This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32008R0236
Council Regulation (EC) No 236/2008 of 10 March 2008 concerning terminating the partial interim review pursuant to Article 11(3) of Regulation (EC) No 384/96 of the anti-dumping duty on imports of ammonium nitrate originating in Russia
Verordening (EG) nr. 236/2008 van de Raad van 10 maart 2008 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 inzake het antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong in Rusland
Verordening (EG) nr. 236/2008 van de Raad van 10 maart 2008 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 inzake het antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong in Rusland
PB L 75 van 18.3.2008, p. 1–7
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(HR)
In force
18.3.2008 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 75/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 236/2008 VAN DE RAAD
van 10 maart 2008
tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 inzake het antidumpingrecht op ammoniumnitraat van oorsprong in Rusland
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,
Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na raadpleging van het Raadgevend Comité,
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) |
Momenteel geldt een definitief antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad (2) inzake de invoer van ammoniumnitraat van oorsprong uit Rusland. |
2. Verzoek om een nieuw onderzoek
(2) |
De Commissie heeft op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een verzoek ontvangen om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen. |
(3) |
Het verzoek werd ingediend door twee verbonden producenten/exporteurs in Rusland, die tot de „Acron” Holding Company behoren, namelijk OJSC Acron en OJSC Dorogobuzh. In dit onderzoek worden deze twee bedrijven ingevolge hun onderlinge relatie als één rechtspersoon („de indiener van het verzoek”) behandeld. Het verzoek betreft alleen een onderzoek naar dumping door de indiener van het verzoek. |
(4) |
De indiener van het verzoek argumenteerde dat de omstandigheden waarop de huidige maatregelen zijn gebaseerd, zijn gewijzigd en dat deze wijzigingen van duurzame aard zijn, en leverde voldoende voorlopig bewijsmateriaal. De indiener van het verzoek heeft voorlopig bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat een vergelijking van zijn eigen kosten van ammoniumnitraat en zijn uitvoerprijzen naar de Gemeenschap een dumpingmarge zou opleveren die aanmerkelijk lager is dan het niveau van de huidige maatregelen. Handhaving van de maatregelen op het huidige niveau, dat is gebaseerd op de eerder vastgestelde dumpingmarge, zou dus niet langer noodzakelijk zijn om de gevolgen van dumping te neutraliseren. |
3. Opening van het onderzoek
(5) |
Daar de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité tot de conclusie is gekomen dat er voldoende bewijsmateriaal is om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen, heeft zij op 19 december 2006 door middel van bekendmaking van een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (3) de inleiding van een gedeeltelijke tussentijdse herziening van de antidumpingmaatregelen op de invoer van ammoniumnitraat uit Rusland op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening aangekondigd. |
(6) |
Dit onderzoek had alleen betrekking op dumping en had tot doel na te gaan of de bestaande maatregelen ten aanzien van de indiener van het verzoek moeten worden gehandhaafd, ingetrokken of gewijzigd. |
4. Onderzoek
(7) |
Het onderzoek naar de dumping had betrekking op de periode van 1 oktober 2005 tot en met 30 september 2006 („het nieuwe onderzoektijdvak” of „NOT”). |
(8) |
De Commissie heeft de indiener van het verzoek, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Gemeenschap officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden een verzoek indienen om te worden gehoord. |
(9) |
Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord. |
(10) |
Aan de indiener van het verzoek en de met hem verbonden verkoopmaatschappijen op de Russische binnenlandse markt is een vragenlijst toegestuurd. De indiener van het verzoek en twee van de verbonden verkoopmaatschappijen hebben de vragenlijst volledig ingevuld teruggestuurd. |
(11) |
De Commissie verzamelde en controleerde alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping nodig achtte. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht:
|
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(12) |
Dit onderzoek heeft betrekking op hetzelfde product als het in overweging 1 vermelde onderzoek: vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, van oorsprong uit Rusland („het betrokken product”), momenteel ingedeeld onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91. |
2. Soortgelijk product
(13) |
Zoals bij de vorige onderzoeken is vastgesteld en door dit onderzoek wordt bevestigd, hebben het betrokken product en de door de indiener van het verzoek vervaardigde en op de Russische binnenlandse markt verkochte producten dus dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en worden zij in wezen voor dezelfde doeleinden gebruikt, zodat zij als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening worden beschouwd. Aangezien dit onderzoek beperkt bleef tot de vaststelling van dumping door de indiener van het verzoek, zijn geen conclusies geformuleerd met betrekking tot het product dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt geproduceerd en op de communautaire markt wordt verkocht. |
C. RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK
(14) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening is onderzocht of de omstandigheden op basis waarvan de huidige dumpingmarge is vastgesteld zijn gewijzigd, en of die wijziging van duurzame aard was. |
1. Normale waarde
(15) |
Alvorens de normale waarde vast te stellen, is gecontroleerd of de totale binnenlandse verkoop van de indiener van het verzoek representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van de indiener van het verzoek werd representatief geacht in vergelijking met zijn uitvoer, aangezien zijn binnenlandse verkoop meer bedroeg dan 5 % van de totale hoeveelheid die hij naar de Gemeenschap had uitgevoerd. |
(16) |
De Commissie onderzocht vervolgens of de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Daarom zijn de kosten voor de productie van het door de indiener van het verzoek geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte product onderzocht. |
(17) |
Gas is een belangrijke grondstof in het productieproces van het betrokken product en vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de totale productiekosten. Overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening werd onderzocht of de administratie van de betrokken partijen een redelijk beeld gaf van de aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken product verbonden kosten. |
(18) |
Uit de gepubliceerde gegevens van internationaal erkende, in energiemarkten gespecialiseerde bronnen bleek dat de indiener van het verzoek abnormaal lage prijzen betaalde. De prijzen bedroegen slechts een vijfde van de uitvoerprijzen van aardgas uit Rusland en lagen ook aanzienlijk lager dan de gasprijzen die de communautaire producenten betaalden. Alle beschikbare gegevens duiden erop dat de binnenlandse gasprijzen in Rusland gereguleerd waren en ver onder de marktprijzen lagen die op de niet-gereguleerde markten voor aardgas werden betaald. |
(19) |
Aangezien in de administratie van de indiener van het verzoek geen redelijk beeld van de gaskosten werd gegeven, moesten deze kosten dienovereenkomstig worden aangepast. Aangezien alleen vertekende gegevens over de gasprijzen op de Russische binnenlandse markt beschikbaar waren, moesten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening gasprijzen worden vastgesteld „op een andere redelijke basis, zoals aan de hand van gegevens over andere representatieve markten”. De gecorrigeerde prijs werd gebaseerd op de gemiddelde uitvoerprijs van Russisch gas aan de Duits-Tsjechische grens (Waidhaus), exclusief transportkosten en aangepast om rekening te houden met de plaatselijke distributiekosten. Waidhaus is het voornaamste leveringspunt voor Russisch gas aan de Europese Unie, die de grootste afnemer van Russisch aardgas is en waar de prijzen een redelijk beeld van de kosten geven; daarom kan deze markt als representatief worden beschouwd. |
(20) |
Na de mededeling van de bevindingen argumenteerde de indiener van het verzoek dat een aanpassing van de gasprijs die hij op de binnenlandse markt betaalde ongegrond zou zijn omdat de boekhouding van de onderneming de kosten die met de productie en de verkoop van het soortgelijke product in het land van oorsprong waren verbonden, volledig weergaf. |
(21) |
Bij onderzoek van de productiekosten van het soortgelijke product overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening, moet worden vastgesteld of de kosten zoals die in de rekeningen van de onderneming zijn geboekt, een redelijk beeld geven van de aan de vervaardiging en de verkoop van het onderzochte product verbonden kosten. Er is vastgesteld dat dit, om de in overweging 18 uiteengezette redenen, niet het geval was. De indiener van het verzoek heeft geen rekening gehouden met het duidelijk grote verschil tussen de gasprijs op de Russische binnenlandse markt en de uitvoerprijs van aardgas uit Rusland enerzijds en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap betaalde gasprijs anderzijds. Hij hield er evenmin rekening mee dat de binnenlandse aardgasprijzen in Rusland gereguleerd zijn en niet kunnen worden beschouwd als prijzen die een redelijk beeld geven van de normale prijs die op niet verstoorde markten moet worden betaald. Tot slot heeft de indiener van het verzoek niet uitgelegd waarom in zijn administratie, ondanks de in overweging 18 uiteengezette redenen, een redelijk beeld zou worden gegeven van de kosten van het gas dat voor de productie van het op de binnenlandse markt verkochte soortgelijke product wordt gebruikt. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen. |
(22) |
De indiener van het verzoek argumenteerde voorts dat voor een aanpassing van de gaskosten de facto een methode voor de bepaling van de normale waarde werd toegepast waarin de basisverordening niet voorziet. Wanneer de binnenlandse gaskosten worden vervangen door kosten die overeenkomstig overweging 19 worden berekend, en aangezien deze kosten een groot deel van de totale kosten van het soortgelijke product en bijgevolg ook van de door berekening vastgestelde normale waarde vertegenwoordigen, wordt de normale waarde dus de facto bepaald door gegevens van een derde „representatieve” markt. In dat verband argumenteerde de indiener van het verzoek dat de basisverordening voor markteconomieën uitsluitend voorziet in de onderstaande methoden om de normale waarde vast te stellen:
|
(23) |
In dit verband, en zoals ook uiteengezet in de overwegingen 45 tot en met 48, moet worden opgemerkt dat de normale waarde is vastgesteld overeenkomstig de methoden van artikel 2, leden 1 tot en met 6 van de basisverordening. Om te kunnen vaststellen of de binnenlandse verkoop wat de prijs betreft in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden, dit wil zeggen of deze verkoop winstgevend was, moet echter eerst worden vastgesteld of de kosten van de indiener van het verzoek een betrouwbare basis vormden in de zin van artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Pas nadat de kosten op een betrouwbare manier zijn vastgesteld, kan worden bepaald welke methode moet worden gebruikt om de normale waarde vast te stellen. Daarom kan niet worden geargumenteerd dat met de vaststelling van betrouwbare kosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening een nieuwe methode voor de vaststelling van de normale waarde is ingevoerd. |
(24) |
Bij de aanpassing van de kosten overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening, zo argumenteerde de indiener van het verzoek ook, mag het niveau van de aangepaste kosten niet hoger zijn dan het niveau van de respectieve kosten in het land van uitvoer. Zo niet, is de voor de aanpassing van de kosten gebruikte methode in strijd met artikel 2, lid 3, van de basisverordening, dat bepaalt dat de normale waarde van het soortgelijke product wordt berekend aan de hand van de productiekosten in het land van oorsprong. |
(25) |
De kosten werden aangepast overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. Artikel 2, lid 5, van de basisverordening verwijst niet naar de „productiekosten in het land van oorsprong”, maar geeft de instellingen uitdrukkelijk het recht om gebruik te maken van de productiekosten uit „andere representatieve markten” in andere landen dan het land van oorsprong. Het argument van de indiener van het verzoek moest bijgevolg worden afgewezen. |
(26) |
Tot slot zijn de bevindingen in de overwegingen 18 en 19 niet in tegenstelling met artikel 1 van de basisverordening, zoals de indiener van het verzoek argumenteert. In artikel 1 van de basisverordening staat weliswaar dat de normale waarde moet worden vastgesteld aan de hand van gegevens van het land van uitvoer, maar uit de basisverordening blijkt ook duidelijk dat er uitzonderingen zijn op die regel. |
(27) |
Daarom moesten de argumenten ter zake van de indiener van het verzoek worden afgewezen. |
(28) |
De indiener van het verzoek argumenteerde voorts dat indien zijn aardgaskosten op de binnenlandse markt dan al moeten worden aangepast, deze aanpassing gebaseerd moet zijn op
|
(29) |
In de eerste plaats is de keuze van Waidhaus niet onredelijk omdat de Commissie een andere basis kon hebben gekozen. Het belangrijkste criterium voor de keuze van de basis waarop de gasprijzen moeten worden vastgesteld, is dat deze een redelijk beeld geeft van de prijs die normaal op niet verstoorde markten moet worden betaald. De prijzen in Waidhaus voldoen onbetwistbaar aan deze voorwaarde. In de tweede plaats werden tijdens het NOT op de binnenlandse markt slechts zeer kleine hoeveelheden gas tegen niet-gereguleerde prijzen verkocht. Het feit dat deze prijzen aanzienlijk dichter bij de gereguleerde prijs op de binnenlandse markt lagen dan bij de vrij bepaalde uitvoerprijs, doet sterk vermoeden dat deze niet-gereguleerde prijzen door de gangbare gereguleerde prijzen werden verstoord. De niet-gereguleerde binnenlandse prijzen konden dan ook niet worden gebruikt. De Commissie oordeelde eveneens dat de Russische uitvoerprijzen van gas naar de Baltische staten onvoldoende representatief waren wegens de relatief kleine hoeveelheden die naar die landen werden uitgevoerd. Voorts waren de nodige gegevens inzake vervoers- en distributiekosten niet beschikbaar, en konden bijgevolg geen betrouwbare prijzen voor de Baltische staten worden vastgesteld. Verreweg de grootste hoeveelheden gas worden uitgevoerd via het leveringspunt Waidhaus, dat bijgevolg een passende basis voor een aanpassing vormt. De indiener van het verzoek verstrekte geen bewijsmateriaal dat er naast het leveringspunt Waidhaus representatieve markten zouden bestaan waar de prijzen een redelijk beeld geven van de prijs die normaal op niet verstoorde markten moet worden betaald. Deze argumenten werden bijgevolg verworpen. |
(30) |
In dat verband argumenteerde de indiener van het verzoek ook dat hij ongeveer 50 % van het aardgas dat voor de productie van meststoffen werd gebruikt, op de niet-gereguleerde Russische markt kocht. Volgens de indiener van het verzoek zou het bijgevolg discriminerend zijn om zijn gaskosten aan te passen, terwijl die niet worden aangepast voor andere exporteurs die hogere maar vergelijkbare kosten hebben. Volgens de gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst heeft de indiener van het verzoek tijdens het NOT slechts marginale hoeveelheden aardgas op de Russische niet-gereguleerde markt aangekocht. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen. |
(31) |
Wat de in punt iii) van overweging 28 vermelde derde mogelijkheid betreft, met name de aanpassing te baseren op de reële productiekosten van aardgas in Rusland, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat artikel 2, lid 5, van de basisverordening, in tegenstelling tot wat de indiener van het verzoek beweert, daar niet uitdrukkelijk in voorziet. Voorts is het belangrijkste criterium voor de keuze van de basis waarop de gasprijzen moeten worden vastgesteld, zoals in overweging 29 vermeld, dat deze een redelijk beeld geeft van de prijs die normaal op niet verstoorde markten moet worden betaald. Of de leverancier het gas aan de afnemers met winst verkoopt, is in deze context bijgevolg niet relevant. Dit argument moest bijgevolg worden afgewezen. |
(32) |
De indiener van het verzoek argumenteerde voorts dat door de staat gereguleerde binnenlandse prijzen voor aardgas in Rusland permanent stijgen en de productiekosten dekken. Daarom kan de prijs op de binnenlandse markt niet als niet-concurrentieel of onredelijk laag worden beschouwd. |
(33) |
Dit argument is niet gefundeerd, aangezien de correcte norm om een representatieve markt te kiezen, niet is of de prijzen winst inhouden, maar of de prijzen een redelijk beeld geven van de prijs die normaal op niet verstoorde markten moet worden betaald, zoals uitgelegd in overweging 29. Dat is niet het geval voor door de overheid gereguleerde prijzen. Dit argument is ook in strijd met de openbare verklaringen van de Russische gasleverancier (die worden bevestigd door zijn gepubliceerde gecontroleerde rekeningen) dat de Russische binnenlandse gasprijzen de productie-, vervoers- en verkoopkosten niet dekken. Dit argument werd derhalve afgewezen. |
(34) |
Wat de berekeningsmethode voor de gasprijs in Waidhaus betreft, argumenteerde de indiener van het verzoek dat het Russische uitvoerrecht, dat voor alle uitvoer verschuldigd is, in mindering moest worden gebracht op de prijs in Waidhaus omdat het uitvoerrecht in Rusland niet verschuldigd is. |
(35) |
De marktprijs in Waidhaus, die als een representatieve markt werd beschouwd in de zin van artikel 2, lid 5, van de basisverordening, is inderdaad de prijs na inklaring. Vanuit het oogpunt van de koper is de prijs die hij in Waidhaus moet betalen relevant, en niet welk percentage van die prijs uitvoerrechten zijn en welk percentage naar de gasleverancier gaat. De gasleverancier daarentegen zal zijn prijs altijd proberen te maximaliseren en de hoogste prijs aanrekenen die zijn afnemers bereid zijn te betalen. Aangezien die prijs altijd ruim hoger is dan de productiekosten, waardoor de gasleverancier grote winsten kan maken, wordt zijn prijs niet in de eerste plaats bepaald door de hoogte van het uitvoerrecht, maar door de prijs die zijn afnemers bereid zijn te betalen. Daarom is geconcludeerd dat de prijs na inklaring, en niet die vóór inklaring, de prijs is die door niet verstoorde markten wordt bepaald. De desbetreffende argumenten van de indiener van het verzoek werden bijgevolg afgewezen. |
(36) |
De indiener van het verzoek argumenteerde voorts dat de prijs in Waidhaus had moeten worden aangepast wat kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere verkoopvoorwaarden betreft, die verschillen op de exportmarkt en de binnenlandse aardgasmarkt. De prijs in Waidhaus was inderdaad aangepast wat de verschillen in vervoerkosten voor de uitvoer en de binnenlandse markt betreft. In dit opzicht was het argument van de indiener van het verzoek ongegrond en moest het worden verworpen. Voor de andere elementen verstrekte de indiener van het verzoek geen verdere informatie of bewijzen. De indiener van het verzoek heeft met name niet aangetoond, en daarover was evenmin andere informatie beschikbaar, dat er verschillen bestonden in kwaliteit, beschikbaarheid, verhandelbaarheid, vervoer en andere verkoopvoorwaarden die verdere aanpassingen zouden hebben gerechtvaardigd. De indiener van het verzoek heeft evenmin geprobeerd deze vermeende verschillen te kwantificeren. |
(37) |
In deze context argumenteerde de indiener van het verzoek voorts dat de prijs in Waidhaus niet is aangepast wat de natuurlijke comparatieve voordelen betreft. Het argument luidde dat aangezien er in Rusland, maar niet in de Gemeenschap, veel gas beschikbaar is, de gasprijzen in Rusland automatisch lager zouden liggen dan de prijs van uitgevoerd gas. Er werd ook aangevoerd dat de uitvoercapaciteit door de beperkingen van het huidige transportsysteem voor gas gelimiteerd zou zijn, en dat de Russische uitvoerprijzen daardoor hoger zouden liggen. De indiener van het verzoek argumenteerde eveneens dat de „abnormaal hoge winsten” van de Russische gasleverancier op de exportmarkt in mindering moeten worden gebracht van de prijs in Waidhaus die voor dit onderzoek wordt gebruikt. |
(38) |
Zoals in overweging 29 is vermeld, is het belangrijkste criterium voor de keuze van de prijzen in Waidhaus als basis voor de vaststelling van de gasprijzen, dat deze een redelijk beeld geven van de prijs die normaal op niet verstoorde markten moet worden betaald. In dat verband zijn de marktvoorwaarden op de binnenlandse markt niet relevant. Deze argumenten moesten bijgevolg worden afgewezen. |
(39) |
De indiener van het verzoek wierp ook tegen dat de aangepaste gasprijs was vermeerderd met de handelsmarge van de plaatselijke distributeurs, omdat de winsten van de distributeurs volgens hem reeds in de prijs in Waidhaus waren begrepen. In dat verband argumenteerde de indiener van het verzoek dat de plaatselijke distributeurs in Rusland voor honderd procent dochterondernemingen van de gasleverancier waren en dat bij vermeerdering van de prijs met de winst van deze distributeurs, de winst dubbel zou worden geteld. |
(40) |
De Commissie wijst er in de eerste plaats op dat de handelsmarge van de plaatselijke distributeurs niet alleen hun winstmarge omvat, maar ook hun kosten tussen de aankoop en de wederverkoop van het aardgas. |
(41) |
In de tweede plaats kon dit argument niet meer voldoende worden nagetrokken. Dat komt doordat de gasleverancier in Rusland en de met hem verbonden ondernemingen geen deel uitmaakten van dit onderzoek en er bijgevolg onvoldoende informatie beschikbaar was over de organisatie en haar kostenstructuur. Onder meer ingevolge de nauwe banden tussen de gasleverancier en de Russische regering is de situatie in Rusland op dit gebied niet transparant genoeg om in voldoende mate toegang tot het nodige bewijsmateriaal te verschaffen. |
(42) |
Voorts was de indiener van het verzoek, die de bewijslast draagt, niet in staat nadere informatie of bewijzen te verstrekken waaruit bleek of, en zo ja in welke mate, de distributiekosten inderdaad in de prijs in Waidhaus waren begrepen. Aangezien de binnenlandse verbruikers het gas van plaatselijke leveranciers kochten, moest ervan worden uitgegaan dat zij plaatselijke distributiekosten moesten betalen, die niet als zodanig in de onaangepaste prijs in Waidhaus waren begrepen. In dit stadium van de procedure moest deze aanpassing bijgevolg als gegrond worden beschouwd. Het argument werd dan ook verworpen. |
(43) |
De communautaire instellingen waren evenwel ook van oordeel dat het effect van deze specifieke aanpassing op de berekening van de dumpingmarge aanzienlijk kon zijn. Gezien de in overweging 41 beschreven specifieke situatie heeft de Commissie geoordeeld dat zij de heropening van het onderzoek in dit opzicht kan overwegen indien de indiener van het verzoek voldoende controleerbaar bewijsmateriaal overlegt. |
(44) |
De indiener van het verzoek verwees ook naar niet-concurrerende binnenlandse gasprijzen in Duitsland. Het onderzoek dat de Duitse antitrustautoriteiten momenteel uitvoeren, betreft de gasprijzen die de grootste Duitse gasdistributeurs op de binnenlandse markt aanrekenen, en houdt dus helemaal geen verband met de prijs waartegen Russisch uitgevoerd gas in Waidhaus wordt verkocht. |
(45) |
Na de fabricagekosten zoals hierboven beschreven te hebben aangepast, heeft geen binnenlandse verkoop plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening. |
(46) |
Daarom werd geoordeeld dat de binnenlandse prijzen geen passende basis vormden voor de vaststelling van de normale waarde, en dat een andere methode moest worden toegepast. Overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening is de normale waarde door berekening vastgesteld door de fabricagekosten van de exporteur voor het betrokken product, die (zoals in overweging 19 vermeld) indien nodig zijn aangepast, te vermeerderen met een redelijk bedrag aan VAA-kosten en een redelijke winst. |
(47) |
Aangezien de indiener van het verzoek geen representatieve binnenlandse verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties had, konden de VAA-kosten en de winst niet op grond van de aanhef van artikel 2, lid 6, van de basisverordening worden berekend. Artikel 2, lid 6, onder a), van de basisverordening kon niet worden toegepast omdat er slechts één indiener van het verzoek bij het onderzoek betrokken was. Artikel 2, lid 6, onder b), kon evenmin worden toegepast omdat de fabricagekosten van de indiener van het verzoek voor producten van dezelfde algemene categorie om de in overweging 18 vermelde redenen ook zouden moeten worden gecorrigeerd wat de gaskosten betreft. Daarom werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening. |
(48) |
Overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening werden de VAA-kosten vastgesteld volgens een redelijke methode. Op de Noord-Amerikaanse markt was sprake van een aanzienlijke hoeveelheid binnenlandse verkoop en van een krachtige concurrentie van zowel binnenlandse als buitenlandse ondernemingen. Daarbij werd gekeken naar openbaar beschikbare informatie over grote bedrijven in de sector meststoffen. Overeenkomstige gegevens van Noord-Amerikaanse producenten (Verenigde Staten en Canada) bleken voor dit onderzoek het meest geschikt, aangezien over beursgenoteerde ondernemingen in dat deel van de wereld veel betrouwbare, volledige en openbaar toegankelijke financiële informatie beschikbaar is. Daarom werden de VAA-kosten en de winst aan de hand van het gewogen gemiddelde van de VAA-kosten en de winst van drie Noord-Amerikaanse producenten die tot de grootste ondernemingen in de sector stikstofhoudende meststoffen behoorden, vastgesteld met betrekking tot hun binnenlandse verkoop van dezelfde algemene productcategorie (stikstofhoudende meststoffen). Deze drie producenten werden representatief geacht voor de sector stikstofhoudende meststoffen, en hun VAA-kosten en winst werd bijgevolg representatief geacht voor de normale VAA-kosten en winst van ondernemingen die met succes in deze sector actief zijn. Niets wees erop dat het aldus berekende winstbedrag meer bedroeg dan de winst die andere Russische producenten maakten op de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op hun binnenlandse markt. |
(49) |
De bedrijfstak van de Gemeenschap had bezwaren bij deze methode om de VAA-kosten vast te stellen en vond dat de VAA-kosten van de indiener van het verzoek zelf moesten worden gebruikt. Artikel 2, lid 6, van de basisverordening bepaalt evenwel dat de VAA-kosten uitsluitend gebaseerd worden op feitelijke gegevens over de productie en de verkoop van de betrokken producent/exporteur wanneer deze in het kader van normale handelstransacties hebben plaatsgevonden. Zoals in de overwegingen 45 en 46 is uiteengezet, was dat niet het geval en moest dit argument bijgevolg worden verworpen. |
2. Uitvoerprijs
(50) |
De exportprijs werd overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het betrokken product dat wordt verkocht met het oog op uitvoer naar de Gemeenschap. |
3. Vergelijking
(51) |
De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen normale waarden en uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen van invloed zijn. Er werden passende correcties toegepast voor vervoer, krediet, verpakking en bankkosten telkens wanneer dat redelijk en accuraat werd bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werd gestaafd. |
4. Dumpingmarge
(52) |
Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs. |
(53) |
Uit het onderzoek is gebleken dat tijdens het NOT dumping had plaatsgevonden. Deze dumpingmarge bedraagt 42,06 % van de cif-prijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring. |
5. Blijvende aard van de omstandigheden tijdens het OT
(54) |
Overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening werd onderzocht of de gewijzigde omstandigheden met betrekking tot de dumping redelijkerwijs als van blijvende aard konden worden aangemerkt. |
(55) |
Tijdens het oorspronkelijke onderzoek is de normale waarde vastgesteld op basis van winst inhoudende verkoopprijzen op de binnenlandse Verenigde Staten-markt, aangezien Rusland toen geen land met markteconomie was. In het kader van het huidige nieuwe onderzoek wordt Rusland als een land met markteconomie beschouwd. De normale waarde is dan ook vastgesteld op basis van de, indien nodig aangepaste, productiekosten van de indiener van het verzoek zelf. Niets wijst erop dat de normale waarde die tijdens het huidige nieuwe onderzoek is vastgesteld, niet als van duurzame aard kon worden beschouwd. |
(56) |
Niets wijst er ook op dat de uitvoer niet het huidige prijsniveau zal aanhouden. |
(57) |
Op grond hiervan wordt geconcludeerd dat de gewijzigde omstandigheden wat dumping betreft in vergelijking met het oorspronkelijke onderzoek (in het huidige nieuwe onderzoek gebaseerd op de vergelijking van de eigen normale waarde en uitvoerprijzen van de indiener van het verzoek) redelijkerwijze van duurzame aard konden worden beschouwd. |
D. BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK
(58) |
Aangezien het recht in het oorspronkelijke onderzoek is ingesteld in de vorm van een specifiek bedrag per ton, moet het in het huidige onderzoek dezelfde vorm hebben. Het op basis van de huidige dumpingmarge berekende recht zou 48,09 EUR/ton bedragen. |
(59) |
Zoals in overweging 94 van Verordening (EG) nr. 658/2002 van de Raad is uiteengezet, is bij de instelling van de definitieve maatregelen in 2002 de schademarge gebruikt om het bedrag van het definitieve recht vast te stellen dat overeenkomstig de regel van het laagste recht moest worden ingesteld. Zoals bepaald in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) 658/2002 is het huidige recht afhankelijk van de specifieke productsoort en varieert het tussen 41,42 en 47,07 EUR/ton. |
(60) |
Aangezien het recht dat op basis van de huidige dumpingmarge is vastgesteld, hoger is dan het huidige recht, moet het nieuwe onderzoek worden beëindigd zonder het niveau te wijzigen van het recht dat voor de indiener van het verzoek geldt. Dat moet worden gehandhaafd op het niveau van de in het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde definitieve antidumpingrecht. |
E. VERBINTENIS
(61) |
De indiener van het verzoek wenste een verbintenis voor te stellen, maar slaagde er niet in vóór het verstrijken van de in artikel 8, lid 2, van de basisverordening vastgestelde termijn een voldoende onderbouwde verbintenis aan te bieden. De Commissie kon bijgevolg geen verbintenis aanvaarden. Gezien de complexiteit van diverse aspecten, namelijk
moet verder worden overwogen of een verbintenis die een geïndexeerde minimumprijs met een maximumhoeveelheid combineert, hanteerbaar zou zijn. |
(62) |
Zoals hierboven vermeld, kon de indiener van het verzoek ingevolge deze complexe situatie binnen de voorgeschreven termijn geen aanvaardbare verbintenis voorstellen. Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat de indiener van het verzoek bij uitzondering toestemming moet krijgen om zijn verbintenis na afloop van bovengenoemde termijn, maar binnen 10 kalenderdagen na de inwerkingtreding van deze verordening, te voltooien. |
F. MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN
(63) |
De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was dit nieuwe onderzoek te beëindigen en het bestaande antidumpingrecht op het door de indiener van het verzoek geproduceerde product te handhaven. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren. Wanneer hun opmerkingen gegrond waren en met bewijsmateriaal waren onderbouwd, werd er rekening mee gehouden. |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Enig artikel
Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek inzake de antidumpingmaatregelen ten aanzien van de invoer van vaste meststoffen met een gehalte aan ammoniumnitraat van meer dan 80 gewichtspercenten, vallende onder de GN-codes 3102 30 90, 3102 40 90, ex 3102 29 00, ex 3102 60 00, ex 3102 90 00, ex 3105 10 00, ex 3105 20 10, ex 3105 51 00, ex 3105 59 00 en ex 3105 90 91 en van oorsprong uit Rusland, dat op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 is geopend, wordt hierbij beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 10 maart 2008.
Voor de Raad
De voorzitter
D. RUPEL
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
(2) PB L 102 van 18.4.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 945/2005 (PB L 160 van 23.6.2005, blz. 1).
(3) PB C 311 van 19.12.2006, blz. 55.