EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32005D0246

2005/246/: Beschikking van de Commissie van 20 oktober 2004 betreffende steunmaatregel nr. C 40/02 (ex N 513/01) betreffende staatssteun ten gunste van Hellenic Shipyards AE (Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3919)Voor de EER relevante tekst

PB L 75 van 22.3.2005, p. 44–52 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2005/246/oj

22.3.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 75/44


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 20 oktober 2004

betreffende steunmaatregel nr. C 40/02 (ex N 513/01) betreffende staatssteun ten gunste van Hellenic Shipyards AE

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3919)

(Slechts de tekst in de Griekse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/246/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Gelet op Verordening (EG) nr. 1540/98 van de Raad van 29 juni 1998 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw (1),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde bepalingen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (2), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij schrijven van 16 juli 2001 heeft Griekenland, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1540/98 betreffende de steunverlening aan de scheepsbouw, een aantal steunmaatregelen ten gunste van Hellenic Shipyards AE aangemeld. De aanmelding kwam er als gevolg van een reeks contacten met de Griekse autoriteiten nadat de Commissie van de betrokken maatregelen kennis had gekregen.

(2)

Bij schrijven van 5 juni 2002 (3), dat in de authentieke taal in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen werd gepubliceerd (4), stelde de Commissie de Helleense Republiek in kennis van haar besluit een deel van de betrokken steunmaatregelen goed te keuren en tegen een aantal andere maatregelen (hierna „de kwestieuze maatregelen” genoemd) de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden, met name de maatregelen die waren vastgesteld in artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 2, van wet 2941/2001 waarmee vraagstukken in verband met Hellenic Shipyards worden geregeld.

(3)

De Griekse autoriteiten antwoordden de Commissie bij brieven van 16 september en 13 december 2002. De Commissie ontving bij schrijven van 6 september 2002 ook opmerkingen van één belanghebbende. Deze opmerkingen zijn de Griekse autoriteiten bij schrijven van 2 oktober 2002 ter kennis gebracht.

(4)

Bij schrijven van 16 september 2002 hebben de Griekse autoriteiten verzocht om een verlenging van de termijn voor het beantwoorden van de opmerkingen van derden. Zij deelden de Commissie ook mee dat de Griekse regering overwoog de kwestieuze steunmaatregelen bij wet af te schaffen. Wel verzochten zij de termijn om op de inleiding door de Commissie van de onderzoeksprocedure te antwoorden, met drie maanden te verlengen.

(5)

Bij schrijven van 30 januari 2003 deelden de Griekse autoriteiten de Commissie mee dat de Griekse regering had besloten de beide kwestieuze maatregelen af te schaffen, en verzochten zij om een verlenging van de termijn met drie maanden om dit besluit ten uitvoer te leggen. Bij schrijven van 3 april 2003 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie ervan in kennis gesteld dat de afschaffing van de beide maatregelen in een „weldra te verwachten” ontwerp-wet zou worden opgenomen.

(6)

Bij schrijven van 1 augustus 2003 heeft de Commissie de Griekse autoriteiten verzocht de tekst mee te delen van de wet waarmee de maatregelen werden afgeschaft, alsmede de datum waarop het Griekse parlement naar verwachting over deze wet zou stemmen. Bij schrijven van 1 oktober 2003 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie geantwoord dat de kwestieuze maatregelen bij wet zouden worden afgeschaft.

(7)

Bij schrijven van 11 november 2003 verzocht de Commissie de Griekse autoriteiten andermaal de tekst van de wet waarmee de beide maatregelen werden afgeschaft, en de goedkeuringsdatum van die wet mee te delen. Bij schrijven van 24 januari 2004 deelden de Griekse autoriteiten de Commissie mee dat de afschaffing van de beide maatregelen was opgenomen in een wet die naar verwachting tegen 13 februari 2004 door het Griekse parlement zou worden behandeld.

(8)

Bij schrijven van 17 maart 2004 verzocht de Commissie Griekenland om informatie over de vooruitgang bij de afschaffing van de maatregelen. De Griekse autoriteiten deelden de Commissie bij schrijven van 29 april 2004 mee dat de afschaffing van de beide maatregelen op het programma van de „nieuwe regering” stond. De Commissie nam ook de gelegenheid te baat om de Griekse autoriteiten te herinneren aan hun toezegging de kwestieuze maatregelen af te schaffen, zoals zij die op 28 juni 2004 tijdens een bijeenkomst van de diensten van de Commissie met de Griekse autoriteiten in Athene hadden gedaan.

(9)

Volgens de informatie van de Commissie hebben de Griekse autoriteiten tot dusver evenwel geen stappen ondernomen om de kwestieuze maatregelen af te schaffen. Daarom heeft de Commissie besloten de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van de beide kwestieuze maatregelen met een ongunstige beschikking te beëindigen.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

A.   Rechtsgrondslag

(10)

Wet 2941/2001 (hierna „de wet” genoemd) regelde onder meer vraagstukken in verband met Hellenic Shipyards. Deze wet is in augustus 2001 goedgekeurd en op 12 september 2001 in deel A van het Griekse Publicatieblad bekendgemaakt.

B.   Goedgekeurde steun

(11)

Bij schrijven van 5 juni 2002 (5) heeft de Commissie 29,5 miljoen EUR steun goedgekeurd die Griekenland, overeenkomstig bedoelde wet, voornemens was toe te kennen om werknemers die in de civiele scheepsbouw werkzaam zijn, aan te moedigen Hellenic Shipyards vrijwillig te verlaten. De Commissie was tot de bevinding gekomen dat de steun aan artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1540/98 voldeed, en dus verenigbaar met de gemeenschappelijke markt was.

C.   De procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag

(12)

Terzelfder tijd besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden en verzocht zij, overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (6), belanghebbenden hun opmerkingen te maken (7). De Commissie formuleerde twijfel ten aanzien van de verenigbaarheid van beide steunmaatregelen met Verordening (EG) nr. 1540/98.

(13)

Wat betreft de toepasselijkheid van Verordening (EG) nr. 1540/98 op de beoordeling van de kwestieuze maatregelen, doet de Commissie opmerken dat deze niet als aangemelde steun kunnen worden aangemerkt. Aangezien de kwestieuze maatregelen bepalingen zijn uit een wet die per 12 september 2001 al van kracht is geworden, en aangezien de maatregelen ondertussen niet zijn geschorst, dienen zij als onrechtmatige steun te worden beschouwd.

(14)

Zelfs indien Verordening (EG) nr. 1540/98 per 31 december 2003 is afgelopen en de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun (8) in dit geval niet van toepassing is, zal de Commissie, in het belang van een coherente beschikkingspraktijk, deze verordening op onderhavige zaak toepassen. In ieder geval zou de Commissie tot dezelfde conclusie zijn gekomen, zelfs indien de maatregelen aan de huidige kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw (9) waren getoetst.

a)   Artikel 5, lid 2, van de wet

(15)

Volgens artikel 5, lid 2, van de wet zal de staat een deel van de toekomstige pensioenverplichtingen van de onderneming dekken. Volgens het Griekse recht krijgt iemand die met pensioen gaat, een eenmalig vast bedrag, dat normaalgesproken 40 % bedraagt van het bedrag dat iemand ontvangt die wordt ontslagen. Volgens deze bepaling zal de staat het aandeel van de kosten dragen a rato van het aantal jaren dat de werknemer bij Hellenic Shipyards in dienst was vooraleer de onderneming aan haar nieuwe aandeelhouders werd verkocht. Het desbetreffende bedrag wordt de onderneming op haar verzoek betaald. Deze bepaling zorgt ervoor dat dit eenmalige, vaste bedrag door de staat wordt betaald tot 2035, wanneer de laatste werknemers die op het tijdstip vóór de overdracht aan de nieuwe aandeelhouders in dienst waren, met pensioen kunnen gaan.

b)   Artikel 6, lid 4, van de wet

(16)

Artikel 6, lid 4, van de wet betreft drie posten op de balans van de onderneming per 31 december 1999: „belastingvrije reserves”, „buitengewone reserves” en „bedragen ter uitbreiding van het aandelenkapitaal”. Deze posten zijn vrijgesteld van belasting of enige andere heffing, zodat daarmee de verliezen uit voorgaande jaren kunnen worden gesaldeerd.

(17)

Volgens de Griekse autoriteiten bedraagt het belastingtarief voor kapitalisatie van belastingvrije reserves door vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarvan de aandelen niet ter beurze zijn genoteerd, 10 %. Dit impliceert dat het salderen van belastingvrije reserves en oude schulden resulteert in een belastingtarief van 10 % op dit bedrag. Volgens de Griekse autoriteiten beliepen de belastingvrije reserves 112 miljoen EUR en zou de belasting hierover dus 11,2 miljoen EUR bedragen.

III.   OPMERKINGEN VAN DE HELLEENSE REPUBLIEK

(18)

Bij schrijven van 16 september 2002 hebben de Griekse autoriteiten hun eerste opmerkingen ten aanzien van de kwestieuze maatregelen meegedeeld (10). Met name verklaarden de Griekse autoriteiten dat, volgens de Griekse wetgeving (11), buitengewone reserves die worden gekapitaliseerd, afzonderlijk worden belast tegen een tarief van 5 % (voorzover de reserves op het tijdstip dat zij werden aangelegd, al zijn belast), en niet van 10 % zoals de Commissie verklaarde. Zodoende bedroeg het kwestieuze bedrag 171 282 EUR, en niet 342 564 EUR.

(19)

Bovendien merkten de Griekse autoriteiten op dat wanneer de voor de kapitaaluitbreiding bestemde bedragen worden gekapitaliseerd, daarvoor slechts een kapitaalbelasting geldt van 1 %, en dus geen belastingtarief van 10 % zoals in het schrijven van de Commissie wordt aangegeven. Derhalve beloopt het desbetreffende bedrag 255 906 EUR, en niet 2,55 miljoen EUR zoals de Commissie in haar besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure berekende.

(20)

De Griekse autoriteiten kwam zodoende tot de slotsom dat het totale bedrag van 11,2 miljoen EUR dat in het schrijven van de Commissie in verband met de belastingvrije reserves wordt vermeld, op grond van de volgende berekening tot 8,69 miljoen EUR moet worden bijgesteld:

Kapitalisatie belastingvrije reserves

43 544 350 EUR × 10 %

4 354 435 EUR

Buitengewone reserves

39 155 498 EUR × 10 %

 

Voor de verkoop van vastgoed

3 525 645 EUR × 5 %

3 915 550 EUR

171 282 EUR

Voor de reserve die werd belast toen zij werd aangelegd

 

 

Aandelen boven pari (12)

Niet belast

Inbreng aandeelhouders

25 590 609 EUR × 1 %

255 906 EUR

Totaal

 

8 697 173 EUR

(21)

De Griekse autoriteiten hebben, ondanks hun bezwaren tegen de berekeningswijze van de betrokken bedragen, de Commissie in datzelfde schrijven meegedeeld dat de Griekse regering overwoog de wetsbepalingen ten aanzien waarvan de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag had ingeleid, af te schaffen. In hun schrijven van 30 januari 2003 hebben de Griekse autoriteiten de Commissie formeel in kennis gesteld van hun besluit beide bepalingen af te schaffen. Deze informatie werd bevestigd in alle schriftelijke contacten van de Griekse autoriteiten die nadien plaatsvonden, namelijk op 3 april 2003, 1 oktober 2003, 24 januari 2004 en 29 april 2004.

(22)

De Commissie mag dus aannemen dat de Griekse autoriteiten het eens zijn met de conclusie dat de kwestieuze maatregelen onverenigbare staatssteun vormden.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(23)

Op 9 september 2002 ontving de Commissie opmerkingen van de vertegenwoordigers van Elefsis Shipbuilding and Industrial Enterprises SA, een directe concurrent van Hellenic Shipyards, als reactie op de bekendmaking van de Commissie waarin belanghebbenden werd verzocht hun opmerkingen te maken over de steun ten aanzien waarvan de Commissie onderhavige procedure had ingeleid. Deze opmerkingen zijn de Griekse autoriteiten bij schrijven van 2 oktober 2002 ter kennis gebracht.

(24)

Volgens Elefsis Shipyards rechtvaardigden de bevindingen van de Commissie een verder onderzoek met name wat betreft het precieze karakter van de kapitaalreserves van Hellenic Shipyards en de precieze omvang van de capaciteit van Hellenic Shipyards voor marine- (75 %) en commerciële (25 %) scheepsbouw en scheepsreparatieactiviteiten

(25)

Wat betreft de kapitaalreserves die het voorwerp uitmaken van het onderzoek van de Commissie in deze zaak, deed Elefsis Shipyards opmerken dat de Commissie diende te onderzoeken of het belastingtarief dat, in de aanname dat wet 2941/2001 niet was goedgekeurd, volgens de gewone Griekse wetgeving op het gebruik van dergelijke kapitaalreserves om verliezen te compenseren van toepassing was geweest, 10 % bedraagt.

V.   BEOORDELING VAN DE STEUN

(26)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Volgens vaste rechtspraak van de communautaire rechtscolleges is aan het criterium „ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer” voldaan wanneer de begunstigde onderneming een economische activiteit verricht waarvoor er handel tussen lidstaten bestaat.

(27)

De Commissie merkt op dat de scheepsbouw een economische activiteit is waarvoor er handelsverkeer tussen lidstaten bestaat. Bijgevolg valt de betrokken steun onder de toepassing van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(28)

Overeenkomstig 87, lid 3, onder e), van het EG-Verdrag, kunnen andere soorten van steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden beschouwd. De Commissie merkt op dat de Raad op basis hiervan Verordening (EG) nr. 1540/98 heeft goedgekeurd.

(29)

Volgens de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig verleende staatssteun dient de verenigbaarheid van onrechtmatig verleende steun met de gemeenschappelijke markt te worden beoordeeld aan de hand van het instrument dat op het tijdstip waarop de steun werd verleend, van kracht was. Zelfs al is deze mededeling in onderhavige zaak niet van toepassing, toch zal de Commissie, met het oog op een coherente aanpak, deze verordening in deze zaak toepassen, met name omdat de beoordeling niet anders zou uitvallen zelfs indien zij op grond van de huidige kaderregeling inzake staatssteun aan de scheepsbouw plaatsvond (13).

(30)

De Commissie doet opmerken dat, volgens Verordening (EG) nr. 1540/98, „scheepsbouw” de bouw van zichzelf voortstuwende zeeschepen in de handelsvaart betekent. Voorts merkt zij op dat Hellenic Shipyards deze schepen bouwt en dat de onderneming bijgevolg onder de toepassing van Verordening (EG) nr. 1540/98 valt.

(31)

Derhalve dient de Commissie de maatregelen te toetsen aan Verordening (EG) nr. 1540/98 voorzover zij de mededinging in de civiele scheepsbouw en civiele scheepsreparatie vervalsen of dreigen te vervalsen. Zoals eerder is verklaard, betreft volgens de Griekse autoriteiten 75 % van de scheepsbouwactiviteiten van Hellenic Shipyards marinescheepsbouw en heeft een en ander consequenties wat betreft staatssteun die onder de toepassing van artikel 5, lid 2, van de wet valt.

a)   Artikel 5, lid 2, van de wet

(32)

Volgens deze bepaling van de wet dekt de staat het gedeelte van de kosten van de eenmalige pensioenuitkering, a rato van het aantal jaren dat de werknemer bij Hellenic Shipyards heeft gewerkt voordat de werf werd verkocht, ten opzichte van het aantal daarna gewerkte jaren. Door deze bepaling zal de staat tot 2035 — wanneer de laatste van de thans in dienst zijnde werknemers met pensioen kunnen gaan — een aantal van de eenmalige vaste vergoedingen voor werknemers die met pensioen gaan, betalen.

(33)

Volgens de door de Griekse autoriteiten verstrekte informatie zullen de maximumuitgaven voor deze maatregel rond 7 miljoen EUR bedragen, maar wordt, als gevolg van het feit dat sommige werknemers niet tot hun pensioen in dienst zullen blijven, de kostprijs op 4 miljoen EUR geraamd. Aangezien de Griekse autoriteiten hebben verklaard dat 75 % van de door de maatregel getroffen werknemers in de marinescheepsbouw werkzaam zijn, zou het totale bedrag aan staatssteun in het kader van deze maatregel voor de civiele scheepsbouw en scheepsreparatie rond 1 miljoen EUR bedragen (overeenstemmend met 25 % van de door de maatregel getroffen werknemers).

(34)

De Commissie is van oordeel dat deze maatregel exploitatiesteun vormt, aangezien daarmee voor de onderneming de normale kosten voor de bedrijfsvoering worden verlicht. Aangezien Verordening (EG) nr. 1540/98 dit soort steun evenwel niet mogelijk maakt, concludeert de Commissie dat deze steun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt.

(35)

De Commissie merkt op dat de verwijzing naar de verhouding 75 %-25 % wat betreft, onderscheidenlijk, marinescheepsbouw en civiele scheepsbouw en scheepsreparatie, op de verklaringen van de Griekse autoriteiten is gebaseerd. De formele onderzoeksprocedure in deze zaak zag evenwel niet op deze verhouding. Niettemin loopt onderhavige beschikking, wat dit punt betreft, niet vooruit op eventuele conclusies die de Commissie in het kader van andere procedures kan trekken.

b)   Artikel 6, lid 4, van de wet

(36)

Volgens deze bepaling kan de onderneming een gedeelte van haar belastingvrije reserves in aandelenkapitaal omzetten zonder de wettelijk verschuldigde belasting van 10 % te voldoen, indien met deze reserves verliezen uit voorgaande jaren worden gesaldeerd. Deze posten zijn vrijgesteld van belasting of enige andere heffing, zodat daarmee de verliezen uit voorgaande jaren kunnen worden gesaldeerd.

(37)

Artikel 6, lid 4, van de wet betreft drie posten op de balans van de onderneming: „belastingvrije reserves”, „buitengewone reserves” en „bedragen ter uitbreiding van het aandelenkapitaal”. Volgens de Griekse autoriteiten bedraagt het belastingtarief voor kapitalisatie van belastingvrije reserves door vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid, waarvan de aandelen niet ter beurze zijn genoteerd, 10 %. Dit impliceert dat het salderen van belastingvrije reserves en oude schulden resulteert in een belastingtarief van 10 % op dit bedrag. Volgens de Griekse autoriteiten beliepen de belastingvrije reserves 112 miljoen EUR en zou, volgens de normale Griekse belastingregels, de belasting hierover dus 11,2 miljoen EUR bedragen.

(38)

De voorgenomen belastingvrijstellingen voor het salderen van de desbetreffende reserves en oude verliezen leveren de onderneming een voordeel op en dienen derhalve als staatssteun te worden aangemerkt. Aangezien Verordening (EG) nr. 1540/98 dit soort steun evenwel niet mogelijk maakte, concludeert de Commissie dan ook dat deze steun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Meer bepaald:

(39)

De Griekse autoriteiten zijn van mening dat de belastingvrijstelling voor een deel van de belastingvrije reserves van Hellenic Shipyards (zo'n 43 miljoen EUR) niet kan worden geacht een winst op te leveren die gelijk is aan 10 % van de door de onderneming afgeschreven bedragen. De reden daarvoor is dat in wet 2367/95 betreffende de gedeeltelijke privatisering en hervorming van ondernemingen, waarop een eerder besluit van de Commissie van 1997 (14) betreffende een kwijtschelding van schulden was gebaseerd, werd bepaald dat 99 % van alle bestaande schulden van de ondernemingen zouden worden afgeschreven. Deze bepaling gold ongeacht of de schulden in de boeken waren opgenomen, alsmede voor schulden die tot en met 31 januari 1996 zouden worden gemaakt.

(40)

De Griekse autoriteiten betogen dat áls Hellenic Shipyards per 31 januari 1996 de verliezen uit voorgaande jaren en de belastingvrije reserves had gesaldeerd, de daaruit resulterende belasting van 10 % over de desbetreffende 43 miljoen EUR een belastingschuld had doen ontstaan die op grond van wet 2367/95 tot voor 99 % zou zijn afgeschreven. Voorts beweren zij dat de onderneming zelfs nu de regulariseringsdocumenten kan overleggen die op deze bepaling waren gebaseerd. Bijgevolg bedraagt het enige voordeel dat de onderneming thans ontvangt door het volledig salderen van de verliezen uit de voorgaande jaren en de belastingvrije reserves, 43 000 EUR (1 % van 10 % van 43 miljoen EUR).

(41)

Bij de inleiding van de formele onderzoeksprocedure wees de Commissie op twee problemen in deze redenering. Ten eerste wordt in het desbetreffende besluit van de Commissie van 1997 het precieze bedrag vermeld dat voor de afschrijving van schulden van Hellenic Shipyards is toegestaan. De Commissie kon op basis van haar besluit van 1997 geen ruimere afschrijving van schulden toestaan, aangezien het in het besluit vermelde maximumbedrag niet mag worden overschreden. Bovendien is in het besluit van 1997 niet aangegeven dat eventuele verdere schulden nadien kunnen worden afgeschreven, zelfs als die aan de periode vóór eind 1996 zijn toe te wijzen.

(42)

Daarom komt de Commissie, op grond van de voor haar beschikbare informatie, tot de slotsom dat de voorgenomen belastingvrijstellingen om de desbetreffende reserves en oude verliezen te salderen, een waarde van 4,3 miljoen EUR hebben, hetgeen de onderneming een voordeel oplevert en dus staatssteun vormt. Verordening (EG) nr. 1540/98 maakte dit soort steun evenwel niet mogelijk, zodat de Commissie concludeert dat deze steun niet verenigbaar kan worden verklaard met de gemeenschappelijke markt.

(43)

Wat betreft de andere helft van de „belastingvrije reserves” (zo'n 39 miljoen EUR), betogen de Griekse autoriteiten dat deze teruggaan op de verkoop van een hotel in 1956 en dat deze, in overeenstemming met de toenmalige wetgeving, niet werden belast. De belastingvrijstelling van 3,9 miljoen EUR voor dit bedrag lijkt dus eveneens steun te zijn, die met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.

(44)

In het besluit van de Commissie tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is ook sprake van een andere balanspost van 200 000 EUR die betrekking heeft op de uitgifte van aandelen boven pari. De Griekse autoriteiten hebben de Commissie meegedeeld dat deze bijdragen die eveneens voor de kapitaaluitbreiding zijn bestemd, normaalgesproken niet worden belast.

(45)

Wat de buitengewone reserves van 3,4 miljoen EUR betreft, betogen de Griekse autoriteiten dat deze zijn belast in overeenstemming met de belastingwetgeving zoals die van toepassing was op het tijdstip dat deze reserves zijn aangelegd, zodat er geen belastingvoordeel valt te behalen door deze reserves en oude verliezen te salderen. Niettemin constateert de Commissie dat het bedrag van de buitengewone reserves in de balans is opgenomen onder de post „reserves”. Daarom neemt de Commissie aan dat ook het salderen van deze oude verliezen, in overeenstemming met de gewone belastingwetgeving tegen het tarief van 10 % moet worden belast.

(46)

De conclusie is bijgevolg dat ook de belastingvrijstelling voor 340 000 EUR buitengewone reserves steun is en de Commissie komt, om dezelfde redenen als hierboven uiteengezet, tot de bevinding dat deze steun met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.

(47)

De „bedragen ter verhoging van het aandelenkapitaal” ten belope van 25,6 miljoen EUR stemmen volgens de Griekse autoriteiten overeen met het bedrag dat de Griekse staat heeft betaald om Hellenic Shipyards te compenseren voor de kosten van de inkrimping van het personeelsbestand met circa 1 000 werknemers in de periode 1996-1997. Volgens de Griekse autoriteiten is dit bedrag belastingvrij aangezien het wordt gebruikt om het bedrag aan oude verliezen te salderen.

(48)

Voorzover de onderneming op bovenstaand bedrag tegen het 10 %-tarief had moeten worden belast, is de conclusie van de Commissie dat de 2,56 miljoen EUR in de vorm van een belastingvrijstelling voor het salderen van de oude verliezen met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.

(49)

De Commissie merkt op dat het volgens artikel 6, lid 4, van de wet is toegestaan oude verliezen, zonder enige beperking in de tijd, voor boekhoudkundige doeleinden te gebruiken. Bij de inleiding van de onderzoeksprocedure in deze zaak heeft de Commissie om informatie verzocht of dit gegeven op zich een voordeel oplevert voor Hellenic Shipyards ten opzichte van de gewone Griekse belastingwetgeving.

(50)

De Griekse autoriteiten hebben geen relevante informatie verstrekt. Het feit echter dat Griekenland bij herhaling aan de Commissie heeft verklaard dat het zich ertoe verbindt artikel 6, lid 4, van de wet volledig af te schaffen, is een afdoende bewijs dat deze maatregel dient te worden aangemerkt als staatssteun die met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.

(51)

Meer algemeen is aan de beoordeling door de Commissie van de kwestieuze maatregelen zoals die in het schrijven aan de Helleense Republiek van 5 juni 2002 zijn beschreven, geen afbreuk gedaan door de inlichtingen die Griekenland heeft verstrekt. Bovendien lijkt Griekenland te hebben ingestemd met de analyse van de Commissie ten aanzien van de onverenigbaarheid van de kwestieuze maatregelen met de gemeenschappelijke markt, en heeft het zich om deze reden bij herhaling (15) ertoe verbonden om de beide kwestieuze maatregelen bij wet in te trekken.

VI.   KLACHT OVER BEWEERDE STEUN AAN HELLENIC SHIPYARDS

(52)

De Commissie heeft een formele klacht ontvangen als zou de Griekse regering mogelijk steun aan Hellenic Shipyards hebben verleend. De inhoud van deze klacht wordt momenteel onderzocht. De Commissie merkt op dat onderhavige beschikking niet vooruitloopt op de uitkomst van dit of enig ander onderzoek dat zij moet of zal uitvoeren ten aanzien van beweerde staatssteun ten voordele van Hellenic Shipyards.

(53)

Wat betreft de onderdelen van de klacht die zien op de berekening van de steunbedragen welke uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de wet konden worden toegekend (16), doet de Commissie opmerken dat deze zonder voorwerp zijn geworden aangezien met onderhavige beschikking de afschaffing van deze bepaling wordt gelast.

VII.   CONCLUSIE

(54)

De Griekse autoriteiten hebben impliciet ingestemd met de beoordeling van de Commissie dat de beide kwestieuze maatregelen staatssteun vormen die onverenigbaar is met het Verdrag. De Griekse autoriteiten hebben, ondanks hun toezegging de beide bepalingen af te schaffen door bij het Griekse parlement een wijzigingswet terzake in te dienen, zulks tot dusver nog niet gedaan. Daarom moet de Commissie de procedure beëindigen die zij met haar schrijven van 5 juni 2002 had ingeleid, door een beschikking te geven waarbij de Helleense Republiek wordt gelast de beide maatregelen in te trekken en alle steun terug te vorderen die op basis daarvan is toegekend.

(55)

De Commissie wil benadrukken dat deze maatregelen volledig moeten worden afgeschaft, zodat de staatssteun die zij inhouden, ongedaan wordt gemaakt. Meer bepaald dient Griekenland ervoor te zorgen dat, voorzover de voordelen die op grond van artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 4, van de wet kunnen worden toegekend, ook uit andere wettelijke instrumenten kunnen resulteren, eveneens worden ingetrokken en dat, ingeval op basis daarvan steun werd toegekend, deze van de begunstigden wordt teruggevorderd.

(56)

De Griekse autoriteiten hebben tegenover de Commissie aangegeven dat op grond van de beide kwestieuze bepalingen geen steun is verleend. De Commissie wil er evenwel de aandacht op vestigen dat, mocht steun op grond van de kwestieuze bepalingen zijn toegekend, deze volledig en onverwijld dient te worden teruggevorderd.

(57)

Overeenkomstig artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad mag de Commissie, wanneer de in artikel 7, lid 6, bedoelde termijn is verstreken, een negatieve beschikking geven op basis van de informatie waarover zij beschikt. De bevinding van de Commissie dat de kwestieuze bepalingen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormen, is door de informatie die de Griekse autoriteiten hebben verstrekt, niet gewijzigd.

(58)

Mitsdien sluit de Commissie de onderzoeksprocedure af die zij op 5 juni 2002 had ingeleid ten aanzien van de maatregelen waarmee Hellenic Shipyards overeenkomstig artikel 6, lid 4, van de wet van belastingen wordt vrijgesteld en waarbij de staat overeenkomstig artikel 5, lid 2, van de wet in de toekomst een deel van de pensioenuitgaven dekt voor de werknemers die in de civiele scheepsbouw actief zijn. De maatregelen vormen staatssteun die onverenigbaar is met Verordening (EG) nr. 1540/98 en zodoende ook met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Artikel 5, lid 2, en artikel 6, lid 4, van wet 2941/2001 vormen staatssteun ten faveure van Hellenic Shipyards AE die met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar is.

Deze steunmaatregel mag bijgevolg niet ten uitvoer worden gelegd.

Artikel 2

Ingeval op grond van de in artikel 1 bedoelde bepalingen staatssteun aan Hellenic Shipyards AE is uitgekeerd, neemt Griekenland alle nodige maatregelen om deze steun terug te vorderen.

In dat geval dient de terugvordering onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures van de betrokken lidstaat te geschieden, voorzover die procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van onderhavige beschikking toelaten.

De terug te vorderen bedragen omvatten rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigde ter beschikking is gesteld, tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan.

De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (17).

Griekenland maakt een eind aan de steunmaatregel en schrapt alle betalingen van uitstaande steun vanaf de kennisgeving van deze beschikking.

Artikel 3

Griekenland deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Helleense Republiek.

Gedaan te Brussel, 20 oktober 2004.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie


(1)  PB L 202 van 18.7.1998, blz. 1.

(2)  PB C 186 van 6.8.2002, blz. 5.

(3)  SG(2002) D/230101.

(4)  PB C 186 van 6.8.2002, blz. 5.

(5)  SG(2002) D/230101.

(6)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

(7)  PB C 186 van 6.8.2002, blz. 5.

(8)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.

(9)  PB C 317 van 30.12.2003, blz. 11, gerectificeerd in PB C 104 van 30.4.2004, blz. 71.

(10)  In datzelfde schrijven hebben de Griekse autoriteiten ook verzocht de termijn om een volledig antwoord in te dienen, met drie maanden te verlengen als gevolg van „het gevoelige karakter, de complexiteit en de ernst” van de zaak.

(11)  Artikel 13, lid 6, van wet 2459/97.

(12)  Volgens de Griekse autoriteiten bestaat deze post uit bijdragen van aandeelhouders aan een kapitaaluitbreiding. Bijdragen aan kapitaaluitbreidingen worden normaalgesproken niet belast.

(13)  Aangetekend dient te worden dat toepassing van de huidige kaderregeling de uiteindelijke uitkomst van deze procedure niet zou veranderen, omdat daarin evenmin als in Verordening (EG) nr. 1540/98 in de mogelijkheid van exploitatiesteun wordt voorzien.

(14)  Steunmaatregel C 10/94 (ex NN 104/93) Griekenland (PB C 306 van 8.10.1997, blz. 5).

(15)  Zoals beschreven in overwegingen 4 en 5.

(16)  In een aan de Commissie meegedeeld memorandum beweert klager dat het totale bedrag aan belastingen dat Hellenic Shipyards, op grond van de kwestieuze bepaling, kon besparen zo'n 34 miljoen EUR bedraagt. In een recente verklaring doet klager ook opmerken dat het steunbedrag uit hoofde van artikel 5, lid 2, van de wet hoger ligt dan 1 miljoen EUR, terwijl de belastingvoordelen die Hellenic Shipyards uit hoofde van artikel 6, lid 4, kon krijgen, als volgt kunnen worden berekend: a) 14,625 miljoen EUR als compensatie voor de kapitaalreserve van 39 miljoen EUR; b) 4,66 miljoen EUR in verband met de kapitaalreserves van 43 miljoen EUR, 0,2 miljoen EUR en 3,4 miljoen EUR (volgens de mening van een Griekse belastingdeskundige), en c) een bedrag overeenstemmend met het bedrag van de 85,6 miljoen EUR kapitaalreserves.

(17)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


Top