Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32009D0491

    2009/491/EG: Beschikking van de Commissie van 16 juni 2009 inzake de criteria op grond waarvan wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu kunnen worden beschouwd (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4398) (Voor de EER relevante tekst )

    PB L 162 van 25.6.2009, p. 6–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2009/491/oj

    25.6.2009   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 162/6


    BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

    van 16 juni 2009

    inzake de criteria op grond waarvan wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu kunnen worden beschouwd

    (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 4398)

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2009/491/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Richtlijn 94/57/EG van de Raad van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (1), inzonderheid op artikel 9, lid 2,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Wanneer een lidstaat besluit om, voor de schepen die zijn vlag voeren, organisaties te machtigen tot de volledige of gedeeltelijke uitvoering van inspecties en controles in verband met certificaten overeenkomstig de betreffende internationale verdragen en, in voorkomend geval, tot het afgeven of vernieuwen van de betrokken certificaten, of organisaties te belasten met het volledig of gedeeltelijk uitvoeren van de bedoelde inspecties en controles, vertrouwt hij deze taken alleen toe aan overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 94/57/EG erkende organisaties.

    (2)

    Een goede score van een erkende organisatie wat betreft veiligheid en voorkoming van verontreiniging — gemeten met betrekking tot alle door deze organisatie geklasseerde schepen, ongeacht de vlag waaronder zij varen — is een belangrijke indicatie voor de prestatie van die organisatie.

    (3)

    De prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie van erkende organisaties moeten worden vastgesteld aan de hand van de gegevens die in het kader van het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole of soortgelijke programma’s zijn samengesteld. Andere aanwijzingen kunnen worden verkregen uit analyses van ongevallen waarbij door de erkende organisaties geklasseerde schepen betrokken waren.

    (4)

    Aangezien erkende organisaties over de hele wereld actief zijn, moeten hun prestatiegegevens zich op een voldoende groot geografisch gebied baseren.

    (5)

    Op vergelijkbare wijze als het Memorandum van overeenstemming van Parijs publiceren ook de kustwacht van de Verenigde Staten (United States Coast Guard) en het Memorandum van overeenstemming van Tokio regelmatig gegevens op basis van havenstaatcontrole. Wat de continuïteit en nauwkeurigheid van deze gegevens betreft, moeten ze als vergelijkbaar betrouwbare bronnen worden beschouwd en worden gebruikt voor de beoordeling van de prestatiegegevens van erkende organisaties met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie.

    (6)

    De door het Memorandum van overeenstemming van Parijs, het Memorandum van overeenstemming van Tokio en de kustwacht van de Verenigde Staten gepubliceerde gegevens worden onderworpen aan voorgaande beroepsmechanismen die het de betreffende erkende organisaties mogelijk maken de gegevens te betwisten. Daarom moeten deze gegevens als voldoende betrouwbare bronnen worden beschouwd en worden gebruikt voor de vaststelling van de criteria voor het meten van de prestaties op het gebied van veiligheid en verontreinigingspreventie van erkende organisaties.

    (7)

    Bij de analyse van de gegevens over de aanhouding van schepen moet, indien daarover informatie beschikbaar is, in het bijzonder rekening worden gehouden met door erkende organisaties uitgevaardigde aanhoudingen. Ook moet er bij deze analyse op worden gelet dat er zo weinig mogelijk statistische distorsie optreedt die kan worden veroorzaakt door kleine populaties en/of populaties die onder een speciale vlag varen, zoals het geval kan zijn voor vloten die door bepaalde organisaties met beperkte erkenning geclassificeerd worden.

    (8)

    De gegevensbronnen moeten transparant en objectief zijn en voldoende betrouwbare, volledige en continue gegevens kunnen verschaffen. Bijgevolg kunnen er bij gebrek aan voldoende volledige openbare bronnen ook gegevens over ongevallen op zee worden verkregen uit commerciële gegevensbronnen en in aanmerking worden genomen op voorwaarde dat er redelijke zekerheid bestaat dat er wordt voldaan aan bovengenoemde criteria.

    (9)

    Bij de beoordeling van de prestatiegegevens met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie van de organisaties moet ook rekening worden gehouden met de door de lidstaten in het kader van artikel 12 van Richtlijn 94/57/EG opgestelde rapporten.

    (10)

    De prestatiegegevens van een erkende organisatie met betrekking tot veiligheid en verontreinigingspreventie, met inbegrip van andere beoordelingsfactoren zoals ongevallen op zee, moeten worden beoordeeld met het oog op de goedkeuring van eerlijke en evenredige beslissingen op basis van de structurele capaciteit van de organisatie om te voldoen aan de hoogste professionele normen. Daarom moeten deze gegevens over een redelijke termijn worden vergeleken.

    (11)

    Om de bruikbaarheid en eerlijkheid van het beoordelingssysteem te waarborgen, moet de erkende organisaties een redelijke termijn worden toegekend om het in hun managementbeslissingen te kunnen opnemen. Tegelijkertijd moet de Commissie de gelegenheid krijgen de functionering van het systeem te evalueren en indien nodig de noodzakelijke aanpassingen uit te voeren.

    (12)

    De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen,

    HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

    Artikel 1

    In deze beschikking wordt verstaan onder:

    1.

    „erkende organisatie”, een organisatie die erkend is overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 94/57/EG;

    2.

    „Memorandum van overeenstemming van Parijs” (hierna „Memorandum van Parijs”), het op 26 januari 1982 ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole, in de versie die geldt op de dag van aanneming van deze beschikking;

    3.

    „Memorandum van overeenstemming van Tokio” (hierna „Memorandum van Tokio”), het op 1 december 1993 ondertekende Memorandum van overeenstemming inzake havenstaatcontrole in de regie Azië-Stille Oceaan, in de versie die geldt op de dag van aanneming van deze beschikking;

    4.

    „door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhouding”, een aanhouding in verband met het feit dat de erkende organisatie die de controle heeft uitgevoerd of een certificaat heeft afgegeven verantwoordelijkheid had ten aanzien van de gebreken die, alleen of in combinatie, tot de aanhouding hebben geleid, zoals is vastgesteld in de instructies die van toepassing zijn op de desbetreffende havenstaatcontroleregeling;

    5.

    „ongeval op zee”, een ongeval op zee in de zin van IMO-Resolutie A. 849(20).

    Artikel 2

    De criteria op grond waarvan wordt beslist wanneer de prestaties van een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu beschouwd kunnen worden, zijn vastgesteld in bijlage I.

    Artikel 3

    1.   Bij de vaststelling of een namens een vlaggenstaat optredende organisatie als een onaanvaardbare bedreiging van de veiligheid en het milieu moet worden beschouwd, kan de Commissie, behalve met de in bijlage I vervatte criteria, rekening houden met de gevallen waarvan zij kennis heeft genomen indien:

    a)

    door een rechtbank of in een arbitrageprocedure is bewezen dat een ongeval op zee waarbij een bij een erkende organisatie geklasseerd schip was betrokken, veroorzaakt is door opzet, verzuim of grove nalatigheid van de erkende organisatie, haar organen, werknemers, of anderen die namens de erkende organisatie optreden en

    b)

    op basis van informatie waarover de Commissie beschikt, kan worden geconcludeerd dat die opzet, dat verzuim of die grove nalatigheid is veroorzaakt door tekortkomingen in de structuur, procedures en/of interne controle van de organisatie.

    2.   De Commissie houdt rekening met de ernst van het geval en probeert te achterhalen of uit een herhaald voorkomen of andere omstandigheden blijkt dat de organisatie niet in staat was de in lid 1 bedoelde gebreken te verhelpen en zijn prestatie te verbeteren.

    Artikel 4

    1.   Drie jaar na de inwerkingtreding van deze beschikking evalueert de Commissie de criteria van bijlage I.

    2.   Indien nodig wijzigt zij bijlage I, overeenkomstig de in artikel 7, lid 2, van Richtlijn 94/57/EG bedoelde procedure teneinde:

    a)

    de genoemde criteria zodanig aan te passen dat hun bruikbaarheid en eerlijkheid gewaarborgd is,

    b)

    drempelwaarden vast te stellen voor de toepassing van de maatregelen van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 2, van de genoemde richtlijn.

    Artikel 5

    De lidstaten maken bij de opstelling van de verslagen aan de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 94/57/EG gebruik van het in bijlage II opgenomen geharmoniseerde formulier.

    Artikel 6

    Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 16 juni 2009.

    Voor de Commissie

    Antonio TAJANI

    Vicevoorzitter


    (1)  PB L 319 van 12.12.1994, blz. 20.


    BIJLAGE I

    1.   HAVENSTAATCONTROLE

    1.1.   Aantal door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen in verhouding tot het totale aantal inspecties over een periode van drie jaar

    waarbij

    Ul = N · p + 0,5 + z · [N · p · (1 – p)]1/2

    Uh = N · p – 0,5 – z · [N · p · (1 – p)]1/2

    waarbij

    n

    =

    aantal door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen

    Ul

    =

    drempelwaarde lage tot middelmatige prestatie

    Uh

    =

    drempelwaarde middelmatige tot hoge prestatie

    N

    =

    totaal aantal inspecties (minimumaantal = 60)

    p

    =

    vaste coëfficiënt = 0,02

    z

    =

    factor voor statistische significantie = 1,645

    1.1.1.   Memorandum van Parijs

    n > Ul

    6 punten

    Ul ≥ n ≥ Uh

    3 punten

    Uh > n

    0 punten

    1.1.2.   Kustwacht Verenigde Staten  (1)

    n > Ul

    6 punten

    Ul ≥ n ≥ Uh

    3 punten

    Uh > n

    0 punten

    1.1.3.   Memorandum van Tokio

    n > Ul

    6 punten

    Ul ≥ n ≥ Uh

    3 punten

    Uh > n

    0 punten

    Bij Uh < 0 geldt Uh = 0

    Bij n = 0 worden 0 punten gegeven, ongeacht de waarde van Uh.

    1.2.   Percentage door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen in verhouding tot het totale aantal inspecties

    1.2.1.   Memorandum van Parijs

    Per jaar, in vergelijking met de drie voorafgaande jaren

    toename

    1 punt

    ongewijzigd

    0 punten

    afname

    – 1 punt

    1.2.2.   Kustwacht VS  (1)

    Per jaar, in vergelijking met de drie voorafgaande jaren

    toename

    1 punt

    ongewijzigd

    0 punten

    afname

    – 1 punt

    1.2.3.   Memorandum van Tokio

    Per jaar, in vergelijking met de 3 voorafgaande jaren

    toename

    1 punt

    ongewijzigd

    0 punten

    afname

    – 1 punt

    Wanneer een erkende organisatie gedurende twee opeenvolgende perioden een aanhoudingspercentage van 0 % heeft, wordt dit als een positieve prestatie aangerekend en wordt hetzelfde aantal punten gegeven als bij een afname van het aanhoudingspercentage.

    1.3.   Aantal aanhoudingen in verhouding tot het totale aantal inspecties over een periode van drie jaar

    waarbij

    Ul = N · p + 0,5 + z · [N · p · (1 – p)]1/2

    waarbij

    n

    =

    aantal aanhoudingen

    Ul

    =

    drempelwaarde lage prestatie

    N

    =

    totaal aantal inspecties (minimumaantal = 60)

    p

    =

    vaste coëfficiënt = 0,05

    z

    =

    factor voor statistische significantie = 1,645

    1.3.1.   Memorandum van Parijs

    n > Ul

    1 punt

    Ul ≥ n

    0 punten

    1.3.2.   Kustwacht VS  (1)

    n > Ul

    1 punt

    Ul ≥ n

    0 punten

    1.3.3.   Memorandum van Tokio

    n > Ul

    1 punt

    Ul ≥ n

    0 punten

    1.4.   Twee door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen van hetzelfde schip in de laatste twaalf maanden (op jaarbasis; overeenkomstig Memorandum van Parijs, kustwacht Verenigde Staten en Memorandum van Tokio)

    Aantal gevallen

    punten

    1 of 2

    1 per schip

    3 t/m 5

    2 per schip

    > 5

    3 per schip

    1.5.   Twee door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen van hetzelfde schip in de laatste 24 maanden (op jaarbasis, voor de laatste 24 maanden; overeenkomstig Memorandum van Parijs, kustwacht Verenigde Staten en Memorandum van Tokio)

    1 punt per schip. De reeds onder 1.4 in aanmerking genomen gevallen worden hier niet opgenomen.

    1.6.   Drie of meer door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen van hetzelfde schip in de laatste 24 maanden (op jaarbasis, voor de laatste 24 maanden; overeenkomstig Memorandum van Parijs, kustwacht Verenigde Staten en Memorandum van Tokio)

    3 punten per schip — op te tellen bij de onder 1.4 en 1.5 gegeven punten.

    1.7.   Verschil in prestaties voor schepen die onder vlaggen van de zwarte lijst of vlaggen van de witte lijst varen (door een erkende organisatie uitgevaardigde aanhoudingen — overeenkomstig het Memorandum van Parijs)

    Verschil in procentpunten

    > 2

    + 3 punten

    1 – 2

    + 2 punten

    0,5 – 1

    + 1 punt

    < 0,5

    – 1 punt

    Bij gebrek aan voldoende gegevens voor de berekening van het verschil in prestaties voor een erkende organisatie worden 0 punten toegekend.

    2.   VERSLAGEN VAN DE LIDSTATEN

    1 punt voor elk gemeld geval tot maximaal 3 punten.


    (1)  Bij gebruik van gegevens van de kustwacht van de Verenigde Staten kan het totale aantal binnenkomende schepen in aanmerking worden genomen in plaats van het totale aantal inspecties indien daarover geen gegevens beschikbaar zijn.


    BIJLAGE II

    VERSLAG

    overeenkomstig artikel 12 van Richtlijn 94/57/EG

    „Bij het nakomen van hun verplichtingen als havenstaat melden de lidstaten het aan de Commissie en de overige lidstaten, alsmede aan de betrokken vlaggenstaat, wanneer zij ontdekken dat door namens een vlaggenstaat optredende organisaties geldige certificaten zijn afgegeven aan een schip dat niet aan de desbetreffende bepalingen van de internationale verdragen voldoet, of dat een schip met een geldig klassecertificaat een tekortkoming heeft die valt onder de in het certificaat vermelde kenmerken. Alleen gevallen van schepen die een ernstig gevaar betekenen voor veiligheid en milieu of die tekenen vertonen van ernstige nalatigheid van de kant van de organisaties, worden ter fine van dit artikel gemeld. De erkende organisatie in kwestie wordt bij de eerste inspectie op deze situatie gewezen, zodat zij onmiddellijk de nodige maatregelen kan treffen.”

    Om vast te stellen in welke gevallen aan de Commissie, de andere lidstaten en de betreffende vlaggenstaat moet worden gemeld dat een erkende organisatie verzuimd heeft ernstige gebreken vast te stellen in de toestand van de geïnspecteerde vaartuigen, gelden de volgende criteria:

    1)

    het verzuim houdt verband met door de erkende organisatie wettelijk voorgeschreven onderzoeken en is duidelijk te wijten aan grove nalatigheid, onvoorzichtigheid of omissie van de erkende organisatie;

    2)

    de gebreken die door de erkende organisatie niet behoorlijk zijn behandeld, hebben betrekking op structurele onderdelen van de romp en/of de machines en/of de veiligheidsuitrusting en zijn ernstig genoeg om te leiden tot:

    a)

    opschorting, intrekking of voorwaardelijke goedkeuring van het veiligheidscertificaat door de vlaggenstaat, of

    b)

    een exploitatieverbod uit hoofde van Richtlijn 1999/35/EG van de Raad (1) of een aanhoudingsbevel uit hoofde van Richtlijn 95/21/EG van de Raad (2), uitgevaardigd door het gastland of de havenstaat indien de gebreken niet binnen vijf dagen verholpen kunnen worden.

    Het verslag bevat een uiteenzetting van het geval waarin gedetailleerd wordt beschreven waarom bovenstaande criteria als voldaan werden beschouwd.

    Indien van toepassing moet ook het volgende bewijsmateriaal worden bijgevoegd:

    1)

    een kopie van de veiligheidscertificaten,

    2)

    documenten in verband met de door de erkende organisatie uitgevoerde wettelijk voorgeschreven werkzaamheden voordat de gebreken werden ontdekt,

    3)

    bewijsmateriaal van de door de vlaggenstaat, de havenstaat of het gastland genomen actie,

    4)

    kopie van het inspectieverslag dat wordt opgesteld overeenkomstig de klasse waarin het vaartuig na vaststelling van de gebreken wordt ingedeeld,

    5)

    digitale foto’s van de defecte delen.

    Voor de verslaglegging moet het bijgevoegde formulier worden gebruikt.

    Het verslag moet aan de Commissie, de EMSA en alle lidstaten worden gestuurd.

    Image

    Image

    Image


    (1)  PB L 138 van 1.6.1999, blz. 1.

    (2)  PB L 157 van 7.7.1995, blz. 1.


    Top