met name artikel 6, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Een van de componenten van Verordening (EU) nr. 232/2014 betreft de samenwerking tussen enerzijds een of meer lidstaten van de Europese Unie en anderzijds een of meer partnerlanden als bedoeld in bijlage I bij die verordening en/of de Russische Federatie. Deze samenwerking vindt plaats aan het gemeenschappelijke stuk van de buitengrens van de Unie om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken.

(2)

In Verordening (EU) nr. 236/2014 worden voorschriften vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van de steun die eigen zijn aan alle instrumenten voor extern optreden.

(3)

Verordening (EU) nr. 232/2014 stipuleert dat uitvoeringsvoorschriften dienen te worden vastgesteld met specifieke bepalingen voor de tenuitvoerlegging van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking. Deze voorschriften dienen onder meer bepalingen te omvatten inzake de percentages en de methoden voor medefinanciering; de inhoud, opstelling, wijziging en afsluiting van gezamenlijke operationele programma's; de rol en functie van de programmastructuren, met inbegrip van hun hoedanigheid, effectieve identificatie, aansprakelijkheid en verantwoordelijkheid, een beschrijving van de beheers- en controlesystemen, en de voorwaarden voor het technische en financiële beheer van de EU-steun; de terugvorderingsprocedures in alle deelnemende landen; toezicht en evaluatie; activiteiten met betrekking tot zichtbaarheid en informatie; gedeeld en indirect beheer.

(4)

Het programmeringsdocument waarin is voorzien bij artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 232/2014, stelt de strategische doelstellingen vast voor grensoverschrijdende samenwerking, naast de thematische doelstellingen en verwachte resultaten van die samenwerking en omvat de lijst van de op te zetten operationele programma's.

(5)

Grensoverschrijdende samenwerking dient ten uitvoer te worden gelegd door middel van meerjarige gezamenlijke operationele programma's die betrekking hebben op samenwerking voor een grens of een cluster van grenzen en die bestaan uit meerjarige prioriteiten die gericht zijn op een coherente reeks thematische doelstellingen en met steun van de Unie kunnen worden uitgevoerd.

(6)

Er dienen uitvoeringsvoorschriften te worden vastgesteld die specifieke bepalingen voor de uitvoering van de grensoverschrijdende samenwerking uit hoofde van Verordening (EG) nr. 232/2014 vastleggen, maar die de deelnemende landen tegelijk een zekere speelruimte bieden bij de nadere organisatie en uitvoering van elk specifieke programma gelet op de bijzondere kenmerken ervan. Op basis van dit beginsel en in overeenstemming met deze verordening moeten de deelnemende landen gezamenlijk voorstellen voor gezamenlijke operationele programma's ter goedkeuring bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 232/2014.

(7)

Rekening houdend met het feit dat alle deelnemende landen moeten worden betrokken bij de besluitvormingsstructuren van het programma en dat de tenuitvoerleggingstaken gewoonlijk worden toevertrouwd aan een beheerautoriteit die in een lidstaat is gevestigd, bestaat de behoefte aan regelgeving voor de organisatiestructuur van de beheerautoriteit en de verdeling van de taken binnen en tussen alle organen die deel uitmaken van de programmastructuren.

(8)

Op basis van de lessen die zijn getrokken uit de programmeringsperiode 2007-2013, zal de Commissie niet automatisch de eindverantwoordelijkheid op zich nemen voor terugvorderingen in de partnerlanden. Om die reden werden in de uitvoeringsvoorschriften nieuwe bepalingen vastgesteld voor meer verantwoordelijkheid van de deelnemende landen wat betreft beheer, controle en audit. De programma's moeten hun eigen beheer- en controlesystemen vaststellen op basis van deze voorschriften. De partnerlanden moeten de beheerautoriteiten bijstaan bij de uitvoering van de programma's door het opzetten van nationale autoriteiten, controlecontactpunten en een auditgroep.

(9)

Overeenkomstig artikel 10, lid 8, van Verordening (EU) nr. 232/2014 worden indien noodzakelijk overeenkomsten tussen de deelnemende landen en de beheerautoriteit ondertekend voor het vaststellen van bepalingen die niet zijn opgenomen in de financieringsovereenkomsten met de partnerlanden of de Russische Federatie.

(10)

Op basis van de lessen die zijn getrokken uit de programmeringsperiode 2007-2013, zullen de procedures voor het gunnen van subsidies en de voorschriften die door de Commissie zijn ontworpen voor externe acties niet langer van verplichtende aard zijn. De programma's moeten procedures kunnen toepassen die in de deelnemende landen zijn ontwikkeld, mits aan een aantal normen van deze verordening wordt voldaan.

(11)

Overeenkomstig artikel 7, lid 7, van Verordening (EU) nr. 232/2014 kan financiering uit hoofde van deze verordening worden gecombineerd met financiering uit hoofde van andere relevante Unieverordeningen. Hierdoor wordt een overdracht mogelijk van financiering uit hoofde van Verordening (EU) nr. 232/2014 naar programma's die worden gefinancierd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad (3). Een vergelijkbaar voorschrift bestaat in Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad (4) voor financiering die van Verordening (EU) nr. 232/2014 moet worden overgedragen ter dekking van de deelname van begunstigden van deze laatste verordening aan programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die door de onderhavige verordening worden bestreken. Deze nieuwe voorschriften vergemakkelijken de beheerprocedures voor de deelname van deze landen aan de programma's.

(12)

Aangezien de programma's gewoonlijk in gedeeld beheer ten uitvoer worden gelegd, dienen de beheer- en controlesystemen overeen te stemmen met de voorschriften van de Unie, meer bepaald Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (5), Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie (6), alsook Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad (7). De Commissie moet zich ervan vergewissen dat de financiering van de Unie wordt gebruikt overeenkomstig de toepasselijke voorschriften tijdens de tenuitvoerlegging van de programma's.

(13)

Deze maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij Verordening (EG) nr. 232/2014 ingestelde comité.

(14)

Om te zorgen voor een tijdige programmering en tenuitvoerlegging van de programma's dient deze verordening in werking te treden op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

DEEL EEN

ONDERWERP EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

In deze verordening worden gedetailleerde bepalingen vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van programma's voor grensoverschrijdende samenwerking als bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) nr. 232/2014 en artikel 6, lid 2, van Verordening (EU) nr. 236/2014.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a)   „programma”: een gezamenlijk operationeel programma als bedoeld in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 232/2014;

b)   „deelnemende landen”: alle lidstaten, alle partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking, en elk EER-land dat aan een programma deelneemt;

c)   „programmeringsdocument”: het document dat is bedoeld in artikel 9, lid 1, van Verordening (EU) nr. 232/2014 en waarin de strategische doelstellingen, de lijst van programma's, de indicatieve meerjarentoewijzingen en de geografische subsidiabiliteitscriteria worden vastgesteld;

d)   „programmagebied”: kernregio's, aangrenzende regio's, belangrijke sociale, economische of culturele centra en territoriale eenheden als respectievelijk bedoeld in artikel 8, leden 3 en 4, van Verordening (EU) nr. 232/2014;

e)   „kernregio's”: de territoriale eenheden als bedoeld in artikel 8, lid 1, van Verordening (EU) nr. 232/2014 en grensgebieden in geografische entiteiten van het instrument voor pretoetredingssteun en in EER-landen, als bedoeld in het programmeringsdocument;

f)   „aangrenzende regio's”: de territoriale eenheden als bedoeld in artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) nr. 232/2014 en aan kernregio's grenzende gebieden in geografische entiteiten van het instrument voor pretoetredingssteun en in EER-landen;

g)   „gezamenlijk comité van toezicht”: het gezamenlijk comité dat verantwoordelijk is voor het toezicht op de tenuitvoerlegging van het programma;

h)   „beheerautoriteit”: de door de deelnemende landen aangewezen autoriteit of het door de deelnemende landen aangewezen lichaam, belast met het beheer van het programma;

i)   „nationale autoriteit”: de door elk deelnemend land aangewezen entiteit die de eindverantwoordelijkheid draagt voor de ondersteuning van de beheerautoriteit met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het programma op het eigen grondgebied;

j)   „gezamenlijk technisch secretariaat”: het orgaan dat door de deelnemende landen wordt opgericht om de programma-organen bij te staan;

k)   „financieringsinstrumenten”: ter aanvulling bedoelde en voor een of meer specifieke beleidsdoelen van de Unie bestemde financiële steunmaatregel van de Unie. Dergelijke instrumenten kunnen de vorm aannemen van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigen vermogen, leningen, garanties, of andere risicodelende instrumenten, en mogen, in voorkomend geval, worden gecombineerd met een subsidie;

l)   „partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking”: de landen en gebieden als genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 232/2014, de Russische Federatie en de begunstigden als genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 231/2014, indien wordt voorzien in medefinanciering uit hoofde van laatstgenoemde verordening;

m)   „onregelmatigheid”: elke inbreuk op een financieringsovereenkomst, een contract of toepasselijke wetgeving, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van het programma betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou worden benadeeld;

n)   „bijdrage van de Unie”: het deel van de subsidiabele uitgaven van het programma of project dat door de Unie wordt gefinancierd;

o)   „contract”: elk aanbestedings- of subsidiecontract dat in het kader van een programma wordt gesloten;

p)   „grote infrastructuurprojecten”: projecten die een reeks werkzaamheden, activiteiten of diensten omvatten die bestemd zijn om een specifieke, ondeelbare functie met duidelijk vastgestelde doelen van gemeenschappelijk belang te vervullen met de bedoeling grensoverschrijdende investeringen en baten te realiseren en waarbij een begrotingsonderdeel van minstens 2,5 miljoen euro is toegewezen voor het verwerven van infrastructuur;

q)   „intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een beheerautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete projecten uitvoeren;

r)   „contractant”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een aanbestedingscontract is ondertekend;

s)   „begunstigde”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon met wie een subsidiecontract is ondertekend;

t)   „boekjaar”: het tijdvak van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar, dat het tijdvak van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat. Het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2024. Bij indirect beheer met een internationale organisatie in de zin van artikel 80 is het boekjaar gelijk aan het begrotingsjaar;

u)   „begrotingsjaar”: het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december.

DEEL TWEE

GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN

TITEL I

ALGEMEEN UITVOERINGSKADER

HOOFDSTUK 1

Programma's

Artikel 3

Voorbereiding

Elk programma wordt voorbereid in onderlinge overeenkomst tussen alle deelnemende landen, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 232/2014, het programmeringsdocument en deze verordening.

Artikel 4

Inhoud

Elk programma dient in het bijzonder de volgende informatie te omvatten:

1.

Inleiding: een korte beschrijving van de voorbereidende stappen van het programma, met informatie betreffende het overleg en de ondernomen acties om de deelnemende landen en andere belanghebbenden bij de voorbereiding van het programma te betrekken.

2.

Beschrijving van het programmagebied:

a)

kernregio's: een lijst van de subsidiabele territoriale eenheden als uiteengezet in het programmeringsdocument en, indien relevant, elke uitbreiding daarvan overeenkomstig artikel 8, lid 4, van Verordening (EU) nr. 232/2014 en overeenkomstig de vereisten van het programmeringsdocument;

b)

aangrenzende regio's, indien van toepassing: een lijst van de aangrenzende regio's, de motivering voor hun opname overeenkomstig de vereisten van het programmeringsdocument en de voorwaarden voor hun deelname aan het programma, zoals besloten door de deelnemende landen;

c)

belangrijke sociale, economische of culturele centra als bedoeld in artikel 8, lid 3, van Verordening (EU) nr. 232/2014, indien van toepassing: een lijst van centra per prioriteit, de motivering voor hun opname overeenkomstig de vereisten van het programmeringsdocument en de voorwaarden voor hun deelname aan het programma, zoals besloten door de deelnemende landen;

d)

een kaart van het programmagebied, met de naam van elke territoriale eenheid en, indien van toepassing, het onderscheid tussen de territoriale eenheden als bedoeld onder a), b) en c);

e)

naast de beschrijving van het programmagebied, wordt, indien van toepassing, vermeld of het voornemen bestaat om gebruik te maken van artikel 10, lid 5, van Verordening (EU) nr. 232/2014 onder de voorwaarden van het programmeringsdocument.

3.

Programmastrategie:

a)

een beschrijving van de programmastrategie met de keuze van de thematische doelstellingen en de daarmede overeenstemmende prioriteiten overeenkomstig de bepalingen van het programmeringsdocument;

b)

een rechtvaardiging van de gekozen strategie, gebaseerd op:

een analyse van de sociaaleconomische en milieusituatie van het programmagebied in termen van sterke en zwakke punten en de behoeften op middellange termijn op grond van deze analyse;

een beschrijving van de lessen die werden getrokken uit voorgaande grensoverschrijdende programma's;

gebaseerd op een ruime raadpleging van de belanghebbenden, informatie over de samenhang met andere door de Unie gefinancierde programma's in de betrokken landen en regio's en een analyse van de samenhang met de nationale en regionale strategieën en beleidsmaatregelen;

een risico-analyse en verzachtende maatregelen;

c)

een beschrijving van objectief vaststelbare indicatoren, met name:

de verwachte resultaten voor elke doelstelling, en de daarmede overeenstemmende resultaatindicatoren met een uitgangspunt en een streefwaarde;

de resultaatindicatoren voor elke prioriteit, met een becijferde streefwaarde, die naar verwachting tot het resultaat zullen bijdragen;

d)

een beschrijving van de manieren om sectoroverschrijdende vraagstukken te stroomlijnen, waar van toepassing: democratie en mensenrechten, duurzaamheid van het milieu, gelijke kansen en hiv/aids.

4.

Structuren en aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en de beheerorganen:

a)

de samenstelling van het gezamenlijk comité van toezicht en de taken ervan;

b)

de beheerautoriteit en de aanwijzing ervan;

c)

de nationale autoriteiten van alle deelnemende landen, meer bepaald, de autoriteit in elk deelnemend land als bedoeld in de artikelen 20 en 31 en voor zover relevant de ondersteunende structuren, andere dan bedoeld onder e), en f);

d)

de procedure voor het opzetten van het gezamenlijke technische secretariaat, en van filialen daarvan, en de taken ervan, voor zover relevant;

e)

de auditautoriteit en de leden van de auditgroep;

f)

het orgaan of de organen die zijn aangewezen als controlecontactpunten in alle deelnemende landen en zijn/hun taken overeenkomstig artikel 32.

5.

Tenuitvoerlegging van het programma:

a)

een korte beschrijving van de beheer- en controlesystemen overeenkomstig artikel 30;

b)

een tijdschema voor de tenuitvoerlegging van het programma;

c)

een beschrijving van de selectieprocedures voor projecten overeenkomstig artikel 30;

d)

een beschrijving per prioriteit van de aard van de steun overeenkomstig artikel 38, inclusief een lijst van te selecteren projecten via de rechtstreekse gunningsprocedure of via bijdragen aan financiële instrumenten. Er dient ook een indicatief tijdschema te zijn voor de selectie van projecten die overeenkomstig artikel 41 worden gefinancierd;

e)

een beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand en de toepasselijke procedures voor het plaatsen van opdrachten;

f)

een beschrijving van de systemen voor toezicht en evaluatie, samen met een indicatief plan voor toezicht en evaluatie voor de hele duur van het programma;

g)

de communicatiestrategie voor de hele programmaperiode en een indicatief informatie- en communicatieplan voor het eerste jaar;

h)

informatie over de naleving van de regelgevingsvereisten als neergelegd in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad (8);

i)

een indicatief financieel plan met twee tabellen (zonder enige onderverdeling per deelnemend land):

een tabel met de jaarlijkse voorlopige financiële toewijzingen voor vastleggingen en betalingen voor steun van de Unie aan elke thematische doelstelling en technische bijstand. De toewijzingen voor het eerste jaar omvatten de kosten voor de voorbereidende acties krachtens artikel 16;

een tabel met de voorlopige bedragen van de financiële toewijzingen voor steun van de Unie en de medefinanciering voor de hele programmaperiode voor elke thematische doelstelling en technische bijstand;

j)

de regels voor subsidiabiliteit van de kosten als bedoeld in artikel 48 en artikel 49;

k)

de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de deelnemende landen overeenkomstig artikel 74;

l)

de voorschriften voor de overdracht van, het gebruik van en het toezicht op medefinanciering;

m)

een beschrijving van de IT-systemen voor rapportage en de uitwisseling van computergegevens tussen de beheerautoriteit en de Commissie;

n)

de taal of talen die voor het programma worden gebruikt overeenkomstig artikel 7.

Artikel 5

Vaststelling

1.   Binnen één jaar na de goedkeuring van het programmeringsdocument dienen de deelnemende landen gezamenlijk een voorstel voor een programma in bij de Commissie waarin alle elementen zijn vervat die in artikel 4 zijn genoemd. De deelnemende landen bevestigen schriftelijk hun akkoord met de inhoud van het programma vóór de indiening ervan bij de Commissie.

2.   De Commissie gaat na of het programma alle in artikel 4 genoemde elementen bevat. De Commissie evalueert de consistentie van het programma met Verordening (EU) nr. 232/2014, het programmeringsdocument, deze verordening en enige andere ter zake doende EU-wetgeving. Bij de evaluatie worden met name onderzocht:

a)

de kwaliteit van de analyse, de consistentie ervan met de voorgestelde prioriteiten en met andere door de Unie gefinancierde programma's;

b)

de precisie van het financiële plan;

c)

de overeenstemming met Richtlijn 2001/42/EG.

3.   Binnen drie maanden na de datum voor indiening van het programma maakt de Commissie opmerkingen en verzoekt zij indien nodig om herziening. Binnen twee maanden na het verzoek van de Commissie verstrekken de deelnemende landen alle nodige informatie. Binnen zes maanden na de datum voor indiening van het programma keurt de Commissie het programma goed, mits met alle opmerkingen van de Commissie terdege rekening is gehouden. De Commissie kan dit tijdschema aanpassen rekening houdend met de aard van de vereiste herzieningen.

4.   Elk programma wordt bij besluit van de Commissie vastgesteld voor de hele looptijd van het programma overeenkomstig artikel 10, lid 4, van Verordening (EU) nr. 232/2014.

Artikel 6

Wijzigingen en herziening

1.   Wijzigingen van het programma die de aard en de doelstellingen ervan niet significant wijzigen worden als niet-substantieel beschouwd. Met name houdt dat het volgende in:

a)

cumulatieve wijzigingen tot 20 % van de initieel toegewezen bijdrage van de Unie voor elke thematische doelstelling of technische bijstand, of zoals gewijzigd krachtens lid 2, een overdracht betreffend tussen thematische doelstellingen of van technische bijstand naar thematische doelstellingen;

b)

cumulatieve wijzigingen tot 20 % van de initieel toegewezen bijdrage van de Unie voor elke thematische doelstelling, of zoals gewijzigd krachtens lid 2, een overdracht betreffend van thematische doelstellingen naar technische bijstand.

Wijzigingen van het financiële plan van het programma als bedoeld onder a) kunnen rechtstreeks door de beheerautoriteit worden gedaan, na voorafgaande goedkeuring door het gezamenlijk comité van toezicht. De beheerautoriteit stelt de Commissie in kennis van elke dergelijke wijziging, uiterlijk in het volgende jaarverslag, en verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.

In geval van wijzigingen van het financiële plan van het programma als bedoeld onder b) verzoekt de beheerautoriteit eerst om goedkeuring van zowel het gezamenlijk comité van toezicht als van de Commissie.

2.   Na gemotiveerd verzoek van het gezamenlijk comité van toezicht of op initiatief van de Commissie na overleg met het gezamenlijk comité van toezicht, kunnen programma's worden herzien ten gevolge van een van de volgende feiten:

a)

herziening van het programmeringsdocument;

b)

belangrijke sociaaleconomische wijzigingen of aanzienlijke wijzigingen in het programmagebied;

c)

problemen met de tenuitvoerlegging;

d)

wijzigingen in het financiële plan buiten de flexibiliteitsmarge als bedoeld in lid 1, of enige andere wijziging die de aard en de doelstellingen van het programma op aanzienlijke wijze raakt;

e)

audits, toezicht en evaluaties.

3.   Verzoeken tot herziening van programma's dienen goed te worden onderbouwd en de verwachte gevolgen van de wijzigingen van het programma te weerspiegelen.

4.   De Commissie onderzoekt de verstrekte informatie overeenkomstig de leden 2 en 3. Indien de Commissie opmerkingen heeft, verstrekt de beheerautoriteit alle noodzakelijke aanvullende informatie aan de Commissie. Binnen vijf maanden na de indiening van verzoek tot herziening keurt de Commissie het verzoek goed, mits met alle opmerkingen van de Commissie terdege rekening is gehouden.

5.   Elke herziening van een programma in de gevallen als bedoeld in lid 2 of in artikel 66, lid 5, wordt vastgesteld bij besluit van de Commissie en kan een noodzakelijke wijziging tot gevolg hebben van de financieringsovereenkomsten als bedoeld in de artikelen 8 en 9.

Artikel 7

Taalregeling

1.   Elk programma kiest als werktaal één of meer officiële talen van de Unie. Daarnaast kunnen de deelnemende landen besluiten andere, in de Unie niet-officiële, talen als werktaal te gebruiken. De keuze van de werktaal of werktalen wordt in het programma beschreven zoals vereist bij artikel 4.

2.   Met het oog op het partnerschapsaspect van de programma's kunnen de begunstigden documenten met betrekking tot hun project in hun eigen nationale taal bij de beheerautoriteit indienen, mits deze mogelijkheid uitdrukkelijk in het programma wordt vermeld en het gezamenlijk comité van toezicht via de beheerautoriteit de nodige tolk- en vertaalvoorzieningen ter beschikking stelt.

3.   De kosten voor vertalingen en tolken voor alle talen die door het programma werden gekozen, worden gedekt hetzij door de begroting technische bijstand op programmaniveau, hetzij door de begroting van elk individueel project op projectniveau.

HOOFDSTUK 2

Financieringsovereenkomsten

Artikel 8

Financieringsovereenkomsten met partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking

1.   De Commissie sluit een financieringsovereenkomst met elk van de partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking. Er kunnen ook financieringsovereenkomsten worden ondertekend door de overige deelnemende landen en door de beheerautoriteit of door het land dat de beheerautoriteit huisvest.

2.   De financieringsovereenkomsten worden ondertekend uiterlijk op het eind van het jaar dat volgt op het jaar van het besluit van de Commissie tot vaststelling van het programma. Indien echter bij een programma meer dan één partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking is betrokken, wordt vóór die datum ten minste één financieringsovereenkomst door alle partijen ondertekend. De andere partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking kunnen hun respectieve financieringsovereenkomsten dan later ondertekenen. In afwachting van de inwerkingtreding van zijn financieringsovereenkomst kan de externe component van het programma met dat partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking niet wordt aangevat. Indien een programma wordt medegefinancierd uit hoofde van Verordening (EU) nr. 231/2014 en er meer dan één partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking is, wordt ten minste één financieringsovereenkomst met één deelnemend partnerland zoals genoemd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 232/2014 of met de Russische Federatie door alle partijen ondertekend, uiterlijk op het einde van het jaar dat volgt op het jaar van het besluit van de Commissie tot vaststelling van het programma.

Artikel 9

Financieringsovereenkomsten met medefinancierende partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking

1.   Indien de medefinanciering van een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking wordt overgedragen aan de beheerautoriteit, wordt de financieringsovereenkomst als bedoeld in artikel 8 eveneens ondertekend door de overige deelnemende lidstaten en partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking, alsook door de beheerautoriteit of door het land dat de beheerautoriteit huisvest.

2.   Die financieringsovereenkomst bevat bepalingen betreffende de medefinanciering door het partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking, zoals:

a)

het bedrag;

b)

het geplande gebruik en de voorwaarden voor gebruik, met inbegrip van de voorwaarden voor de aanvraag;

c)

de modaliteiten voor de betalingen;

d)

het financiële beheer;

e)

het bijhouden van bescheiden;

f)

de rapportageverplichtingen;

g)

de verificaties en controles;

h)

onregelmatigheden en terugvorderingen.

HOOFDSTUK 3

Andere overeenkomsten en memoranda van overeenstemming

Artikel 10

Inhoud

De beheerautoriteit kan memoranda van overeenstemming of enige andere overeenkomst sluiten met de partnerlanden en daarin bepalingen voor de programma's vaststellen, meer bepaald nationale medefinanciering, specifieke financiële verantwoordelijkheden, financiële controles en terugvorderingen.

De inhoud van deze memoranda van overeenstemming of enige andere overeenkomst dient overeen te stemmen met de bepalingen van deze verordening en de financieringsovereenkomst(en).

HOOFDSTUK 4

Uitvoering

Artikel 11

Methoden voor tenuitvoerlegging

De programma's worden gewoonlijk in gedeeld beheer met de lidstaten ten uitvoer gelegd overeenkomstig artikel 59 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. De deelnemende landen kunnen tenuitvoerlegging in indirect beheer voorstellen door een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking of een internationale organisatie overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

Programma's die ten uitvoer worden gelegd in indirect beheer, vallen onder deel 3 van deze verordening.

TITEL II

MEDEFINANCIERING

Artikel 12

Medefinancieringspercentage

1.   De medefinanciering bedraagt minimaal 10 % van de bijdrage van de Unie.

2.   De medefinanciering wordt zo evenwichtig mogelijk over de looptijd van het programma verdeeld, zodat de doelstelling van minimaal 10 % aan het eind van het programma is bereikt.

3.   Steun in het kader van het programma wordt verleend overeenkomstig de toepasselijke EU-voorschriften inzake steunmaatregelen van de staten in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

Artikel 13

Bronnen voor medefinanciering

1.   Medefinanciering is financiering uit andere bronnen dan de Unie.

2.   Binnen elk programma kunnen de deelnemende landen de bron, het bedrag en de verdeling van de medefinanciering vrij bepalen.

3.   Indien een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking zijn medefinanciering overdraagt aan de beheerautoriteit, worden de regelingen voor de verstrekking, het gebruik en de controle van de medefinanciering uiteengezet in de financieringsovereenkomst als bedoeld in artikel 9 en indien van toepassing in de overeenkomsten als bedoeld in artikel 10.

4.   In alle andere gevallen kunnen de regelingen die van toepassing zijn op de medefinanciering worden uiteengezet in de overeenkomsten als bedoeld in artikel 10.

Artikel 14

Bijdragen in natura

1.   Elke gratis verstrekking van niet-financiële middelen door een derde partij wordt beschouwd als een bijdrage in natura op programma- of projectniveau. De kosten voor personeel dat is toegewezen aan een project of programma, worden niet beschouwd als een bijdrage in natura, maar kunnen worden beschouwd als deel uitmakend van de minimale medefinanciering van 10 % als bedoeld in artikel 12, indien zij worden betaald door begunstigden of deelnemende landen.

2.   Bijdragen in natura zijn niet-subsidiabele kosten en kunnen niet worden beschouwd als deel uitmakend van de minimale medefinanciering van 10 % als bedoeld in artikel 12.

TITEL III

PERIODE VOOR TENUITVOERLEGGING

Artikel 15

Periode voor tenuitvoerlegging

De periode voor tenuitvoerlegging van elk programma vangt aan ten vroegste op de dag van de vaststelling van het programma door de Commissie en eindigt uiterlijk op 31 december 2024.

Artikel 16

Startfase van het programma

1.   Het programma gaat in gedeeld beheer van start in de deelnemende lidstaten na ontvangst van de kennisgeving van de Commissie als bedoeld in artikel 25, lid 4, waaruit blijkt dat de documenten als bedoeld in dat artikel niet zijn vereist of dat geen verdere opmerkingen worden gemaakt. De deelnemende landen kunnen al vroeger voorbereidende acties starten die nodig zijn voor de beheer- en de controlesystemen. De daarmede verband houdende kosten zijn subsidiabel overeenkomstig artikel 36.

2.   Het programma gaat in indirect beheer als bedoeld in de artikelen 80 en 82 van start in de deelnemende lidstaten na de inwerkingtreding van de overeenkomst die budgettaire tenuitvoerleggingstaken toewijst aan een internationale organisatie of een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking.

3.   Daarnaast kunnen de volgende voorbereidende werkzaamheden die nodig zijn voor de start van het programma, worden aangevat:

a)

het opzetten van de beheerautoriteit en, waar van toepassing, het gezamenlijke technische secretariaat;

b)

de eerste vergaderingen van het gezamenlijk comité van toezicht met vertegenwoordigers van de partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking die nog geen financieringsovereenkomst hebben ondertekend, of waar de financieringsovereenkomst nog niet in werking is getreden;

c)

de voorbereiding en lancering van procedures voor projectselectie of de gunning van contracten, met een opschortingsclausule zolang de financieringsovereenkomsten niet in werking zijn getreden.

4.   Afhankelijk van de inwerkingtreding van de respectieve financieringsovereenkomsten mogen alleen voorbereidende acties als bedoeld in lid 1 en lid 3 worden ondernomen met het betrokken partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking.

Artikel 17

Stopzetting van het programma

1.   Indien geen enkel partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking de toepasselijke financieringsovereenkomst ondertekent voor de in artikel 8, lid 2, genoemde datum, wordt het programma stopgezet.

De reeds vastgelegde jaartranches van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling blijven beschikbaar gedurende hun normale looptijd, maar mogen alleen worden gebruikt voor activiteiten die uitsluitend in de betrokken lidstaten plaatsvinden en die werden aanbesteed voordat de Commissie tot de stopzetting besloot. De beheerautoriteit zendt het eindverslag binnen drie maanden na afloop van de contracten aan de Commissie, die handelt overeenkomstig de leden 2 en 3.

2.   Als het programma voor grensoverschrijdende samenwerking niet ten uitvoer kan worden gelegd ten gevolge van problemen in de betrekkingen tussen de deelnemende landen en in andere naar behoren gerechtvaardigde gevallen, kan de Commissie besluiten om het programma vóór het verstrijken van de termijn voor de tenuitvoerlegging stop te zetten, op verzoek van het gezamenlijk comité van toezicht of op eigen initiatief na raadpleging van het gezamenlijk comité van toezicht.

3.   Als het programma is stopgezet, zendt de beheerautoriteit het eindverslag binnen zes maanden na de datum van het Commissiebesluit. Na goedkeuring van de eerdere voorfinancieringen verricht de Commissie de eindbetaling of geeft zij zo nodig de laatste invorderingsopdracht. De Commissie annuleert tevens het niet-gebruikte saldo van de vastleggingen.

Als alternatief kan worden besloten de begrotingstoewijzing voor het programma te verlagen overeenkomstig artikel 6, lid 2, onder c).

4.   In de gevallen bedoeld in de leden 1 en 2 wordt niet-vastgelegde steun van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches of vastgelegde en geheel of gedeeltelijk geannuleerde jaartranches in hetzelfde begrotingsjaar, die niet zijn toegewezen aan een ander programma van dezelfde categorie van programma's voor externe samenwerking, toegewezen aan de interne programma's voor grensoverschrijdende samenwerking overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1299/2013.

Steun uit hoofde van Verordening (EU) nr. 232/2014 die overeenstemt met nog niet vastgelegde jaartranches of vastgelegde en geheel of gedeeltelijk geannuleerde jaartranches in hetzelfde begrotingsjaar, wordt gebruik ter financiering van andere programma's of projecten die in aanmerking komen uit hoofde van Verordening (EU) nr. 232/2014.

Artikel 18

Projecten

1.   Contracten voor grote infrastructuurprojecten die via de rechtstreekse gunningsprocedure werden geselecteerd, worden vóór 30 juni 2019 ondertekend en de bijdrage voor de financiële instrumenten wordt voor diezelfde datum verstrekt.

2.   Alle andere contracten worden vóór 31 december 2021 ondertekend.

3.   Alle projectactiviteiten die door het programma worden gefinancierd, eindigen uiterlijk op 31 december 2022.

Artikel 19

Afsluiting van het programma

1.   Tussen 1 januari 2023 en 30 september 2024 mogen alleen activiteiten worden uitgevoerd die verband houden met de afsluiting van het programma.

2.   Een programma wordt geacht te zijn afgesloten, indien:

a)

alle in het kader van dat programma gesloten contracten zijn afgesloten;

b)

het eindsaldo is betaald of terugbetaald;

c)

de overblijvende kredieten door de Commissie zijn geannuleerd.

3.   De afsluiting van het programma laat het recht van de Commissie onverlet om zo nodig later financiële correcties aan te brengen jegens de beheerautoriteit of de begunstigden, indien het eindbedrag voor het programma of de projecten naar aanleiding van na de afsluitingsdatum uitgevoerde controles moet worden herzien.

TITEL IV

PROGRAMMASTRUCTUREN

Artikel 20

Aanwijzing van de autoriteiten en de beheerorganen

1.   De deelnemende landen kiezen een nationale, regionale of lokale autoriteit of instantie, of een privaatrechtelijk lichaam met een publieke taak als beheerautoriteit. Dezelfde beheerautoriteit kan voor meer dan een programma worden aangewezen.

2.   De deelnemende landen wijzen een nationale, regionale of lokale autoriteit of instantie, die functioneel onafhankelijk is van de beheerautoriteit, aan als enige auditautoriteit. De auditautoriteit is gevestigd in de lidstaat waarin de beheerautoriteit is gehuisvest. Dezelfde auditautoriteit kan voor meer dan een programma worden aangewezen.

3.   Er kunnen een of meer intermediaire instanties worden aangewezen voor de uitvoering van bepaalde taken van de beheerautoriteit onder de verantwoordelijkheid van deze laatste. De regelingen die de beheerautoriteit en de intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk vastgelegd. De intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken werkterrein, alsook haar capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer.

4.   De deelnemende landen leggen in de beheer- en controlesystemen, en waar van toepassing in de financieringsovereenkomsten als bedoeld in de artikelen 8 en 9, en/of de overeenkomsten bedoeld in artikel 10, de voorschriften vast voor hun betrekkingen met de beheerautoriteit en de auditautoriteit, de betrekkingen tussen deze autoriteiten en de betrekkingen tussen deze autoriteiten en de Commissie.

5.   De lidstaat waar de beheerautoriteit is gevestigd, kan op eigen initiatief een coördinerende instantie aanwijzen die tot taak heeft contact met de Commissie te houden en informatie aan de Commissie te verstrekken, activiteiten van de andere aangewezen instanties te coördineren en te bevorderen dat het toepasselijke recht op geharmoniseerde wijze wordt toegepast.

6.   Elk deelnemend land wijst aan:

a)

een nationale autoriteit ter ondersteuning van de beheerautoriteit bij het beheer van het programma overeenkomstig het beginsel van gezond financieel beheer;

b)

een controlecontactpunt ter ondersteuning van de beheerautoriteit bij de controle van de programmaverplichtingen;

c)

een vertegenwoordiger voor de auditgroep als bedoeld in artikel 28, lid 2;

d)

vertegenwoordigers voor het gezamenlijk comité van toezicht als bedoeld in artikel 21.

HOOFDSTUK 1

Het gezamenlijk comité van toezicht

Artikel 21

Het gezamenlijk comité van toezicht

Binnen drie maanden na de datum van de vaststelling van het programma door de Commissie zetten de deelnemende landen het gezamenlijk comité van toezicht op.

Artikel 22

Samenstelling

1.   Het gezamenlijk comité van toezicht is samengesteld uit een of meer vertegenwoordigers die door elke deelnemend land worden aangewezen. De vertegenwoordigers worden op basis van hun functie en niet op persoonlijke titel aangewezen. Andere personen kunnen als waarnemers door het gezamenlijk comité van toezicht worden aangewezen.

2.   Waar het mogelijk en dienstig is, garanderen de deelnemende landen een passende deelname van alle betrokken actoren en meer bepaald lokale belanghebbenden, met inbegrip van maatschappelijke organisaties en lokale autoriteiten, teneinde hun participatie in de tenuitvoerlegging van het programma te verzekeren.

3.   De Commissie wordt in de hoedanigheid van waarnemer betrokken bij de werkzaamheden van het gezamenlijk comité van toezicht. De Commissie wordt op elke vergadering van het gezamenlijk comité van toezicht uitgenodigd, tezamen met de vertegenwoordigers van de deelnemende landen. De Commissie kan besluiten al dan niet deel te nemen aan alle of enkele vergaderingen van het gezamenlijk comité van toezicht.

4.   Het gezamenlijk comité van toezicht wordt voorgezeten door een van zijn leden, een vertegenwoordiger van de beheerautoriteit of enige andere persoon, zoals vastgesteld in het reglement van orde.

5.   Een vertegenwoordiger van de beheerautoriteit, van het gezamenlijke technische secretariaat of de intermediaire instantie als bedoeld in artikel 20, lid 3, wordt aangewezen als secretaris van het gezamenlijk comité van toezicht.

Artikel 23

Werking

1.   Het gezamenlijk comité van toezicht stelt zijn reglement van orde op en keurt hetzelve eenparig goed.

2.   Het gezamenlijk comité van toezicht streeft naar besluiten bij consensus. Het gezamenlijk comité van toezicht kan over bepaalde besluiten doen stemmen, vooral besluiten in verband met de uiteindelijke selectie van projecten en de subsidiebedragen die eraan worden toegewezen, overeenkomstig het reglement van orde.

3.   Elk deelnemend land heeft hetzelfde aantal stemmen ongeacht zijn aantal vertegenwoordigers.

4.   De secretaris, de Commissie of enige andere waarnemer heeft geen stemrecht.

5.   De voorzitter van het gezamenlijk comité van toezicht heeft een bemiddelende rol en leidt de debatten. De voorzitter heeft stemrecht indien hij een vertegenwoordiger is van een deelnemend land.

6.   Het gezamenlijk comité van toezicht vergadert ten minste eenmaal per jaar. Het gezamenlijk comité van toezicht wordt bijeengeroepen door de voorzitter op verzoek van de beheerautoriteit of na terdege gemotiveerd verzoek van een deelnemend land of de Commissie. Het gezamenlijk comité van toezicht kan ook besluiten bij schriftelijke procedure op initiatief van de voorzitter, de beheerautoriteit of elk deelnemend land, conform het reglement van orde.

7.   Na elke vergadering van het gezamenlijk comité van toezicht worden notulen opgemaakt, die door de voorzitter en de secretaris worden ondertekend. Een exemplaar van deze notulen wordt verstrekt aan de vertegenwoordigers van de deelnemende landen, de Commissie en alle andere waarnemers.

Artikel 24

Taken

1.   Het gezamenlijk comité van toezicht controleert de tenuitvoerlegging van het programma en de vooruitgang met betrekking tot de prioriteiten op basis van de objectief vaststelbare indicatoren en de daarmede samenhangende streefwaarden van het programma. Het gezamenlijk comité van toezicht onderzoekt alle kwesties in verband met de prestaties van het programma.

2.   Het gezamenlijk comité van toezicht kan aanbevelingen voor de uitvoering en evaluatie van het programma aan de beheerautoriteit doen. Het gezamenlijk comité van toezicht ziet toe op de maatregelen die naar aanleiding van zijn aanbevelingen worden genomen.

3.   Het gezamenlijk comité van toezicht heeft meer bepaald de volgende taken:

a)

goedkeuring van het werkprogramma en het financiële plan van de beheerautoriteit, met inbegrip van het geplande gebruik van technische bijstand;

b)

toezicht op de tenuitvoerlegging door de beheerautoriteit van het werkprogramma en het financiële plan;

c)

goedkeuring van de criteria voor de selectie van projecten die uit het programma worden gefinancierd;

d)

verantwoordelijkheid voor de evaluatie- en selectieprocedure van projecten die door het programma gefinancierd worden;

e)

goedkeuring van alle voorstellen tot herziening van het programma;

f)

onderzoek van alle door de beheerautoriteit ingediende verslagen en zo nodig het treffen van passende maatregelen;

g)

onderzoek van alle betwiste gevallen die door de beheerautoriteit te berde worden gebracht;

h)

controle en goedkeuring van het jaarverslag als bedoeld in artikel 77;

i)

controle en goedkeuring van het jaarlijkse toezicht- en evaluatieplan als bedoeld in artikel 78;

j)

controle en goedkeuring van de jaarlijkse informatie- en communicatieplannen als bedoeld in artikel 79.

4.   Ondank lid 3, onder d), kan het gezamenlijk comité van toezicht een comité voor de selectie van projecten opzetten dat onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam is.

HOOFDSTUK 2

Beheerautoriteit

Artikel 25

Aanwijzing

1.   De beheerautoriteit die door de aan het programma deelnemende landen is aangewezen, ondergaat bij besluit op het passende niveau een aanwijzingsprocedure in de lidstaat waarin zij is gevestigd.

2.   De aanwijzingsprocedure is gebaseerd op een verslag en een advies van een onafhankelijk auditorgaan dat nagaat in hoeverre de beheer- en controlesystemen, met inbegrip van de rol die de intermediaire instanties daarin hebben, voldoen aan de aanwijzingscriteria van bijlage I bij deze verordening. Het auditorgaan houdt er zo nodig rekening mee of de beheer- en controlesystemen voor het programma op de in de voorgaande programmeringsperiode gebruikte systemen lijken, alsook met eventuele bewijzen voor de goede werking ervan.

De rol van onafhankelijk auditorgaan wordt vervuld door de auditautoriteit of enige andere openbare of particuliere instantie met de nodige auditcapaciteit en die onafhankelijk functioneert van de beheerautoriteit. De auditautoriteit is werkzaam volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

3.   De lidstaat stelt de Commissie zo spoedig mogelijk na de vaststelling van het programma door de Commissie in kennis van het formele besluit als bedoeld in lid 1.

4.   Binnen twee maanden na ontvangst van het formele besluit als bedoeld in lid 1 kan de Commissie het onafhankelijke auditorgaan verzoeken om toezending van zijn verslag en advies, alsook om de beschrijving van de beheer- en controlesystemen, meer bepaald wat betreft de selectie van projecten. Indien de Commissie niet van plan is om deze documenten te verzoeken, stelt zij de lidstaat daar zo spoedig mogelijk van in kennis. Indien de Commissie om deze documenten verzoekt, kan zij binnen twee maanden na ontvangst ervan opmerkingen maken; de documenten worden in het licht van deze opmerkingen herzien. Indien de Commissie geen initiële of latere opmerkingen heeft, stelt zij de lidstaat daar zo spoedig mogelijk van in kennis.

5.   Als bestaande audit- en controleresultaten aantonen dat de aangewezen autoriteit niet meer voldoet aan de criteria van lid 2, stelt de lidstaat op een passend niveau, afhankelijk van de ernst van het probleem, een proeftijd vast waarin de nodige corrigerende maatregelen worden genomen.

Als de aangewezen autoriteit de vereiste corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat vastgestelde proeftijd uitvoert, beëindigt de lidstaat op het passende niveau de aanwijzing van de autoriteit.

De lidstaat stelt de Commissie onverwijld in kennis van het feit dat:

een aangewezen autoriteit onderworpen wordt aan een proeftijd, en verstrekt informatie over de corrigerende maatregelen en de respectieve proeftijd; of

na uitvoering van corrigerende maatregelen de proeftijd wordt beëindigd; of

de aanwijzing van een bepaalde autoriteit is beëindigd.

Onverminderd de toepassing van artikel 61 wordt de behandeling van aanvragen voor betalingen niet onderbroken als gevolg van de kennisgeving dat een lidstaat een proeftijd vaststelt voor een aangewezen autoriteit.

Indien de aanwijzing van een beheerautoriteit wordt beëindigd, wijzen de deelnemende landen een nieuwe autoriteit of instantie aan, als bedoeld in artikel 20, lid 1, om de taken van de beheerautoriteit over te nemen. Deze autoriteit of instantie ondergaat dan de aanwijzingsprocedure als bedoeld in lid 2 en de Commissie wordt ervan in kennis gesteld overeenkomstig lid 4. Deze wijziging vereist een herziening van het programma uit hoofde van artikel 6.

Artikel 26

Taken

1.   De beheerautoriteit is verantwoordelijk voor het beheer van het programma overeenkomstig het beginsel van gezond financieel beheer en zorgt ervoor dat de besluiten van het gezamenlijk comité van toezicht overeenstemmen met de toepasselijke wet- en regelgeving.

2.   Wat betreft het beheer van het programma doet de beheerautoriteit het volgende:

a)

steun verlenen aan de werkzaamheden van het gezamenlijk comité van toezicht en dat comité alle informatie verstrekken die het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de geboekte vorderingen bij de verwezenlijking van de verwachte resultaten en doelstellingen van het programma;

b)

opstellen en na goedkeuring door het gezamenlijk comité van toezicht indienen van het jaarverslag en het eindverslag voor de Commissie;

c)

informatie uitwisselen met de intermediaire instanties, het gezamenlijke technische secretariaat, de auditautoriteit en de begunstigden, voor zover deze relevant is voor de vervulling van hun taken of de uitvoering van projecten;

d)

een computersysteem opzetten en in stand houden voor de vastlegging en opslag van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, controle en audit vereiste gegevens over elk project, eventueel met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers aan projecten. Meer bepaald worden voor elk project de technische en financiële verslagen bewaard en opgeslagen. Het systeem verstrekt alle gegevens die nodig zijn voor het opstellen van aanvragen voor betalingen en jaarrekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een project of programma;

e)

de uitvoering van eventuele milieu-effectbeoordelingen op programmaniveau;

f)

de tenuitvoerlegging van informatie- en communicatieplannen overeenkomstig artikel 79;

g)

de tenuitvoerlegging van toezicht- en evaluatieplannen overeenkomstig artikel 78.

3.   Wat betreft de selectie en het beheer van projecten doet de beheerautoriteit het volgende:

a)

opstellen en starten van de selectieprocedures;

b)

beheren van de selectieprocedures voor projecten;

c)

de hoofdbegunstigde een document verstrekken waarin de voorwaarden voor steun voor elk project zijn uiteengezet, met inbegrip van het financieringsplan en het tijdschema voor de tenuitvoerlegging;

d)

de contracten ondertekenen met de begunstigden;

e)

het projectbeheer.

4.   Wat betreft de technische bijstand doet de beheerautoriteit het volgende:

a)

de gunningsprocedures voor contracten beheren;

b)

de contracten ondertekenen met de contractanten;

c)

de contracten beheren.

5.   Wat betreft het financiële beheer en de controle van het programma doet de beheerautoriteit het volgende:

a)

nagaan dat diensten, leveringen of werkzaamheden zijn uitgevoerd, geleverd en/of geïnstalleerd en dat de uitgaven die door de begunstigden worden gedeclareerd, door hen ook zijn gedaan overeenkomstig de toepasselijke wetgeving, programmaregelgeving en voorwaarden voor steun aan de projecten;

b)

garanderen dat de begunstigden die zijn betrokken bij de uitvoering van projecten, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die betrekking hebben op een project;

c)

doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico's;

d)

procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 30;

e)

de beheerverklaring opstellen en de jaarlijkse samenvatting als bedoeld in artikel 68;

f)

aanvragen voor betalingen opstellen en bij de Commissie indienen overeenkomstig artikel 60;

g)

de jaarrekeningen opstellen;

h)

rekening houden met de resultaten van alle audits die door de auditautoriteit of onder haar verantwoordelijkheid werden uitgevoerd bij het opstellen en indienen van de aanvragen voor betalingen;

i)

boekhoudkundige gegevens in elektronische vorm bijhouden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en over de betalingen aan begunstigden;

j)

een boekhouding bijhouden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de subsidie.

6.   De verificaties op grond van lid 5, onder a), omvatten de volgende procedures:

a)

administratieve verificaties voor elke aanvraag voor betalingen van begunstigden;

b)

verificaties ter plaatse van projecten.

De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan subsidie dat voor een project is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de auditautoriteit voor het beheer- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld.

7.   Verificaties ter plaatse van projecten uit hoofde van lid 6, onder b), kunnen steekproefsgewijs gebeuren.

8.   Als de instelling die de beheerautoriteit huisvest, tevens begunstigde van het programma is, moeten de regelingen voor de in lid 5, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.

Artikel 27

Gezamenlijk technisch secretariaat en filialen

1.   De deelnemende landen kunnen besluiten tot de oprichting van een gezamenlijk technisch secretariaat dat overeenkomstig artikel 4 in het programma moet worden beschreven.

2.   Het gezamenlijke technische secretariaat staat de beheerautoriteit, het gezamenlijk comité van toezicht en waar van toepassing de auditautoriteit bij in het uitvoeren van hun respectieve taken. Meer bepaald informeert het gezamenlijke technische secretariaat potentiële begunstigden over de mogelijkheden tot financiering in het kader van de programma's en biedt het de begunstigden steun bij de uitvoering van de projecten. Het gezamenlijke technische secretariaat kan ook als intermediaire instantie worden aangewezen als bedoeld in artikel 20, lid 3.

3.   Na een besluit daartoe van de deelnemende landen kunnen in de deelnemende landen filialen worden opgezet. De rol van deze filialen wordt beschreven in het programma en kan onder meer omvatten: communicatie, voorlichting, steunverlening aan de beheerautoriteit bij de evaluatie van projecten en de vervolgcontrole van de tenuitvoerlegging. In geen geval kan het filiaal worden belast met een taak die de uitoefening van openbaar gezag of het gebruik van discretionaire bevoegdheden inzake projecten impliceert.

4.   De werking van het gezamenlijke technische secretariaat en zijn filialen wordt gefinancierd uit de begroting voor technische bijstand.

HOOFDSTUK 3

Auditautoriteit

Artikel 28

Taken

1.   De auditautoriteit van het programma waarborgt dat er audits worden uitgevoerd van de beheer- en controlesystemen, van een geschikte steekproef van projecten en van de jaarrekeningen van het programma.

2.   De auditautoriteit wordt bijgestaan door een groep auditeurs met een vertegenwoordiger van elk deelnemend land.

3.   Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, waarborgt de auditinstantie dat die andere instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

4.   De auditautoriteit ziet erop toe dat de auditwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens internationaal aanvaarde auditnormen.

5.   Binnen negen maanden na de ondertekening van de eerste financieringsovereenkomst overeenkomstig artikel 8, lid 2, dient de auditautoriteit bij de Commissie een auditstrategie in voor het uitvoeren van de audits. In de auditstrategie worden de auditmethoden voor de jaarrekeningen en de projecten, de steekproefmethode voor audits van projecten en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2017 tot en met 2024 jaarlijks bijgewerkt. Wanneer een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem op meer dan één programma van toepassing is, mag er één auditstrategie voor de betrokken programma's worden opgesteld. De herziene auditstrategie wordt tezamen met het jaarverslag van het programma bij de Commissie ingediend.

6.   Overeenkomstig artikel 68 stelt de auditautoriteit het volgende op:

a)

een auditadvies over de jaarrekeningen voor het afgelopen boekjaar;

b)

een jaarlijks auditverslag.

Wanneer een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem op meer dan één programma van toepassing is, mag de onder b) verlangde informatie in één verslag worden opgenomen.

Artikel 29

Samenwerking met de auditautoriteit

De Commissie werkt samen met de auditautoriteit om de auditplannen en -methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheer- en controlesystemen van het betrokken programma uit.

TITEL V

BEHEER- EN CONTROLESYSTEMEN

Artikel 30

Algemene beginselen

1.   De beheer- en controlesystemen omvatten het volgende:

a)

de taken van elk orgaan dat betrokken is bij beheer en controle, met inbegrip van de verdeling van de taken onderling, de interne organisatie overeenkomstig het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

b)

procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

c)

elektronische gegevenssystemen voor boekhouding, opslag, toezicht en rapportage;

d)

systemen voor rapportage en toezicht, indien de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt;

e)

regelingen voor audits van de werking van de beheer- en controlesystemen;

f)

systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

g)

procedures ter voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente;

h)

procedures voor de gunning van contracten voor technische bijstand en procedures voor de selectie van projecten;

i)

de rol van de nationale autoriteiten en de verantwoordelijkheden van de deelnemende landen overeenkomstig artikel 31.

2.   De beheerautoriteit waarborgt dat de beheer- en controlesystemen voor het programma overeenkomstig de voorschriften van deze verordening worden opgezet en dat de systemen doeltreffend functioneren.

Artikel 31

Nationale autoriteiten en verantwoordelijkheden van de deelnemende landen

1.   De nationale autoriteit die is aangewezen uit hoofde van artikel 20, lid 6, onder a), is onder meer:

a)

verantwoordelijk voor het opzetten en het effectieve functioneren van de beheer- en controlesystemen op nationaal niveau;

b)

verantwoordelijk voor de algemene coördinatie van de instellingen die op nationaal niveau zijn betrokken bij de tenuitvoerlegging van het programma, onder meer de instellingen die fungeren als controlecontactpunten en als lid van de auditgroep;

c)

de vertegenwoordiger van het eigen land in het gezamenlijk comité van toezicht.

Voor de partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking is de nationale autoriteit de eindverantwoordelijke instantie voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de financieringsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 8 en 9.

2.   De deelnemende landen bieden steun aan de beheerautoriteit in haar verplichtingen als bedoeld in artikel 30, lid 2.

3.   De deelnemende landen zorgen voor preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden op hun grondgebied, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente krachtens artikel 74. Zij brengen deze onregelmatigheden onverwijld ter kennis van de beheerautoriteit en de Commissie en houden deze op de hoogte van de vooruitgang die wordt geboekt met de administratieve en wettelijke procedures.

4.   De verantwoordelijkheden van de deelnemende landen voor ten onrechte aan een begunstigde betaalde bedragen zijn neergelegd in artikel 74.

5.   Een financiële correctie van de Commissie laat de verplichting van de beheerautoriteit onverlet om terugvorderingen op grond van artikel 74 en artikel 75 te doen, evenmin de verplichting van de lidstaten om over te gaan tot terugvordering van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (9).

Artikel 32

Audit- en controlestructuren

1.   Uitgaven die door de begunstigde worden gedeclareerd met het oog op een aanvraag voor betalingen, worden door een auditeur of door een competente, van de begunstigde onafhankelijke, ambtenaar onderzocht. De auditeur of de bevoegde ambtenaar onderzoekt of die door de begunstigde gedeclareerde kosten en de inkomsten van het project reëel zijn, correct werden geboekt en subsidiabel zijn in overeenstemming met het contract.

Dit onderzoek wordt verricht op basis van een overeengekomen procedure, overeenkomstig:

a)

de „International Standard on Related Services” („ISRS”) 4400: Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen procedures met betrekking tot financiële informatie, zoals bekendgemaakt door de „International Federation of Accountants” (IFAC);

b)

de „IFAC Code of Ethics for Professional Accountants”, ontwikkeld en uitgegeven door de „International Ethics Standards Board for Accountants” van de IFAC.

Voor ambtenaren worden deze procedures en normen vastgesteld op nationaal niveau rekening houdend met de internationale normen.

De auditeur dient aan ten minste een van de volgende eisen te voldoen:

a)

lid zijn van een nationale boekhoud- of auditinstantie of -instelling die op haar beurt lid is van de IFAC;

b)

lid zijn van een nationale boekhoud- of auditinstantie of -instelling. Indien deze instantie of instelling geen lid is van de IFAC, verbindt zich de auditeur ertoe zijn taken te verrichten overeenkomstig de normen en deontologie van de IFAC;

c)

geregistreerd zijn als statutair auditeur in het openbare register van een openbaar controleorgaan in een lidstaat overeenkomstig de beginselen van openbaar toezicht van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad (10);

d)

geregistreerd zijn als statutair auditeur in het openbare register van een openbaar controleorgaan in een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking, mits dit register onderworpen is aan de beginselen van openbaar toezicht volgens de wetgeving van het betrokken land.

De ambtenaar moet beschikken over de nodige technische expertise om zijn onderzoekswerkzaamheden te verrichten.

2.   Voorts verricht de beheerautoriteit haar eigen verificaties krachtens artikel 26, lid 5, onder a), en artikel 26, lid 6. Met het oog op verificaties in het hele programmagebied kan de beheerautoriteit worden bijgestaan door de controlecontactpunten.

De deelnemende landen treffen alle nodige maatregelen om de beheerautoriteit in haar taken bij te staan.

3.   De auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd van de beheer- en controlesystemen, van een geschikte steekproef van projecten en van de jaarrekeningen van het programma als bedoeld in artikel 28. De auditgroep als bedoeld in artikel 28, lid 2, wordt opgezet binnen drie maanden na de aanwijzing van de beheerautoriteit. De auditgroep stelt haar eigen reglement van orde vast. De auditgroep wordt voorgezeten door de auditautoriteit die voor het programma is aangewezen.

Elk deelnemend land kan de auditautoriteit machtigen haar taken rechtstreeks op zijn grondgebied uit te voeren.

4.   De onafhankelijkheid van de instanties die in de leden 1 tot en met 3 worden genoemd, wordt gewaarborgd.

Artikel 33

Controles door de Unie

1.   De Commissie, het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF), de Europese Rekenkamer en elke externe auditeur die door deze instellingen en organen daartoe is geautoriseerd, kan het gebruik van de middelen van de Unie door de beheerautoriteit, de begunstigden, de contractanten, de subcontractanten en derde partijen die financiële steun ontvangen, controleren, door de controle van documenten en/of controles ter plaatse. In elk contract wordt expliciet vermeld dat deze instellingen en organen hun controlebevoegdheid kunnen uitoefenen, wat betreft locaties, documenten en informatie, ongeacht het medium waarop deze zijn opgeslagen.

2.   De Commissie verzekert zich van het feit dat op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van het besluit tot aanwijzing, de jaarlijkse beheerverklaring, de jaarlijkse controleverslagen, het jaarlijkse auditadvies, het jaarverslag en de audits van de nationale organen en van de Unie, de beheer- en controlesystemen voldoen aan de vereisten van deze verordening en naar behoren functioneren.

3.   De Commissie kan de beheerautoriteit verzoeken de nodige maatregelen te nemen om de doeltreffendheid van het beheer en van de controlesystemen, alsook van de correctheid van de uitgaven te garanderen.

TITEL VI

TECHNISCHE BIJSTAND

Artikel 34

Begroting

1.   Maximaal 10 % van de totale bijdrage van de Unie kan worden besteed voor technische bijstand. In degelijk gemotiveerde gevallen kan in overleg met de Commissie een hoger bedrag worden besteed.

2.   Het niveau van de technische bijstand moet de reële behoeften van het programma weerspiegelen, meer bepaald rekening houdend met factoren als de totale begroting van het programma, de grootte van het geografische gebied dat door het programma wordt bestreken, en het aantal deelnemende landen.

Artikel 35

Doel

1.   Technische bijstand omvat voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, informatie, communicatie, netwerking, geschillenbeslechting, controle- en auditactiviteiten met betrekking tot de tenuitvoerlegging van het programma en activiteiten om de administratieve capaciteit voor de tenuitvoerlegging van het programma te versterken.

2.   Technische bijstand voor activiteiten als bedoeld in lid 1 dient te worden besteed voor de behoeften van zowel de programmastructuren als de begunstigden.

3.   Uitgaven voor activiteiten die publiciteit en capaciteitsopbouw betreffen, en die buiten het programmagebied worden gedaan, worden gedekt binnen de grens die is aangegeven in artikel 39, lid 2, en mits de daar beschreven voorwaarden zijn vervuld.

Artikel 36

Subsidiabiliteit

1.   De subsidiabiliteitscriteria van artikel 48 zijn van overeenkomstige toepassing voor uitgaven voor technische bijstand. Kosten voor ambtenaren in de deelnemende landen die aan het programma zijn toegewezen, kunnen als subsidiabel worden beschouwd als kosten voor technische bijstand. Parallelle bezoldigingssystemen en extra betalingen dienen te worden vermeden. Kosten als bedoeld in artikel 49 zijn niet subsidiabel als kosten voor technische bijstand.

2.   Kosten voor voorbereidende acties als bedoeld in artikel 16 zijn subsidiabel na indiening van het programma bij de Commissie uit hoofde van artikel 4, maar niet eerder dan 1 januari 2014, mits het programma door de Commissie wordt goedgekeurd uit hoofde van artikel 5.

Artikel 37

Voorschriften voor aanbestedingen

1.   Indien voor de tenuitvoerlegging van het jaarlijkse plan voor het gebruik van de begroting voor technische bijstand aanbestedingen nodig zijn, moet het contract worden gegund volgens deze voorschriften:

a)

waar het een instantie betreft die is gevestigd in een lidstaat, worden ofwel de nationale wet- en regelgeving en administratieve bepalingen toegepast, die in verband met de Europese wetgeving inzake overheidsopdrachten zijn goedgekeurd, ofwel de aanbestedingsvoorschriften van titel IV van deel twee van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012) en titel II van deel twee van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012;

b)

in alle andere gevallen moeten de relevante aanbestedingsregels in de financieringsovereenkomst worden beschreven als bedoeld in artikel 8 en artikel 9 of in de overeenkomsten als bedoeld in de artikelen 81 en 82.

2.   In alle gevallen zijn de voorschriften inzake nationaliteit en oorsprong van de artikelen 8 en 9 van Verordening (EU) nr. 236/2014 van toepassing.

3.   Aanbestedingen door filialen zijn beperkt tot de gewone lopende kosten en de kosten voor communicatie- en zichtbaarheidsactiviteiten.

TITEL VII

PROJECTEN

HOOFDSTUK 1

Algemene bepalingen

Artikel 38

Aard van de steun

4.   Een project is een reeks activiteiten die worden gedefinieerd en beheerd met betrekking tot de doelstellingen, output, resultaten en gevolgen die het nastreeft binnen een bepaalde termijn en begroting. De doelstellingen, output, resultaten en gevolgen dragen bij tot de prioriteiten die in het programma zijn vastgesteld.

5.   Financiële bijdragen van een programma aan projecten worden verstrekt via subsidies en uitzonderlijk via overdrachten naar financiële instrumenten. Projecten die met subsidies worden gefinancierd zijn onderworpen aan de hoofdstukken 2 tot 4.

6.   Subsidies worden toegekend aan projecten die worden geselecteerd via oproepen tot het indienen van voorstellen overeenkomstig de regels van het programma, behoudens in de naar behoren gemotiveerde uitzonderlijke gevallen van artikel 41.

7.   Het aandeel van de bijdrage van de Unie aan grote infrastructuurprojecten en aan financiële instrumenten bedoeld in artikel 42, mag niet hoger liggen dan 30 %.

Artikel 39

Financieringsvoorwaarden

1.   Projecten kunnen een financiële bijdrage uit een programma krijgen als zij voldoen aan elk van de volgende voorwaarden:

a)

zij hebben duidelijke gevolgen en voordelen voor grensoverschrijdende samenwerking zoals beschreven in het programmeringsdocument en toegevoegde waarde voor de strategieën en programma's van de Unie;

b)

zij worden uitgevoerd in het programmagebied;

c)

zij behoren tot een van de volgende categorieën:

i)

geïntegreerde projecten waarbij iedere begunstigde een deel van de activiteiten van het project op zijn eigen grondgebied uitvoert;

ii)

symmetrische projecten waarbij soortgelijke activiteiten parallel in de deelnemende landen worden uitgevoerd;

iii)

éénlandprojecten, die voornamelijk of uitsluitend in een van de deelnemende landen worden uitgevoerd, maar ten gunste van alle of een aantal deelnemende landen, en die duidelijk grensoverschrijdende gevolgen en voordelen hebben.

2.   Projecten die voldoen aan de criteria van lid 1 kunnen gedeeltelijk buiten het programmagebied worden uitgevoerd, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de projecten zijn noodzakelijk om de doelstellingen van het programma te bereiken, en komen het programmagebied ten goede;

b)

het totale bedrag dat in het kader van het programma wordt toegewezen voor activiteiten buiten het programmagebied, bedraagt niet meer dan 20 % van de bijdrage van de Unie op programmaniveau;

c)

aan de verplichtingen van de beheer- en auditautoriteiten inzake beheer, controle en audit van het project wordt voldaan ofwel door de programma-autoriteiten ofwel via overeenkomsten met de autoriteiten van de landen waar de activiteit wordt uitgevoerd.

3.   Voor een project met een infrastructuuronderdeel wordt de bijdrage van de Unie terugbetaald als de aard, de doelstelling of de uitvoeringsvoorwaarden van het project in de eerste vijf jaar na het afsluiten ervan of binnen de termijn die wordt bepaald in de regels voor overheidssteun, waar toepasselijk, zodanig worden gewijzigd dat de oorspronkelijke doelstellingen zouden worden ondergraven. De onverschuldigd voor het concrete project betaalde bedragen worden door de beheerautoriteit teruggevorderd naar rato van de periode waarvoor niet aan de vereiste is voldaan.

4.   De beheerautoriteit voorkomt dat activiteiten dubbel worden georganiseerd in de projecten die de Unie financiert. Hiervoor kan de beheerautoriteit iedere raadpleging houden die zij nodig acht; de geraadpleegde instanties, ook de Commissie, verstrekken de nodige informatie.

5.   De beheerautoriteit verstrekt de hoofdbegunstigde voor elk concreet project een document waarin de voorwaarden voor steun voor het concrete project zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke vereisten betreffende de producten of diensten die in het kader van het concrete project moeten worden afgeleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn.

Artikel 40

Oproepen tot het indienen van voorstellen

Voor iedere oproep tot het indienen van voorstellen verstrekt de beheerautoriteit de indieners een document waarin de voorwaarden voor deelname, selectie en uitvoering staan beschreven. Dit document bevat ook de specifieke vereisten inzake de diensten in verband met het project, het financieel plan en de uitvoeringstermijn.

Artikel 41

Directe gunning

1.   Projecten kunnen uitsluitend in de volgende gevallen worden gegund zonder oproep tot het indienen van voorstellen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gemotiveerd in het besluit tot gunning:

a)

het orgaan waaraan het project wordt gegund, bevindt zich rechtens of feitelijk in een monopoliepositie;

b)

het project heeft betrekking op acties met specifieke kenmerken waarvoor een specifiek type orgaan nodig is met de juiste technische vaardigheden, een hoge mate van specialisatie of administratief vermogen.

2.   Een definitieve lijst met grote infrastructuurprojecten die worden voorgesteld voor een selectie zonder oproep tot het indienen van voorstellen, wordt in het programma opgenomen. Na de goedkeuring van het programma, en ten laatste op 31 december 2017, bezorgt de beheerautoriteit de Commissie alle inschrijvingen en de informatie als bedoeld in artikel 43, samen met de verantwoording van de directe gunning.

3.   Een indicatieve lijst met projecten die geen grote infrastructuurprojecten zijn en worden voorgesteld voor selectie zonder oproep tot het indienen van voorstellen, wordt in het programma opgenomen. Na de goedkeuring van het programma kan het gezamenlijk comité van toezicht op ieder moment besluiten nog projecten te selecteren zonder oproep tot het indienen van voorstellen. In beide gevallen moet vooraf aan de Commissie om goedkeuring worden gevraagd. Hiertoe verstrekt de beheerautoriteit de Commissie de informatie als bedoeld in artikel 43, samen met de verantwoording van de directe gunning.

4.   De projecten waarvoor selectie wordt voorgesteld zonder oproep tot het indienen van voorstellen, worden door de Commissie goedgekeurd in een procedure met twee fasen: eerst wordt een samenvatting van het project ingediend en vervolgens een volledige toepassing van het project. Voor iedere fase deelt de Commissie haar besluit ten laatste twee maanden na de indiening van het document mee aan de beheerautoriteit. Deze termijn kan indien nodig worden verlengd. Als de Commissie een voorgesteld project afwijst, deelt zij haar redenen voor die afwijzing mee aan de beheerautoriteit.

Artikel 42

Bijdragen aan financiële instrumenten

1.   Het programma kan bijdragen aan een financieel instrument als dat instrument strookt met de prioriteiten van het programma.

2.   Een definitieve lijst met bijdragen aan financiële instrumenten wordt in het programma beschreven. Na de goedkeuring van het programma, en ten laatste op 31 december 2017, bezorgt de beheerautoriteit de Commissie de informatie als bedoeld in artikel 43.

3.   De Commissie bestudeert de voorgestelde bijdrage om te bepalen wat de toegevoegde waarde ervan is en in welke mate zij overeenstemt met het programma.

4.   De goedkeuringsprocedure volgt de regels van deze financiële instrumenten. Als de Commissie een voorgestelde bijdrage afwijst, deelt zij haar redenen voor die afwijzing mee aan de beheerautoriteit.

5.   Bijdragen aan deze financiële instrumenten zijn onderworpen aan de regels die gelden voor deze financiële instrumenten.

Artikel 43

Inhoud van de projecten

1.   Projectenaanvragen moeten ten minste de volgende aspecten vermelden:

a)

een analyse van de problemen en behoeften waardoor het project nodig is, rekening houdend met de programmastrategie en de verwachte bijdrage aan de overeenkomstige prioriteit;

b)

een beoordeling van de grensoverschrijdende gevolgen;

c)

het logistieke kader;

d)

een beoordeling van de duurzaamheid van de resultaten die van het project worden verwacht na de voltooiing;

e)

objectief controleerbare indicatoren;

f)

informatie over de geografische dekking en de doelgroepen van het project;

g)

de verwachte uitvoeringstermijn en een gedetailleerde werkplanning;

h)

waar nodig een analyse van de effecten van het projecten op de sectoroverschrijdende vraagstukken waarnaar in artikel 4, punt 3, onder d), wordt verwezen;

i)

de vereisten voor de uitvoering van het project, waaronder:

i)

de identificatie van de begunstigden en de aanwijzing van de hoofdbegunstigde, met waarborgen over zijn capaciteit op het desbetreffende domein, en zijn capaciteit op het vlak van administratie en financieel beheer;

ii)

een beschrijving van de beheer- en tenuitvoerleggingsstructuur van het project;

iii)

regelingen tussen begunstigden overeenkomstig artikel 46;

iv)

regels inzake toezicht en evaluatie;

v)

informatie- en communicatieplannen, in het bijzonder maatregelen om de steun van de Unie aan het project te erkennen;

j)

een gedetailleerd financieel plan en budget.

2.   Projectenaanvragen voor projecten met een infrastructuuronderdeel van ten minste 1 miljoen euro moeten nog meer elementen bevatten:

a)

een gedetailleerde beschrijving van de infrastructuurinvestering en de locatie;

b)

een gedetailleerde beschrijving van het onderdeel capaciteitsopbouw van het project, behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen;

c)

een volledig uitgevoerde haalbaarheidsstudie of een gelijkwaardige studie, met inbegrip van de analyse van de opties, de resultaten en een onafhankelijke evaluatie van de kwaliteit;

d)

een beoordeling van de milieueffecten overeenkomstig Richtlijn/2011/92/EU van het Europees Parlement en van de Raad (11) en, voor de deelnemende landen die er partij bij zijn, het Verdrag van de VN/ECE (Verdrag van Espoo) inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband van 25 februari 1991;

e)

een bewijs dat de begunstigden eigenaar zijn of toegang hebben tot het terrein;

f)

een bouwvergunning.

3.   Uitzonderlijk en in naar behoren gemotiveerde gevallen kan de beheerautoriteit aanvaarden dat de documenten onder f) later worden ingediend.

Artikel 44

Publicatie van de lijst projecten

1.   Om de transparantie over de door het programma ondersteunde projecten te waarborgen, houdt de beheerautoriteit een lijst gegunde projecten bij in een spreadsheet, zodat de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxporteerd, vergeleken en gepubliceerd op het internet. De lijst met projecten is toegankelijk via de website van het programma en wordt ten minste elke zes maanden bijgewerkt. Om vervolgens het hergebruik van de lijst van projecten door de private sector, maatschappelijke organisaties, of de nationale overheidsdiensten aan te moedigen, kan op de website duidelijk worden verwezen naar de toepasselijke licentievoorwaarden waaronder gegevens zijn gepubliceerd.

2.   De lijst bevat ten minste de volgende informatie:

naam van de begunstigde (alleen rechtspersonen; geen namen van natuurlijke personen worden vermeld);

naam van het project;

samenvatting van het project;

uitvoeringsperiode van het project;

totale subsidiabele uitgaven;

het medefinancieringspercentage van de Unie;

postcode van het project of een andere bruikbare plaatsbepaling;

geografische dekking;

datum van de laatste bijwerking van de lijst van projecten.

3.   De lijst met projecten wordt aan de Commissie bezorgd ten laatste op 30 juni van het jaar volgend op het begrotingsjaar waarin de projecten werden geselecteerd. Deze informatie wordt bekendgemaakt op de internetsite van de instellingen van de Unie.

HOOFDSTUK 2

Begunstigden

Artikel 45

Deelname in projecten

1.   Bij projecten worden begunstigden betrokken uit ten minste een van de deelnemende lidstaten en een van de partnerlanden opgesomd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 232/2004 of de Russische Federatie.

2.   Begunstigden zijn natuurlijke personen of rechtspersonen aan wie een subsidie is toegekend voor een project. Natuurlijke personen kunnen begunstigde zijn als de aard of de kenmerken van de actie of het door de aanvrager nagestreefde doel zulks vereisen. Tot deelname van natuurlijke personen wordt op programmaniveau besloten.

3.   De begunstigden bedoeld in lid 1 moeten aan elk van de volgende criteria voldoen:

a)

zij moeten onderdaan zijn van een van de deelnemende landen, of een rechtspersoon die daadwerkelijk in het progammagebied gevestigd is, of een internationale organisatie met een operatiebasis in het programmagebied. Een Europese groepering voor territoriale samenwerking kan een begunstigde zijn, ongeacht haar vestigingsplaats, als zij geografisch gezien actief is in het programmagebied;

b)

zij moeten voldoen aan de subsidiabiliteitscriteria die voor iedere selectieprocedure worden bepaald;

c)

zij mogen niet vallen onder een uitsluitingscriterium als bepaald in artikel 106, lid 1, en artikel 107 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

4.   Begunstigden die niet voldoen aan de criteria van lid 3, onder a), kunnen deelnemen als aanvulling op de begunstigden bedoeld in lid 1 als zij voldoen aan elk van de volgende criteria:

a)

zij kunnen deelnemen overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van Verordening (EU) nr. 236/2014;

b)

hun deelname is vereist wegens de aard en de doelstellingen van het project en nodig voor de daadwerkelijke uitvoering;

c)

het totale bedrag dat binnen het programma wordt toegewezen aan begunstigden die niet voldoen aan de criteria bepaald in lid 3, onder a), blijft onder de grens die wordt bepaald in artikel 39, lid 2, onder b).

Artikel 46

Plichten van de begunstigde

1.   Voor elk project wordt een hoofdbegunstigde aangeduid die het partnerschap vertegenwoordigt.

2.   Alle begunstigden werken actief samen aan de ontwikkeling en uitvoering van projecten. Bovendien werken zij ook samen op het vlak van personeel voor en/of de financiering van projecten. Elke begunstigde is wettelijk en financieel verantwoordelijk voor de activiteiten die hij uitvoert en voor het aandeel van de EU-middelen dat hij ontvangt. De specifieke verplichtingen en de financiële verantwoordelijkheden van de begunstigden worden vastgelegd in de overeenkomst als bedoeld in lid 3, onder c).

3.   De hoofdbegunstigde:

a)

ontvangt de financiële bijdrage van de beheerautoriteit voor de tenuitvoerlegging van de activiteiten van het project;

b)

zorgt dat de begunstigden het totale bedrag van de subsidie zo snel mogelijk en volledig conform de regelingen onder c) ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen;

c)

legt de partnerschapregelingen met de andere begunstigden vast in een overeenkomst waarin onder meer bepalingen zijn opgenomen die een goed financieel beheer van de aan het project toegewezen middelen garanderen, met inbegrip van regelingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde middelen;

d)

zorgt dat het project volledig wordt uitgevoerd;

e)

zorgt dat de uitgaven die door de begunstigden worden gedeclareerd, zijn gedaan voor de uitvoering van het project en overeenstemmen met de activiteiten die in het contract worden bepaald en waarover alle begunstigden het eens waren;

f)

gaat na of de uitgaven die door de begunstigden worden gedeclareerd, overeenkomstig artikel 32, lid 1, zijn gecontroleerd.

HOOFDSTUK 3

Subsidiabiliteit van de uitgaven

Artikel 47

Vormen van subsidies

1.   Subsidies kunnen de volgende vormen hebben:

a)

terugbetaling van een bepaald deel van de werkelijk gemaakte subsidiabele kosten als vermeld in artikel 48;

b)

forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten;

c)

vaste bedragen;

d)

vergoeding op basis van eenheidskosten;

e)

een combinatie van de vormen onder a) tot d), als iedere vorm betrekking heeft op een andere categorie kosten.

2.   Subsidies in de vorm bedoeld in lid 1, onder a), worden berekend op basis van de subsidiabele kosten die de begunstigde werkelijk heeft gemaakt en een ontwerpbegrotingsraming die met het voorstel werd ingediend en in het contract is opgenomen. Forfaitaire financiering bedoeld in lid 1, onder b), heeft betrekking op bepaalde categorieën subsidiabele kosten die vooraf duidelijk zijn gedefinieerd en waarvoor een percentage wordt toegepast. Vaste bedragen bedoeld in lid 1, onder c), hebben in het algemeen betrekking op alle of bepaalde categorieën subsidiabele kosten die vooraf duidelijk zijn gedefinieerd. Eenheidskosten bedoeld in lid 1, onder a), hebben betrekking op alle of bepaalde categorieën subsidiabele kosten die vooraf duidelijk zijn gedefinieerd en waarvoor een bedrag per eenheid wordt vastgelegd.

3.   Het doel of gevolg van subsidies mag niet zijn dat in het kader van het project winst wordt gemaakt. De uitzonderingen bepaald in artikel 125, lid 4, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 zijn van toepassing.

Artikel 48

Subsidiabiliteit van de kosten

1.   Subsidies bedragen niet meer dan een algemeen plafond dat wordt uitgedrukt in een percentage en een absolute waarde en wordt vastgesteld op basis van de geraamde subsidiabele kosten. Subsidies bedragen niet meer dan de subsidiabele kosten.

2.   Subsidiabele kosten zijn de door de begunstigde daadwerkelijk gemaakte kosten die aan alle onderstaande criteria voldoen:

a)

zij zijn gemaakt tijdens de uitvoeringsperiode van het project. Met name houdt dat het volgende in:

i)

kosten voor diensten en werken hebben betrekking op activiteiten die zijn verricht tijdens de uitvoeringsperiode. Kosten voor goederen hebben betrekking op de levering en installatie van goederen tijdens de uitvoeringsperiode. De ondertekening van een contract, de plaatsing van een bestelling, of de vastlegging van een uitgave binnen de uitvoeringsperiode voor de levering van diensten, werk of goederen na afloop van de uitvoeringsperiode voldoet niet aan deze vereiste; contante overdrachten tussen de hoofdbegunstigde en de andere begunstigden mogen niet worden beschouwd als gemaakte kosten;

ii)

gemaakte kosten moeten zijn betaald voordat de eindverslagen worden ingediend. Zij kunnen nadien worden betaald op voorwaarde dat zij, samen met de vermoedelijke betalingsdatum, in het eindverslag worden opgenomen;

iii)

een uitzondering wordt gemaakt voor kosten die betrekking hebben op eindverslagen, waaronder de kostenverificatie, audit en eindbeoordeling van het project, die na de uitvoeringsperiode van het project kunnen worden gemaakt;

iv)

procedures voor de gunning van contracten, zoals bepaald in artikel 52 en volgende, mogen zijn opgestart en de contracten mogen zijn gesloten door de begunstigde(n) voor het begin van de uitvoeringsperiode van het project, op voorwaarde dat aan de bepalingen van artikel 52 en volgende is voldaan;

b)

zij worden opgenomen in de geraamde totale begroting van het project;

c)

zij zijn noodzakelijk voor de uitvoering van het project;

d)

zij zijn identificeerbaar en controleerbaar, worden met name opgenomen in de boekhouding van de begunstigde en vastgesteld op basis van de boekhoudkundige normen en de gebruikelijke praktijk voor de boeking van kosten die op de begunstigde van toepassing is;

e)

zij voldoen aan de bepalingen van de toepasselijke fiscale en sociale wetgeving;

f)

zij zijn redelijk en gerechtvaardigd en voldoen aan de vereisten van goed financieel beheer, met name wat zuinigheid en efficiëntie betreft;

g)

zij worden bewezen aan de hand van facturen of documenten met dezelfde bewijskracht.

3.   Een subsidie kan met terugwerkende kracht worden toegekend in de volgende gevallen:

a)

als de aanvrager kan aantonen dat het project moet worden opgestart voordat het contract is getekend. Subsidiabele kosten mogen echter niet gemaakt zijn vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag; of

b)

voor kosten voor studies en documentatie voor projecten met een infrastructuuronderdeel.

Subsidiëring met terugwerkende kracht van reeds voltooide projecten is niet mogelijk.

4.   Om de voorbereiding van sterke partnerschappen mogelijk te maken komen kosten die zijn gemaakt voordat de subsidieaanvraag werd ingediend, ook in aanmerking voor projecten waarvoor een subsidie is verstrekt, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

de kosten zijn gemaakt nadat de oproep tot het indienen van voorstellen werd gepubliceerd;

b)

de kosten worden beperkt tot de reis- en verblijfskosten van personeel in dienst van de begunstigden, op voorwaarde dat zij voldoen aan de voorwaarden van lid 5, onder b);

c)

de kosten blijven onder het maximumbedrag dat op programmaniveau werd vastgesteld.

5.   Overeenkomstig de leden 1 en 2, komen de volgende directe kosten van de begunstigde in aanmerking:

a)

de kosten voor personeel dat aan het project is toegewezen, onder de volgende cumulatieve voorwaarden:

zij hebben betrekking op de kosten voor activiteiten die de begunstigde niet zou uitvoeren als het project niet wordt uitgevoerd,

zij mogen niet hoger liggen dan de kosten die normaal gezien worden gedragen door de begunstigde, tenzij wordt aangetoond dat dit cruciaal is voor de uitvoering van het project,

zij hebben betrekking op de werkelijke brutosalarissen met inbegrip van de kosten voor sociale zekerheid en andere salarisgebonden kosten;

b)

de reis- en verblijfskosten van personeelsleden en andere personen die meewerken aan het project, op voorwaarde dat zij niet hoger liggen dat de kosten die de begunstigde normaal gezien betaalt volgens zijn eigen regels en voorschriften en niet hoger liggen dan de tarieven die de Commissie publiceerde op het moment van de missie als zij worden vergoed op basis van vaste bedragen, eenheidskosten of forfaitaire financiering;

c)

de kosten voor de aankoop of huur van uitrusting (nieuw of gebruikt) en goederen, specifiek bedoeld voor het project, op voorwaarde dat overeenstemmen met de marktprijzen;

d)

de kosten voor producten die specifiek voor het project zijn aangekocht;

e)

de kosten die voortvloeien uit de contracten die de begunstigden gegund hebben voor het project;

f)

de kosten die rechtstreeks voortvloeien uit deze verordening en het project (bv. die van informatie- en zichtbaarheidsacties, evaluaties, externe controles, vertalingen), met inbegrip van de kosten van financiële diensten (bv. die van bankoverschrijvingen en financiële garanties).

6.   Krachtens artikel 4 kan een programma bijkomende subsidiabiliteitsregels opstellen voor het programma als geheel.

Artikel 49

Niet-subsidiabele kosten

1.   De volgende kosten in verband met de uitvoering van het project zijn niet subsidiabel:

a)

schulden en schuldenlasten (intresten);

b)

provisies voor verliezen of verplichtingen;

c)

kosten gedeclareerd door de begunstigde die al door de begroting van de Unie zijn gefinancierd;

d)

aankoop van grond of gebouwen voor een som die hoger ligt dat de 10 % subsidiabele uitgaven van het betreffende project;

e)

wisselkoersverliezen;

f)

rechten, belastingen en heffingen, met inbegrip van btw, behalve indien niet aftrekbaar krachtens de geldende nationale wetgeving, tenzij anders bepaald in de desbetreffende bepalingen waarover met de partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking is onderhandeld;

g)

leningen aan derde organisaties;

h)

boeten, financiële sancties en proceskosten;

i)

bijdragen in natura als bepaald in artikel 14, lid 1.

2.   Krachtens artikel 4 kan een programma andere categorieën kosten als niet-subsidiabel aanmerken.

Artikel 50

Vaste bedragen, eenheidskosten en forfaitaire financiering

1.   Het totale bedrag van de financiering op basis van vaste bedragen, eenheidskosten en forfaitaire financiering mag niet hoger liggen dan 60 000 euro per begunstigde en per project, tenzij het programma dat krachtens artikel 4 anders bepaalt, maar niet hoger dan 100 000 euro.

2.   Het gebruik van vaste bedragen, eenheidskosten en forfaitaire financiering moet ten minste worden gestaafd door:

a)

verantwoording over de geschiktheid van die financieringsvormen in het licht van de aard van de projecten en van de risico's op onregelmatigheden en fraude en controle van de kosten;

b)

identificatie van de kosten of categorieën kosten die worden gedekt door vaste bedragen, eenheidskosten of forfaitaire financiering, met uitsluiting van niet-subsidiabele kosten uit hoofde van artikel 49;

c)

beschrijving van de methoden ter vaststelling van vaste bedragen, eenheidskosten of forfaitaire financiering, en van de voorwaarden om redelijkerwijs te waarborgen dat het winstverbod en het medefinancieringsbeginsel worden nageleefd en dat dubbele financiering wordt vermeden. Deze methoden zijn gebaseerd op:

i)

statistische gegevens of vergelijkbare objectieve maatstaven, of

ii)

een aanpak per begunstigde, met verwijzing naar gecertificeerde of controleerbare gegevens van de begunstigde uit het verleden of naar zijn gebruikelijke kostenberekeningsmethoden.

3.   Als de bedragen zijn gecontroleerd en goedgekeurd door de beheerautoriteit, worden zij niet meer onderworpen aan ex-postcontroles.

Artikel 51

Indirecte kosten

1.   Indirecte kosten kunnen worden berekend op basis van een vast percentage van tot 7 % van de subsidiabele directe kosten, exclusief de kosten voor het verstrekken van de infrastructuur, op voorwaarde dat het percentage wordt berekend aan de hand van een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode.

2.   Als indirecte kosten voor een project worden de subsidiabele kosten beschouwd die niet kunnen worden geïdentificeerd als specifieke kosten in verband met de uitvoering van het project en niet rechtstreeks kunnen worden geboekt overeenkomstig de subsidiabiliteitscriteria als bepaald in artikel 48. Zij mogen geen niet-subsidiabele kosten omvatten als bedoeld in artikel 49 en geen kosten die al zijn gedeclareerd onder een ander begrotingsonderdeel van het project.

HOOFDSTUK 4

Afdeling 1

Overheidsopdrachten

Artikel 52

Toepasselijke regels

1.   Als een begunstigde voor de uitvoering van een project moet zorgen voor goederen, werk of diensten, gelden de volgende regels:

a)

als de begunstigde een aanbestedende overheidsdienst of een aanbestedende instantie is in de zin van de EU-aanbestedingswetgeving, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen die zijn goedgekeurd in samenhang met de EU-wetgeving of de voorschriften van lid 2;

b)

als de begunstigde een internationale organisatie is, kan hij zijn eigen aanbestedingsregels toepassen als die waarborgen bieden die gelijkwaardig zijn aan de internationaal aanvaarde normen;

c)

als de begunstigde een overheid van een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking is waarvoor de medefinanciering is overgedragen aan de beheerautoriteit, kan hij nationale wetten, voorschriften en administratieve bepalingen toepassen op voorwaarde dat de financieringsovereenkomst die mogelijk maakt en dat de algemene beginselen als bepaald in lid 2, onder a), worden nageleefd.

2.   In alle andere gevallen moet aan de volgende verplichtingen worden voldaan:

a)

het contract wordt gegund aan de economische voordeligste offerte of aan de goedkoopste offerte; daarbij worden belangenconflicten vermeden;

b)

voor contracten met een waarde boven 60 000 euro gelden ook de volgende regels:

i)

een evaluatiecomité wordt opgericht om de inschrijvingen en/of offertes te beoordelen aan de hand van de uitsluitings-, selectie- en gunningscriteria die de begunstigde vooraf in de aanbestedingsdocumenten heeft gepubliceerd. Dit comité dient te bestaan uit een oneven aantal leden die over de technische en administratieve deskundigheid beschikken die nodig is om de offertes/inschrijvingen te beoordelen;

ii)

er moet worden gezorgd voor genoeg transparantie, eerlijke concurrentie en adequate publiciteit vooraf;

iii)

er moet worden gezorgd voor een gelijke behandeling, proportionaliteit en non-discriminatie;

iv)

aanbestedingsdocumenten moeten worden opgesteld volgens de goede internationale praktijken;

v)

de termijnen voor het indienen van inschrijvingen of offertes moeten ruim genoeg zijn zodat belangstellenden over een redelijke termijn beschikken om hun offertes voor te bereiden;

vi)

gegadigden of inschrijvers worden uitgesloten van deelname aan een aanbestedingsprocedure als zij vallen onder een van de situaties beschreven in artikel 106, lid 1, van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012. Gegadigden of inschrijvers moeten bevestigen dat zij zich niet in een van deze situaties bevinden. Bovendien kunnen contracten niet worden gegund aan gegadigden of inschrijvers die tijdens de aanbestedingsprocedure vallen onder een van de situaties bedoeld in artikel 107 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012;

vii)

de aanbestedingsprocedures bepaald in de artikelen 53 tot en met 56 moeten worden nageleefd.

3.   De nationaliteitsvereisten en oorsprongsregels bepaald in de artikelen 8 en 9 van Verordening (EU) nr. 236/2014 zijn steeds van toepassing.

Artikel 53

Aanbestedingsprocedures voor dienstencontracten

1.   Dienstencontracten met een waarde van 300 000 euro of meer worden gegund door middel van een internationale niet-openbare procedure na publicatie van een aanbestedingsbericht. Het aanbestedingsbericht wordt gepubliceerd in alle geschikte media, ook buiten het programmagebied, bepaalt het aantal kandidaten — minstens vier en hoogstens acht — dat wordt uitgenodigd om offertes in te dienen en garandeert echte concurrentie.

2.   Dienstencontracten met een waarde van meer dan 60 000 euro maar minder dan 300 000 euro worden gegund via een concurrentiële onderhandelingsprocedure zonder publicatie. De begunstigde raadpleegt ten minste drie dienstverleners van zijn keuze en onderhandelt met één of meer van hen over de voorwaarden van de opdracht.

Artikel 54

Aanbestedingsprocedures voor contracten voor leveringen

1.   Contracten voor leveringen met een waarde van 300 000 euro of meer worden gegund door middel van een internationale openbare procedure na publicatie van een aanbestedingsbericht, dat wordt gepubliceerd in alle geschikte media, ook buiten het programmagebied.

2.   Opdrachten voor leveringen met een waarde van 100 000 euro of meer, maar minder dan 300 000 euro, worden gegund door middel van een openbare aanbesteding die in het programmagebied wordt bekendgemaakt. Alle inschrijvers die in aanmerking komen, moeten dezelfde kansen krijgen als plaatselijke ondernemingen.

3.   Opdrachten voor leveringen met een waarde van meer dan 60 000 euro maar minder dan 100 000 euro worden gegund via een concurrentiële onderhandelingsprocedure zonder publicatie. De begunstigde raadpleegt ten minste drie leveranciers van zijn keuze en onderhandelt met één of meer van hen over de voorwaarden van de opdracht.

Artikel 55

Aanbestedingsprocedures voor contracten voor werken

1.   Contracten voor werken met een waarde van 5 000 000 euro of meer worden gegund door middel van een internationale openbare procedure, of, in het licht van de specifieke kenmerken van bepaalde werken door middel van een niet-openbare procedure, na publicatie van een aanbestedingsbericht, dat wordt gepubliceerd in alle geschikte media, ook buiten het programmagebied.

2.   Opdrachten voor werken met een waarde van 300 000 euro of meer, maar minder dan 5 000 000 euro, worden gegund door middel van een openbare aanbesteding die in het programmagebied wordt bekendgemaakt. Alle inschrijvers die in aanmerking komen, moeten dezelfde kansen krijgen als plaatselijke ondernemingen.

3.   Opdrachten voor werken met een waarde van meer dan 60 000 euro maar minder dan 300 000 euro worden gegund via een concurrentiële onderhandelingsprocedure zonder publicatie. De begunstigde raadpleegt ten minste drie aannemers van zijn keuze en onderhandelt met één of meer van hen over de voorwaarden van de opdracht.

Artikel 56

Gebruik van de procedure van gunning door onderhandelingen

De begunstigde kan besluiten gebruik te maken van de procedure van de gunning door onderhandelingen op basis van één enkele offerte in de gevallen bedoeld in de artikelen 266, 268 en 270 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

Afdeling 2

Financiële steun aan derden

Artikel 57

Financiële steun aan derden

1.   Als voor het project financiële steun aan derden nodig is, kan die worden verstrekt op voorwaarde dat:

a)

iedere derde geschikte waarborgen biedt voor de terugvordering van sommen;

b)

de beginselen van proportionaliteit, transparantie, gezond financieel beheer, gelijke behandeling en non-discriminatie worden nageleefd;

c)

belangenconflicten worden vermeden;

d)

financiële steun niet cumulatief is of met terugwerkende kracht wordt toegekend; in principe gaat het om medefinanciering en is het niet de bedoeling dat een derde er winst uit haalt;

e)

de voorwaarden voor het verstrekken van financiële steun duidelijk in het contract worden gedefinieerd zodat de begunstigde geen beoordelingsbevoegdheid heeft. Het contract bepaalt met name welke categorieën personen in aanmerking komen voor steun, de toekenningscriteria (met inbegrip van de criteria om het exacte bedrag te bepalen) en een vaste lijst met verschillende soorten activiteiten waarvoor dergelijke financiële steun kan worden verstrekt;

f)

het maximumbedrag dat wordt betaald niet meer bedraagt dan 60 000 euro per derde partij, behalve als financiële steun de hoofddoelstelling van het project is.

2.   De voorschriften inzake nationaliteit en oorsprong van de artikelen 8 en 9 van Verordening (EU) nr. 236/2014 zijn van toepassing. Als een getrapte subsidie meer dan 60 000 euro bedraagt, zijn de deelnameregels als bepaald in artikel 52, onder b) vi), van overeenkomstige toepassing.

TITEL VIII

BETALINGEN, PRESENTATIE EN GOEDKEURING VAN REKENINGEN, FINANCIËLE CORRECTIES EN TERUGVORDERINGEN

HOOFDSTUK 1

Betalingen

Artikel 58

Jaarlijkse vastleggingen

1.   Bij gedeeld beheer verricht de Commissie de oorspronkelijke vastleggingen nadat zij krachtens artikel 5 het programma heeft goedgekeurd.

2.   Bij indirect beheer verricht de Commissie de oorspronkelijke vastleggingen na de goedkeuring van het programma, na de inwerkingtreding van de overeenkomst waarbij de taken in verband met de uitvoering van de begroting worden gedelegeerd aan een internationale organisatie of een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking als bedoeld in de artikelen 81 en 82.

3.   Vervolgens verricht de Commissie de overeenkomstige vastlegging ieder boekjaar voor 1 mei. Het bedrag van de jaarlijkse vastleggingen wordt bepaald overeenkomstig het financiële plan, waarbij rekening wordt gehouden met de voortgang van het programma en de beschikbaarheid van de middelen. De Commissie informeert de beheerautoriteit als de jaarlijkse vastlegging is verricht.

Artikel 59

Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen

1.   Betalingen aan beheerautoriteiten kunnen de vorm aannemen van een voorfinanciering of een betaling van het eindsaldo.

2.   Voor elk programma wordt een aparte bankrekening in euro geopend. Als betalingen door de Commissie worden verwerkt via een andere bankrekening dan die van het programma, worden de bijhorende bedragen en eventuele rente onverwijld en volledig doorgestort op de bankrekening van het programma.

3.   Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast op deze bedragen of op uitstaande rente.

Artikel 60

Gemeenschappelijke regels voor de berekening van de voorfinanciering

1.   Ieder boekjaar kan de beheerautoriteit, zodra zij op de hoogte is gesteld van de jaarlijkse vastlegging, verzoeken om bij wijze van voorfinanciering tot 80 % van de bijdrage van de Unie voor het desbetreffende boekjaar over te maken. Vanaf het tweede boekjaar moet bij een dergelijk verzoek een raming worden gevoegd van de vastleggingen en betalingen van de beheerautoriteit voor de twee boekjaren volgend op het recentste auditadvies als bedoeld in artikel 68. Na de beoordeling van de geraamde begroting, de inventarisatie van de werkelijke financieringsbehoeften van het programma en de controle van de beschikbaarheid van de middelen, verricht de Commissie de betaling van de voorfinanciering geheel of gedeeltelijk ten laatste 60 dagen na de datum waarop het betalingsverzoek bij de Commissie werd geregistreerd.

2.   In de loop van het boekjaar kan de beheerautoriteit verzoeken de reeds toegewezen middelen geheel of gedeeltelijk over te maken, als aanvullende voorfinanciering. De beheerautoriteit staaft haar aanvraag met een tussentijds financieel verslag waarin zij aantoont dat de werkelijk gedane of verwachte uitgaven in het boekjaar hoger zijn dan de al betaalde voorfinanciering. Dergelijke latere overdrachten worden beschouwd als aanvullende voorfinanciering als zij niet worden ondersteund door een auditadvies als bedoeld in artikel 68.

3.   Elk boekjaar tijdens de uitvoering van het programma keurt de Commissie eerdere betalingen van voorfinanciering goed op basis van de werkelijk gemaakte subsidiabele uitgaven, ondersteund door het auditadvies als bedoeld in artikel 68 na de aanvaarding van de rekeningen als beschreven in artikel 69, lid 2. Op basis van de resultaten van deze goedkeuringsprocedure brengt de Commissie zo nodig financiële aanpassingen aan.

Artikel 61

Schorsing van betalingstermijn

1.   De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EU, Euratom) nr. 955/2012 kan de betalingstermijn voor een betalingsverzoek schorsen voor een periode van ten hoogste zes maanden in de volgende omstandigheden:

a)

naar aanleiding van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie zijn er duidelijke aanwijzingen voor significante tekortkomingen in de werking van het beheer- en controlesysteem;

b)

de gedelegeerde ordonnateur moet aanvullende verificaties verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c)

een van de krachtens artikel 77 vereiste documenten is niet ingediend;

d)

een van de krachtens de artikelen 60 en 64 vereiste documenten is niet ingediend.

De beheerautoriteit kan ermee instemmen dat de schorsing met drie maanden wordt verlengd.

2.   De gedelegeerde ordonnateur beperkt de onderbreking tot het deel van de uitgaven waarop het betalingsverzoek betrekking heeft waarvoor de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden bepaald om welk deel van de uitgaven het gaat. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat waar de beheerautoriteit gevestigd is en de beheerautoriteit onmiddellijk schriftelijk in kennis van de redenen voor de schorsing en verzoekt hun de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt de schorsing zodra de nodige maatregelen zijn genomen. Deze schorsing kan langer dan zes maanden duren als de nodige maatregelen niet zijn genomen.

Artikel 62

Opschorting van betalingen

1.   De Commissie kan alle of een deel van de betalingen opschorten in elk van de volgende omstandigheden:

a)

de beheer- en controlesystemen van het programma vertonen ernstige tekortkomingen die de bijdrage van de Unie in gevaar brengen en waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

b)

een deelnemend land maakt een ernstige inbreuk op zijn verplichtingen krachtens artikel 31;

c)

de uitgave wordt in verband gebracht met een onregelmatigheid die niet werd gecorrigeerd en die ernstige financiële gevolgen heeft;

d)

het evaluatie- en toezichtsysteem vertoont ernstige tekortkomingen op het gebied van kwaliteit en betrouwbaarheid;

e)

uit het toezicht, de evaluatie of de audit blijkt dat het programma geen resultaten levert binnen de in artikel 4 bepaalde termijnen en zoals gerapporteerd overeenkomstig artikel 77.

2.   De Commissie kan besluiten de betaling van een voorfinanciering geheel of gedeeltelijk op schorten na de beheerautoriteit in de gelegenheid te hebben gesteld haar opmerkingen te maken.

3.   De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke opschorting van de betalingen op als de beheerautoriteit de nodige maatregelen heeft genomen.

Artikel 63

Betalingen aan hoofdbegunstigden

1.   Betalingen aan hoofdbegunstigden kunnen de vorm aannemen van:

a)

voorfinanciering;

b)

tussentijdse betaling;

c)

betaling van het eindsaldo.

2.   De beheerautoriteit waarborgt dat alle betalingen aan hoofdbegunstigden zo snel mogelijk worden verwerkt overeenkomstig het ondertekende contract. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, tenzij het ondertekende contract zulks toelaat, en er mogen geen specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die leiden tot een lagere betaling.

Artikel 64

Betaling van het eindsaldo

1.   Ten laatste op 30 september 2024 dient de beheerautoriteit het betalingsverzoek voor het eindsaldo in, samen met de documenten bedoeld in artikel 77, lid 5.

2.   De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, één maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.

Artikel 65

Uitzonderingen op de doorhalingsprocedure

1.   Het bedrag van de doorhaling wordt verlaagd met de bedragen die de beheerautoriteit om een van de volgende redenen niet bij de Commissie heeft kunnen declareren:

a)

projecten die zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

b)

wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel ervan.

c)

toepassing van de artikelen 61 of 62;

2.   Beheerautoriteiten die zich op overmacht beroepen uit hoofde van lid 1, punt b), moeten aantonen dat de overmachtsituatie rechtstreekse gevolgen had voor de uitvoering van het programma of een deel ervan. Een verlaging op grond van lid 1, onder a) en b), kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naargelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van het project en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

3.   De beheerautoriteit stuurt de Commissie uiterlijk 15 februari informatie over de in lid 1 bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk op 31 december van het voorafgaande boekjaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 66

Doorhalingsprocedure

1.   De Commissie informeert de beheerautoriteit tijdig als het risico bestaat op doorhaling krachtens artikel 6 van Verordening (EU) nr. 236/2014.

2.   De Commissie informeert de beheerautoriteit op basis van de informatie die zij op 15 februari heeft ontvangen over de hoogte van het bedrag dat op grond van die informatie wordt doorgehaald.

3.   De beheerautoriteit heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het door te halen bedrag of haar opmerkingen te doen toekomen.

4.   Ten laatste op 30 juni legt de beheerautoriteit een herzien financieringsplan voor aan de Commissie waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen van de verlaagde steun voor de thematische doelstellingen of de technische bijstand van het programma voor het betrokken boekjaar. Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage van de Unie voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen. Deze verlaging heeft evenredige gevolgen voor de thematische doelstellingen en de technische bijstand.

5.   De Commissie wijzigt het besluit ter goedkeuring van het programma.

Artikel 67

Gebruik van de euro

1.   Uitgaven in een andere munteenheid dan de euro worden door de beheerautoriteit en de begunstigde omgerekend in euro aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers van de Commissie van een van de volgende maanden:

a)

de maand waarin de uitgave werd gedaan;

b)

de maand waarin de uitgave voor controle krachtens artikel 32, lid 1, werd voorgelegd;

c)

de maand waarin de uitgave werd gemeld bij de hoofdbegunstigde.

2.   De gekozen methode wordt in het programma vastgelegd en is gedurende de hele looptijd van het programma van toepassing. Voor technische bijstand en projecten kunnen andere methoden worden gebruikt.

HOOFDSTUK 2

Presentatie en goedkeuring van de rekeningen

Artikel 68

Presentatie van de rekeningen

1.   De rekeningen van dit programma worden opgemaakt door de beheerautoriteit. De rekeningen zijn autonoom en gescheiden en omvatten alleen de transacties in verband met het programma. Zij moeten zo worden opgesteld dat analytisch toezicht op het programma per prioriteit en technische bijstand mogelijk is.

2.   In haar jaarverslag verstrekt de beheerautoriteit de Commissie, ten laatste op 15 februari, de volgende informatie:

a)

de rekeningen van het vorige boekjaar;

b)

een beheerverklaring ondertekend door de vertegenwoordiger van de beheerautoriteit waarin wordt bevestigd dat:

i)

de informatie op juiste, volledige en accurate wijze is gepresenteerd;

ii)

de uitgaven voor het beoogde doel zijn gebruikt;

iii)

de ingevoerde controlesystemen de nodige garanties verstrekken in verband met de wettigheid van de onderliggende verrichtingen;

c)

een jaarlijkse samenvatting van de controles die de beheerautoriteit heeft verricht, met een analyse van de aard en de omvang van de vastgestelde fouten en tekortkomingen in de systemen en een overzicht van de reeds genomen of geplande corrigerende maatregelen;

d)

een auditadvies over de jaarrekeningen;

e)

een jaarlijks auditverslag, opgesteld door de auditautoriteit, met een samenvatting van de uitgevoerde audits, met inbegrip van een analyse van de aard en de omvang van de vastgestelde fouten en tekortkomingen, zowel in het systeem als in het project, en de ondernomen of geplande corrigerende maatregelen;

f)

een raming van de kosten die tussen 1 juli en 1 december van het voorgaande jaar zijn gemaakt;

g)

de lijst met projecten die tijdens het boekjaar werden afgesloten.

3.   De in lid 2, onder a), bedoelde rekeningen worden voor ieder programma ingediend en omvatten per prioriteit en technische bijstand het volgende:

a)

de uitgaven die zijn gedaan en betaald en de inkomsten die zijn verdiend en ontvangen door de beheerautoriteit;

b)

de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen en de oninbare bedragen.

4.   Het in lid 2, onder d), bedoelde auditadvies vermeldt of de rekeningen een getrouw beeld geeft, of de vermelde transacties legaal en regelmatig werden verricht en of de controlemechanismen werken. In het advies wordt ook vastgesteld of de auditwerkzaamheden reden zijn om aan de beweringen in de in lid 2, onder b), genoemde beheerverklaring te twijfelen.

Artikel 69

Goedkeuring van de rekeningen

1.   De Commissie controleert de rekeningen en deelt de beheerautoriteit ten laatste op 31 mei van het jaar volgend op het eind van het boekjaar mee of de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn.

2.   Op basis van de betaalde subsidiabele uitgaven, zoals gecertificeerd in het auditadvies bedoeld in artikel 68, lid 2, onder d), keurt de Commissie de voorfinanciering goed.

3.   De goedkeuring van de rekeningen doet geen afbreuk aan eventuele latere financiële correcties overeenkomstig artikel 72.

Artikel 70

Termijn voor het bewaren van gegevens

1.   De beheerautoriteit en de begunstigden bewaren alle documenten die betrekking hebben op het programma of een project gedurende vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van het programma wordt betaald. Zij bewaren met name verslagen, ondersteunende documenten en rekeningen, boekhoudbescheiden en ieder ander document met betrekking tot de financiering van het programma (met inbegrip van alle documenten betreffende de gunning van het contract) en de projecten.

2.   Niettegenstaande lid 1 worden verslagen over lopende audits, beroepsprocedures, geschillen of claims over de prestaties van het programma of het project, bewaard totdat die audits, beroepsprocedures, geschillen of claims zijn afgehandeld.

HOOFDSTUK 3

Financiële correcties en terugvorderingen

Afdeling 1

Financiële correcties

Artikel 71

Financiële correcties door de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit is in eerste instantie verantwoordelijk voor het voorkómen en onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de beheerautoriteit haar onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

De beheerautoriteit past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systemische onregelmatigheden die bij projecten, technische bijstand of het programma zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage van de Unie aan een project of aan technische bijstand. De beheerautoriteit houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies en past een evenredige financiële correctie toe. Financiële correcties worden door de beheerautoriteit opgenomen in de jaarrekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.

2.   De overeenkomstig lid 1 ingetrokken bijdrage van de Unie kan, overeenkomstig lid 3, worden hergebruikt binnen het betrokken programma.

3.   De overeenkomstig lid 1 ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een project waarvoor een financiële correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische onregelmatigheid getroffen project.

Artikel 72

Financiële correcties door de Commissie

1.   De Commissie verricht financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de beheerautoriteit terug te vorderen om uitgaven uit te sluiten die in strijd met het toepasselijke recht zijn verricht, of die verband houden met door de Commissie of de Europese Rekenkamer vastgestelde tekortkomingen in het programmabeheer en de controlesystemen van financiering door de Unie.

2.   Een inbreuk op het toepasselijke recht leidt alleen tot een financiële correctie voor uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd, en als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a)

de inbreuk heeft gevolgen voor de selectie van een project of een contract voor technische bijstand, of in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is deze gevolgen vast te stellen, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad;

b)

de inbreuk heeft gevolgen voor het uitgavenbedrag dat voor het programma wordt gedeclareerd of, in gevallen waar het, door de aard van de inbreuk, niet mogelijk is de financiële gevolgen te kwantificeren, maar er een gegrond risico bestaat dat de inbreuk deze gevolgen heeft gehad.

3.   Met name past de Commissie financiële correcties toe als zij, na het uitvoeren van de nodige controles, tot een van de volgende conclusies komt:

a)

het programmabeheer en het controlesysteem vertonen ernstige tekortkomingen die een risico inhouden voor de reeds betaalde EU-bijdrage;

b)

de beheerautoriteit heeft niet voldaan aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 71 voordat de in dit lid bedoelde financiëlecorrectieprocedure werd ingeleid;

c)

de uitgaven die in het jaarverslag of het eindverslag worden gedeclareerd, vertonen onregelmatigheden die niet door de beheerautoriteit zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde financiëlecorrectieprocedure werd ingeleid.

De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige uitgaven niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe.

4.   De Commissie neemt bij haar besluit over het bedrag van een financiële correctie overeenkomstig lid 3 het evenredigheidsbeginsel in acht, rekening houdend met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheer- en controlesystemen die in het betrokken programma zijn geconstateerd.

5.   Als de Commissie haar standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij haar eigen conclusies over de financiële gevolgen nadat zij de beheerautoriteit en de auditeurs heeft gehoord.

6.   Het afsluiten van het programma doet geen afbreuk aan het recht van de Commissie om in een later stadium nog financiële correcties door te voeren ten aanzien van de beheerautoriteit.

7.   De criteria voor het bepalen van het niveau van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor de toepassing van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties, zijn de criteria die zijn goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 (12), met name artikel 144, en de criteria bepaald in het besluit van de Commissie van 19 december 2013 (13).

Artikel 73

Procedure

1.   Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, stelt zij de beheerautoriteit in kennis van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en verzoekt zij haar binnen twee maanden haar opmerkingen te doen toekomen.

2.   Als de Commissie een financiële correctie op basis van extrapolatie of een vast percentage voorstelt, wordt de beheerautoriteit in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de beheerautoriteit dat onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dat onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.

3.   De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de beheerautoriteit binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.

4.   Als de beheerautoriteit de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de beheerautoriteit uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat de Commissie haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

5.   Als overeenstemming wordt bereikt en onverminderd lid 6, kan de beheerautoriteit de ingetrokken bijdrage hergebruiken voor het betrokken programma overeenkomstig artikel 71, lid 2.

6.   Als de Commissie beslist financiële correcties toe te passen, doet zij dit binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de beheerautoriteit ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de periode van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging daartoe.

7.   Wanneer de Commissie of de Europese Rekenkamer onregelmatigheden ontdekken waaruit blijkt dat er een ernstige tekortkoming in de beheer- en controlesystemen bestaat, wordt de steun van de Unie aan het operationele programma verlaagd met de resulterende financiële correctie.

De eerste alinea is niet van toepassing in het geval van een ernstige tekortkoming van een beheer- en controlesysteem, die voorafgaand aan de datum dat deze was ontdekt door de Commissie of de Europese Rekenkamer:

a)

was vermeld in de beheerverklaring, het jaarlijkse controleverslag of het auditadvies die of dat bij de Commissie is ingediend overeenkomstig artikel 68, of in andere aan de Commissie overgelegde auditverslagen van de auditautoriteit, en de nodige maatregelen zijn genomen; of

b)

waarvoor de beheerautoriteit de nodige corrigerende maatregelen had genomen.

De beoordeling van ernstige tekortkomingen in de beheer- en controlesystemen wordt gebaseerd op het recht dat van toepassing was op het tijdstip van indiening van de relevante beheerverklaringen, jaarlijkse controleverslagen en auditadviezen.

Bij het besluit over een financiële correctie handelt de Commissie als volgt:

a)

zij neemt het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de zwaarte van de ernstige tekortkoming in een beheer- en controlesysteem en de financiële gevolgen daarvan voor de begroting van de Unie;

b)

met het oog op de toepassing van een vast percentage of een geëxtrapoleerde correctie, sluit zij onregelmatige uitgaven uit die al eerder waren ontdekt door de beheerautoriteit en waarvoor een aanpassing van de rekeningen is verricht, alsmede uitgaven waarvan de beoordeling van de wettigheid en de regelmatigheid gaande is;

c)

zij houdt bij het bepalen van het resterende risico voor de begroting van de Unie rekening met correcties op basis van het vaste percentage of de geëxtrapoleerde correcties die door de beheerautoriteit worden toegepast voor andere door de beheerautoriteit vastgestelde ernstige tekortkomingen.

Afdeling 2

Terugvorderingen

Artikel 74

Financiële verantwoordelijkheden en terugvorderingen

1.   De beheerautoriteit is verantwoordelijk voor het terugvorderen van onterecht betaalde bedragen.

2.   Als de terugvordering betrekking heeft op een inbreuk door de beheerautoriteit op de wettelijke verplichtingen van deze verordening en van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012, is de beheerautoriteit verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de Commissie.

3.   Als de terugvordering betrekking heeft op systeemtekortkomingen in het beheer- en controlesysteem van het programma, is de beheerautoriteit verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de Commissie overeenkomstig de verdeling van de aansprakelijkheden tussen de deelnemende landen, zoals die is vastgelegd in het programma.

4.   Als de terugvordering betrekking heeft op een verzoek aan een begunstigde die in een lidstaat is gevestigd, en de beheerautoriteit niet in staat is de schuld terug te vorderen, betaalt de lidstaat waar de begunstigde is gevestigd, het verschuldigde bedrag aan de beheerautoriteit en vordert zij dit terug van de begunstigde.

5.   Als de terugvordering betrekking heeft op een verzoek aan een begunstigde die in een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking is gevestigd, en de beheerautoriteit niet in staat is de schuld terug te vorderen, wordt de mate van verantwoordelijkheid van het partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking waarin de begunstigde is gevestigd, bepaald door de in de artikelen 8 en 9 bedoelde financieringsovereenkomsten.

Artikel 75

Terugbetaling aan de beheerautoriteit

1.   De beheerautoriteit vordert de onterecht betaalde bedragen samen met de rente over late betalingen terug van de hoofdbegunstigde. De betrokken begunstigden betalen de hoofdbegunstigde de onterecht betaalde bedragen terug overeenkomstig de partnerschapsovereenkomst die zij hebben ondertekend. Als de hoofdbegunstigde er niet in slaagt de terugbetaling te verkrijgen van de betreffende begunstigde, informeert de beheerautoriteit deze begunstigde formeel over de terugbetaling aan de hoofdbegunstigde. Als de betreffende begunstigde de terugbetaling niet uitvoert, verzoekt de beheerautoriteit het deelnemende land waarin de betreffende begunstigde is gevestigd, de onterecht betaalde bedragen terug te betalen overeenkomstig artikel 74, lid 2 tot en met 5.

2.   De beheerautoriteit hanteert gepaste zorgvuldigheid om de terugbetaling van de invorderingsopdrachten te waarborgen, met de steun van de deelnemende landen. De beheerautoriteit zorgt met name voor de verificatie van de zekere, vaststaande en invorderbare aard van het verzoek. Wanneer de beheerautoriteit overweegt van het invorderen van een vastgestelde schuldvordering af te zien, verifieert zij of dit regelmatig is en strookt met het beginsel van goed financieel beheer en het evenredigheidsbeginsel. Het besluit om van de invordering af te zien moet voor voorafgaande goedkeuring worden voorgelegd aan het gezamenlijk comité van toezicht.

3.   De beheerautoriteit licht de Commissie in over alle stappen die zijn genomen om de verschuldigde bedragen terug te vorderen. De Commissie kan op elk moment de taak overnemen om de bedragen rechtstreeks terug te vorderen, hetzij van de begunstigde, hetzij van het betrokken deelnemende land.

4.   Dossiers die worden overgedragen aan een deelnemend land of aan de Commissie, moeten alle documenten bevatten die nodig zijn voor de terugvordering, en bewijsstukken over de stappen die de beheerautoriteit heeft gezet om de verschuldigde bedragen terug te vorderen.

5.   Contracten die door de beheerautoriteit worden gesloten, moeten een clausule bevatten die de Commissie of het deelnemende land waarin de begunstigde is gevestigd, de mogelijkheid biedt de bedragen die aan de beheerautoriteit verschuldigd zijn, terug te vorderen als de beheerautoriteit hier niet in is geslaagd.

Artikel 76

Terugbetaling aan de Commissie

1.   Een aan de Commissie verschuldigde terugbetaling wordt uitgevoerd vóór de vervaldag die in de invorderingsopdracht is vermeld. De vervaldag valt 45 dagen na de datum van uitgifte van de debetnota.

2.   Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toegepaste rentevoet is 3,5 procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldag valt. Terug te betalen bedragen kunnen worden verrekend met bedragen die nog aan het begunstigde of deelnemende land verschuldigd zijn. Aan het recht van de partijen om in te stemmen met betalingen in termijnen, wordt geen afbreuk gedaan.

TITEL IX

RAPPORTAGE, TOEZICHT EN EVALUATIE

Artikel 77

Jaarverslagen van de beheerautoriteit

1.   Ten laatste op 15 februari dient de beheerautoriteit bij de Commissie een jaarverslag in dat door het gezamenlijk comité van toezicht is goedgekeurd. Dit jaarverslag bevat een technisch en een financieel deel betreffende het voorbije boekjaar.

2.   In het technische deel moeten de volgende punten worden beschreven:

a)

de geboekte vooruitgang bij de uitvoering van het programma en de hierin gestelde prioriteiten;

b)

de gedetailleerde lijst van ondertekende contracten, en de lijst met geselecteerde projecten waarvoor nog geen contract is afgesloten, met inbegrip van de reservelijsten;

c)

de activiteiten die op het vlak van technische bijstand zijn uitgevoerd;

d)

de maatregelen in verband met het toezicht op en de evaluatie van de projecten, de resultaten van die maatregelen en hoe problemen zijn opgelost;

e)

de uitgevoerde informatie- en communicatieactiviteiten.

3.   Het financiële deel wordt opgesteld overeenkomstig artikel 68, lid 2.

4.   Bovendien bevat het jaarverslag een vooruitblik op de uit te voeren activiteiten van het volgende boekjaar. Deze vooruitblik omvat:

a)

een bijgewerkte auditstrategie;

b)

het werkprogramma, een financieel plan en het geplande gebruik van de technische bijstand;

c)

het jaarlijkse toezicht- en evaluatieplan overeenkomstig artikel 78, lid 2;

d)

het jaarlijkse informatie- en communicatieplan overeenkomstig artikel 79, lid 4.

5.   Ten laatste op 30 september 2014 dient de beheerautoriteit bij de Commissie een eindverslag in dat door het gezamenlijk comité van toezicht is goedgekeurd. Dit eindverslag bevat mutatis mutandis de informatie gevraagd in lid 2 en lid 3 hierboven, voor het afgelopen boekjaar en voor de hele looptijd van het programma.

Artikel 78

Toezicht en evaluatie

1.   Het toezicht op en de evaluatie van het programma zijn bedoeld ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering, en ter beoordeling en verbetering van de consistentie, de doeltreffendheid en de impact van het programma. De resultaten van het toezicht en de evaluatie worden bij de programmerings- en uitvoeringscyclus in aanmerking genomen.

2.   In het programma wordt een indicatief toezichts- en evaluatieplan voor de hele looptijd opgenomen. Voor elk programma wordt vervolgens een jaarlijks toezichts- en evaluatieplan ontwikkeld, dat moet worden uitgevoerd door de beheerautoriteit, overeenkomstig de richtsnoeren en evaluatiemethodiek van de Commissie. Dit plan wordt ten laatste op 15 februari aan de Commissie voorgelegd.

3.   De beheerautoriteit houdt resultaatgericht toezicht op programma's en projecten bovenop het dagelijkse toezicht.

4.   De Commissie heeft toegang tot alle toezichts- en evaluatieverslagen.

5.   De Commissie kan op ieder moment beginnen met de evaluatie van of het toezicht op het programma of een deel ervan. De resultaten hiervan, die worden meegedeeld aan het gezamenlijk comité van toezicht en de beheerautoriteit van het programma, kunnen leiden tot aanpassingen van het programma.

TITEL X

ZICHTBAARHEID

Artikel 79

Zichtbaarheid

1.   Zowel de beheerautoriteit als de begunstigden zijn er verantwoordelijk voor dat het publiek op passende wijze wordt voorgelicht.

2.   De beheerautoriteit en de begunstigden zorgen dat de bijdrage van de Unie aan programma's en projecten goed zichtbaar is om het publiek beter bewust te maken van de acties van de Unie en in alle deelnemende landen een consistent beeld tot stand te brengen van de steun die de Unie biedt.

3.   De beheerautoriteit zorgt ervoor dat haar zichtbaarheidsstrategie en de maatregelen die de begunstigden treffen inzake zichtbaarheid conform de richtlijnen van de Commissie zijn.

4.   In het programma moet de communicatiestrategie voor de hele looptijd worden opgenomen, alsmede een indicatief informatie- en communicatieplan voor het eerste jaar, met daarin ook de zichtbaarheidsmaatregelen. Voor elk programma wordt vervolgens een jaarlijks informatie- en communicatieplan ontwikkeld, dat moet worden uitgevoerd door de beheerautoriteit. Dit plan wordt ten laatste op 15 februari aan de Commissie voorgelegd.

DEEL DRIE

BIJZONDERE BEPALINGEN

TITEL I

INDIRECT BEHEER MET INTERNATIONALE ORGANISATIES

Artikel 80

Internationale organisaties als beheerautoriteit

1.   Deelnemende landen kunnen voorstellen dat het programma wordt beheerd door een internationale organisatie.

2.   Alleen internationale organisaties in de zin van artikel 43 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 kunnen worden voorgesteld als beheerautoriteit.

3.   Een internationale organisatie moet voldoen aan de vereisten van artikel 60 van Verordening (EU) nr. 966/2012.

4.   Voordat de Commissie een programma goedkeurt, moet worden bewezen dat aan de in lid 3 bedoelde vereisten is voldaan.

Artikel 81

Regels voor programma's die worden beheerd door een internationale organisatie

1.   De Commissie en de internationale organisatie sluiten een overeenkomst waarin de regelingen die van toepassing zijn op het programma, nader worden beschreven. Als het programma een bijdrage levert aan een financieel instrument krachtens artikel 42, moet worden voldaan aan de voorwaarden en de rapportagevoorschriften bepaald in artikel 140 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012.

2.   De bepalingen van deel twee zijn van toepassing op programma's die worden beheerd door een internationale organisatie, tenzij anders bepaald in de in lid 1 bedoelde overeenkomst.

TITEL II

INDIRECT BEHEER MET EEN PARTNERLAND VOOR GRENSOVERSCHRIJDENDE SAMENWERKING

Artikel 82

Partnerlanden voor grensoverschrijdende samenwerking als beheerautoriteit

1.   Deelnemende landen kunnen voorstellen dat het programma wordt beheerd door een partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking.

2.   De aard van de taken die aan het aangewezen partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking worden toegewezen, wordt uiteengezet in de overeenkomst tussen de Commissie en het partnerland voor grensoverschrijdende samenwerking, krachtens de bepalingen over indirect beheer van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 en Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012.

3.   In de overeenkomst waarvan sprake is in lid 2, wordt gedetailleerd beschreven welke regelingen die van toepassing zijn op het programma. In het bijzonder wordt erin beschreven welke bepalingen van deel twee van toepassing zijn in het licht van de aard van de taken die de beheerautoriteit heeft gekregen en de betrokken budgetten.

DEEL VIER

SLOTBEPALINGEN

Artikel 83

Overgangsbepalingen

Verordening (EG) nr. 951/2007 van de Commissie (14) blijft van toepassing voor rechtshandelingen en vastleggingen voor de begrotingsjaren voorafgaande aan 2014.

Artikel 84

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is vanaf 1 januari 2014 van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 augustus 2014.

Voor de Commissie

De voorzitter

José Manuel BARROSO


(1)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 27.

(2)  PB L 77 van 15.3.2014, blz. 95.

(3)  Verordening (EU) nr. 1299/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 betreffende specifieke bepalingen voor steun uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling ter verwezenlijking van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 259).

(4)  Verordening (EU) nr. 231/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2014 tot vaststelling van een instrument voor pretoetredingssteun (IPA II) (PB L 77 van 15.3.2014, blz. 11).

(5)  Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).

(6)  Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1268/2012 van de Commissie van 29 oktober 2012 houdende uitvoeringsvoorschriften voor Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie (PB L 362 van 31.12.2012, blz. 1).

(7)  Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1).

(8)  Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van woensdag 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma's (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 1).

(9)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(10)  Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen en tot wijziging van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

(11)  Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (PB L 26 van 28.1.2012, blz. 1).

(12)  Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

(13)  Besluit van de Commissie van 19 december 2013 betreffende de vaststelling en goedkeuring van richtsnoeren voor de bepaling van door de Commissie te verrichten financiële correcties voor uitgaven die in gedeeld beheer door de Unie zijn gefinancierd, in geval van niet-naleving van de regels inzake overheidsopdrachten (C(2013) 9527).

(14)  Verordening (EG) nr. 951/2007 van de Commissie van 9 augustus 2007 tot vaststelling van de uitvoeringsvoorschriften voor de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking die worden gefinancierd in het kader van Verordening (EG) nr. 1638/2006 van het Europees Parlement en de Raad houdende algemene bepalingen tot invoering van een Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (PB L 210 van 10.8.2007, blz. 10).


BIJLAGE

Criteria voor de aanwijzing van de beheerautoriteit

De aanwijzingsprocedure wordt gebaseerd op de volgende onderdelen van interne controle:

1.   Interne controleomgeving

i)

een organisatiestructuur voor de werking van de beheerautoriteit en de toewijzing van taken tussen de organen en binnen ieder orgaan als bedoeld in deel twee, titel IV, hoofdstuk 2, zodat het beginsel van de gescheiden functies waar nodig wordt gerespecteerd;

ii)

in het geval van delegatie van taken aan intermediaire instanties, een kader voor de omschrijving van hun respectieve verantwoordelijkheden en verplichtingen, verificatie van hun vermogens om gedelegeerde taken uit te voeren en het bestaan van verslagleggingsprocedures;

iii)

procedures voor verslaglegging en toezicht met het oog op het voorkómen, opsporen en corrigeren van onregelmatigheden en voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen;

iv)

een plan voor de toewijzing van geschikt personeel met de vereiste vaardigheden, op diverse niveaus en voor diverse functies in de organisatie.

2.   Risicobeheer

Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, een systeem dat waarborgt dat ten minste een keer per jaar een goede risicobeheersingsoefening wordt gehouden, en in het bijzonder in het geval van ingrijpende wijzigingen in de activiteiten.

3.   Beheer- en controleactiviteiten

i)

procedures voor de selectie van projecten, die de naleving waarborgen van de beginselen van transparantie, gelijke behandeling, non-discriminatie, objectiviteit en eerlijke concurrentie. In dit verband geldt het volgende:

a)

de projecten worden geselecteerd en gegund op basis van vooraf aangekondigde selectie- en gunningcriteria die in de beoordelingstabel worden vastgelegd. De selectiecriteria zijn bedoeld om het vermogen van de inschrijver te beoordelen om de voorgestelde actie of het werkprogramma te voltooien. De gunningscriteria zijn bedoeld om de kwaliteit te beoordelen van het projectvoorstel in het licht van de gestelde doelen en prioriteiten;

b)

voor de subsidies gelden voorschriften inzake publiciteit vooraf en achteraf;

c)

de inschrijvers worden schriftelijk ingelicht over de beoordelingsresultaten. Als de gevraagde subsidie niet wordt toegekend, geeft de beheerautoriteit de redenen voor het verwerpen van het verzoek, met verwijzing naar de selectie- en gunningscriteria waaraan de aanvraag niet voldoet;

d)

ieder belangenconflict moet worden vermeden;

e)

voor alle inschrijvers gelden dezelfde regels en voorwaarden;

ii)

procedures voor contractbeheer;

iii)

verificatieprocedures inclusief administratieve verificaties met betrekking tot elk betalingsverzoek van begunstigden en de verificaties ter plaatse van projecten;

iv)

procedures voor de verwerking en goedkeuring van betalingen;

v)

procedures voor het opzetten van een systeem om voor ieder project elektronisch gegevens te verzamelen, vast te leggen en te bewaren en om te waarborgen dat de IT-systemen beveiligd zijn volgens internationaal aanvaarde normen;

vi)

door de beheerautoriteit vastgestelde procedures om ervoor te zorgen dat de begunstigden hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die op een project betrekking hebben;

vii)

procedures voor het nemen van doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen;

viii)

procedures voor het opstellen van de rekeningen en het waarborgen dat ze waarachtig, volledig en nauwkeurig zijn en dat de uitgaven in overeenstemming zijn met de toepasselijke regels;

ix)

procedures die resulteren in een toereikend auditspoor en archiveringssysteem;

x)

procedures voor het opstellen van de beheerverklaring, het verslag over de uitgevoerde controles en aangetroffen zwakke punten en het jaarlijks overzicht van eindaudits en -controles;

xi)

als taken worden gedelegeerd aan intermediaire instanties, moeten de aanwijzingscriteria een beoordeling omvatten van de geldende procedures om te waarborgen dat de beheerautoriteit controleert of de intermediaire instanties genoeg capaciteit hebben om de taken uit te voeren en of deze taken correct worden uitgevoerd.

4.   Informatie en communicatie

i)

De beheerautoriteit verkrijgt of genereert en gebruikt nuttige informatie om de werking van andere onderdelen van de interne controle te ondersteunen.

ii)

De beheerautoriteit verspreidt intern informatie, ook over doelstellingen en verantwoordelijkheden van de interne controle, die nodig is om de werking van andere onderdelen van de interne controle te ondersteunen.

iii)

De beheerautoriteit communiceert met externe partijen over kwesties aangaande de werking van andere onderdelen van de interne controle.

5.   Toezicht

Schriftelijk vastgelegde procedures, controles en evaluaties om te waarborgen dat de onderdelen van de interne controle aanwezig zijn en functioneren.


Top