EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32007R1124

Verordening (EG) nr. 1124/2007 van de Raad van 28 september 2007 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 367/2006 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

PB L 255 van 29.9.2007, p. 1–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (HR)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/03/2011

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2007/1124/oj

29.9.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 255/1


VERORDENING (EG) Nr. 1124/2007 VAN DE RAAD

van 28 september 2007

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 367/2006 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) („de basisverordening”),

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het raadgevend comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

I.   Vorig onderzoek en geldende maatregelen

(1)

De Raad heeft bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 (2) een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaatfolie („petfolie”), ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90, van oorsprong uit India („het betrokken product”). Het onderzoek dat tot vaststelling van die verordening heeft geleid, wordt hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd. Voor met name genoemde exporteurs werden ad-valoremrechten vastgesteld van 3,8 % tot 19,1 %, terwijl voor alle andere ondernemingen een recht van 19,1 % werd vastgesteld. Het compenserende recht op petfolie dat is geproduceerd en uitgevoerd door Jindal Poly Films Limited, voorheen bekend als Jindal Polyester Ltd (3) („Jindal” of „de onderneming”), bedroeg 7 %. Het oorspronkelijke onderzoektijdvak liep van 1 oktober 1997 tot en met 30 september 1998.

(2)

Naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregel op grond van artikel 18 van de basisverordening heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 367/2006 (4) het bij Verordening (EG) nr. 2597/1999 ingestelde definitieve compenserende recht op petfolie van oorsprong uit India gehandhaafd. Het nieuwe onderzoektijdvak liep van 1 oktober 2003 tot en met 30 september 2004.

(3)

Na een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de subsidiëring van een andere Indiase producent van petfolie, Garware Polyester Limited, („Garware”), heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 het bij Verordening (EG) nr. 367/2006 ten aanzien van Garware ingestelde definitieve compenserende recht gewijzigd.

II.   Ambtshalve opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek

(4)

De Commissie beschikte over voorlopig bewijsmateriaal dat erop wees dat Jindal meer subsidie ontving dan tijdens het oorspronkelijke onderzoek en dat deze verandering van blijvende aard was.

III.   Onderzoek

(5)

Dientengevolge besloot de Commissie, na overleg met het Raadgevend Comité, ambtshalve een tussentijds nieuw onderzoek overeenkomstig artikel 19 van de basisverordening te openen, maar dit te beperken tot het niveau van de subsidiëring van Jindal, teneinde te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is de bestaande compenserende maatregelen te handhaven, op te heffen of te wijzigen. Op 2 augustus 2006 heeft de Commissie dit onderzoek geopend met de publicatie van een bericht van opening in het Publicatieblad van de Europese Unie  (5).

(6)

Het nieuwe onderzoektijdvak betrof de periode van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2006.

(7)

De Commissie stelde Jindal, de Indiase overheid en Du Pont Tejin Films, Luxemburg, Mitsubishi Polyester Film, Duitsland, Toray Plastics Europe, Frankrijk en Nuroll, Italië, die samen verreweg het grootste deel van de communautaire petfolieproductie vertegenwoordigen („de bedrijfstak van de Gemeenschap”), officieel in kennis van de opening van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

(8)

Om de nodige gegevens voor haar onderzoek te verkrijgen, had de Commissie Jindal een vragenlijst toegezonden, die de onderneming heeft beantwoord. Bij Jindal is een controle ter plaatse verricht.

(9)

Jindal, de Indiase overheid en de bedrijfstak van de Gemeenschap werden in kennis gesteld van de belangrijkste resultaten van het onderzoek en konden opmerkingen maken. Er werden opmerkingen van Jindal ontvangen; deze worden hieronder besproken. De Indiase overheid diende geen opmerkingen in.

B.   BETROKKEN PRODUCT

(10)

Het betrokken product is, zoals omschreven in het oorspronkelijke onderzoek, polyethyleentereftalaatfolie (petfolie) van oorsprong uit India, dat doorgaans wordt ingedeeld onder de GN-codes ex 3920 62 19 en ex 3920 62 90.

C.   SUBSIDIES

I.   Inleiding

(11)

Op basis van de beschikbare gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

a)   Voor het gehele land geldende regelingen:

i)

Advance Licence Scheme (regeling voorafgaande vergunningen);

ii)

Duty Entitlement Passbook Scheme (kredietregeling voor invoerrechten);

iii)

Export Oriented Unit Scheme/Special Economic Zones Scheme (regeling exportgerichte bedrijven/regeling bijzondere economische zones);

iv)

Export Promotion Capital Goods Scheme (regeling exportbevordering kapitaalgoederen);

v)

Export Income Tax Exemption Scheme (regeling vrijstelling vennootschapsbelasting ter bevordering van de uitvoer);

vi)

Export Credit Scheme (regeling exportkredieten);

vii)

Duty-Free Replenishment Certificate (certificaat voor rechtenvrije vervanging).

(12)

De regelingen i) tot en met iv) en vii) zijn gebaseerd op de Wet op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 („Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No 22 of 1992)”), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („de Wet buitenlandse handel”). Deze wet staat de Indiase overheid toe kennisgevingen over het in- en uitvoerbeleid te doen. De Indiase overheid heeft een meerjarenprogramma voor haar beleid inzake de buitenlandse handel voor de periode 1 september 2004 tot 31 maart 2009 („FTP 2004-2009”) gepubliceerd als opvolger van het vroegere in- en uitvoerbeleid („EXIM”). Bovendien heeft de Indiase overheid een procedurehandboek voor het FTP 2004-2009 gepubliceerd („Handboek I 2004-2009”), dat regelmatig wordt bijgewerkt (6).

(13)

De onder v) genoemde Export Income Tax Exemption Scheme ter bevordering van de uitvoer is gebaseerd op de Wet op de vennootschapsbelasting van 1961, die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd.

(14)

De onder vi) genoemde Export Credit Scheme is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Bankwet van 1949 („Banking Regulation Act 1949”), waarbij de Reserve Bank of India wordt gemachtigd handelsbanken instructies over exportkredieten te geven.

b)   Regionale regelingen

(15)

Op basis van de beschikbare gegevens en de antwoorden op haar vragenlijst heeft de Commissie ook het Package Scheme of Incentives (pakket stimuleringsmaatregelen) van de overheid van Maharashtra van 1993 onderzocht. Deze maatregelen zijn gebaseerd op besluiten van het ministerie voor Industrie, energie en werkgelegenheid van de overheid van Maharashtra.

II.   Voor het gehele land geldende regelingen

1.   Advance Licence Scheme („ALS”, regeling voorafgaande vergunningen)

a)   Rechtsgrondslag

(16)

Deze regeling is uitvoerig beschreven in de punten 4.1.3 tot en met 4.1.14 van het FTP 2004-2009 en de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het Handboek I 2004-2009. De regeling werd in april 2006, dus na het eind van het nieuwe onderzoektijdvak, vervangen door de Advance Authorisation Scheme (regeling vergunning vooraf), waarbij het echter in wezen alleen om een naamsverandering lijkt te gaan. Bij onderstaande analyse gaat het om de ALS, die tijdens het nieuwe onderzoektijdvak van kracht was.

b)   Subsidiabiliteit

(17)

De ALS bestaat uit zes subregelingen. Deze verschillen onderling onder meer wat de criteria voor subsidiabiliteit betreft. Exporterende fabrikanten en exporterende handelaren die banden met ondersteunende fabrikanten hebben, komen in aanmerking voor de ALS voor fysieke uitvoer en de ALS voor jaarlijkse behoefte. Belangrijke toeleveranciers van de in punt 8.2 van het FTP 2004-2009 genoemde „deemed export”-categorieën (met uitvoer gelijkgestelde verkoop), zoals leveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor de ALS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Exporterende fabrikanten die aan de uiteindelijke exporteur leveren, komen in aanmerking voor de ALS voor leveringen ten behoeve van halffabricaten. Ten slotte komen toeleveranciers van exporterende fabrikanten op grond van de subregelingen Advance Release Order (ARO) en Back-to-back Inland Letter of Credit in aanmerking voor de voordelen die gelden voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Omdat alleen de eerste vier van deze subregelingen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak door Jindal werden gebruikt, worden alleen deze hieronder nader behandeld.

c)   Toepassing in de praktijk

(18)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. „Fysieke uitvoer” betekent in deze context dat het exportproduct het Indiase grondgebied moet verlaten. De vergunning vermeldt de hoeveelheid en de waarde van de producten die vrij van rechten mogen worden ingevoerd en moeten worden uitgevoerd, en ook de aard van het exportproduct;

ii)

jaarlijkse behoefte: deze vergunning is niet gekoppeld aan een bepaald exportproduct, maar aan een ruimere groep producten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder kan — tot een bepaalde maximumwaarde, die wordt bepaald door zijn eerdere uitvoer — elke soort input vrij van rechten invoeren die voor de vervaardiging van een tot de productgroep behorend product wordt gebruikt. Hij mag naar believen elk product uitvoeren dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt;

iii)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: In het kader van deze subregeling kan een belangrijke toeleverancier vrij van rechten de inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als met uitvoer gelijkgestelde verkoop aan de categorieën afnemers die zijn vermeld in punt 8.2.b) tot en met g), i) en j), van het FTP 2004-2009. Volgens de Indiase overheid gaat het bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop om transacties waarbij de geleverde goederen het land niet verlaten. Bepaalde categorieën leveringen worden beschouwd als met uitvoer gelijkgestelde verkoop op voorwaarde dat de goederen in India zijn vervaardigd; dit geldt bijvoorbeeld voor de levering van goederen aan een exportgerichte onderneming of aan een onderneming die zich in een bijzondere economische zone bevindt;

iv)

leveringen ten behoeve van halffabricaten: deze subregeling geldt wanneer twee fabrikanten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces op te splitsen. De fabrikant/exporteur vervaardigt het halffabricaat. Hij mag inputs vrij van rechten invoeren en kan daarvoor een voorafgaande vergunning voor leveringen ten behoeve van halffabricaten krijgen. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren.

(19)

Zoals hierboven al is gezegd, maakte Jindal tijdens het nieuwe onderzoektijdvak gebruik van de ALS. Meer in het bijzonder maakte het gebruik van de in overweging 18, onder i) tot en met iv), genoemde subregelingen.

(20)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding van het verbruik en de benutting van de op grond van de vergunning ingevoerde goederen te voeren in een voorgeschreven formaat (hoofdstuk 4.30 van het Handboek I 2004-2009) („het verbruiksregister”). Bij de controle bleek dat de onderneming het verbruiksregister niet goed bijhield: zij legde niet, zoals de Indiase overheid eist, het verband tussen de inputs en de uiteindelijke bestemming van het vervaardigde product, hoewel zij dit product niet alleen uitvoert, maar ook op de binnenlandse markt verkoopt.

(21)

Voor de subregelingen i) en iii) legt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegestane invoer als de verplichte uitvoer (of de met uitvoer gelijkgestelde verkoop). Bovendien moeten de desbetreffende transacties op het moment van in- of uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden genoteerd. Voor de omvang van de invoer in het kader van deze regeling baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-outputnormen” (SION’s). Voor de meeste producten, en ook voor het betrokken product, zijn SION’s vastgesteld; deze zijn gepubliceerd in deel II van het procedurehandboek voor 2004-2009. De SION’s voor petfolie en petsnippers, een halffabricaat, zijn in oktober 2005 naar beneden bijgesteld.

(22)

Ten aanzien van subregeling iii) zij opgemerkt dat het bij de met uitvoer gelijkgestelde verkoop die aan de desbetreffende verplichting in het kader van de ALS voldoet, hoofdzakelijk om ondernemingsinterne verkopen ging: een petsnippers producerende vestiging van Jindal (zonder eigen rechtspersoonlijkheid) verkocht de petsnippers voor verdere verwerking tot petfolie aan het exportgerichte bedrijf van Jindal. De invoer van grondstoffen vond plaats in de context van de vervaardiging van het halffabricaat (petsnippers). Derhalve worden de binnenlandse verkopen in het kader van subregeling iii) als uitvoer aangemerkt.

(23)

Wat subregeling iv) betreft, worden de door Jindal in het binnenland gekochte inputs afgeschreven van Jindals voorafgaande vergunning, en wordt een voorafgaande vergunning voor halffabricaten aan de binnenlandse leverancier afgegeven. De houder van deze vergunning kan de voor de vervaardiging van het product benodigde goederen vrij van rechten invoeren, waarna dat product aan Jindal wordt geleverd als grondstof voor de vervaardiging van het betrokken product.

(24)

Bij subregeling ii) (ALS voor jaarlijkse behoefte) wordt alleen de waarde van de toegelaten invoer in de vergunning vermeld. De vergunninghouder moet het verband tussen de ingevoerde inputs en de daarmee vervaardigde goederen in stand houden (punt 4.24A(c) van Handboek I 2004-2009).

(25)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (18 maanden met eventueel twee verlengingen van telkens zes maanden, in totaal dus 30 maanden).

(26)

Bij de controle bleek dat het ondernemingsspecifieke verbruik van de belangrijkste grondstoffen om één kilogram petfolie te produceren, zoals vermeld in het verbruiksregister, lager was dan de desbetreffende SION, waarbij het verschil afhankelijk was van de kwaliteit van de petfolie. Dit was duidelijk het geval bij de oude SION voor petfolie en petsnippers, en in mindere mate ook bij de nieuwe SION die in september 2005 van kracht werd, d.w.z. tijdens het nieuwe onderzoektijdvak. Met andere woorden: Jindal mocht op basis van de SION meer grondstoffen rechtenvrij invoeren dan het feitelijk voor het fabricageproces nodig had. Hierdoor werd het verbruiksregister overeenkomstig het Indiase FTP het belangrijkste verificatie-element. Dit register werd evenwel niet juist bijgehouden en door de Indiase overheid tot dusver ook nog nooit geïnspecteerd. De onderneming beweerde dat de Indiase overheid een correctie voor het te veel betaalde geld zou toepassen na afloop van de vergunningen, dat wil zeggen 30 maanden na afgifte van de vergunning, aangezien in de regel gebruik wordt gemaakt van de twee mogelijke verlengingen met elk zes maanden. Deze bewering kon echter niet worden gecontroleerd aangezien nog voor geen door Jindal gebruikte vergunning correcties zijn toegepast.

(27)

Wijzigingen in het beheer van het FTP die in het najaar van 2005 van kracht werden (verplichting het verbruiksregister in het kader van de correctieprocedure naar de Indiase autoriteiten te sturen), zijn in het geval van Jindal nog niet toegepast. De feitelijke tenuitvoerlegging van deze bepaling kan in het huidige stadium derhalve niet worden gecontroleerd.

d)   Conclusie

(28)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening; het niet innen van invoerrechten die haar normaal toekomen, is namelijk een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor Jindal een voordeel heeft verkregen omdat zijn liquiditeit verbeterde.

(29)

Verder zijn de vier door Jindal gebruikte subregelingen (die welke hierboven onder i) tot en met iv) zijn genoemd) rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk; bijgevolg worden deze subregelingen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten. Dit is zeker het geval voor de subregelingen i), ii) en iv), maar ook de ALS voor met uitvoer gelijkgestelde verkoop voldoet in het onderhavige geval aan dit criterium omdat de levering aan een exportgericht bedrijf uiteindelijk de uitvoer ten doel heeft.

(30)

De subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kunnen niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (definitie van en regels voor terugbetaling voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels voor terugbetaling voor vervangende inputs) van de basisverordening. De Indiase overheid heeft haar controlesysteem of -procedure niet daadwerkelijk toegepast om na te gaan of, en in welke mate, de inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn verbruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet nauwkeurig genoeg. De SION’s zelf kunnen niet worden gebruikt om het werkelijke verbruik te controleren, omdat de Indiase overheid aan de hand van deze zeer genereuze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan vaststellen hoeveel inputs verbruikt zijn bij de vervaardiging van de exportproducten. Bovendien heeft de Indiase overheid geen daadwerkelijke controle verricht aan de hand van het verbruiksregister.

(31)

In haar opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de feiten en overwegingen stelde de onderneming dat zij het verbruiksregister wel goed bijhoudt en er dus een goed controlesysteem overeenkomstig bijlage II bij de basisverordening bestaat. Verder voerde zij aan dat de ALS functioneert als een regeling voor vervangende inputs, zodat rechtenvrije inputs ook bij de vervaardiging van op de binnenlandse markt verkochte producten mogen worden gebruikt voor zover deze inputs rechtstreeks dan wel via vervanging worden verbruikt voor de productie van goederen die vervolgens binnen een redelijke termijn worden uitgevoerd. Maar ook al heeft de onderneming een register van het grondstoffenverbruik voor de productie van een hoeveelheid van het betrokken product bijgehouden, zij heeft niet, zoals bepaald in het FTP (aanhangsel 23) en in bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening, een register gevoerd aan de hand waarvan kon worden gecontroleerd welke inputs voor de vervaardiging van het exportproduct verbruikt waren en in welke hoeveelheden. Verder had de onderneming geen systeem aan de hand waarvan, overeenkomstig bijlage III, punt II.2, kan worden gecontroleerd dat de hoeveelheid van de input waarvoor het een terugbetaling vraagt, niet groter is dan de hoeveelheid van het soortgelijke exportproduct. In het onderhavige geval wordt, na een zorgvuldige afweging, de bewering gehandhaafd dat geen verband is gelegd tussen de verbruikte rechtenvrije inputs en het exportproduct, zodat er geen sprake is van een sluitend controlesysteem.

(32)

De subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(33)

Het subsidiebedrag werd als volgt berekend. De teller is de som van de gederfde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) op de op grond van de subregelingen i), ii) en iii) ingevoerde grondstoffen die subsidiabel zijn via de fabrikant van het halffabricaat; in het geval van subregeling iv) is de teller de som van de gederfde invoerrechten op de inputs die gedurende het nieuwe onderzoektijdvak voor de vervaardiging van het betrokken product zijn gebruikt.

(34)

In zijn opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de feiten en overwegingen voerde de onderneming aan dat de douanerechten voor de voor de productie van petfolie benodigde grondstoffen in maart 2006, dus na afloop van het onderzoektijdvak, van 15 % naar 7,5 % werden verlaagd en vroeg zij de Commissie hiermee rekening te houden bij de berekening van het subsidiepercentage voor de ALS. Weliswaar is het al eens voorgekomen dat er rekening werd gehouden met gebeurtenissen die na het onderzoektijdvak plaatsvonden, maar dan waren er buitengewone omstandigheden in het spel, wat hier niet geval lijkt te zijn. Overeenkomstig artikel 5 en artikel 11, lid 1, van de basisverordening moet dit argument dus worden verworpen.

(35)

Verder voerde de onderneming in haar opmerkingen aan dat het bij het voordeel in het kader van subregeling iv) in feite ging om het prijsverschil tussen normale aankopen van inputs in het binnenland en aankopen van inputs na overdracht van het voordeel van de voorafgaande vergunning aan de leverancier; zij produceerde ook enige berekeningen om dit aan te tonen, maar leverde geen bewijs. Het voordeel wordt echter berekend op basis van de rechten die op grond van de vergunning worden gederfd, want de aankoop-/verkoopprijs van de grondstoffen is een zuiver commerciële beslissing en niet van invloed op het bedrag van het niet-betaalde recht. In ieder geval werd het argument pas na de mededeling van feiten en overwegingen voor het eerst aangevoerd en werd het verworpen omdat de Commissie geen gelegenheid heeft gehad het te controleren.

(36)

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening worden kosten die moeten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen van de totale subsidie afgetrokken indien verzoeken daartoe gerechtvaardigd zijn. Het volledige bedrag aan gederfde invoerrechten is echter als teller genomen, en niet, zoals de onderneming verlangt, de kwijtschelding/vrijstelling, want de ALS voldoet niet aan de voorwaarden van bijlage II bij de basisverordening. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening is de noemer de uitvoer gedurende het nieuwe onderzoektijdvak. De onderneming voerde aan dat de met uitvoer gelijkgestelde verkoop bij de totale uitvoer van de onderneming gedurende het nieuwe onderzoektijdvak moet worden meegeteld. Aangezien het bij deze transacties echter in feite niet gaat om uitvoer, maar om verkopen op de binnenlandse markt, kunnen zij niet als uitvoer worden geclassificeerd en dus ook niet bij de totale uitvoer worden meegeteld.

(37)

Het voor de ALS vastgestelde subsidiepercentage bedraagt 14,68 %.

2.   Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten)

a)   Rechtsgrondslag

(38)

Onder punt 4.3 van het FTP 2004-2009 wordt een beschrijving van de DEPBS gegeven.

b)   Subsidiabiliteit

(39)

Jindal bleek in het nieuwe onderzoektijdvak geen gebruik te hebben gemaakt van de DEPBS; daarom hoeft verder niet te worden nagegaan of die regeling aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

3.   Export Oriented Units Scheme („EOUS”, regeling exportgerichte bedrijven)/Special Economic Zones Scheme („SEZS”, regeling bijzondere economische zones)

a)   Rechtsgrondslag

(40)

Nadere informatie over deze regelingen is opgenomen in hoofdstuk 6 van het FTP 2004-2009, het Handboek I 2004-2009 (EOUS), de Wet bijzondere economische zones 2005 en de voorschriften in het kader daarvan (SEZS).

b)   Subsidiabiliteit

(41)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich ertoe verbinden een bepaald deel van hun productie van goederen of diensten uit te voeren, in aanmerking voor de EOUS of de SEZS. Jindal blek gedurende het onderzoektijdvak wel voordeel te hebben gehad bij de EOUS, maar niet bij de SEZS. De analyse betreft daarom alleen de EOUS.

c)   Toepassing in de praktijk

(42)

Exportgerichte bedrijven kunnen overal in India worden opgericht. De regeling vormt een aanvulling op de SEZS.

(43)

Om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten onder meer gegevens worden verstrekt over de geplande omvang van de productie, de verwachte exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs over een periode van vijf jaar. Indien de aanvraag wordt aanvaard, worden de aan de aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming medegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar, maar kan worden verlengd.

(44)

Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is volgens het FTP 2004-2009 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode van vijf jaar groter moet zijn geweest dan de totale waarde van hun invoer.

(45)

Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

i)

vrijstelling van invoerrechten voor alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, productie of verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op ter plaatse aangekochte goederen;

iv)

de mogelijkheid om na betaling van verlaagde rechten ter waarde van maximaal 50 % van de fob-waarde van de uitvoer in het binnenlandse tariefgebied („domestic tariff area”) te verkopen;

v)

vrijstelling van de normaliter verschuldigde vennootschapsbelasting op de exportwinsten overeenkomstig artikel 10 B van de Wet op de vennootschapsbelasting gedurende een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming, maar uiterlijk tot 2010;

vi)

de mogelijkheid voor 100 % in buitenlandse handen te zijn.

(46)

Bedrijven die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig artikel 65 van de Douanewet onder toezicht van douaneambtenaren. Op exportgerichte bedrijven rust de wettelijke verplichting om een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt en van de uitgevoerde goederen. Deze bescheiden moeten periodiek aan de bevoegde autoriteiten worden overgelegd (driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen). Overeenkomstig punt 6.11.2 van het FTP 2004-2009 wordt echter van een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met zijn uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop in het binnenlandse tariefgebied of voorraden.

(47)

Bij verkopen in het binnenland zorgt de producent zelf voor de verzending en registratie. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijnsambtenaar die permanent in het bedrijf aanwezig is, toe op de verzending van de goederen.

(48)

Jindal gebruikte van het exportgerichte bedrijf om kapitaalgoederen vrij van rechten in te voeren en om terugbetaling van de nationale omzetbelasting voor plaatselijk aangekochte goederen te verkrijgen. Het maakte geen gebruik van de vrijstelling van invoerrechten voor grondstoffen daar het exportgerichte bedrijf petsnippers als grondstof voor de vervaardiging van petfolie gebruikt. De petsnippers worden in een andere vestiging van Jindal gemaakt van in het kader van de ALS aangekochte grondstoffen.

d)   Conclusies over het exportgerichte bedrijf

(49)

De voor een exportgericht bedrijf geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend douanerecht) en de terugbetaling van de nationale omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en kent het exportgerichte bedrijf aldus een voordeel toe in de zin van artikel 2, punt 2, van de basisverordening, daar het hierdoor over meer liquide middelen beschikt.

(50)

Bijgevolg zijn de vrijstelling van het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend douanerecht en de terugbetaling van de omzetbelasting subsidies in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze voordelen in aanmerking te komen, moet een bedrijf volgens punt 6.1 van het FTP 2004-2009 exportgericht zijn.

(51)

Bovendien werd bevestigd dat de Indiase overheid niet over een systeem of procedure beschikt om daadwerkelijk te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). In ieder geval is de vrijstelling van rechten voor kapitaalgoederen al een ontoelaatbare terugbetalingsregeling omdat de kapitaalgoederen in het productieproces niet worden verbruikt.

(52)

De Indiase overheid verrichtte geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normalerwijze wegens het ontbreken van een effectief controlesysteem moest gebeuren (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening), en kon ook niet bewijzen dat niet te veel was terugbetaald.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(53)

Het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel bestaat uit de vrijstelling van alle rechten die normalerwijze bij invoer verschuldigd zijn (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) en uit het bedrag aan terugbetaalde omzetbelasting, beide gedurende het nieuwe onderzoektijdvak.

i)   Terugbetaling van de nationale omzetbelasting op in het binnenland aangeschafte goederen

(54)

De teller werd als volgt vastgesteld: het subsidiebedrag werd berekend op basis van de terugvorderbare omzetbelasting op aankopen voor de productiesector, bijvoorbeeld onderdelen en verpakkingsmateriaal, gedurende het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van de totale subsidie afgetrokken.

(55)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag berekend door de waarde van de totale subsidie om te slaan over de gehele uitvoer van het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De op deze wijze berekende subsidiemarge bedroeg 0,04 %.

ii)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) en terugbetaling van nationale omzetbelasting op kapitaalgoederen

(56)

Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten op kapitaalgoederen en het bedrag van de terugbetaalde omzetbelasting op aankopen van kapitaalgoederen te spreiden over het tijdvak dat in de betrokken sector met de normale afschrijvingstermijn voor deze goederen overeenstemt. De onderneming voerde aan dat het hierbij moet gaan om het in werkelijkheid door de onderneming in haar jaarrekening gebruikte afschrijvingspercentage; de eis in artikel 7, lid 3, wordt evenwel zo geïnterpreteerd dat wordt verwezen naar het afschrijvingspercentage dat wordt gespecificeerd in de voor de onderneming geldende wetgeving, in dit geval de Companies Act 1956. Het aldus berekende, aan het nieuwe onderzoektijdvak toe te rekenen bedrag werd gecorrigeerd door de toevoeging van rente over dit tijdvak, teneinde de waarde van het voordeel in de loop van de tijd en zo het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen. De kosten die moesten worden gemaakt om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van dit bedrag afgetrokken, waarna het resulterende bedrag als teller van de breuk diende. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de omzet die gedurende het nieuwe onderzoektijdvak met de uitvoer van het betrokken product werd behaald (de noemer), daar de subsidie afhankelijk was van uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming voerde aan dat de met uitvoer gelijkgestelde verkoop bij de totale uitvoer moet worden meegeteld, maar dit argument werd om de in overweging 36 genoemde redenen van de hand gewezen. De op deze wijze berekende subsidiemarge bedroeg 1,26 %.

(57)

De totale subsidiemarge in het kader van de EOUS bedraagt voor Jindal derhalve 1,3 %.

4.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling exportbevordering kapitaalgoederen)

a)   Rechtsgrondslag

(58)

De EPCGS is uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van het FTP 2004-2009 en in hoofdstuk 5 van Handboek I 2004-2009.

b)   Subsidiabiliteit

(59)

Alle exporterende fabrikanten en exporterende handelaren die banden hebben met een ondersteunende fabrikant of dienstverlener, komen voor deze regeling in aanmerking. Gebleken is dat Jindal in het nieuwe onderzoektijdvak gebruik heeft gemaakt van deze regeling.

c)   Toepassing in de praktijk

(60)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en sedert april 2003 ook tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning „Exportbevordering kapitaalgoederen” af. Sinds april 2000 geldt een verlaagd invoerrecht van 5 % voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd. Om de verplichting tot uitvoer na te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

d)   Conclusie over de EPCGS

(61)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), en punt 2, van de basisverordening omdat de Indiase overheid afstand doet van inkomsten die haar normaal toekomen. Verder krijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van invoerrechten verbetert.

(62)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Daarom wordt deze regeling geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(63)

De regeling kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen volgens bijlage I, punt i), van de basisverordening niet onder deze toelaatbare regelingen omdat zij bij de vervaardiging van het exportproduct niet worden verbruikt.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(64)

De teller werd als volgt vastgesteld: het subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die goederen in de petfoliesector; om de in overweging 56 genoemde redenen werd deze geacht overeen te komen met het afschrijvingspercentage in de Companies Act 1956 en niet met het percentage dat in werkelijkheid door de onderneming wordt gebruikt. Aan dit bedrag werd rente toegevoegd om de volledige waarde van het voordeel in de loop der tijd weer te geven. De kosten om de subsidie te verkrijgen, werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken.

(65)

De onderneming voerde aan dat de in het kader van de ECPGS voor gebruik in de Khanvel-vestiging ingevoerde kapitaalgoederen niet meer in gebruik zijn en dat het voordeel dat met die goederen werd behaald, niet in de teller mag worden meegerekend. Omdat er evenwel geen bewijs is dat de onderneming de goederen niet meer in bezit heeft of deze niet opnieuw zal gebruiken, moet de Commissie dit argument verwerpen.

(66)

Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening is het subsidiebedrag omgeslagen over de waarde van de omzet die in het nieuwe onderzoektijdvak met de uitvoer van het betrokken product werd behaald (de teller), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestatie. De onderneming voerde aan dat de met uitvoer gelijkgestelde verkoop bij de totale uitvoer moet worden meegeteld, maar dit werd om de in overweging 36 genoemde redenen van de hand gewezen. Jindal heeft een subsidie van 1,11 % ontvangen.

5.   Export Income Tax Exemption Scheme („EITES”, regeling vrijstellingvennootschapsbelasting bij uitvoer)

a)   Rechtsgrondslag

(67)

De rechtsgrondslag voor deze regeling is een onderdeel van de Wet op de vennootschapsbelasting van 1961 (Income Tax Act 1961), die jaarlijks bij de begrotingswet wordt gewijzigd. Daarbij worden ieder jaar de grondslag voor de belastinginning en verscheidene vrijstellingen en aftrekposten vastgesteld. Zo kunnen exportgerichte bedrijven in het kader van artikel 10B van de wet een vrijstelling van de vennootschapsbelasting aanvragen.

b)   Toepassing in de praktijk

(68)

Omdat Jindal niet van deze regeling gebruik bleek te hebben gemaakt, hoeft niet verder te worden nagegaan of de regeling aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

6.   Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten)

a)   Rechtsgrondslag

(69)

Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 5/04.02.01/2002-03 (exportkredieten in buitenlandse valuta’s) en Master Circular IECD nr. 10/04.02.01/2003-04 (exportkredieten in roepie) van de Reserve Bank of India („RBI”), die aan alle handelsbanken in India zijn gericht.

b)   Subsidiabiliteit

(70)

Voor deze regeling komen exporterende fabrikanten en exporterende handelaren in aanmerking. Gebleken is dat Jindal in het nieuwe onderzoektijdvak gebruik heeft gemaakt van deze regeling.

c)   Toepassing in de praktijk

(71)

In het kader van deze regeling stelt de RBI voor exportkredieten de maximumrentetarieven (in Indiase roepies en in vreemde valuta’s) vast die handelsbanken exporteurs mogen aanrekenen, teneinde ervoor te zorgen dat deze tegen internationaal concurrerende tarieven exportkredieten kunnen verkrijgen. De ECS bestaat uit twee subregelingen, een voor exportkrediet voorafgaand aan verzending (Pre-Shipment Export Credit Scheme), dat verstrekt wordt voor de financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen tot de uitvoer, en een voor exportkrediet na verzending (Post-Shipment Export Credit Scheme), waarbij bedrijfsleningen worden gegeven voor de financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook opdracht om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te stellen.

(72)

Door deze master circulars van de RBI kunnen exporteurs exportkrediet verkrijgen tegen een tarief dat voordelig is vergeleken met dat voor gewoon handelskrediet (kaskrediet), waarvoor marktvoorwaarden gelden.

d)   Conclusie over de ECS

(73)

Bovengenoemde preferentiële rentetarieven zorgen voor lagere financieringskosten dan marktrentetarieven en leveren de exporteurs daarom een voordeel op in de zin van artikel 2, punt 2, van de basisverordening. Hoewel deze voordelige exportkredieten door handelsbanken worden verleend, gaat het hierbij om een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening; zij geeft commerciële banken instructies om exportbedrijven preferentiële financiering te verstrekken. Deze preferentiële financiering komt neer op een subsidie die overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening geacht wordt specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de preferentiële rentetarieven afhankelijk zijn van de uitvoerprestaties.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(71)

Het subsidiebedrag is berekend als het verschil tussen de rente die is betaald voor exportkrediet dat in het nieuwe onderzoektijdvak is gebruikt, en het bedrag aan rente dat de onderneming voor een gewoon handelskrediet tegen markttarieven zou hebben betaald. Het subsidiebedrag (de teller) is overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening omgeslagen over de totale omzet die in het nieuwe onderzoektijdvak met de uitvoer is behaald (de noemer), aangezien de subsidie afhankelijk is van de uitvoerprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Jindal heeft gebruikgemaakt van de ECS en een subsidie van 0,1 % ontvangen.

7.   Duty-Free Replenishment Certificate („DFRC”, certificaat voor rechtenvrije vervanging)

a)   Rechtsgrondslag

(75)

De rechtsgrondslag voor deze regeling is te vinden in punt 4.2 van het FTP 2004-2009.

b)   Toepassing in de praktijk

(76)

Jindal bleek niet van deze regeling gebruik te hebben gemaakt, zodat verder niet hoeft te worden nagegaan of deze regeling aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

III.   Regionale regeling

a)   Rechtsgrondslag

(77)

Om ondernemingen aan te moedigen zich in achtergebleven gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van deze deelstaat in het kader van het PSI sedert 1964 voordelen voor fabrieken die in deze gebieden worden opgezet. De regeling is sinds de invoering ervan herhaaldelijk gewijzigd: zo gold het „PSI 1993” voor het tijdvak van 1 oktober 1993 tot 31 maart 2001, terwijl de laatste wijziging, het „PSI 2006” in het voorjaar van 2006 in het kader van het industrie-, investerings- en infrastructuurbeleid van Maharashtra van 2006 („Industrial, Investment & Infrastructure Policy of Maharashtra 2006”) werd ingevoerd voor de periode tot 31 maart 2011. Het PSI bestaat uit diverse subregelingen, waarvan de belangrijkste directe subsidies via een zogenaamde stimuleringssubsidie voor de industrie, de vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting en van de heffing op het elektriciteitsverbruik en de terugbetaling van de octrooiheffing zijn.

(78)

Jindal blijft tot mei 2011 voordelen ontvangen in het kader van het PSI 1993 en niet in dat van de latere regelingen. Bijgevolg werd voor deze zaak alleen het PSI 1993 beoordeeld.

b)   Subsidiabiliteit

(79)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in achtergebleven gebieden investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen in de uitbreiding of diversificatie van bestaande fabrieken. Deze gebieden zijn op grond van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld (weinig ontwikkelde, minder ontwikkelde en minst ontwikkelde gebieden). De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

c)   Toepassing in de praktijk

(80)

Kwijtschelding van de plaatselijke omzetbelasting op de omzet van eindproducten: voor goederen moet normaliter nationale omzetbelasting (voor verkoop tussen deelstaten) of, in het verleden, omzetbelasting van de deelstaten (voor verkoop binnen de deelstaat) worden betaald; hiervoor gelden verschillende tarieven, afhankelijk van de deelstaat waar de transacties plaatsvinden. In april 2005 werd de wetgeving inzake de omzetbelasting van Maharashtra voor verkopen binnen de deelstaat vervangen door een btw-systeem. Bedrijven die voor de vrijstellingsregeling in aanmerking komen, hoeven over hun verkooptransacties geen omzetbelasting te heffen. Zij zijn ook vrijgesteld van betaling van de plaatselijke omzetbelasting over hun aankopen bij een leverancier die zelf voor de regeling in aanmerking komt. Jindal bleek gedurende het nieuwe onderzoektijdvak voor zijn verkooptransacties voordeel van deze vrijstelling te hebben gehad.

(81)

Terugbetaling van de heffing op het elektriciteitsverbruik: de voor deze regeling in aanmerking komende bedrijven kunnen de heffing op het elektriciteitsverbruik terugkrijgen wanneer de elektriciteit verbruikt is voor productiedoeleinden; de maximale duur bedraagt zeven jaar vanaf het begin van de commerciële productie. Voor Jindal liep deze periode op 31 maart 2003 af. Jindal kwam dus niet meer voor terugbetaling van de heffing in aanmerking.

(82)

Terugbetaling van de octrooiheffing: octrooi is een heffing die door plaatselijke overheden in India, waaronder de overheid van Maharashtra, wordt geheven op goederen die het grondgebied van een stad binnenkomen. Industriële ondernemingen kunnen de heffing van de overheid van Maharashtra terugkrijgen indien hun bedrijf in bepaalde steden in de deelstaat is gevestigd. Het totale bedrag dat kan worden terugbetaald, is beperkt tot 100 % van de investeringen in vaste activa. Omdat de fabriek van Jindal buiten de stadsgrenzen ligt, hoeft het de heffing toch al niet te betalen, zodat deze subregeling niet van toepassing is.

d)   Conclusie over het PSI 1993 van de overheid van Maharashtra

(83)

Jindal verwierf gedurende het nieuwe onderzoektijdvak alleen aanspraak op kwijtschelding van omzetbelasting op zijn omzet van eindproducten, waarvan al eens werd vastgesteld dat het de ontvanger geen voordelen biedt (overweging 114 van Verordening (EG) nr. 367/2006). Het PSI geeft derhalve in het onderhavige geval geen aanleiding tot compenserende maatregelen.

IV.   Totaal van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies

(84)

Overeenkomstig de basisverordening bedroegen de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de onderzochte producent/exporteur 19,5 % ad valorem. Dit subsidiebedrag overschrijdt de in artikel 14, lid 5, van de basisverordening genoemde drempelwaarde.

REGELING

ALS

EOUS

EPCGS

ECS

Totaal

 

%

%

%

%

%

Jindal

14,68

1,30

1,11

0,1

17,1

V.   Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden op subsidiegebied

(85)

Ingevolge artikel 19, lid 2, van de basisverordening is onderzocht of de bestaande maatregel ontoereikend was om de schade veroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te neutraliseren.

(86)

Vastgesteld werd dat Jindal ook in het nieuwe onderzoektijdvak tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid ontving. Bovendien werd tijdens dit onderzoek een beduidend hoger subsidiepercentage vastgesteld dan tijdens het oorspronkelijke onderzoek. Er zijn geen aanwijzingen dat de regelingen in de nabije toekomst zullen worden stopgezet of zullen aflopen.

(87)

Aangezien is aangetoond dat de onderneming veel meer subsidies dan vroeger ontvangt en waarschijnlijk een hoger subsidiebedrag zal blijven ontvangen dan bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, wordt geconcludeerd dat de bestaande maatregel ontoereikend is om de schade veroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie te neutraliseren en dat de hoogte van de maatregelen aan de nieuwe bevindingen moet worden aangepast.

VI.   Conclusie

(88)

Gezien de conclusies over de omvang van de subsidiëring van Jindal en omdat de bestaande maatregelen ontoereikend zijn om de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren, moeten de compenserende rechten voor Jindal worden aangepast aan het vastgestelde nieuwe subsidieniveau.

(89)

Het gewijzigde compenserende recht werd vastgesteld op het in dit onderzoek vastgestelde nieuwe subsidiepercentage, aangezien de in het oorspronkelijke onderzoek berekende schademarge hoger blijft.

(90)

Artikel 24, lid 1, van de basisverordening en artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad verbieden dat voor hetzelfde product zowel een antidumpingrecht als een compenserend recht wordt opgelegd om het hoofd te bieden aan eenzelfde situatie die het gevolg is van dumping of exportsubsidies. Voor Jindal geldt voor het betrokken product evenwel een antidumpingrecht van 0 %, zodat deze bepalingen in dit geval niet van toepassing zijn.

(91)

Jindal, de Indiase overheid en de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de aanpassing van de bestaande maatregelen wordt aanbevolen, en konden opmerkingen maken. De Indiase overheid gaf geen commentaar, terwijl de opmerkingen van Jindal zijn besproken in de desbetreffende overwegingen hierboven.

(92)

De onderneming heeft de Commissie in haar opmerkingen naar aanleiding van de mededeling van de feiten en overwegingen verzocht een prijsverbintenis te aanvaarden om de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies te neutraliseren. De Commissie heeft het voorstel van de onderneming onderzocht, maar is van oordeel dat een prijsverbintenis onaanvaardbaar is. Prijsverbintenissen die, zoals door de onderneming wordt voorgesteld, op groepen producten zijn gebaseerd, geven een grote mate van flexibiliteit om de technische kenmerken van de producten in de groep te veranderen. Petfolie heeft talrijke, steeds veranderende onderscheidende kenmerken die grotendeels de verkoopprijs bepalen. Veranderingen van die kenmerken hebben derhalve een groot effect op de prijzen. Wanneer de groepen worden onderverdeeld in groepen die wat de fysieke kenmerken betreft homogener zijn, komen er zoveel groepen dat hierop geen toezicht meer kan worden uitgeoefend, met name doordat het voor de douane moeilijk wordt het verschil tussen productsoorten vast te stellen en de producten bij invoer in de desbetreffende groepen in te delen. Daarom wordt het niet praktisch geacht, in de zin van artikel 13, lid 3, van de basisverordening, de verbintenis te aanvaarden. Jindal is hiervan op de hoogte gebracht en het heeft de mogelijkheid gekregen commentaar te leveren. Zijn opmerkingen hebben evenwel geen aanleiding gegeven tot wijziging van bovenstaande conclusie.

(93)

Omdat India Polyfilms Limited, een onderneming die voorheen met Jindal verbonden was, op 1 april 1999 met Jindal fuseerde en niet langer een afzonderlijke eenheid vormt, werd die onderneming verwijderd van de lijst in artikel 1, lid 2,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 367/2006 wordt vervangen door:

„2.   Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt voor het in lid 1 beschreven product vervaardigd in India door onderstaande ondernemingen:

Onderneming

Definitief recht (%)

Aanvullende Taric-code

Ester Industries Limited, 75-76, Amrit Nagar, Behind South Extension Part-1,

New Delhi 110 003, India

12,0

A026

Flex Industries Limited, A-1, Sector 60, Noida 201 301 (U.P.), India

12,5

A027

Garware Polyester Limited, Garware House, 50-A, Swami Nityanand Marg, Vile Parle (East),

Mumbai 400 057, India

14,9

A028

Jindal Poly Films Limited, 56 Hanuman Road, New Delhi 110 001, India

17,1

A030

MTZ Polyfilms Limited, New India Centre, 5th Floor, 17 Co-operage Road,

Mumbai 400 039, India

8,7

A031

Polyplex Corporation Limited, B-37, Sector-1, Noida 201 301, Dist. Gautam Budh Nagar,

Uttar Pradesh, India

19,1

A032

Alle overige ondernemingen

19,1

A999”

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 september 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

M. PINHO


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 316 van 10.12.1999, blz. 1.

(3)  PB C 297 van 2.12.2004, blz. 2.

(4)  PB L 68 van 8.3.2006, blz. 15. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1288/2006 (PB L 236 van 31.8.2006, blz. 1).

(5)  PB C 180 van 2.8.2006, blz. 90.

(6)  Kennisgeving nr. 1 (RE-2006)/2004-2009 van 7.4.2006 van het Indiase ministerie van Handel en industrie.


Top