This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32014D0202
Commission Decision of 20 March 2014 determining the European Union position for a decision of the Management entities under the Agreement between the Government of the United States of America and the European Union on the coordination of energy-efficiency labelling programmes for office equipment on adding specifications for computer servers and uninterruptible power supplies to Annex C to the Agreement and on the revision of specifications for displays and imaging equipment included in Annex C to the Agreement (Text with EEA relevance) (2014/202/EU)
Besluit van de Commissie van 20 maart 2014 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de toevoeging in bijlage C van de overeenkomst van specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen en met betrekking tot de herziening van de in bijlage C bij de overeenkomst vervatte specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur (Voor de EER relevante tekst) (2014/202/EU)
Besluit van de Commissie van 20 maart 2014 houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de toevoeging in bijlage C van de overeenkomst van specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen en met betrekking tot de herziening van de in bijlage C bij de overeenkomst vervatte specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur (Voor de EER relevante tekst) (2014/202/EU)
PB L 114 van 16.4.2014, p. 68–148
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
In force
16.4.2014 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 114/68 |
BESLUIT VAN DE COMMISSIE
van 20 maart 2014
houdende bepaling van het standpunt van de Europese Unie inzake een besluit van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de toevoeging in bijlage C van de overeenkomst van specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen en met betrekking tot de herziening van de in bijlage C bij de overeenkomst vervatte specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur
(Voor de EER relevante tekst)
(2014/202/EU)
DE EUROPESE COMMISSIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,
Gezien Besluit 2013/107/EU van de Raad van 13 november 2012 betreffende de ondertekening en de sluiting van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur (1), en met name artikel 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Krachtens de overeenkomst dient de Commissie samen met het Environmental Protection Agency (EPA) van de Verenigde Staten gemeenschappelijke specificaties te ontwikkelen en op gezette tijden te actualiseren voor kantoorapparatuur, waardoor bijlage C van de overeenkomst wordt gewijzigd. |
(2) |
Het standpunt van de Gemeenschap ten aanzien van wijziging van de specificaties wordt door de Commissie bepaald. |
(3) |
Bij de in dit besluit vervatte maatregelen is rekening gehouden met het advies van het Energy Star-bestuur van de Europese Gemeenschap, zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur (2), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 174/2013 (3). |
(4) |
De specificaties met betrekking tot beeldschermen in bijlage C, deel II, en met betrekking tot grafische apparatuur in bijlage C, deel III, worden ingetrokken en worden vervangen door de specificaties in de bijlage bij dit besluit, |
HEEFT HET VOLGEENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Enig artikel
Het door de Europese Gemeenschap te bepalen standpunt voor een besluit van de beheersinstanties in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Gemeenschap over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, betreffende de herziening van de specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur in bijlage C, deel II en deel III, van de overeenkomst en betreffende de toevoeging van nieuwe specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen bij de overeenkomst, wordt gebaseerd op bijgaand ontwerpbesluit.
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Brussel, 20 maart 2014.
Voor de Commissie
De voorzitter
José Manuel BARROSO
(1) PB L 63 van 6.3.2013, blz. 5.
(2) PB L 39 van 13.2.2008, blz. 1.
(3) PB L 63 van 6.3.2013, blz. 1.
BIJLAGE I
ONTWERPBESLUIT
van …
van de beheersinstanties, in het kader van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van de programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met betrekking tot de toevoeging in bijlage C van de overeenkomst van specificaties voor computerservers en onderbrekingsvrije voedingen en de herziening in bijlage C van de overeenkomst van de specificaties voor beeldschermen en grafische apparatuur
DE BEHEERSINSTANTIES,
Gezien de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, met name artikel XII,
Gezien het feit dat specificaties voor de nieuwe producten „computerservers” en „onderbrekingsvrije voedingen” moeten worden toegevoegd aan de overeenkomst en dat de bestaande specificaties voor de producttypes „grafische apparatuur” en „beeldschermen” moeten worden herzien,
HEBBEN HET VOLGENDE BESLOTEN:
Deel I „Beeldschermen”, deel II „Onderbrekingsvrije voedingen”, deel III „Computerservers” en deel IV „Grafische apparatuur”, als hieronder neergelegd, moeten worden toegevoegd aan bijlage C van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van de programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur.
Deel II „Beeldschermen” en deel III „Grafische apparatuur”, als momenteel opgenomen in bijlage C van de Overeenkomst tussen de regering van de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie over de coördinatie van de programma’s voor energie-efficiëntie-etikettering voor kantoorapparatuur, worden hierbij ingetrokken.
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag na die van de publicatie ervan. Dit besluit, gedaan in tweevoud, wordt ondertekend door de medevoorzitters.
Ondertekend te Washington DC op […]
[…]
namens het Environmental Protection Agency van de Verenigde Staten
Ondertekend te Brussel op […]
[…]
namens de Europese Unie
BIJLAGE II
BIJLAGE C
DEEL II BIJ DE OVEREENKOMST
„I. SPECIFICATIES VOOR BEELDSCHERMEN
1. Definities
1.1. Producttypes
Elektronisch beeldscherm (of „beeldscherm”): een in de handel verkrijgbaar product bestaande uit een beeldscherm en bijbehorende elektronica, vaak in een enkele behuizing, dat als primaire functie heeft: het weergeven van een visueel signaal van 1) een computer, werkstation of server via één of meer ingangen (bv. VGA, DVI, HDMI, Display Port, IEEE 1394, USB), 2) een externe opslageenheid (bv. USB flash drive, geheugenkaart), of 3) een netwerkverbinding.
a) |
Computerbeeldscherm: een elektronisch apparaat, typisch met een diagonale schermgrootte van meer dan 12 inches en een pixeldensiteit van meer dan 5 000 pixels per vierkante inch (pixels/in2), dat een gebruikersinterface van een computer en open programma’s weergeeft en het zo voor de gebruiker mogelijk maakt met de computer te communiceren, typisch via een toetsenbord en een muis. Beeldscherm met verbeterde prestaties: een computerbeeldscherm dat al de volgende kenmerken en functionaliteiten heeft:
|
b) |
Digitale fotolijst: een elektronisch apparaat, typisch met een diagonale schermgrootte van minder dan 12 inches, waarvan de eerste functie is digitale beelden weer te geven. Het kan ook een programmeerbare timer, een aanwezigheidssensor, audio, video en/of bluetooth- of draadloze connectiviteit bevatten. |
c) |
Informatiescherm: een elektronisch apparaat, typisch met een diagonale schermgrootte van meer dan 12 inches en een pixeldensiteit van maximaal 5 000 pixels/in2. Informatieschermen worden doorgaans op de markt gebracht als commerciële schermen voor gebruik op plaatsen waar verscheidene mensen ze kunnen bekijken in openbare ruimten, zoals kleinhandelswinkels of warenhuizen, restaurants, museums, hotels, openluchtontmoetingsplaatsen, luchthavens, conferentieruimten of klaslokalen. |
1.2. Externe voeding (EPS): ook „externe stroomadapter” genoemd. Een onderdeel in een afzonderlijke fysieke behuizing, gescheiden van het beeldscherm en ontworpen om een inkomende wisselstroomspanning (ac) van het net om te zetten in één of meer lagere gelijkstroomspanning(en) (dc) met als doel stroom te leveren aan het beeldscherm. Een EPS is verbonden met het beeldscherm via een verwijderbare of vastbedrade mannelijke/vrouwelijke elektrische aansluiting, kabel, snoer of andere bedrading.
1.3. Operationele modi
a) |
Aan-stand: de operationele modus waarin het product geactiveerd is en één of meer van zijn voornaamste functies levert. Deze modus wordt ook beschreven met de termen „actief,”„in gebruik” of „normale werking”. Het stroomverbruik in deze stand is typisch groter dan in de slaap-stand of de uit-stand. |
b) |
Slaap-stand: de operationele modus waarin het product geplaatst wordt na ontvangst van een signaal van een aangesloten toestel of een interne stimulus. Het product kan ook in deze toestand komen door ontvangst van een signaal ten gevolge van een gebruikersinput. Het product moet ontwaken door ontvangst van een signaal van een aangesloten toestel, een netwerk, een afstandsbediening en/of een interne stimulus. Terwijl het product zich in deze modus bevindt, produceert het geen zichtbaar beeld, eventueel met uitzondering van gebruikersgeoriënteerde of beschermende functies zoals productinformatie of statusweergave, of sensorgebaseerde functies.
|
c) |
Uit-stand: de operationele modus waarin het product is aangesloten op een stroombron en geen functies van de aan- of slaap-stand verricht. Deze modus kan gedurende een onbepaald lange tijd voortduren. Het product kan slechts uit deze uit-stand worden gehaald door directe bediening door de gebruiker van een stroom-/vermogensschakelaar. Bepaalde producten beschikken niet over deze modus. |
1.4. Luminantie: de fotometrische meting van de lichtintensiteit per oppervlakte-eenheid van licht dat zich in een bepaalde richting verplaatst, uitgedrukt als candela per vierkante meter (cd/m2). Luminantie verwijst naar de helderheidsinstelling van een beeldscherm.
a) |
Maximale vermelde luminantie: de maximale luminantie die een beeldscherm kan bereiken in een vooraf ingestelde aan-stand als gespecificeerd door de fabrikant in bijvoorbeeld de gebruikershandleiding. |
b) |
Maximale gemeten luminantie: de maximale luminantie die een beeldscherm kan bereiken door manuele configuratie van de instellingen ervan, bijvoorbeeld die voor helderheid en contrast. |
c) |
Luminantie af-fabriek: de luminantie van het beeldscherm bij de door de fabrikant gekozen default-presetting af-fabriek voor het normale thuisgebruik of gebruik op de toepasselijke markt. De luminantie af-fabriek van beeldschermen met bij default ingestelde automatische helderheidsregeling (ABC) kan variëren naargelang van het omgevingslicht op de plaats waar het beeldscherm geïnstalleerd wordt. |
1.5. Schermoppervlak: de zichtbare schermbreedte vermenigvuldigd met de zichtbare schermhoogte, uitgedrukt in vierkante inches (in2).
1.6. Automatische helderheidsregeling (Automatic Brightness Control — ABC): het zelfwerkzame mechanisme dat de helderheid van het beeldscherm regelt op basis van het omgevingslicht.
1.7. Omgevingslichtomstandigheden: de gecombineerde lichtilluminanties in de omgeving rond het beeldscherm, zoals een leefruimte of een kantoor.
1.8. Brugschakeling: een fysieke verbinding tussen twee hubcontrollers, typisch, maar niet beperkt tot USB of FireWire, wat een uitbreiding van de poorten mogelijk maakt, doorgaans om die poorten naar een geschiktere/handigere plek te brengen of het aantal beschikbare poorten uit te breiden.
1.9. Netwerkcompatibiliteit: de mogelijkheid een IP-adres te verkrijgen wanneer verbonden met het netwerk.
1.10. Aanwezigheidssensor: een inrichting die wordt gebruikt om menselijke aanwezigheid vóór of in de omgeving van een beeldscherm te detecteren. Een aanwezigheidssensor wordt typisch gebruikt om een beeldscherm om te schakelen tussen de aan-stand en de uit- of slaap-stand.
1.11. Productfamilie: een groep van beeldschermen, vervaardigd onder dezelfde merknaam, die een scherm met hetzelfde oppervlak en dezelfde resolutie delen, behuisd in één enkele behuizing met eventueel variaties qua hardwareconfiguratie.
Voorbeeld: twee computerbeeldschermen van dezelfde modellijn met een schermdiagonaal van 21 inch en een resolutie van 2,074 megapixel (MP), maar met variaties in kenmerken zoals ingebouwde luidsprekers of camera, kunnen als een productfamilie worden gekwalificeerd.
1.12. Representatief model: de productconfiguratie die is getest ten behoeve van ENERGY STAR-kwalificatie en die bedoeld is om als ENERGY STAR-model te worden verhandeld en geëtiketteerd.
2. Werkingssfeer
2.1. In aanmerking komende producten
2.1.1. |
Producten die voldoen aan de hierbij gespecificeerde definitie voor een beeldscherm en die direct worden gevoed via het wisselstroomnet, een externe voeding, of een data- of netwerkverbinding, komen in aanmerking voor ENERGY STAR-kwalificatie, met uitzondering van de onder punt 2.2 genoemde producten. |
2.1.2. |
Typische producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie zijn onder meer:
|
2.2. Uitgesloten producten
2.2.1. |
Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie. De lijst van momenteel geldende specificaties is te vinden op www.eu-energystar.org. |
2.2.2. |
De volgende producten komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie:
|
3. Kwalificatiecriteria
3.1. Significante cijfers en afronding
3.1.1. |
Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond). |
3.1.2. |
Tenzij anderszins gespecificeerd, wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding. |
3.1.3. |
Direct gemeten of berekende waarden die worden ingediend voor rapportering op de website van ENERGY STAR, worden afgerond tot op het dichtstbijzijnde significante cijfer als neergelegd in de desbetreffende specificatie-eisen. |
3.2. Algemene eisen
3.2.1. |
Externe voeding: wanneer het product met een externe voeding (EPS) wordt geleverd, moet die EPS voldoen aan de prestatie-eisen van niveau V overeenkomstig het International Efficiency Marking Protocol en moet het zijn voorzien van de niveau V-etikettering. Nadere informatie over het etiketteringsprotocol is te vinden op www.energystar.gov/powersupplies. Externe voedingen moeten voldoen aan de niveau V-eisen wanneer zij worden getest met gebruikmaking van de Test Method for Calculating the Energy Efficiency of Single-Voltage External Ac-dc and Ac-Ac Power Supplies, Aug. 11, 2004. |
3.2.2. |
Energiebeheer
|
3.3. Eisen in de aan-stand
3.3.1. |
Het vermogen in de aan-stand (On Mode power — PON), als gemeten met de ENERGY STAR-testmethode, mag maximaal gelijk zijn aan de eis betreffende het maximumvermogen in de aan-stand (PON_MAX), als berekend en afgerond overeenkomstig onderstaande tabel 1. Wanneer de pixeldensiteit (DP), als berekend aan de hand van vergelijking 1, groter is dan 20 000 pixels/in2, wordt de schermresolutie (r) die wordt gebruikt om PON_MAX te berekenen, bepaald aan de hand van vergelijking 2. Vergelijking 1: Berekening van de pixeldensiteit
waarin:
Vergelijking 2: Berekening van de resolutie wanneer de pixeldensiteit (DP) groter is dan 20 000 pixels/in2
waarin:
Tabel 1 Berekening van de eisen betreffende het maximumvermogen in de aan-stand (PON_MAX)
|
3.3.2. |
Voor producten die voldoen aan de definitie van een beeldscherm met verbeterde prestaties wordt een toegestaan stroomverbruik (PEP), als berekend aan de hand van vergelijking 3, toegevoegd aan PON_MAX, als berekend aan de hand van vergelijking 1. In dit geval mag PON, als gemeten met de ENERGY STAR-testmethode, maximaal gelijk zijn aan de som van PON_MAX en PEP. Vergelijking 3: Berekening van het toegestane vermogen in de aan-stand voor beeldschermen met verbeterde prestaties
waarin:
|
3.3.3. |
Voor producten met een bij default ingeschakelde automatische helderheidsregeling (ABC) wordt een toegestaan vermogen (PABC), als berekend via vergelijking 5, opgeteld bij PON_MAX, als berekend aan de hand van tabel 1, wanneer de vermindering van het vermogen in de aan-stand (On Mode power reduction — RABC), als berekend via vergelijking 4, groter is dan of gelijk is aan 20 %.
Vergelijking 4: Berekening van de vermindering van het vermogen in de aan-stand voor producten met een bij default ingeschakelde ABC
waarin:
Vergelijking 5: Berekening van het toegestane vermogen in de aan-stand voor producten met een bij default ingeschakelde ABC
waarin:
|
3.3.4. |
Voor producten die via een laagspannings-gelijkstroombron van stroom worden voorzien, mag PON, als berekend aan de hand van vergelijking 6, niet meer bedragen dan PON_MAX, als berekend aan de hand van tabel 1. Vergelijking 6: Berekening van het vermogen in de aan-stand voor producten die via een laagspannings-gelijkstroombron van stroom worden voorzien
waarin:
|
3.4. Eisen voor de slaap-stand
3.4.1. |
Het gemeten vermogen in de slaap-stand (PSLEEP) voor producten met geen van de in de tabellen 3 of 4 bedoelde data- of netwerkcapaciteiten mag maximaal gelijk zijn aan de eis betreffende het maximumvermogen in de slaap-stand (PSLEEP_MAX), als gespecificeerd in tabel 2. Tabel 2 Eis betreffende het maximumvermogen in de slaap-stand (PSLEEP_MAX) PSLEEP_MAX (watt) 0,5 |
3.4.2. |
Het gemeten vermogen in de slaap-stand (PSLEEP) voor producten met één of meer van de in de tabellen 3 of 4 bedoelde data- of netwerkcapaciteiten mag maximaal gelijk zijn aan de eis betreffende het maximumvermogen in de slaap-stand bij Data/Networking (PSLEEP_AP), als berekend aan de hand van vergelijking 7. Vergelijking 7: Berekening van de eis betreffende het maximumvermogen in de slaap-stand bij Data/Networking
waarin:
Tabel 3 Toegestaan vermogen in slaap-stand voor producten met data- of netwerkcapaciteit
Tabel 4 Toegestaan vermogen in slaap-stand voor extra capaciteiten
Voorbeeld 1: een digitale fotolijst met slechts één brug- of netwerkcapaciteit, verbonden en ingeschakeld gedurende tests van de slaap-stand, Wi-Fi, en geen extra capaciteiten gedurende tests van de slaap-stand, komt in aanmerking voor de 2,0 W Wi-Fi-adder. Eraan herinnerend dat , . Voorbeeld 2: een computerbeeldscherm met een USB 3.x- en DisplayPort (non-video connection)-brugcapaciteit wordt getest met uitsluitend de USB 3.x verbonden en ingeschakeld. Ervan uitgaand dat geen extra capaciteiten zijn ingeschakeld gedurende tests van de slaap-stand komt dit beeldscherm in aanmerking voor de 0,7 W USB 3.x-adder. Eraan herinnerend dat , . Voorbeeld 3: een computerbeeldscherm met één brug en één netwerkcapaciteit, USB 3.x en Wi-Fi, wordt getest met beide capaciteiten verbonden en ingeschakeld gedurende tests van de slaap-stand. Ervan uitgaand dat geen extra capaciteiten zijn ingeschakeld gedurende tests van de slaap-stand komt dit beeldscherm in aanmerking voor de 0,7W USB 3.x-adder en de 2,0 W Wi-Fi-adder. Eraan herinnerend dat , . |
3.4.3. |
Voor producten die meer dan één slaap-stand aanbieden (zoals „Slaap” en „Diepe Slaap”), mag het gemeten vermogen in de slaap-stand (PSLEEP) in geen enkel type slaap-stand groter zijn dan PSLEEP_MAX in het geval van producten zonder brug- of netwerkcapaciteiten of groter zijn dan PSLEEP_AP in het geval van producten die worden getest met extra stroomverbruikende capaciteiten, zoals brug- of netwerkverbindingen. Als het product beschikt over verscheidene slaap-standen die handmatig kunnen worden geselecteerd, of als het product naar slaap-stand kan overschakelen via verscheidene methoden (bv. via afstandsbediening of door de host-PC in slaap-stand te brengen), is het gemeten vermogen in slaap-stand (PSLEEP) van de slaap-stand met de hoogste PSLEEP, als gemeten overeenkomstig punt 6.5 van de testmethode, de PSLAAP die met het oog op kwalificatie wordt gerapporteerd. Wanneer het product automatisch overschakelt van de ene op de andere slaap-stand, is de gemiddelde PSLAAP van alle slaap-standen, als gemeten overeenkomstig punt 6.5 van de testmethode, de PSLAAP die met het oog op kwalificatie wordt gerapporteerd. |
3.5. Eisen voor de uit-stand
Het gemeten vermogen in de uit-stand (POFF) mag maximaal gelijk zijn aan de eis betreffende het maximumvermogen in de uit-stand (POFF_MAX) als gespecificeerd in tabel 5.
Tabel 5
Eis betreffende het maximumvermogen in de uit-stand (POFF_MAX)
POFF_MAX
(watt)
0,5
3.6. De maximaal gerapporteerde en maximaal gemeten luminantie moeten worden gerapporteerd voor alle producten; de luminantie af-fabriek moet worden gerapporteerd voor alle producten behalve voor producten met bij default ingeschakelde ABC.
4. Testeisen
4.1. Testmethoden
Voor producten die op de EU-markt in de handel worden gebracht moeten de fabrikanten tests uitvoeren en een zelfcertificering verzekeren voor die modellen die voldoen aan de ENERGY STAR-richtsnoeren. De hieronder gespecificeerde testmethoden moeten worden gebruikt met het oog op bepaling van de kwalificatie voor ENERGY STAR.
Producttype |
Testmethode |
Alle producttypes en schermgrootten |
ENERGY STAR Test Method for Determining Displays Energy Use, Versie 6.0 — Rev. Jan-2013 |
4.2. Aantal voor tests vereiste eenheden
4.2.1. |
Eén eenheid van een representatief model, als gedefinieerd in deel 1, wordt voor beproeving geselecteerd. |
4.2.2. |
Voor de kwalificatie van een productfamilie, wordt de productconfiguratie die het grootste energieverbruik voor elke productcategorie binnen die productfamilie vertoont, beschouwd als het representatieve model. |
4.3. Internationale marktkwalificatie
Producten worden met het oog op kwalificatie getest bij hun relevante input-spannings-/frequentiecombinatie voor elke markt waarop zij worden verkocht en als ENERGY STAR-product worden aangeprezen.
5. Gebruikersinterface
De fabrikanten worden ertoe aangemoedigd om hun producten te ontwerpen overeenkomstig de norm voor gebruikersinterfaces: IEEE P1621: Standard for User Interface Elements in Power Control of Electronic Devices Employed in Office/Consumer Environments. Voor nadere gegevens zie http://eetd.LBL.gov/Controls. Wanneer de fabrikant IEEE P1621 niet overneemt, verstrekt hij het EPA en de Europese Commissie daaromtrent de redenen.
6. Effectieve datum
6.1. |
De datum waarop een fabrikant producten als ENERGY STAR overeenkomstig deze versie 6.0 mag beginnen te kwalificeren, wordt beschouwd als de effectieve datum van de overeenkomst. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een productmodel voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie ervan. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum (bv. de maand en het jaar) waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd. |
6.2. |
Toekomstige herziening van de specificaties: het EPA en de Europese Commissie behouden zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model. |
7. Overwegingen in verband met toekomstige herzieningen
7.1. Beeldschermen die qua diagonale schermgrootte groter zijn dan 61 inch
Er zijn momenteel interactieve schermen op de markt met een diagonale schermgrootte van meer dan 60 inch, die meer bepaald worden gebruikt voor commerciële en opleidingsdoeleinden. Er wordt gestreefd naar een beter inzicht in het stroomverbruik van deze producten wanneer zij worden getest overeenkomstig de testmethode voor beeldschermen; het EPA en de Europese Commissie zullen vóór en tijdens het komende proces van herziening van de specificaties samenwerken met de belanghebbenden teneinde deze informatie te verkrijgen. Het EPA en de Europese Commissie hebben er beginsel belangstelling voor om bij een volgende herziening van de specificaties de werkingssfeer ervan uit te breiden tot producten met een diagonale schermgrootte van meer dan 61 inch.
7.2. Functionaliteit van aanraakschermen
Het EPA en de Europese Commissie hebben zich ertoe verbonden prestatieniveaus voor beeldschermen uit te werken die rekening houden met nieuwe kenmerken en functionaliteiten en zij gaan ervan uit dat aanraakschermen, die zijn opgenomen in de werkingssfeer van deze specificatie, een steeds groter marktaandeel zullen krijgen, met name wat informatieschermen betreft. EPA, DOE en de Europese Commissie zullen samen met de belanghebbenden nagaan of aanraakfunctionaliteit een effect heeft op het stroomverbruik in aan-stand teneinde te bepalen in welke mate tijdens het komende herzieningsproces naar die aanraakfunctionaliteit moet worden gekeken.
II. SPECIFICATIES VOOR ONDERBREKINGSVRIJE VOEDINGEN (UPS)
1. Definities
Tenzij anderszins gespecificeerd, zijn alle in dit document gebruikte termen consistent met de definities in norm IEC 62040-3 (1) van de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC).
Voor de doeleinden van deze specificatie gelden de volgende definities:
Onderbrekingsvrije voeding (Uninterruptible Power Supply — UPS): een combinatie van omvormers, schakelaars en systemen voor energieopslag (bv. accu’s) die bij het uitvallen van de netspanning als noodstroomvoeding zorgen voor de continuïteit van de stroomvoorziening (2).
1.1. |
Stroomomvormingsmechanisme
|
1.2. |
Modulaire UPS: een UPS, bestaande uit één of meer afzonderlijke UPS-eenheden die één of meer gemeenschappelijke behuizingen en een gemeenschappelijk energie-opslagsysteem delen, waarvan de outputs in de normale operationele modus verbonden zijn met een gemeenschappelijke outputbus die zich geheel binnen de behuizing(en) bevindt. De totale hoeveelheid afzonderlijke UPS-eenheden in een modulaire UPS is gelijk aan „n + r”, waarin n het aantal afzonderlijke UPS-eenheden is dat vereist is om de last te voeden en r het aantal redundante UPS-eenheden. Modulaire UPS-eenheden kunnen worden gebruikt om voor redundantie te zorgen, om capaciteit op te schalen of voor beide toepassingen. |
1.3. |
Redundantie: toevoeging van UPS-eenheden in een parallelle UPS om de continuïteit van de stroomtoevoer naar de last te verbeteren; redundantie wordt als volgt ingedeeld.
|
1.4. |
Operationele modi voor UPS
|
1.5. |
UPS-kenmerken op het gebied van inputafhankelijkheid
|
1.6. |
UPS met één normale modus: een UPS die in normale modus functioneert binnen de parameters van uitsluitend één verzameling inputafhankelijkheidskenmerken. Bijvoorbeeld: een UPS die uitsluitend als VFI functioneert. |
1.7. |
UPS met meerdere normale modi: een UPS die in normale modus functioneert binnen de parameters van meer dan één verzameling inputafhankelijkheidskenmerken. Bijvoorbeeld: een UPS die hetzij als VFI hetzij als VFD kan functioneren. |
1.8. |
Bypass: een alternatief stroompad voor de wisselstroomomvormer.
|
1.9. |
Referentie-testbelasting: belasting of voorwaarde waarin de output van de UPS het actieve vermogen (W) levert waarvoor de UPS gespecificeerd is (5). |
1.10. |
Geteste eenheid (Unit Under Test — UUT): de geteste UPS, geconfigureerd als voor verzending naar gebruiker, inclusief alle accessoires (bv. filters of transformatoren) vereist om te voldoen aan de test-setup als gespecificeerd in deel 3 van de ENERGY STAR-testmethode. |
1.11. |
Vermogenscoëfficiënt: verhouding van de werkelijk waarde van het actieve vermogen P tot het schijnbare vermogen S. |
1.12. |
Productfamilie: een groep van productmodellen 1) die vervaardigd worden door dezelfde fabrikant, 2) waarvoor dezelfde ENERGY STAR-kwalificatiecriteria gelden, en 3) die een gemeenschappelijk basisontwerp hebben. Voor UPS-eenheden zijn aanvaardbare variaties binnen een productfamilie onder meer:
|
1.13. |
Afkortingen: a) A: ampère b) ac: wisselstroom (alternating current) c) dc: gelijkstroom (direct current) d) DRUPS: UPS met koppeling aan dieselmotor e) RUPS: roterende UPS f) THD: totale harmonische vervorming g) UPS: onderbrekingsvrije voeding (Uninterruptible Power Supply) h) UUT: geteste eenheid (Unit Under Test) i) V: volt j) VFD: spannings- en frequentieafhankelijk k) VFI: spannings- en frequentie-onafhankelijk l) VI: spanningsonafhankelijk m) W: watt n) Wh: wattuur |
2. Werkingssfeer
2.1. Producten die voldoen aan de hierbij gegeven definitie voor onderbrekingsvrije voedingen (UPS), inclusief statische en roterende UPS-eenheden en UPS-eenheden met wisselstroom-output en UPS-eenheden met gelijkstroom-output/gelijkrichters, komen in aanmerking voor ENERGY STAR-kwalificatie, met uitzondering van de onder punt 2.3 genoemde producten.
2.2. Producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie zijn onder meer:
a) |
UPS-eenheden voor de consument, bedoeld ter bescherming van desktopcomputers en randapparatuur, en/of apparatuur voor home entertainment zoals TV’s, settopboxen, DVR’s en Blu-ray- en DVD-spelers; |
b) |
commerciële UPS-eenheden, bedoeld ter bescherming van informatie- en communicatieapparatuur voor kleine ondernemingen en bijkantoren, zoals servers, switches en routers, alsmede kleine opslagarrays; |
c) |
UPS-eenheden voor datacentra, bedoeld ter bescherming van grote systemen van informatie- en communicatieapparatuur, zoals bedrijfsservers, netwerkapparatuur en grote opslagarrays, en |
d) |
voor telecommunicatie bedoelde UPS-eenheden met gelijkstroom-output/gelijkrichters, bestemd om telecommunicatienetwerksystemen te beschermen die zich bevinden binnen een centraal kantoor of op een op afstand gelegen draadloze/cellulaire locatie. |
2.3. Uitgesloten producten
2.3.1. |
Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie. De lijst van momenteel geldende specificaties is te vinden op www.eu-energystar.org. |
2.3.2. |
De volgende producten komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie:
|
3. Kwalificatiecriteria
3.1. Significante cijfers en afronding
3.1.1. |
Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond). |
3.1.2. |
Tenzij anderszins gespecificeerd wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding. |
3.1.3. |
Direct gemeten of berekende waarden die worden ingediend voor rapportering op de website van ENERGY STAR worden afgerond tot op het dichtstbijzijnde significante cijfer als neergelegd in de desbetreffende specificatie-eisen. |
3.2. Energie-efficiëntie-eisen voor UPS-eenheden met wisselstroom-output
3.2.1. |
UPS-eenheden met één normale modus: de gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 1, moet ten minste gelijk zijn aan de eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN), als bepaald aan de hand van tabel 2, voor de gespecificeerde nominale uitgangsvermogens- en inputafhankelijkheidskenmerken, behalve als hieronder gespecificeerd. Voor producten met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 10 000 W en een communicatie- en meetcapaciteit als gespecificeerd in punt 3.6, moet de gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 1, ten minste gelijk zijn aan de eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN), als bepaald aan de hand van tabel 3, voor de gespecificeerde nominale uitgangsvermogens- en inputafhankelijkheidskenmerken. Vergelijking 1: Berekening van de gemiddelde efficiëntie voor UPS-eenheden met ac-output
waarin:
Tabel 1 Veronderstelde last voor UPS-eenheden met ac-output voor de berekening van de gemiddelde efficiëntie
Tabel 2 Eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie voor UPS-eenheden met ac-output
Tabel 3 Eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie voor UPS-eenheden met ac-output voor producten die voorzien zijn van meet- en communicatiecapaciteit
|
3.2.2. |
UPS-eenheden met meerdere normale modi, niet geleverd met de hoogste inputafhankelijkheidsmodus bij default ingeschakeld: Als UPS-eenheden met meerdere normale modi niet worden geleverd met hun hoogste inputafhankelijkheidsmodus bij default ingeschakeld, moet de gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 1, groter zijn dan of gelijk zijn aan:
|
3.2.3. |
UPS-eenheden met meerdere normale modi, geleverd met de hoogste inputafhankelijkheidsmodus bij default ingeschakeld: Als UPS-eenheden met meerdere normale modi worden geleverd met hun hoogste inputafhankelijkheidsmodus bij default ingeschakeld, moet de gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 2, groter zijn dan of gelijk zijn aan:
Vergelijking 2: Berekening van de gemiddelde efficiëntie voor UPS-systemen met meerdere normale modi met ac-output
waarin:
|
3.3. Energie-efficiëntie-eisen voor UPS-eenheden met dc-output/gelijkrichters
De gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 3, moet minimaal gelijk zijn aan de eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN), als bepaald aan de hand van tabel 4. Deze eis geldt voor complete systemen en/of afzonderlijke modules. Fabrikanten kunnen een kwalificatie verwerven voor beide, mits inachtneming van de volgende eisen:
a) |
complete systemen die ook modulair zijn, worden gekwalificeerd als een modulaire UPS-productfamilie met een specifiek modulemodel geïnstalleerd; |
b) |
de kwalificatie van afzonderlijke modellen staat los van de kwalificatie van modulaire systemen tenzij het hele systeem eveneens wordt gekwalificeerd als hierboven gespecificeerd; |
c) |
voor producten met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 10 000 W, voorzien van meet- en communicatiecapaciteit als gespecificeerd in punt 3.6, moet de gemiddelde lastgecorrigeerde efficiëntie (EffAVG), als berekend aan de hand van vergelijking 3, minimaal voldoen aan de eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN), als bepaald aan de hand van tabel 5. |
Vergelijking 3: Berekening van de gemiddelde efficiëntie voor alle UPS-eenheden met dc-output
Tabel 4
Eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie voor UPS-eenheden met dc-output/gelijkrichters
Eis betreffende de minimale
gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN)
0,955
Tabel 5
Eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie voor UPS-eenheden met dc-output/gelijkrichters voor producten met meet- en communicatiecapaciteit
Nominaal uitgangsvermogen |
Eis betreffende de minimale gemiddelde efficiëntie (EffAVG_MIN) |
P > 10 000 W |
0,945 |
3.4. Eisen betreffende de vermogenscoëfficiënt
De gemeten input-vermogenscoëfficiënt van alle UPS-systemen met wisselstroom-output bij 100 procent van de referentietestbelasting moet minimaal gelijk zijn aan de eis betreffende de minimale vermogenscoëfficiënt als gespecificeerd in tabel 6 voor alle normale VFI- en VI-modi die vereist zijn voor kwalificatie.
Tabel 6
Eis betreffende de minimale input-vermogenscoëfficiënt voor UPS-systemen met ac-output
Eis betreffende de minimale
vermogenscoëfficiënt
0,90
3.5. Standaardeisen betreffende rapportering
3.5.1. |
Bij het EPA en de Europese Commissie worden voor elk model of elke productfamilie gegevens ingediend inzake een gestandaardiseerde informatiekaart betreffende vermogen en prestaties (Power and Performance Data Sheet — PPDS). |
3.5.2. |
Nadere gegevens betreffende de PPDS-fiche zijn te vinden op de ENERGY STAR-webpagina inzake UPS op www.energystar.gov/products. De PPDS-fiche bevat de volgende informatie:
|
3.5.3. |
Het EPA en de Europese Commissie kunnen deze PPDS-fiche, naargelang nodig, op gezette tijden wijzigen; zij informeren hun partners over dit herzieningsproces. |
3.6. Communicatie- en meeteisen
3.6.1. |
UPS-eenheden met ac-output en UPS-eenheden met dc-output/gelijkrichters met een nominaal uitgangsvermogen van meer dan 10 000 W kunnen in aanmerking komen voor een 1 procentpunt-efficiëntiestimulans, als weergegeven in tabel 3 en tabel 5, wanneer zij worden verkocht met een energiemeter met de volgende kenmerken:
|
3.6.2. |
Eisen voor externe meters: om de meetefficiëntiestimulans te kunnen ontvangen, moeten met UPS-eenheden gebundelde externe meters voldoen aan één van de volgende eisen:
|
3.6.3. |
Eisen voor geïntegreerde meters: om de meetefficiëntiestimulans te kunnen ontvangen, moeten de in UPS-eenheden geïntegreerde meters voldoen aan de volgende eisen onder de in punt 3.6.4 gespecificeerde voorwaarden: een relatieve fout bij de energiemeting van maximaal 5 procent in vergelijking met een norm, wanneer onderdeel van een volledig meetsysteem (waaronder begrepen stroomomvormers die in de meter en de UPS zijn geïntegreerd). |
3.6.4. |
Elektrische en omgevingsvoorwaarden voor meetnauwkeurigheid: de meter moet voldoen aan de in de punten 3.6.2 of 3.6.3 gespecificeerde eisen onder de volgende voorwaarden:
|
4. Tests
4.1. Testmethoden
Voor producten die op de EU-markt in de handel worden gebracht, moeten de fabrikanten tests uitvoeren en een zelfcertificering verzekeren voor de modellen die voldoen aan de ENERGY STAR-richtsnoeren. De in tabel 7 gespecificeerde testmethode moeten worden gebruikt met het oog op bepaling van de kwalificatie voor ENERGY STAR.
Tabel 7
Testmethode voor ENERGY STAR-kwalificatie
Producttype |
Testmethode |
Alle UPS-systemen |
ENERGY STAR Test Method for Uninterruptible Power Supplies, Rev. mei-2012 |
4.2. Aantal voor tests vereiste eenheden
4.2.1. |
Representatieve modellen worden met het oog op tests geselecteerd aan de hand van de volgende eisen:
|
4.2.2. |
Voor de test wordt één enkele eenheid van elk representatief model gekozen. |
4.2.3. |
Alle geteste eenheden moeten voldoen aan de ENERGY STAR-kwalificatiecriteria. |
5. Effectieve datum
5.1. |
De datum waarop een fabrikant producten als ENERGY STAR-producten overeenkomstig deze versie 1.0 mag beginnen te kwalificeren, wordt beschouwd als de effectieve datum van de overeenkomst. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een product voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie van het product. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd. |
5.2. |
Toekomstige herziening van de specificaties: het EPA en de Europese Commissie behouden zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model. |
III. SPECIFICATIES VOOR COMPUTERSERVERS (Versie 2.0)
1. Definities
1.1. Producttypes
1.1.1. |
Computerserver: een computer die diensten verleent en in netwerken georganiseerde systeemelementen biedt aan clientapparaten (bv. desktopcomputers, notebookcomputers, thin clients, draadloze apparaten, PDA’s, IP (internetprotocol)-telefoons, andere computerservers of andere netwerkapparaten). Computerservers worden via bedrijfskanalen verkocht voor gebruik in datacentra en kantoor- en bedrijfsomgevingen. Computerservers worden primair bediend via netwerkverbindingen en niet via direct ermee verbonden gebruikersinvoerapparaten zoals een toetsenbord of een muis. Voor de doeleinden van deze specificatie moet een computerserver voldoen aan alle volgende criteria:
|
1.1.2. |
Beheerde server (Managed Server): een computerserver die is ontworpen voor een hoog niveau van beschikbaarheid in een sterk beheerde omgeving. Voor de doeleinden van deze specificaties moet een beheerde server voldoen aan alle volgende criteria:
|
1.1.3. |
Bladesysteem: een systeem dat bestaat uit een behuizing (blade chassis) en één of meer verwijderbare bladeservers en/of andere eenheden (bv. blade-opslag, bladenetwerkapparatuur). Bladesystemen zijn ontworpen als schaalbare oplossing voor het samenbrengen van meerdere bladeservers of opslageenheden in één behuizing en zijn zodanig ontworpen dat de blades door technici ter plaatse eenvoudig kunnen worden toegevoegd of vervangen (hot-swap).
|
1.1.4. |
Volledig fouttolerante server: een computerserver die is ontworpen met volledige hardwareredundantie, waarin elk rekencomponent verdubbeld is tussen twee nodes die identieke en simultane taken uitvoeren (d.w.z. als één node uitvalt of moet worden gerepareerd, kan de tweede node de taak alleen uitvoeren zodat het apparaat niet moet worden stilgelegd). Een volledig fouttolerante server gebruikt twee systemen om simultaan en repetitief één enkele taak uit te voeren met het oog op permanente beschikbaarheid bij kritische toepassingen. |
1.1.5. |
Robuuste server: een computerserver die zo is ontworpen dat uitgebreide eigenschappen van betrouwbaarheid, beschikbaarheid, duurzaamheid (Reliability, Availability, Serviceability — RAS) en schaalbaarheid zijn ingebouwd in de microarchitectuur van het systeem, de CPU en de chipset. Voor de doeleinden van ENERGY STAR-kwalificatie overeenkomstig deze specificatie heeft een robuuste server de kenmerken als omschreven in aanhangsel B van deze specificatie. |
1.1.6. |
Multinodeserver: een computerserver die is ontworpen met twee of meer onafhankelijke computerservers (nodes), die één behuizing en één of meer stroomvoorzieningen delen. In een multinodeserver wordt de gecombineerde energie voor alle nodes verdeeld via de gedeelde stroomvoorziening(en). Servernodes in een multinodeserver zijn niet ontworpen om hot-swappable te zijn. Dualnodeserver: een gangbare multinodeserver-configuratie met twee servernodes. |
1.1.7. |
Server-appliance: een computerserver die gebundeld is met een voorgeïnstalleerd besturingssysteem en toepassingssoftware die bestemd is voor een specifieke functie of een aantal nauw verbonden functies. Een server-appliance verleent diensten via één of meer netwerken (bv. IP of SAN) en wordt doorgaans beheerd via een webinterface of een commandline-interface. De hardware- en softwareconfiguratie van een server-appliance is door een leverancier aangepast voor het uitvoeren van een specifieke taak (bv. domeinnaamdiensten, firewall-diensten, authenticatiediensten, encryptiediensten en VoIP-diensten (voice-over-IP)) en is niet bedoeld voor het uitvoeren van door de gebruiker aangeleverde software. |
1.1.8. |
Krachtig computersysteem (High Performance Computing — HPC): een computersysteem dat is ontworpen en geoptimaliseerd om sterk parallelle toepassingen te draaien. HPC-systemen beschikken over een groot aantal gegroepeerde homogene nodes, vaak gepaard met hogesnelheidsverbindingen tussen processoren en een grote geheugencapaciteit en bandbreedte. HPC-systemen kunnen met een bepaald doel zijn gebouwd of kunnen zijn geassembleerd op basis van gewoon beschikbare computerservers. HPC-systemen moeten voldoen aan ALLE onderstaande criteria:
|
1.1.9. |
Gelijkstroomserver: een computerserver die is ontworpen om uitsluitend met een dc-voeding te werken. |
1.1.10. |
Grote server: een robuuste/schaalbare server die wordt verscheept als een vooraf geïntegreerd/getest systeem dat is ondergebracht in één of meer volledige behuizingen of racks en dat een I/O-subsysteem met hoge connectiviteit met minimaal 32 toepassingsgerichte I/O-slots omvat. |
1.2. Productcategorie
Een tweede-ordeclassificatie of -subtype binnen een producttype, gebaseerd op de productkenmerken en geïnstalleerde componenten. Productcategorieën worden in deze specificatie gebruikt om de kwalificatie en testeisen te bepalen.
1.3. Vormfactoren voor computerservers
1.3.1. |
Rackgemonteerde server: een computerserver die is ontworpen voor inbouw in een standaard 19-inch-datacenterrack als gedefinieerd in EIA-310, IEC 60297 of DIN 41494. Voor de doeleinden van deze specificatie wordt een bladeserver beschouwd als een afzonderlijke categorie die niet behoort tot de categorie van rackgemonteerde servers. |
1.3.2. |
Pedestal-server: een op zichzelf staande computerserver die is ontworpen met voedingseenheden (PSU’s), koeling, I/O-apparaten en andere voorzieningen die noodzakelijk zijn voor de zelfstandige werking ervan. De behuizing van een pedestal-server is vergelijkbaar met die van een tower-clientcomputer. |
1.4. Computerserveronderdelen
1.4.1. |
Voedingseenheid (Power Supply Unit — PSU): een inrichting die AC- of DC-inputvermogen omzet naar één of meer DC-vermogensoutputs met het oog op de stroomvoorziening van een computerserver. De PSU van een computerserver moet op zichzelf staan en moet fysiek gescheiden kunnen worden van het moederbord en moet met het systeem verbonden zijn via een verwijderbare of vastbedrade elektrische verbinding.
|
1.4.2. |
Invoer-/Uitvoer-apparaat (I/O-apparaat): een apparaat dat capaciteit voor gegevensin- en -uitvoer tussen een computerserver en andere toestellen levert. Een I/O-apparaat kan zijn geïntegreerd op het moederbord van de computerserver of kan via uitbreidingssleuven (bv. PCI, PCIe) verbonden zijn met het moederbord. Voorbeelden van I/O-apparaten zijn specifieke Ethernet-modules, InfiniBand-eenheden, RAID/SAS-controllers en Fibre Channel-inrichtingen. I/O-poort: fysiek circuit binnen een I/O-apparaat via hetwelk een onafhankelijke I/O-sessie kan worden geïnitieerd. Een poort is niet hetzelfde als een fysiek ontvangende connector; het is mogelijk dat één ontvangende connector meerdere poorten op eenzelfde interface kan bedienen. |
1.4.3. |
Moederbord: de voornaamste printplaat van de server. Voor de doeleinden van deze specificatie omvat het moederbord connectoren voor de bevestiging van extra printplaten en omvat het typisch de volgende componenten: processor, geheugen, BIOS en uitbreidingssleuven. |
1.4.4. |
Processor: het logisch circuit dat reageert op de basisinstructies die een server aanstuurt en die bedoelde instructies verwerkt. Voor de doeleinden van deze specificatie is de processor de centrale rekeneenheid (central processing unit — CPU) van de computerserver. Een typische CPU is een fysiek element dat op het moederbord van de server moet worden aangesloten via een socket of via soldeerwerk. De CPU-eenheid kan één of meer processorkernen bevatten. |
1.4.5. |
Geheugen: Voor de doeleinden van deze specificatie is geheugen een deel van een server dat extern is aan de processor, waarin informatie wordt opgeslagen voor onmiddellijk gebruik door de processor. |
1.4.6. |
Harde schijf (HDD): het voornaamste computeropslagmedium, bestaande uit één of meer roterende magnetische schijven, waarvan/waarop informatie wordt gelezen/weggeschreven. |
1.4.7. |
Solid State Drive (SSD): een opslagmedium dat met het oog op gegevenssopslag geheugenchips gebruikt in plaats van roterende magnetische schijven. |
1.5. Andere datacentrum-apparatuur
1.5.1. |
Netwerkapparatuur: een inrichting waarvan de voornaamste functie is gegevens door te sturen naar diverse netwerkinterfaces, waardoor wordt gezorgd voor dataconnectiviteit tussen onderling verbonden apparaten (bv. routers en switches). Dataconnectiviteit wordt bereikt door het routen van datapakketjes die zijn ingekapseld overeenkomstig Internet Protocol, Fibre Channel, InfiniBand of soortgelijke protocollen. |
1.5.2. |
Opslagproduct: een volledig functioneel opslagsysteem dat dataopslagdiensten levert aan clients en apparaten die er direct of via een netwerk mee verbonden zijn. Componenten en subsystemen die integrerend deel uitmaken van de architectuur van het opslagproduct (bv. om interne communicatie tussen controllers en harde schijven mogelijk te maken) worden beschouwd als deel uitmakend van het product. Componenten daarentegen die normaliter geassocieerd worden met een opslagomgeving op datacentrumniveau (bv. inrichtingen die vereist zijn voor de werking van een externe SAN) worden niet als deel uitmakend van het opslagproduct beschouwd. Een opslagproduct kan zijn samengesteld uit geïntegreerde opslagcontrollers, opslagmodules, ingebedde netwerkelementen, programmatuur en andere apparaten. Opslagproducten kunnen één of meer geïntegreerde processoren bevatten, maar deze processoren voeren geen door de gebruiker aangeleverde softwaretoepassingen uit; zij kunnen echter wel dataspecifieke toepassingen (bv. gegevensreplicatie, backups, gegevenscompressie, install agents) uitvoeren. |
1.5.3. |
Onderbrekingsvrije voeding (Uninterruptible Power Supply — UPS): een combinatie van omvormers, schakelaars en energie-opslagmedia (zoals accu’s) die een energiesysteem vormen voor de handhaving van de continuïteit van het getrokken vermogen in het geval van stroomuitval. |
1.6. Operationele modi en vermogenstoestanden
1.6.1. |
Onbelaste toestand: de operationele modus waarin het besturingssysteem en andere software volledig is geladen, de computerserver in staat is workload-transacties uit te voeren, maar door/in het systeem geen actieve workload-transacties gevraagd of hangende zijn (d.w.z. de computerserver is operationeel, maar verricht geen nuttig werk). Voor systemen waarvoor de ACPI-normen gelden, correleert de onbelaste toestand uitsluitend met ACPI-System Level S0. |
1.6.2. |
Actieve modus: de operationele modus waarin de computerserver nuttig werk verricht als reactie op eerdere of gelijktijdige gebruikersinvoer (bv. instructies via het netwerk). De actieve modus omvat zowel 1) actieve verwerking als 2) het zoeken/ophalen van gegevens in/uit het geheugen, de cache of een interne/externe opslageenheid terwijl de server op verdere invoer via het netwerk wacht. |
1.7. Andere belangrijke termen
1.7.1. |
Controllersysteem: een computer of computerserver die een benchmark-evaluatieproces beheert. Het controllersysteem voert de volgende taken uit:
|
1.7.2. |
Netwerkclient (Testing): een computer of computerserver die workload-verkeer genereert voor transmissie naar een geteste eenheid (unit under test — UUT) die ermee via een netwerkswitch verbonden is. |
1.7.3. |
RAS-kenmerken: een letterwoord voor Reliability-, Availability- en Serviceability-kenmerken. RAS wordt soms uitgebreid tot RASM, waarbij de M staat voor Manageability-criteria. De drie voornaamste met computerservers verband houdende componenten van RAS zijn als volgt gedefinieerd:
|
1.7.4. |
Serverprocessorgebruik: de verhouding van de rekenactiviteit van de processor tot de rekenactiviteit van de processor bij vollast bij een gespecificeerde spanning en frequentie, op een snelle wijze gemeten, dan wel met gebruikmaking van een kortetermijngemiddelde van het gebruik over een reeks actieve en/of onbelaste cycli. |
1.7.5. |
Hypervisor: een soort hardwarevirtualiseringstechniek die het voor meerdere „gast”-besturingssystemen mogelijk maakt om tegelijkertijd op één hostsysteem te draaien. |
1.7.6. |
Versnellerkaarten (Auxiliary Processing Accelerators — APA’s): uitbreidingskaarten ter vergroting van de rekencapaciteit die worden geïnstalleerd in universele add-in-uitbreidingssleuven (bv. GPGPU’s die in een PCI-slot worden geïnstalleerd). |
1.7.7. |
Gebufferd DDR-kanaal: kanaal of geheugenpoort waarmee een geheugencontroller in een computerserver wordt verbonden met een bepaald aantal geheugeneenheden (bv. DIMM’s). Een typische computerserver kan verschillende geheugencontrollers bevatten die op hun beurt één of meer gebufferde DDR-kanalen kunnen ondersteunen. Als zodanig spreekt elk gebufferd DDR-kanaal slechts een fractie van de totale adresseerbare geheugenruimte in een computerserver aan. |
1.8. Productfamilie
Een beschrijving op hoog niveau die betrekking heeft op een groep computers die één behuizing-/moederbordcombinatie delen welke vaak honderden hardware- en softwareconfiguraties mogelijk maken.
1.8.1. Gemeenschappelijke productfamiliekenmerken: een verzameling kenmerken die gemeenschappelijk zijn voor alle modellen/configuraties binnen een productfamilie en die een gemeenschappelijk basisontwerp vormen. Alle modellen/configuraties binnen een productfamilie moeten het volgende delen:
a) |
van dezelfde modellijn of van hetzelfde machinetype zijn; |
b) |
hetzij dezelfde vormfactor delen (d.w.z. rackgemonteerd, blade, pedestal), hetzij hetzelfde mechanische en technische ontwerp hebben met slechts oppervlakkige mechanische verschillen om een ontwerp mogelijk te maken dat meerdere vormfactoren kan ondersteunen; |
c) |
hetzij processoren van één bepaalde processorreeks delen, hetzij processoren delen die kunnen worden ingeplugd in een gemeenschappelijk sockettype; |
d) |
PSU’s delen die met een prestatie-efficiëntie die minimaal gelijk is aan de efficiënties in alle vereiste belastingspunten als gespecificeerd in punt 3.2 (d.w.z. 10 %, 20 %, 50 % en 100 % van de maximale nominale last voor voedingen met één output; 20 %, 50 % en 100 % van de maximale nominale last voor voedingen met meerdere outputs). |
1.8.2. Configuraties van geteste productfamilies
a) |
Variaties qua aankoop:
|
b) |
Typische productconfiguratie: typische configuratie: een productconfiguratie die ligt tussen de configuraties met hoge en lage prestaties en die representatief is voor een productklasse die veel wordt verkocht. |
c) |
Variaties qua vermogen:
|
2. Werkingssfeer
2.1. In aanmerking komende producten
Om in aanmerking te komen voor ENERGY STAR-kwalificatie overeenkomstig deze specificatie moet een product voldoen aan de in afdeling 1 van dit hoofdstuk gegeven definitie van een computerserver. In het kader van Versie 2.0 kunnen uitsluitend de volgende producten in aanmerking komen: computerservers met een blade-, multinode, rackgemonteerde of pedestal-vormfactor met niet meer dan vier processorsockets in de computerserver (of per blade of node in het geval van blade- of multinodeservers). De uitdrukkelijk van Versie 2.0 uitgesloten producten worden genoemd onder punt 2.2.
2.2. Uitgesloten producten
2.2.1. |
Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig de onderhavige specificatie. De lijst van momenteel geldende specificaties is te vinden op de website: www.eu-energystar.org/. |
2.2.2. |
De volgende producten komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig deze specificatie:
|
3. Kwalificatiecriteria
3.1. Significante cijfers en afronding
3.1.1. |
Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond). |
3.1.2. |
Tenzij anderszins gespecificeerd wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding. |
3.1.3. |
Direct gemeten of berekende waarden die worden ingediend voor rapportering op de website van ENERGY STAR, worden afgerond tot op het dichtstbijzijnde significante cijfer als neergelegd in de desbetreffende specificatie-grenswaarde. |
3.2. Eisen met betrekking tot de voeding
3.2.1. |
Voor de doeleinden van kwalificatie van een ENERGY STAR-product worden gegevens en rapporten betreffende tests van voedingen door instanties welke met het oog op dergelijke tests door het EPA zijn erkend, aanvaard. |
3.2.2. |
Efficiëntiecriteria voor voedingen: voedingen die worden gebruikt in producten die overeenkomstig deze specificatie in aanmerking komen, moeten voldoen aan de volgende eisen wanneer zij worden getest met gebruikmaking van het Generalized Internal Power Supply Efficiency Test Protocol, Rev. 6.6 (beschikbaar op www.efficientpowersupplies.org). Gegevens betreffende voedingen, gegenereerd met gebruikmaking van Rev. 6.4.2 (als vereist overeenkomstig Versie 1.1), 6.4.3 of 6.5, zijn aanvaardbaar op voorwaarde dat de test is uitgevoerd vóór de effectieve datum van Versie 2.0 van deze specificatie.
|
3.2.3. |
Criteria voor de vermogenscoëfficiënt van voedingen: voedingen die worden gebruikt in producten die overeenkomstig deze specificatie in aanmerking komen, moeten voldoen aan de volgende eisen wanneer zij worden getest met gebruikmaking van het Generalized Internal Power Supply Efficiency Test Protocol, Rev. 6.6 (beschikbaar op www.efficientpowersupplies.org). Gegevens betreffende voedingen, gegenereerd met gebruikmaking van Rev. 6.4.2 (als vereist overeenkomstig Versie 1.1), 6.4.3 of 6.5, zijn aanvaardbaar op voorwaarde dat de test is uitgevoerd vóór de effectieve datum van Versie 2.0 van deze specificatie.
Tabel 2 Eisen inzake de vermogenscoëfficiënt van voedingen (PSU’s)
|
3.3. Eisen inzake het energiebeheer
3.3.1. |
Energiebeheer van de serverprocessor: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moet een computerserver energiebeheer van de processor bieden die bij default is ingeschakeld in de BIOS en/of door een management controller, serviceprocessor en/of het besturingssysteem als verscheept met de computerserver. Alle processoren moeten bij een lage benuttingsgraad het energieverbruik kunnen beperken door:
|
3.3.2. |
Supervisor-energiebeheer: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moet een product dat over een vooraf geïnstalleerd supervisorsysteem (bv. besturingssysteem, hypervisor) beschikt, over een energiebeheer van het supervisorsysteem beschikken dat bij default is ingeschakeld. |
3.3.3. |
Rapportering inzake het energiebeheer: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moeten alle bij default ingeschakelde energiebeheerstechnieken vermeld worden op de informatiekaart betreffende het vermogen en de prestaties. Deze eis geldt voor de energiebeheerskenmerken in de BIOS, het besturingssysteem of andere elementen die door de eindgebruiker kunnen worden geconfigureerd. |
3.4. Criteria voor blade- en multinodesystemen
3.4.1. |
Warmtebeheer en monitoring van blade- en multinodesystemen: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moet een blade- of multinodeserver beschikken over een bij default ingeschakelde behuizings- of blade/node-inlaattemperatuurmonitoring in realtime, alsook over het vermogen om de ventilatorsnelheid te beheren. |
3.4.2. |
Documentatie af-fabriek voor blade- en multinodeservers: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moet een blade- of multinodeserver die naar een klant wordt verscheept, ongeacht de behuizing vergezeld gaan van documentatie die de klant ervan op de hoogte stelt dat de blade- of multinodeserver uitsluitend het ENERGY STAR-logo mag dragen als de server geïnstalleerd is in een behuizing die voldoet aan de eisen van punt 3.4.1 van dit document. Bij de samen met de blade- of multinodeserver verstrekte documentatie moet ook een lijst met in aanmerking komende behuizings- en bestellingsinformatie worden gevoegd. Aan deze eisen kan worden voldaan met behulp van hetzij drukwerk, hetzij bij de blade of multinodeserver behorende elektronische informatie, hetzij publiek beschikbare informatie op de website van de partner waarop informatie over de blade- of multinodeserver te vinden is. |
3.5. Efficiëntiecriteria voor de actieve modus
3.5.1. |
Rapportering betreffende de efficiëntie van de actieve modus: om in aanmerking te komen voor de ENERGY STAR-kwalificatie, moet een computerserver of computerserver-productfamilie ter kwalificatie worden aangeboden, met de volgende informatie volledig bekendgemaakt en in de context van het volledige testrapport betreffende de efficiëntiebeoordeling van de actieve modus:
De gegevensrapporteringseisen en de eisen qua formattering worden besproken in afdeling 4.1 van deze specificatie. |
3.5.2. |
Onvolledige rapportering: de partners mogen geen selectief verslag uitbrengen over afzonderlijke workloadmoduleresultaten en mogen geen resultaten van het efficiëntiebeoordelingsinstrument presenteren in enig andere vorm dan een volledig testrapport, in de documentatie voor de klant of in het marketingsmateriaal. |
3.6. Efficiëntiecriteria voor de onbelaste toestand — servers met één socket (1S) en servers met twee sockets (2S) (noch blade noch multinode)
3.6.1. |
Gegevensrapportering betreffende de onbelaste toestand: het maximumvermogen in onbelaste toestand (PIDLE_MAX) wordt gemeten en gerapporteerd, zowel bij kwalificatiemateriaal als overeenkomstig het bepaalde in afdeling 4. |
3.6.2. |
Efficiëntie in onbelaste toestand: het gemeten vermogen in onbelaste toestand (PIDLE) mag niet meer bedragen dan de maximumgrens voor het vermogen in onbelaste toestand (PIDLE_MAX), als berekend aan de hand van vergelijking 1. Vergelijking 1: Berekening van de maximumgrens voor het vermogen in onbelaste toestand
waarin:
Tabel 3 Basis-allowance (toegestaan vermogen) in onbelaste toestand voor 1S- en 2S-servers
Tabel 4 Extra toegestaan vermogen voor extra componenten
|
3.7. Efficiëntiecriteria voor de onbelaste toestand — Servers met drie (3S) en vier sockets (4S) (noch blade noch multinode)
Gegevensrapportering betreffende de onbelaste toestand: het vermogen in onbelaste toestand (PIDLE) wordt gemeten en gerapporteerd, zowel bij kwalificatiemateriaal als overeenkomstig het bepaalde in afdeling 4.
3.8. Efficiëntiecriteria voor de onbelaste toestand — Bladeservers
3.8.1. |
Gegevensrapportering betreffende de onbelaste toestand: het vermogen in onbelaste toestand (PTOT_BLADE_SYS) en (PBLADE) wordt gemeten en gerapporteerd, zowel bij kwalificatiemateriaal als overeenkomstig het bepaalde in afdeling 4. |
3.8.2. |
Tests om te bepalen of bladeservers voldoen aan punt 3.8.1 worden uitgevoerd met inachtneming van alle volgende voorwaarden:
Vergelijking 2: Berekening van het energieverbruik van één blade
waarin:
|
3.9. Efficiëntiecriteria voor de onbelaste toestand — Multinodeservers
3.9.1. |
Gegevensrapportering betreffende de onbelaste toestand: het vermogen in onbelaste toestand (PTOT_NODE_SYS) en (PNODE) wordt gemeten en gerapporteerd, zowel bij kwalificatiemateriaal als overeenkomstig het bepaalde in afdeling 4. |
3.9.2. |
Tests om te bepalen of multinodeservers voldoen aan punt 3.9.1 worden uitgevoerd met inachtneming van alle volgende voorwaarden:
Vergelijking 3: Berekening van het vermogen per node
waarin:
|
3.10. Overige testcriteria
APA-eisen: voor alle computerservers die met APA’s worden verkocht, gelden de volgende criteria en bepalingen:
a) |
voor afzonderlijke configuraties: alle tests met betrekking tot de onbelaste toestand worden uitgevoerd zowel met de APA’s geïnstalleerd als zonder de APA’s geïnstalleerd. De resultaten van de metingen van het vermogen in de onbelaste toestand, uitgevoerd zowel met de APA’s geïnstalleerd als met de APA’s verwijderd, worden gemeld aan het EPA of de Europese Commissie, als passend als element bij het ENERGY STAR-kwalificatiemateriaal; |
b) |
voor productfamilies: tests met betrekking tot de onbelaste toestand worden uitgevoerd zowel met de APA’s geïnstalleerd als zonder de APA’s geïnstalleerd in de configuratie met maximaal stroomverbruik als bedoeld in punt 1.8.2. Tests met en zonder de APA’s geïnstalleerd mogen optioneel worden uitgevoerd, en de resultaten bekendgemaakt, aan andere testpunten; |
c) |
vermogensmetingen in de onbelaste toestand, uitgevoerd zowel met de APA’s geïnstalleerd als met de APA’s verwijderd, worden gemeld aan het EPA of de Europese Commissie, als passend als element bij het ENERGY STAR-kwalificatiemateriaal. De resultaten van deze metingen worden ingediend voor elk afzonderlijk APA-product dat bedoeld is om te worden verkocht met de gekwalificeerde configuratie; |
d) |
metingen van PIDLE overeenkomstig de afdelingen 3.6 en 3.7, PBLADE overeenkomstig afdeling 3.8 en PNODE overeenkomstig afdeling 3.9 worden uitgevoerd met de APA’s verwijderd, zelfs als zij bij verscheping zijn geïnstalleerd. Deze metingen worden dan herhaald met elke APA geïnstalleerd, teneinde zo het vermogen in onbelaste toestand van elke geïnstalleerde APA te bepalen; |
e) |
het vermogen in onbelaste toestand van elke geïnstalleerde APA mag in de gekwalificeerde configuraties niet meer dan 46 watt bedragen; |
f) |
het vermogen in onbelaste toestand van elk afzonderlijk APA-product, verkocht bij een gekwalificeerde configuratie, wordt gerapporteerd. |
4. Standaardeisen met betrekking tot rapportering van informatie
Gegevensrapporteringseisen
4.1. |
Alle vereiste gegevensvelden in het ENERGY STAR Versie 2.0 Computer Servers Qualified Product Exchange-formulier worden aan de Europese Commissie toegezonden voor elke computerserver of computerserver-productfamilie met ENERGY STAR-kwalificatie.
|
4.2. |
Op de ENERGY STAR-website van de EU worden de volgende gegevens getoond via het „product finder”-instrument:
|
4.3. |
Het EPA en de Europese Commissie kunnen deze lijst op gezette tijden herzien, naargelang nodig, en zullen de belanghebbenden in kennis stellen van dit herzieningsproces en hen daarbij betrekken. |
5. Standaardeisen met betrekking tot prestatiemetingen en output
5.1. Meting en output
5.1.1. |
Een computerserver moet gegevens verstrekken betreffende het geleverde ingangsvermogen (W), inlaat-luchttemperatuur (°C) en gemiddeld gebruik van alle logische CPU’s. De gegevens moeten worden vrijgegeven in een gepubliceerd of door de gebruiker raadpleegbaar formaat dat over een standaardnetwerk kan worden gelezen via een niet-propriëtaire management-software van een derde partij. Voor blade- en multinode-servers en -systemen mogen de gegevens op het niveau van de behuizing worden samengevoegd. |
5.1.2. |
Computerservers die overeenkomstig EN 55022:2006 als klasse B-apparatuur zijn ingedeeld, zijn vrijgesteld van de eis om overeenkomstig punt 5.1.1 gegevens te verstrekken over het geleverde ingangsvermogen en de inlaat-luchttemperatuur. Klasse B heeft betrekking op huishoudelijke en thuiskantoor-apparatuur (bedoeld voor gebruik in een huishoudelijke omgeving). Alle computerservers in het programma moeten voldoen aan de eis en de voorwaarden om verslag uit te brengen over het gebruik van alle logische CPU’s. |
5.2. Rapportering
5.2.1. |
Producten mogen hetzij geïntegreerde componenten gebruiken, hetzij add-ins die samen met de computerserver zijn verpakt, om gegevens beschikbaar te maken voor de eindgebruikers (bv. een serviceprocessor, geïntegreerde vermogens- of temperatuurmeters (of andere out-of-band-technologie), voorgeïnstalleerde besturingssystemen); |
5.2.2. |
Producten die een voorgeïnstalleerd besturingssysteem omvatten, moeten daarbij ook beschikken over alle nodige drivers en software voor eindgebruikers om toegang te krijgen tot gestandaardiseerde gegevens als gespecificeerd in dit document. Producten die geen voorgeïnstalleerd besturingssysteem omvatten moeten worden verpakt samen met gedrukte documentatie over de toegang tot registers die relevante sensorinformatie bevatten. Aan deze eis kan worden voldaan via drukwerk of via samen met de computerserver geleverde elektronische documentatie of via informatie die publiekelijk beschikbaar is op de website van de fabrikant en waarop informatie over de computerserver kan worden gevonden. |
5.2.3. |
Wanneer een open en universeel toegankelijke norm voor gegevensverzameling en rapportering beschikbaar komt, moeten de fabrikanten die universele norm inbouwen in hun systemen; |
5.2.4. |
De evaluatie van de eisen met betrekking tot de nauwkeurigheid (zie onder 5.3) en bemonstering (zie onder 5.4) verloopt via een review van de gegevens uit de informatiekaarten van de componentproducten. Indien deze gegevens ontbreken, wordt de verklaring van de partner gebruikt om de nauwkeurigheid en bemonstering te evalueren. |
5.3. Meetnauwkeurigheid
5.3.1. |
Geleverd inputvermogen: de metingen moeten worden gerapporteerd met een nauwkeurigheid van minimaal ± 5 % van de feitelijke waarde, met een maximaal nauwkeurigheidsniveau van ± 10 W voor elke geïnstalleerde PSU (d.w.z. de nauwkeurigheid van de vermogensrapportering voor elke voeding hoeft nooit beter te zijn dan ± 10 watt) in het geheel van het operationeel bereik van onbelast naar vollast. |
5.3.2. |
Processorgebruik: het gemiddeld gebruik moet worden geraamd voor elke logische CPU die zichtbaar is voor het besturingssysteem en moet aan de exploitant of gebruiker van de computerserver worden gerapporteerd binnen het kader van de operationele omgeving (d.w.z. besturingssysteem of hypervisor). |
5.3.3. |
Inlaat-luchttemperatuur: de metingen moeten worden gerapporteerd met een nauwkeurigheid van minimaal ± 2 °C. |
5.4. Bemonsteringseisen
5.4.1. |
Geleverd ingangsvermogen en processorgebruik: het geleverde ingangsvermogen en het processorgebruik moeten intern binnen de computerserver worden gemeten met een bemonsteringsfrequentie die gelijk is aan of groter is dan een meting per aaneengesloten periode van 10 seconden. Een rollend gemiddelde, omvattend een periode van maximaal 30 seconden, moet intern binnen computerserver worden gemeten met een bemonsteringsfrequentie van minimaal één keer per periode van 10 seconden. |
5.4.2. |
Inlaat-luchttemperatuur: de inlaat-luchttemperatuur moet intern binnen de computerserver worden gemeten met een bemonsteringsfrequentie van minimaal 1 meting per 10 seconden. |
5.4.3. |
Tijdstempel (timestamping): systemen die timestamping van milieugegevens gebruiken, meten hun gegevens intern binnen de computerserver met een bemonsteringsfrequentie van minimaal 1 meting per 30 seconden. |
5.4.4. |
Management-software: alle monsternemingen worden ter beschikking gesteld van externe management-software, hetzij via een pull-methode op aanvraag, hetzij via een gecoördineerde push-methode. In beide gevallen is de management-software van het systeem verantwoordelijk voor de vaststelling van de tijdschaal voor de aflevering van gegevens, terwijl de computerserver ervoor verantwoordelijk is dat geleverde gegevens voldoen aan bovenstaande bemonsterings- en nauwkeurigheidseisen. |
6. Tests
6.1. Testmethoden
6.1.1. |
Wanneer computerserverproducten worden getest, worden de in tabel 5 gespecificeerde testmethoden gebruikt om te zien of het apparaat voor ENERGY STAR in aanmerking komt. Tabel 5 Testmethoden voor ENERGY STAR-kwalificatie
|
6.1.2. |
Bij de test van computerserverproducten moeten alle processorsockets van de UUT’s (units under test) gevuld zijn. Indien een computerserver geen volledige vulling van alle computersockets gedurende de test ondersteunt, moet het systeem tot aan de maximale functionaliteit ervan worden gevuld. Voor dergelijke systemen geldt dan de eis betreffende de basis-allowance in onbelaste toestand op basis van het aantal sockets in het systeem. |
6.2. Aantal voor tests vereiste eenheden
Er worden representatieve modellen voor de tests gekozen aan de hand van de volgende eisen:
a) |
voor de kwalificatie van een afzonderlijke productconfiguratie, wordt de unieke configuratie die in de handel zal worden gebracht en het ENERGY STAR-logo zou moeten dragen, als het representatieve model beschouwd. |
b) |
Voor de kwalificatie van een productfamilie van alle producttypes, wordt één productconfiguratie voor elk van de vijf punten als bedoeld in de onder 1.8.2 gegeven definities beschouwd als representatief model. Al dergelijke representatieve modellen hebben dezelfde gemeenschappelijke productfamiliekenmerken als omschreven onder punt 1.8.1. |
6.3. Kwalificatie van productfamilies
6.3.1. |
Partners worden ertoe aangemoedigd om met het oog op ENERGY STAR-kwalificatie tests uit te voeren en resultaten in te dienen met betrekking tot afzonderlijke productconfiguraties. Een partner kan echter ook meerdere productconfiguraties kwalificeren binnen het kader van één productfamilie, op voorwaarde dat elke configuratie binnen die familie voldoet aan één van de volgende eisen:
|
6.3.2. |
De partners moeten een informatiekaart betreffende vermogen en prestaties indienen voor elke productfamilie waarvoor kwalificatie wordt nagestreefd. |
6.3.3. |
Alle productconfiguraties binnen een productfamilie waarvoor kwalificatie is aangevraagd, moeten voldoen aan de ENERGY STAR-eisen, inclusief producten waarvoor geen gegevens zijn gerapporteerd. |
7. Effectieve datum
7.1. |
De effectieve datum van deze ENERGY STAR-specificatie voor computerservers, Versie 2.0, wordt beschouwd als de effectieve datum van deze overeenkomst. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een productmodel voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie ervan. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd. |
7.2. |
Toekomstige herziening van de specificaties: het EPA en de Europese Commissie behouden zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model. |
8. Overwegingen in verband met toekomstige herzieningen
8.1. |
Efficiëntiecriteria voor de actieve modus: het EPA en de Europese Commissie zijn voornemens om in Versie 3.0 efficiëntiecriteria voor de actieve modus op te nemen voor alle computerservercategorieën waarvoor voldoende SERT-gegevens beschikbaar zijn om producten op adequate manier te kunnen differentiëren. |
8.2. |
Goede dimensionering van voedingen: het EPA en de Europese Commissie onderzoeken de mogelijkheid om in Versie 3.0 bepalingen betreffende een goede dimensionering van voedingen op te nemen. |
8.3. |
Opname van DC/DC-computerservers: het EPA en de Europese Commissie moedigen fabrikanten ertoe aan om met SPEC te werken aan de ontwikkeling van ondersteuning voor DC-servers in het SERT-instrument, zodat DC-computerservers vanaf Versie 3.0 ook in aanmerking kunnen komen voor kwalificatie. |
8.4. |
Opname van aanvullende systeemarchitecturen: het EPA en de Europese Commissie moedigen fabrikanten ertoe aan om met SPEC te werken aan de ontwikkeling van ondersteuning voor architecturen die momenteel niet door het SERT-instrument worden ondersteund, maar die een fors marktaandeel op de computerservermarkt hebben. Voorafgaand aan de ontwikkeling van Versie 3.0 zullen het EPA en de Europese Commissie zich buigen over elke architectuur die door het SERT-instrument wordt ondersteund. |
8.5. |
Verwijdering van Adders voor extra redundante voedingen: het EPA en de Europese Commissie zijn zich bewust van de technologie die het mogelijk maakt redundante voedingen in de stand-by-modus te houden en slechts te activeren wanneer dat nodig is. Het EPA en de Europese Commissie sporen aan tot opname van deze technologie in computerservers en zullen onderzoeken of de huidige adder voor extra redundante voedingen in Versie 3.0 nog noodzakelijk zal zijn. |
8.6. |
Eisen voor versnellerkaarten (APA’s): het EPA en de Europese Commissie zijn voornemens om in Versie 3.0 de eisen met betrekking tot APA’s opnieuw te bekijken en eventueel uit te breiden, gebaseerd op APA-gegevens verzameld op basis van Versie 2.0 alsook op de eventuele opname van APA-evaluatie in het SERT-instrument. |
8.7. |
Eisen betreffende thermische tests en rapportering: het EPA en de Europese Commissie zijn voornemens de huidige eisen betreffende temperatuurmeting en -rapportering opnieuw te evalueren teneinde de waarde van de verzamelde gegevens voor fabrikanten en exploitanten van datacentra te maximaliseren. |
Aanhangsel A
Voorbeeldberekeningen
1. Eisen voor het vermogen in onbelaste toestand
Om de maximumgrens te bepalen voor het vermogen in onbelaste toestand om in aanmerking te komen voor ENERGY STAR-kwalificatie, moet de basis-allowance (toegestaan vermogen) in de onbelaste toestand overeenkomstig tabel 3 worden bepaald waarbij vervolgens het extra toegestaan vermogen overeenkomstig tabel 4 moet worden opgeteld (zie afdeling 3.6 van deze criteria om in aanmerking te komen). Een voorbeeld is hieronder gegeven:
Voorbeeld: een standaard computerserver met één processor met een geheugen van 8 GB, twee harde schijven en twee I/O-apparaten (de eerste met twee 1 Gbit-poorten en de tweede met zes 1 Gbit-poorten).
1.1. |
Basis-allowance (toegestaan vermogen):
|
1.2. |
Extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand: bereken het extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand voor extra componenten op basis van tabel 4, hieronder ter referentie herhaald.
|
1.3. |
Bereken het uiteindelijke toegestane vermogen in onbelaste toestand door de basis-allowance samen te tellen met het extra toegestane vermogen. Om in aanmerking te komen voor ENERGY STAR mag het voorbeeldsysteem niet meer verbruiken dan 78,0 watt in onbelaste toestand (47,0 W + 16,0 W + 3,0 W + 12,0 W). |
2. Extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand — Voedingen
De volgende voorbeelden illustreren het extra toegestane vermogen in onbelaste toestand voor extra voedingen:
2.1. |
Wanneer een computerserver voor zijn werking twee voedingen vergt en de configuratie omvat drie geïnstalleerde voedingen, krijgt de server een extra toegestaan vermogen van 20,0 watt in onbelaste toestand. |
2.2. |
Wanneer diezelfde server echter wordt verscheept met vier geïnstalleerde voedingen, krijgt hij een extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand van 40,0 watt. |
3. Extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand — Extra gebufferde DDR-kanalen
De volgende voorbeelden illustreren het extra toegestane vermogen in onbelaste toestand voor extra gebufferde DDR-kanalen:
3.1. |
Wanneer een robuuste computerserver wordt verscheept met 6 geïnstalleerde gebufferde DDR-kanalen, krijgt de server geen extra toegestaan energieverbruik. |
3.2. |
Wanneer diezelfde robuuste server echter wordt verscheept met 16 geïnstalleerde gebufferde DDR-kanalen, krijgt hij een extra toegestaan vermogen in onbelaste toestand van 32,0 watt (eerste 8 kanalen = geen extra toegestaan energieverbruik, tweede 8 kanalen = 4,0 watt × 8 gebufferde DDR-kanalen). |
Aanhangsel B
Kenmerken van robuuste servers
1. |
Processor-RAS en schaalbaarheid — Al het volgende moet worden ondersteund:
|
2. |
Geheugen-RAS en schaalbaarheid — Al de volgende capaciteiten en kenmerken moeten aanwezig zijn:
|
3. |
Voedings-RAS — Alle PSU’s die geïnstalleerd zijn op of verscheept worden met de server moeten redundant en gelijktijdig onderhoudbaar zijn. De redundante en herstelbare componenten mogen ook worden behuisd binnen één fysieke voeding, maar moeten herstelbaar zijn zonder dat het systeem wordt uitgeschakeld. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid dat het systeem in gedegradeerde staat functioneert wanneer de voedingscapaciteit naar omlaag gaat ten gevolge van voedingsfalen of verlies van geleverd ingangsvermogen. |
4. |
Thermische RAS en RAS bij koeling — Alle actieve voedingscomponenten, zoals ventilatoren of waterkoeling, moeten redundant en gelijktijdig onderhoudbaar zijn. Het processorcomplex moet over mechanismen beschikken waarmee bij oververhitting de processorsnelheid kan worden verlaagd. Er moet worden voorzien in de mogelijkheid dat het systeem in gedegradeerde staat functioneert wanneer in de systeemcomponenten thermische problemen worden gedetecteerd. |
5. |
Systeemrobuustheid — Er moeten minimaal zes van de volgende kenmerken aanwezig zijn in de server:
|
6. |
Schaalbaarheid van het systeem — Al het volgende moet aanwezig zijn in de server:
|
Aanhangsel C
Testmethode
1. Overzicht
De volgende testmethode wordt gebruikt om na te gaan of het apparaat voldoet aan de eisen van de ENERGY STAR-productspecificatie voor computerservers, alsook bij het inzamelen van testdata met het oog op rapportering betreffende het energieverbruik in de onbelaste toestand en de actieve modus op de ENERGY STAR-informatiekaart betreffende vermogen en prestaties.
2. Toepasselijkheid
De volgende testmethode is toepasselijk voor alle producten die in aanmerking komen voor kwalificatie overeenkomstig de ENERGY STAR-productspecificatie voor computerservers.
3. Definities
Tenzij anderszins gespecificeerd, zijn alle in dit document gebruikte termen consistent met de definities van de ENERGY STAR-productspecificatie voor computerservers.
4. Test-setup
4.1. |
Geleverd ingangsvermogen: het geleverd ingangsvermogen wordt gespecificeerd in de tabellen 6 en 7. De frequentie voor het geleverd ingangsvermogen wordt gespecificeerd in tabel 8. Tabel 6 Eisen met betrekking tot het geleverd ingangsvermogen voor producten met een nominaal vermogen van maximaal 1 500 watt (W)
Tabel 7 Eisen met betrekking tot het geleverd ingangsvermogen voor producten met een nominaal vermogen van meer dan 1 500 watt (W)
Tabel 8 Eisen betreffende de ingangsfrequentie voor alle producten
|
4.2. |
Omgevingstemperatuur: de omgevingstemperatuur bedraagt 25 ± 5 °C. |
4.3. |
Vochtigheidsgraad: de vochtigheidsgraad ligt tussen 15 % en 80 %. |
4.4. |
Vermogenanalysator: de vermogenanalysator meet het Root Mean Square-vermogen (RMS) en minimaal twee van de volgende meeteenheden: spanning, stroom en vermogenscoëfficiënt. De vermogenanalysatoren moeten voldoen aan het volgende:
|
4.5. |
Temperatuursensor: de temperatuursensor heeft de volgende kenmerken:
|
4.6. |
Testinstrument voor de actieve modus: SERT 1.0.0, geleverd door Standard Performance Evaluation Corporation (SPEC) (14). |
4.7. |
Controllersysteem: het controllersysteem kan een server zijn, dan wel een desktopcomputer of een laptop, en wordt gebruikt om gegevens betreffende vermogen en temperatuur op te tekenen.
|
4.8. |
Algemene SERT-eisen: alle aanvullende eisen als gespecificeerd in de ondersteunende SPEC- of SERT 1.0.0-documenten moeten in acht worden genomen, tenzij anderszins gespecificeerd in deze testmethode. De ondersteunende SPEC-documenten zijn onder meer:
|
5. Uitvoering van de test
5.1. Testconfiguratie
Het vermogen en de efficiëntie van de geteste computerservers worden gemeten en gerapporteerd. De desbetreffende test wordt op de volgende wijze uitgevoerd:
5.1.1. |
Toestand als verscheept: de producten worden getest in hun configuratie „als verscheept” (af-fabriek), waarbij deze configuratie zowel de harwareconfiguratie als de systeeminstellingen omvat, tenzij anderszins aangegeven in deze testmethode. Waar relevant worden alle software-opties ingesteld op hun default-stand. |
5.1.2. |
Meetlocatie: alle vermogensmetingen worden uitgevoerd in een punt tussen de AC-vermogensbron en de UUT. Er mogen geen onderbrekingsvrije voedingseenheden (UPS) zijn aangesloten tussen de vermogensmeter en de UUT. De vermogensmeter blijft ter plaatse totdat alle gegevens betreffende het vermogen in de onbelaste toestand en de actieve modus volledig zijn uitgelezen. Wanneer een bladesysteem wordt getest, wordt het vermogen gemeten bij de ingang van de bladebehuizing (d.w.z. bij de voedingen die het door het datacentrum gedistribueerde vermogen omzetten tot vermogen op het niveau van de behuizing). |
5.1.3. |
Luchtstroom: het is niet toegestaan doelgericht een luchtstroom naar de omgeving van de meetapparatuur te richten die niet-consistent is met de normale praktijken van het datacentrum. |
5.1.4. |
Voedingen: alle PSU’s moeten verbonden en operationeel zijn. UUT’s met meerdere PSU’s: alle voedingen worden verbonden met de AC-voedingsbron en zijn operationeel tijdens de test. Wanneer noodzakelijk kan een vermogensdistributie-eenheid (Power Distribution Unit — PDU) worden gebruikt om meerdere voeding op één enkele bron aan te sluiten. Wanneer een PDU wordt gebruikt, wordt alle overhead-elektriciteitsgebruik van de PDU bij de vermogensmeting van de van de UUT opgeteld. Wanneer bladeservers met slechts half gevulde behuizingen worden getest, kunnen de voedingen voor de niet gevulde vermogensdomeinen ontkoppeld worden (voor meer informatie, zie punt 5.2.4, onder b). |
5.1.5. |
Energiebeheer en besturingssysteem: het besturingssysteem als verscheept of een representatief besturingssysteem wordt geïnstalleerd. Producten die zonder besturingssysteem worden verscheept, worden getest na installatie van een verenigbaar besturingssysteem. Bij alle tests worden de technieken voor energiebeheer en/of energiebesparing in de „als verscheept’-stand gelaten. Alle energiebeheerskenmerken die de aanwezigheid van een besturingssysteem vergen (bv. die welke niet uitdrukkelijk worden beheerd door het Basic Input Output System (BIOS) of door de management-controller) worden beproefd met gebruikmaking van uitsluitend de energiebeheerskenmerken die bij default door het besturingssysteem zijn geactiveerd. |
5.1.6. |
Opslag: de producten worden ter kwalificatie getest met minimaal één harde schijf (HDD) of één solid state drive (SSD) geïnstalleerd. Producten die niet beschikken over reeds geïnstalleerde harde schijven (HDD of SSD) worden getest met gebruikmaking van een opslagconfiguratie die wordt gebruikt in een identiek ter verkoop aangeboden model dat reeds geïnstalleerde harde schijven omvat. Producten die de installatie van harde schijven (HDD of SSD) niet ondersteunen en in de plaats daarvan uitsluitend gebruikmaken van externe opslagmedia (bv. een opslagnetwerk) worden getest met gebruikmaking van dergelijke externe opslagmedia. |
5.1.7. |
Bladesysteem- en dual-/multinodeservers: een bladesysteem- of dual-/multinodeserver moet een identieke configuratie hebben voor elke node of bladeserver, inclusief alle hardwarecomponenten en software-/energiebeheersinstellingen. Dergelijke systemen worden tevens zo gemeten dat wordt gewaarborgd dat het hele vermogen van alle geteste nodes/bladeservers door het meettoestel gedurende de gehele test wordt opgevangen. |
5.1.8. |
Bladebehuizing: de bladebehuizing moet minimaal over vermogen, koeling en netwerkcapaciteit voor alle bladeservers beschikken. De behuizing moet worden gevuld zoals gespecificeerd in punt 5.2.4. Alle vermogensmetingen voor bladesystemen worden gedaan bij de ingang van de behuizing. |
5.1.9. |
Systeeminstellingen van BIOS en UUT: tenzij in deze testmethode anderszins gespecificeerd, blijven alle BIOS-instellingen staan zoals verscheept. |
5.1.10. |
Input/Output- (I/O) en netwerkverbinding: de UUT moet over minimaal één poort beschikken die is verbonden met een Ethernet-netwerkswitch. De switch moet de hoogste en laagste nominale netwerksnelheden van de UUT kunnen ondersteunen. De netwerkverbinding moet aan staan gedurende alle tests en, hoewel de verbinding klaar moet zijn en pakketjes moet kunnen doorsturen, is er gedurende de test geen specifiek verkeer over de verbinding vereist. Voor de testdoeleinden moet ervoor worden gezorgd dat de UUT beschikt over minimaal één Ethernetpoort (uitsluitend met gebruikmaking van één enkele add-in-kaart wanneer er geen onboard-Ethernetondersteuning wordt geboden). |
5.1.11. |
Ethernetverbindingen: producten die worden verscheept met ondersteuning voor Energy Efficient Ethernet (in overeenkomstig met IEEE 802.3az) worden bij de test uitsluitend verbonden met netwerkapparatuur die voldoet aan de Energy Efficient Ethernet-norm. Er worden passende maatregelen genomen om EEE-kenmerken gedurende alle tests te activeren aan beide uiteinden van de netwerklink. |
5.2. UUT-voorbereiding
5.2.1. |
De UUT wordt getest met de processorsockets gevuld als gespecificeerd in punt 6.1.2 van de ENERGY STAR Eligibility Criteria, Versie 2.0. |
5.2.2. |
De UUT wordt in een testrack of -locatie geïnstalleerd. Totdat de test is afgerond, wordt de UUT niet fysiek verplaatst. |
5.2.3. |
Wanneer de UUT een multinodesysteem is, wordt de UUT getest voor het stroomverbruik per node in de configuratie met volledig gevulde behuizing. Alle in de behuizing geïnstalleerde multinodeservers moeten identiek zijn en moeten dezelfde configuratie hebben. |
5.2.4. |
Wanneer de UUT een bladesysteem is, wordt de UUT getest voor het stroomverbruik van de bladeserver in de configuratie met half gevulde behuizing, met een extra optie om de UUT in de configuratie met volledig gevulde behuizing te testen. Bij bladesystemen wordt de behuizing als volgt gevuld:
|
5.2.5. |
De UUT wordt verbonden met een geactiveerde Ethernet-netwerkswitch (IEEE 802.3). De geactiveerde verbinding wordt gehandhaafd gedurende de duur van de test, behalve tijdens korte tijdsperiodes die vereist zijn om van netwerksnelheid te veranderen. |
5.2.6. |
Het controllersysteem dat vereist is voor de uitvoering van de SERT-workload harness control, gegevensacquisitie of andere ondersteuning van de UUT-test wordt verbonden met dezelfde netwerkswitch als de UUT en moet voldoen aan alle overige UUT-netwerkeisen. Zowel de UUT als het controllersysteem moet zo worden geconfigureerd dat communicatie via het netwerk mogelijk is. |
5.2.7. |
De vermogensmeter wordt verbonden met een AC-spanningsbron die ingesteld is op de voor de test geschikte spanning en frequentie als gespecificeerd in afdeling 4. |
5.2.8. |
De UUT wordt aangesloten op de meetaansluiting van de vermogensmeter overeenkomstig de richtsnoeren van punt 5.1.2. |
5.2.9. |
De gegevensuitgang-interface van de vermogensmeter en de temperatuursensor worden verbonden met de passende ingang van het controllersysteem. |
5.2.10. |
Verifieer of de UUT geconfigureerd is in de configuratie „als verscheept”. |
5.2.11. |
Verifieer of het controllersysteem en de UUT verbonden zijn met hetzelfde interne netwerk via een Ethernet-netwerkswitch. |
5.2.12. |
Gebruik een normaal ping-commando om te bevestigen dat het controllersysteem en de UUT met elkaar kunnen communiceren. |
5.2.13. |
Installeer SERT 1.0.0 op de UUT en het controllersysteem als gespecificeerd in de SERT-gebruikersgids 1.0.0 (15). |
6. Testprocedures voor alle producten
6.1. Test van de onbelaste toestand
6.1.1. |
De UUT wordt van de nodige voeding voorzien, hetzij door de eenheid in te schakelen, hetzij door de eenheid te verbinding met het stroomnet. |
6.1.2. |
Het controllersysteem wordt van de nodige voeding voorzien. |
6.1.3. |
Begin met het registreren van de verlopen tijd. |
6.1.4. |
Tussen 5 en 15 minuten na voltooiing van de initiële boot of login, begint de vermogensmeter met opneming van de vermogenswaarden in onbelaste toestand met een interval van minimaal 1 uitlezing per seconde. |
6.1.5. |
De vermogenswaarden in onbelaste toestand worden gedurende 30 minuten ingezameld. De UUT blijft gedurende deze periode in onbelaste toestand en schakelt niet over naar de toestand met het laagste vermogen met beperkte functionaliteit (bv. slaap of sluimer). |
6.1.6. |
Registreer het gemiddelde vermogen in onbelaste toestand (rekenkundig gemiddelde) gedurende een testperiode van 30 minuten. |
6.1.7. |
Bij het testen van een multinode- of bladesysteem, doe het volgende om het vermogen van één node of één bladeserver te bepalen:
|
6.2. Test van de actieve modus met gebruikmaking van SERT
6.2.1. |
Reboot de UUT. |
6.2.2. |
Tussen 5 en 15 minuten na voltooiing van de initiële boot of login, volg de SERT-gebruikersgids 1.0.0 om SERT op te starten. |
6.2.3. |
Volg alle in SERT-gebruikersgids 1.0.0 beschreven stappen om SERT met succes te draaien. |
6.2.4. |
Gedurende de uitvoering van SERT is handmatige interventie of optimalisering van het controllersysteem, de UUT of de interne en externe omgeving ervan verboden. |
6.2.5. |
Zodra de SERT voltooid is, voeg de volgende output-bestanden bij alle testresultaten:
|
IV. SPECIFICATIES VOOR GRAFISCHE APPARATUUR (Versie 2.0)
1. Definities
1.1. |
Producttypes
|
1.2. |
Afdruktechnologieën
|
1.3. |
Operationele modi
|
1.4. |
Mediaformaten
|
1.5. |
Aanvullende begrippen
|
2. Werkingssfeer
2.1. In aanmerking komende producten
2.1.1. |
Commercieel beschikbare producten die voldoen aan één van de onder punt 1.1 opgenomen definities voor grafische apparatuur en die kunnen worden gevoed via (1) een stopcontact of (2) een data- of netwerkverbinding of (3) zowel een stopcontact als een data- of netwerkverbinding, komen in aanmerking voor de ENERGY STAR-kwalificatie, met uitzondering van de onder punt 2.2 genoemde producten. |
2.1.2. |
Een grafisch apparaat moet voorts in onderstaande tabel 1 zijn ingedeeld als hetzij een „TEC”- hetzij een „OM”-apparaat naargelang van de voor de ENERGY STAR-evaluatie gebruikte methode. Tabel 1 Evaluatiemethode voor grafische apparatuur
|
2.2. Uitgesloten producten
2.2.1. |
Producten die vallen onder andere ENERGY STAR-productspecificaties komen niet in aanmerking voor kwalificatie overeenkomstig de onderhavige specificatie. De lijst van momenteel geldende specificaties is te vinden op de website: www.eu-energystar.org. |
2.2.2. |
Producten die voldoen aan één of meer van de volgende voorwaarden komen niet in aanmerking voor ENERGY STAR-kwalificatie overeenkomstig de onderhavige specificatie: Producten die zijn ontworpen om direct op driefasenstroom te werken. |
3. Kwalificatiecriteria
3.1. Significante cijfers en afronding
3.1.1. |
Alle berekeningen gebeuren met direct gemeten waarden (niet-afgerond). |
3.1.2. |
Tenzij anderszins gespecificeerd, wordt conformiteit met de specificaties geëvalueerd met gebruikmaking van direct gemeten of berekende waarden zonder dat voordeel wordt verkregen door afronding. |
3.1.3. |
Direct gemeten of berekende waarden die worden ingediend voor rapportering op de website van ENERGY STAR, worden afgerond tot op het dichtstbijzijnde significante cijfer als neergelegd in de desbetreffende specificatie-eisen. |
3.2. Algemene eisen
3.2.1. |
Externe voeding (EPS): wanneer het product met een EPS met één uitgangsspanning wordt geleverd, moet die EPS voldoen aan de prestatie-eisen van niveau V overeenkomstig het International Efficiency Marking Protocol en moet het zijn voorzien van de niveau V-etikettering. Nadere informatie over het etiketteringsprotocol is te vinden op www.energystar.gov/powersupplies.
|
3.2.2. |
Aanvullende draadloze handset: faxapparaten of MFA’s met faxfunctionaliteit die worden verkocht met aanvullende draadloze handsets moeten gebruikmaken van een handset met het ENERGY STAR-logo of een handset die voldoet aan de ENERGY STAR-specificatie voor telefonie op de datum waarop volgens de ENERGY STAR-testmethode wordt vastgesteld dat het grafisch apparaat in aanmerking komt voor het ENERGY STAR-logo. De ENERGY STAR-specificatie en de testmethode voor telefonieproducten zijn te vinden op www.energystar.gov/products. |
3.2.3. |
Functioneel geïntegreerde MFA: wanneer een MFA bestaat uit een verzameling functioneel geïntegreerde componenten (d.w.z. het MFA is niet een fysiek geïntegreerd apparaat), moet, om ENERGY STAR-kwalificatie te verkrijgen, de som van het gemeten energieverbruik of het gemeten vermogen voor alle componenten minder bedragen dan de relevante eis voor het energieverbruik of het vermogen van een MFA. |
3.2.4. |
DFE-eisen: het typische elektriciteitsverbruik (TECDFE) van een DFE van het type 1 of het type 2, verkocht samen met het grafisch apparaat, wordt berekend met gebruikmaking van vergelijking 1 voor een DFE zonder slaap-stand of van vergelijking 2 voor een DFE mét slaap-stand. De resulterende TECDFE-waarde mag maximaal gelijk zijn aan de TECDFE-maximumwaarde als gespecificeerd in tabel 2 voor het gegeven DFE-type.
Vergelijking 1: TECDFE-berekening voor digitale front-ends zonder slaap-stand
waarin:
Vergelijking 2: TECDFE-berekening voor digitale front-ends met slaap-stand
waarin:
Tabel 2 Maximum-TECDFE -eis voor DFE’s van het type 1 en het type 2
|
3.3. Eisen voor TEC-producten
3.3.1. |
Automatische duplexingscapaciteit:
|
3.3.2. |
Typisch elektriciteitsverbruik: Het typische energieverbruik (TEC), berekend aan de hand van vergelijking 3 of vergelijking 4, mag maximaal gelijk zijn aan de maximum-TEC-eis (TECMAX) als gespecificeerd in vergelijking 6.
|
3.3.3. |
Aanvullende rapporteringseisen voor testresultaten
|
3.4. Eisen voor OM-producten
3.4.1. |
Meervoudige slaap-standen: wanneer een product in staat is automatisch over te schakelen naar meervoudige opeenvolgende slaapstanden, wordt dezelfde slaap-stand gebruikt om kwalificatie van het product te bepalen ten aanzien van de eisen i.v.m. de defaultwaarde inschakelvertraging naar Slaap, als gespecificeerd onder punt 3.4.3, als voor de eisen i.v.m. het energieverbruik in de slaap-stand, als gespecificeerd onder punt 3.4.4. |
3.4.2. |
DFE-eisen: voor grafische apparatuur met een functioneel geïntegreerd DFE die voor zijn voeding afhangt van het grafisch apparaat en die voldoet aan de in tabel 2 vervatte eis met betrekking tot de maximale TECDFE, wordt het DFE-vermogen uitgesloten onder de volgende voorwaarden:
|
3.4.3. |
Defaultwaarde inschakelvertraging: de gemeten defaultwaarde van de inschakelvertraging naar slaap-stand (tSLEEP) mag maximaal de in tabel 6 gespecificeerde „vereiste defaultwaarde inschakelvertraging naar Slaap” (tSLEEP_REQ) bedragen, dit onder de volgende voorwaarden:
|
3.4.4. |
Vermogen in slaap-stand: het gemeten vermogen in slaap-stand (PSLEEP) mag maximaal gelijk zijn aan het maximumvermogen in de slaap-stand (PSLEEP_MAX) als bepaald aan de hand van vergelijking 7, waarbij moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Vergelijking 7: Berekening van het maximumvermogen in slaap-stand voor OM-producten
waarin:
Tabel 7 Toegestaan vermogen in slaap-stand voor een basisafdrukengine
Tabel 8 Toegestaan vermogen in slaap-stand voor functionele toevoegingen
|
3.4.5. |
Vermogen in stand-by: het vermogen in de stand-by-modus, dat het laagste is van de vermogens in de klaar-, slaap- en uit-stand, als gemeten in de testprocedure, mag maximaal gelijk zijn aan het in tabel 9 gespecificeerde maximumvermogen in stand-by-modus, met daarbij inachtneming van de volgende voorwaarde. Het grafisch apparaat voldoet aan de vermogenseis in stand-by-modus ongeacht de staat van enig ander eraan gekoppeld apparaat (bv. een host-pc). Tabel 9 Eis met betrekking tot het maximumvermogen in Stand-by-modus
|
4. Tests
4.1. Testmethoden
Wanneer grafische apparatuur wordt getest, wordt de in tabel 10 gespecificeerde testmethode gebruikt om te zien of het apparaat voor ENERGY STAR in aanmerking komt.
Tabel 10
Testmethode voor ENERGY STAR-kwalificatie
Producttype |
Testmethode |
Alle producten |
ENERGY STAR Imaging Equipment Test Method, Rev. May-2012 |
4.2. Aantal voor tests vereiste eenheden
4.2.1. |
Er worden representatieve modellen voor de tests gekozen aan de hand van de volgende eisen:
|
4.2.2. |
Er wordt één eenheid van elk representatief model voor testdoeleinden geselecteerd. |
4.3. Internationale marktkwalificatie
4.3.1. Met het oog op marktkwalificatie worden producten getest met gebruikmaking van de relevante inputspannings/-frequentiecombinatie voor elke markt waarop ze zullen worden verkocht en gepromoot als ENERGY STAR-product.
5. Gebruikersinterface
De fabrikanten worden ertoe aangemoedigd om hun producten te ontwerpen overeenkomstig de norm voor gebruikersinterfaces: IEEE P1621: Standard for User Interface Elements in Power Control of Electronic Devices Employed in Office/Consumer Environments. Voor nadere gegevens, zie http://eetd.LBL.gov/Controls.
6. Effectieve datum
Effectieve datum: Versie 2.0 van de ENERGY STAR Imaging Equipment Specification treedt in werking op 1 januari 2014. Om voor ENERGY STAR in aanmerking te komen, moet een productmodel voldoen aan de ENERGY STAR-specificatie die van kracht is op de datum van productie ervan. De productiedatum is specifiek voor elke eenheid en is de datum waarop de eenheid als volledig geassembleerd wordt beschouwd.
6.1. |
Toekomstige herziening van de specificaties: het EPA en de Europese Commissie behouden zich het recht voor om deze specificatie te wijzigen wanneer technologische en/of marktontwikkelingen het nut ervan voor de consument, de bedrijfssector of het milieu beïnvloeden. Overeenkomstig het huidige beleid gebeurt een herziening van de specificaties via overleg tussen de betrokken partijen. Merk op dat, in het geval van een herziening van de specificaties, de ENERGY STAR-kwalificatie niet automatisch wordt toegekend voor de levensduur van het model. |
6.2. |
Overwegingen in verband met toekomstige herzieningen
|
Aanhangsel D
Testmethode voor de bepaling van het energieverbruik van een grafisch apparaat
1. Overzicht
Om te evalueren of een product in overeenstemming is met de eisen die vervat zijn in de ENERGY STAR-kwalificatiecriteria voor grafische apparatuur, wordt de volgende testmethode gebruikt.
2. Toepasselijkheid
De ENERGY STAR-testeisen zijn afhankelijk van de verzameling kenmerken van de geëvalueerde producten. Om de toepasselijkheid van elke afdeling van dit document te bepalen, wordt tabel 11 gebruikt.
Tabel 11
Toepasselijkheid van de testprocedure
Producttype |
Mediaformaat |
Afdruktechnologie |
ENERGY STAR-evaluatiemethode |
Kopieerapparaat |
Standaard |
Direct Thermal (DT), Dye Sublimation (DS), Elektrofotografisch (EP), Solid Ink (SI), Thermische overdracht (TT) |
Typisch energieverbruik (TEC) |
Groot |
DT, DS, EP, SI, TT |
Operationele modus (OM) |
|
Digitaal stencilapparaat |
Standaard |
Stencil |
TEC |
Faxapparaat |
Standaard |
DT, DS, EP, SI, TT |
TEC |
Inkjet (IJ) |
OM |
||
Frankeerapparaat |
Alle |
DT, EP, IJ, TT |
OM |
Multifunctioneel apparaat (MFA) |
Standaard |
Hoogwaardige IJ, DT, DS, EP, SI, TT |
TEC |
IJ, Botsing |
OM |
||
Groot |
DT, DS, EP, IJ, SI, TT |
OM |
|
Printer |
Standaard |
Hoogwaardige IJ, DT, DS, EP, SI, TT |
TEC |
IJ, Botsing |
OM |
||
Groot of Klein |
DT, DS, EP, Botsing, IJ, SI, TT |
OM |
|
Klein |
Hoogwaardige IJ |
TEC |
|
Scanner |
Alle |
n.v.t. |
OM |
3. Definities
Tenzij anderszins gespecificeerd, zijn alle in dit document gebruikte termen consistent met de definities in de ENERGY STAR-kwalificatiecriteria voor grafische apparatuur.
4. Testopstelling
Algemene testopstelling
4.1. |
Testopstelling en instrumentatie: de testopstelling en de instrumentatie moeten voor alle delen van deze procedure in overeenstemming zijn met de eisen van de International Electrotechnical Commission (IEC) Standard 62301, Ed. 2.0, „Measurement of Household Appliance Standby Power”, deel 4, „General Conditions for Measurements”. Bij conflicterende eisen krijgt de ENERGY STAR-testmethode de voorrang. |
4.2. |
AC-inputvermogen: producten die zijn bedoeld om gevoed te worden via een wisselstroomelektriciteitsnet worden verbonden met een spanningsbron die geschikt is voor de bedoelde markt als gespecificeerd in tabel 12 of tabel 13.
|
4.3. |
Laagspannings-DC-inputvermogen:
|
4.4. |
Omgevingstemperatuur: de omgevingstemperatuur bedraagt 23 °C ± 5 °C. |
4.5. |
Relatieve vochtigheid: de relatieve vochtigheid ligt tussen 10 % en 80 %. |
4.6. |
Vermogensmeter: de vermogensmeters hebben de volgende kenmerken:
|
4.7. |
Meetonzekerheid (18):
|
4.8. |
Tijdsmeting: tijdsmetingen mogen worden uitgevoerd met een gewone stopwatch of een ander tijdmetingsinstrument dat de tijd met een nauwkeurigheid van ten minste 1 seconde meet. |
4.9. |
Papierspecificaties:
|
5. Meting van de laagspannings-dc-bron voor alle producten
5.1. |
Sluit de DC-bron aan op de wattmeter en de relevante AC-voeding als gespecificeerd in tabel 12. |
5.2. |
Verifieer dat de DC-bron onbelast is. |
5.3. |
Laat de DC-bron zich stabiliseren gedurende ten minste 30 minuten. |
5.4. |
Meet het DC-ingangsvermogen in onbelaste toestand overeenkomstig IEC 62301 Ed. 1.0 en teken deze waarde op. |
6. Pre-test UUT-configuratie voor alle producten
6.1. Algemene configuratie
6.1.1. |
Productsnelheid voor berekeningen en rapportering: De productsnelheid voor alle berekeningen en elke rapportering moet de hoogste snelheid zijn als opgegeven door de fabrikant aan de hand van de volgende criteria, uitgedrukt in afbeeldingen per minuut (apm) en afgerond op de dichtstbijzijnde integer:
|
6.1.2. |
Kleur: kleurenproducten worden getest met gebruikmaking van monochrome (zwarte) afbeeldingen.
|
6.2. Configuratie voor faxapparaten
Alle faxapparaten en MFA’s met faxcapaciteit die verbinding maken met een telefoonlijn, worden tijdens de test verbonden met een telefoonlijn bovenop de netwerkverbinding als gespecificeerd in tabel 16 als de UUT over netwerkcapaciteit beschikt.
a) |
Indien geen werkende telefoonlijn beschikbaar is, mag ter vervanging een lijnsimulator worden gebruikt. |
b) |
Alleen faxapparaten worden getest met gebruikmaking van de faxcapaciteit. |
Faxapparaten worden getest met één afbeelding per taak.
6.3. Configuratie voor digitale stencilapparaten
Met uitzondering van het onderstaande worden digitale stencilapparaten geconfigureerd en getest als printers, kopieerapparaten of MFA’s, naargelang van hun capaciteit als verscheept.
a) |
Digitale stencilapparaten worden met hun opgegeven maximumsnelheid getest, wat ook de snelheid is die moet worden gebruikt om de voor de uitvoering van de test vereiste taakomvang te bepalen, niet met de defaultsnelheid als verscheept indien die daarvan afwijkt. |
b) |
Voor digitale stencilapparaten is er slechts één origineel-afbeelding. |
7. Pre-test UUT-initialisering voor alle producten
Algemene initialisering
Voorafgaand aan de start van de test wordt de UUT als volgt geïnitialiseerd:
a) |
opstelling van de UUT aan de hand van de instructies in de handleiding of documentatie van de fabrikant.
|
b) |
verbind de UUT met zijn voedingsbron; |
c) |
start de UUT en voer de initiële systeemconfiguratie uit, als van toepassing. Verifieer of de default-inschakelvertragingen geconfigureerd zijn overeenkomstig de productspecificaties en/of de aanbevelingen van de fabrikant.
|
d) |
door de gebruiker instelbare antivochtigheidsfaciliteiten worden uitgeschakeld voor de duur van de test; |
e) |
pre-conditionering: Zet de UUT in de uit-stand en laat de UUT dan gedurende 15 minuten in onbelaste toestand.
|
8. TEC-testprocedure
8.1. Takenstructuur
8.1.1. |
Taken per dag: Het aantal taken per dag (NJOBS) is gespecificeerd in tabel 17. Tabel 17 Aantal taken per dag (NJOBS)
|
8.1.2. |
Afbeeldingen per taak: Uitgezonderd bij faxapparaten, wordt het aantal afbeeldingen berekend aan de hand van onderstaande vergelijking 9. Gemakshalve worden in tabel 21 aan het einde van dit document het resulterende aantal afbeeldingen per taak gegeven voor elke productsnelheid tot en met 100 apm. Vergelijking 9: Berekening van het aantal afbeeldingen per taak
waarin:
|
8.2. Meetprocedures
De meting van de TEC wordt overeenkomstig tabel 18 uitgevoerd voor printers, faxapparaten, digitale stencilapparaten met printmogelijkheid en MFA’s met printmogelijkheid, en overeenkomstig tabel 19 voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten zonder printmogelijkheid en MFA’s zonder printmogelijkheid, waarbij het volgende geldt:
a) |
papier: er moet zich voldoende papier in de UUT bevinden om de gespecificeerde print- of kopieertaak uit te voeren; |
b) |
duplexing: de producten worden getest in hun simplexmodus, tenzij de outputsnelheid van de duplexmodus groter is dan de outputsnelheid van de simplexmodus, in welk geval de producten in de duplexmodus worden getest. In alle gevallen moeten de modus waarin de eenheid werd getest en de printsnelheid worden geregistreerd. De originelen voor het kopiëren zijn simplexafbeeldingen; |
c) |
energiemetingsmethode: Alle metingen worden opgetekend als geaccumuleerde energie over tijd, in Wh; alle tijden worden opgetekend in minuten. „Zet meter op nul”-referentiewaarden mogen worden uitgevoerd door het geaccumuleerde energieverbruik op dat tijdstip te registreren, veeleer dan door fysiek de meter op nul te stellen. Tabel 18 TEC-testprocedure voor printers, faxapparaten, digitale stencilapparaten met printmogelijkheid en MFA’s met printmogelijkheid
Tabel 19 TEC-testprocedure voor kopieerapparaten, digitale stencilapparaten zonder printmogelijkheid en MFA’s zonder printmogelijkheid
|
9. OM-testprocedure
Meetprocedures
De meting van het OM-vermogen en de inschakelvertragingen verloopt overeenkomstig tabel 20, waarbij het volgende geldt:
vermogensmetingen: alle desbetreffende metingen gebeuren met gebruikmaking van hetzij de aanpak van het gemiddelde vermogen, hetzij de aanpak van geaccumuleerde energie, als hieronder beschreven:
1. |
methode van gemiddeld vermogen: Het werkelijke gemiddelde vermogen wordt gemeten gedurende een door de gebruiker geselecteerde periode die minimaal 5 minuten bedraagt. Bij modi die geen 5 minuten duren, wordt het daadwerkelijke gemiddelde vermogen gemeten gedurende de gehele looptijd van de modus; |
2. |
aanpak van geaccumuleerde energie: Indien het testinstrument niet in staat is het werkelijke gemiddelde vermogen te meten, wordt het geaccumuleerde energieverbruik gedurende een door de gebruiker geselecteerde periode gemeten. De testperiode duurt minimaal 5 minuten. Het gemiddelde vermogen wordt bepaald door het geaccumuleerde energieverbruik te delen door de duur van de testperiode; |
3. |
wanneer het energieverbruik van de geteste modus een periodiek verloop kent, bevat de testperiode één of meer volledige perioden.
|
10. Testprocedures voor producten met een digitale front-end (DFE)
Deze stap is alleen van toepassing op producten die over een DFE beschikken als omschreven in deel 1 van de ENERGY STAR Program Requirements for Imaging Equipment.
10.1. Test van de DFE in klaar-stand
10.1.1. |
Producten die af-fabriek over netwerkcapaciteit beschikken, worden tijdens de test met het netwerk verbonden. De te gebruiken netwerkverbinding wordt gekozen op basis van tabel 16. |
10.1.2. |
Indien de DFE over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, waarbij het niet uitmaakt of het snoer en de controller intern dan wel extern zijn aangebracht, wordt het vermogen van uitsluitend de DFE gedurende 10 minuten gemeten, en wordt het gemiddelde vermogen geregistreerd terwijl het hoofdproduct zich in de klaar-stand bevindt. |
10.1.3. |
Indien de DFE niet over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, meet de tester het voor de DFE vereiste DC-vermogen wanneer de eenheid als geheel in de klaar-stand staat. Het vermogen van de DC-input naar de DFE wordt gedurende 10 minuten gemeten en het gemiddelde vermogen wordt geregistreerd terwijl het hoofdproduct zich in de klaar-stand bevindt. Doorgaans zal dit gebeuren door een onmiddellijke vermogensmeting uit te voeren van de DC-input naar de DFE |
10.2. Test van de DFE in slaap-stand
Deze test wordt uitgevoerd om het vermogen van een DFE in de slaap-stand gedurende een periode van 1 uur te verkrijgen. De resulterende waarde wordt gebruikt om grafische apparatuur te kwalificeren met ingebouwde DFE’s die over slaap-standen met netwerkcapaciteit beschikken.
10.2.1. |
Producten die af-fabriek over netwerkcapaciteit beschikken, worden tijdens de test met het netwerk verbonden. De te gebruiken netwerkverbinding wordt gekozen op basis van tabel 16. |
10.2.2. |
Indien de DFE over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, waarbij het niet uitmaakt of het snoer en de controller intern dan wel extern zijn aangebracht, wordt het vermogen van uitsluitend de DFE gedurende 1 uur gemeten, en wordt het gemiddelde vermogen geregistreerd terwijl het hoofdproduct zich in de slaap-stand bevindt. Op het einde van een meetperiode van 1 uur, wordt een printtaak verstuurd naar het hoofdproduct om zich ervan te vergewissen dat de DFE daadwerkelijk reageert. |
10.2.3. |
Indien de DFE niet over een afzonderlijk netvoedingssnoer beschikt, meet de tester het voor de DFE vereiste DC-vermogen wanneer de eenheid als geheel in de slaap-stand staat. Het vermogen van de DC-input naar de DFE wordt gedurende 1 uur gemeten en het gemiddelde vermogen wordt geregistreerd terwijl het hoofdproduct zich in de slaap-stand bevindt. Op het einde van de meetperiode van 1 uur, wordt een printtaak verstuurd naar het hoofdproduct om zich ervan te vergewissen dat de DFE daadwerkelijk reageert. |
10.2.4. |
In de gevallen 10.2.2 en 10.2.3, gelden de volgende eisen:
|
Opmerking: Alle door de fabrikant gespecificeerde of verstrekte informatie met het oog op het testen van apparaten, wordt publiek beschikbaar gemaakt.
11. Referenties
11.1. |
ISO/IEC 10561:1999. Information technology — Office equipment — Printing devices — Method for measuring throughput — Class 1 and Class 2 printers. |
11.2. |
IEC 62301:2011. Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power. Ed. 2.0. Tabel 21 Aantal afbeeldingen per dag, berekend voor productsnelheden van 1 t/m 100 apm
|
(1) Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC). IEC-norm 62040-3:2011. „Uninterruptible power systems (UPS) — Part 3: Method of specifying the performance and test requirements”, Ed. 2.0.
(2) De stroomvoorziening faalt wanneer de spanning en frequentie gelegen zijn buiten de nominale tolerantiegrenzen voor steady-state- en overgangstoestand of wanneer de vervorming en onderbrekingen de voor de UPS vastgestelde grenswaarden overschrijden.
(3) De output van een VFD-UPS is afhankelijk van wijzigingen in de wisselstroom-input en -frequentie en is niet bedoeld voor levering van aanvullende corrigerende functies als worden geleverd door het gebruik van transformatoren met aftakkingen.
(4) De fabrikant moet voor de uitgangsspanning tolerantiegrenzen vastleggen die kleiner zijn dan de te verwachten uiterste waarden voor de inputspanning. De output van een VI-UPS is afhankelijk van de wisselstroom-inputfrequentie en de uitgangsspanning moet binnen de voorgeschreven spanningsgrenzen blijven (geleverd door aanvullende spanningscorrigerende functies, bijvoorbeeld met gebruikmaking van actieve en/of passieve stroomkringen).
(5) Deze definitie maakt het mogelijk dat een UPS-output van meer dan 100 000 W terug wordt gevoerd in de input-wisselstroomvoorziening wanneer in testmodus, naargelang van de lokale voorschriften.
(6) Pulsen zijn de golfvormpieken die per cyclus door een gelijkrichter worden geproduceerd en die afhangen van het ontwerp van de gelijkrichter en het aantal inputfasen.
(7) Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC). IEC-norm 62053-21. „Electricity metering equipment (a.c.) — Particular requirements — Part 21: Static meters for active energie (classes 1 and 2)”. Ed. 1.0
(8) Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC). IEC-norm 62053-22. „Electricity metering equipment (a.c.) — Particular requirements — Part 22: Static meters for active energy (classes 0,2 S and 0,5 S)”, Ed. 1.0.
(9) American National Standards Institute. ANSI Standard C12.1. „American National Standard for Electric Meters: Code for Electricity Metering”, 2008.
(10) GB gedefinieerd als 1 0243 of 230 bytes.
(11) Opmerking: 230 V ac heeft betrekking op de Europese markt, 115 V ac heeft betrekking op de Noord-Amerikaanse markt
(12) http://www.spec.org/sert/
(13) http://www.spec.org/sert/docs/SERT-Design_Document.pdf
(14) http://www.spec.org/
(15) http://www.spec.org/sert/docs/SERT-User_Guide.pdf
(16) Voor de doeleinden van deze specificatie wordt met „het elektriciteitsnet” verwezen naar de bron van het inputvermogen, inclusief een dc-voeding voor voor producten die uitsluitend off dc-vermogen werken.
(17) IEC 62301 Ed. 1.0 — Household Electrical Appliances — Measurement of Standby Power.
(18) Berekeningen van de meetonzekerheden moeten worden uitgevoerd overeenkomstig IEC 62301 Ed. 2.0, Aanhangsel D.
Uitsluitend de onzekerheid ten gevolge van het meetinstrument wordt berekend.
(19) Ook wel een Parallel- of Centronics-interface genoemd.
(20) Institute of Electrical and Electronics Engineers (IEEE) Standard 802.3az-2010. „IEEE Standard for Information Technology-Telecommunications and Information Exchange Between Systems-Local and Metropolitan Area Networks-Specific Requirements-Part 3: Carrier Sense Multiple Access with Collision Detection (CSMA/CD) Access Method and Physical Layer Specifications.” 2010.