This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 32004R0397
Council Regulation (EC) No 397/2004 of 2 March 2004 imposing a definitive anti-dumping duty on imports of cotton-type bed linen originating in Pakistan
Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan
Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan
PB L 66 van 4.3.2004, p. 1–14
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 05/03/2009: This act has been changed. Current consolidated version: 07/05/2008
Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan
Publicatieblad Nr. L 066 van 04/03/2004 blz. 0001 - 0014
Verordening (EG) nr. 397/2004 van de Raad van 2 maart 2004 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1) ("basisverordening"), met name op artikel 9, Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend, Overwegende hetgeen volgt: A. PROCEDURE 1. Inleiding (1) Op 18 december 2002 heeft de Commissie met een bericht ("bericht van inleiding") in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen de inleiding bekendgemaakt van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met synthetische of kunstmatige vezels of met vlas (waarbij vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, ("katoenhoudend beddenlinnen") uit Pakistan(2). (2) De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in november 2002 was ingediend door het "Committee of the Cotton and Allied Textile Industries of the European Communities" ("Eurocoton" of "de klager") namens producenten die een groot deel van de totale EG-productie van katoenhoudend beddenlinnen vertegenwoordigen. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal dat katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan met dumping werd ingevoerd zodat door de invoer van dit product aanmerkelijke schade was ontstaan werd voldoende geacht om tot de inleiding van een antidumpingprocedure over te gaan. (3) De Commissie heeft de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs en importeurs alsmede hun organisaties, de vertegenwoordigers van Pakistan, de klagende en de andere EG-producenten, de haar bekende organisaties van producenten alsmede de haar bekende gebruikers van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken om te worden gehoord. (4) Een aantal producenten/exporteurs in Pakistan alsmede EG-producenten, EG-gebruikers en importeurs hebben hun standpunt schriftelijk bekendgemaakt. Alle partijen die hiertoe binnen de termijn een verzoek hadden ingediend en die konden aantonen dat er bijzondere redenen waren om hen te horen, werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. (5) Aangevoerd werd dat meer dan 45 dagen waren verstreken tussen het indienen van de klacht en de datum van inleiding van de procedure. Volgens artikel 5, lid 1, van de basisverordening wordt een klacht geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of op de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie. Het ontvangstbewijs werd afgegeven op donderdag 31 oktober 2002. Daar vrijdag 1 november een openbare feestdag was, was de eerste werkdag na de dag van afgifte van het ontvangstbewijs door de Commissie maandag 4 november 2002. Daarom moet 4 november 2002 beschouwd worden als de dag waarop de klacht werd ingediend. (6) Het bericht van inleiding werd bekendgemaakt op 18 december 2002, hetgeen duidelijk binnen de termijn van 45 dagen is na het indienen van de klacht. Het bericht van inleiding werd dus bekendgemaakt binnen de termijn als vastgesteld in artikel 5, lid 9, van de basisverordening. 2. Steekproeven Producenten/exporteurs (7) Gezien het grote aantal producenten/exporteurs dat bij deze procedure is betrokken was de Commissie van oordeel dat het noodzakelijk kon zijn gebruik te maken van een steekproef overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening. (8) Om een steekproef te kunnen samenstellen werd de producenten/exporteurs verzocht zich binnen 15 dagen na de inleiding van de procedure bekend te maken en basisinformatie te verstrekken. (9) 178 ondernemingen hebben de gevraagde informatie verstrekt, waarvan 156 het betrokken product in de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 september 2002 ("onderzoektijdvak") zouden hebben geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd en bereid waren deel uit te maken van de steekproef. Deze ondernemingen werden aanvankelijk beschouwd als medewerkende ondernemingen. (10) Omdat geen van deze ondernemingen op de binnenlandse markt representatieve hoeveelheden van het betrokken product had verkocht, aan de hand waarvan, overeenkomstig artikel 2, leden 1, 2 en 6, van de basisverordening, de normale waarde kon worden vastgesteld, verzocht de Commissie de Pakistaanse autoriteiten contact op te nemen met andere bekende producenten van beddenlinnen die dit product wel op de binnenlandse markt hadden verkocht, zodat deze binnen een nieuwe termijn gegevens konden verstrekken over die verkoop. De Commissie heeft echter geen antwoord ontvangen waaruit bleek dat er ondernemingen waren die representatieve hoeveelheden op de binnenlandse markt hadden verkocht. (11) De Commissie heeft overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening een steekproef samengesteld uitgaande van het grootste representatieve uitvoervolume dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijze kon worden onderzocht in overleg met de producenten/exporteurs, de nationale autoriteiten en de bekende organisaties van producenten/exporteurs. De Commissie had aanvankelijk voorgesteld een steekproef samen te stellen van vijf ondernemingen die goed waren voor 29,5 % van de uitvoer uit Pakistan naar de Gemeenschap en had de Pakistaanse autoriteiten en de organisaties van exporteurs/producenten van dit voornemen in kennis gesteld. De nationale autoriteiten van Pakistan, de juridische vertegenwoordiger van een aantal van de ondernemingen en een organisatie van exporteurs stelde voor een aantal van de voorgestelde ondernemingen te vervangen door andere daar dit een meer representatief resultaat en een betere geografische spreiding zou opleveren en omdat dan ondernemingen zouden worden gekozen die deel hadden uitgemaakt van de steekproef in een eerdere antidumpingprocedure. Aan dit verzoek werd gevolg gegeven voor zover voldaan was aan de criteria van artikel 17, lid 1, van de basisverordening, d.w.z. dat de steekproef de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheid dekt die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kan worden onderzocht. In het licht hiervan werd de steekproef uitgebreid met de zesde grootste Pakistaanse exporteur. (12) De zes geselecteerde ondernemingen die in het onderzoektijdvak goed waren voor meer dan 32 % van de uitvoer van beddenlinnen uit Pakistan naar de Gemeenschap werd gevraagd de antidumpingvragenlijst te beantwoorden waarvan melding was gemaakt in het bericht van inleiding. (13) Drie niet in de steekproef opgenomen ondernemingen dienden een verzoek in om een individueel onderzoek. Gezien de omvang van de steekproef en de complexiteit van het onderzoek (vanwege het grote aantal productsoorten), deelde de Commissie deze ondernemingen mee dat zij eerst na de controles bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen en rekening houdend met de beschikbare tijd een definitief besluit zou nemen over individuele onderzoeken. Op grond van de in overweging 35 uiteengezette redenen werd niet voldaan aan de voorwaarden voor controles in Pakistan, zodat geen gevolg kon worden gegeven aan de verzoeken om een individueel onderzoek. EG-producenten (14) Gezien het grote aantal EG-producenten dat de klacht steunde, maakte de Commissie, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening, in het bericht van inleiding bekend voornemens te zijn een steekproef samen te stellen van EG-producenten, uitgaande van het grootste representatieve productie- en verkoopvolume dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. Zij verzocht de ondernemingen informatie te verstrekken over hun productie en verkoop van het betrokken product. (15) Op basis van de ontvangen antwoorden heeft de Commissie vijf ondernemingen in drie lidstaten geselecteerd. Bij de selectie werd het productie- en verkoopvolume in aanmerking genomen dat voor de markt als het meest representatief werd beschouwd. (16) De Commissie heeft de in de steekproef opgenomen ondernemingen een vragenlijst toegezonden. Twee van de vijf ondernemingen konden geen volledige lijst opstellen van alle transacties met niet-gelieerde afnemers in het onderzoektijdvak en werden derhalve beschouwd als ondernemingen die slechts gedeeltelijk medewerking hadden verleend. 3. Onderzoek (17) De vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten, de zes in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in Pakistan, drie producenten/exporteurs die om een individueel onderzoek hadden gevraagd en twee onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap hebben de vragenlijst beantwoord. (18) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap nodig had, ingewonnen en geverifieerd. Er vonden controlebezoeken plaats bij de volgende ondernemingen: EG-producenten: - Bierbaum Unternehmensgruppe GmbH & Co.KG, Duitsland; - Descamps S.A., Frankrijk; - Gabel Industria Tessile S.p.A., Italië; - Vanderschooten S.A., Frankrijk; - Vincenzo Zucchi S.p.A., Italië. Onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap: - Blanche Porte S.A., Frankrijk; - Richard Haworth, Verenigd Koninkrijk. Producenten/exporteurs in Pakistan: - Gul Ahmed Textile Mills Ltd, Karachi; - Al-Abid Silk Mills, Karachi (gedeeltelijke controle). (19) Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 oktober 2001 tot en met 30 september 2002. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak ("beoordelingsperiode"). (20) Omdat een aantal aspecten van dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap verder moesten worden onderzocht, werden geen voorlopige antidumpingmaatregelen genomen. B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT 1. Betrokken product (21) Het onderzoek heeft betrekking op beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met synthetische of kunstmatige vezels of met vlas (waarbij vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, ingedeeld onder de GN-codes ex 6302 21 00 (Taric-codes 6302 21 00*81, 6302 21 00*89 ), ex 6302 22 90 (Taric-code 6302 22 90*19 ), ex 6302 31 10 (Taric-code 6302 31 10*90 ), ex 6302 31 90 (Taric-code 6302 31 90*90 ) en ex 6302 32 90 (Taric-code 6302 32 90*19 ). Beddenlinnen omvat beddenlakens (hoeslakens of gewone lakens), dekbedovertrekken en kussenslopen, verpakt voor de verkoop in het klein, hetzij afzonderlijk, hetzij in stellen. (22) De weefsels van katoenhoudende vezels die gebruikt worden om het beddenlinnen te vervaardigen worden geïdentificeerd door twee paar nummers. Het eerste paar wijst op het nummer (of het gewicht) van het garen dat wordt gebruikt voor respectievelijk de schering en de inslag. Het tweede paar wijst op het aantal draden per centimeter of per inch voor respectievelijk de schering en de inslag. (23) De weefsels worden gebleekt, geverfd of bedrukt. Vervolgens worden zij gesneden en aan elkaar gestikt tot gewone lakens, hoeslakens, dekbedovertrekken en slopen. Het eindproduct wordt voor de verkoop verpakt, hetzij afzonderlijk hetzij in stellen. (24) Aangevoerd werd dat gebleekt beddenlinnen dat aan instellingen wordt verkocht van het onderzoek zou moeten worden uitgesloten omdat het niet kon worden beschouwd als een betrokken product. Gebleekt beddenlinnen zou i) in technisch opzicht verschillen van bedrukt en/of geverfd beddenlinnen; ii) niet kunnen worden vervangen door het product van de EG-producenten dat is gebaseerd op bedrukt en/of geverfd beddenlinnen; en iii) andere eindgebruikers hebben (ziekenhuizen en hotels). (25) Het onderzoek wees uit dat alle producten ongeacht de wijze waarop het weefsel is afgewerkt (bleken, verven, bedrukken), onderling uitwisselbaar zijn en op de EG-markt met elkaar concurreren. Verder werd vastgesteld dat in de Gemeenschap gebleekt beddenlinnen wordt vervaardigd en dat dit soort van het betrokken product niet uitsluitend wordt gebruikt door een specifieke categorie van gebruikers. (26) Ondanks de verschillende mogelijke productsoorten die voortvloeien uit verschillen in weefpatroon, afwerking van het weefsel, presentatie, maten, verpakking, enz., zijn al deze soorten in het kader van deze procedure als een en hetzelfde product te beschouwen, omdat zij dezelfde fysieke kenmerken en gebruiksdoeleinden hebben. 2. Soortgelijk product (27) De Commissie onderzocht of katoenhoudend beddenlinnen dat door de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt vervaardigd en op de EG-markt verkocht en katoenhoudend beddenlinnen dat in Pakistan wordt vervaardigd en aldaar en op de EG-markt wordt verkocht soortgelijke producten zijn. (28) Uit het onderzoek bleek dat, hoewel de weefsels op verschillende manieren kunnen worden afgewerkt (bleken, verven, bedrukken), alle eindproducten dezelfde fysieke kenmerken hebben en in wezen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt. (29) De conclusie was derhalve dat, hoewel er soms verschillen waren tussen de productsoorten die in de Gemeenschap werden vervaardigd en de productsoorten die uit Pakistan naar de Gemeenschap werden uitgevoerd, er geen verschillen waren in de fysieke basiskenmerken en toepassingen van de verschillende productsoorten en kwaliteiten van katoenhoudend beddenlinnen. Het product dat in Pakistan wordt vervaardigd en verkocht, het product dat vanuit Pakistan naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd en het door de EG-producenten vervaardigde en in de Gemeenschap verkochte product worden derhalve als soortgelijke producten beschouwd in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening. C. DUMPING Voorafgaande analyse van de gegevens die de in de steekproef opgenomen exporteurs hebben verstrekt (30) De zes in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben de vragenlijst beantwoord. Bij de aan de controlebezoeken voorafgaande analyse van de antwoorden bleek dat alle in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs te lage kosten hadden opgegeven, waardoor de winst bij verkoop in de Gemeenschap abnormaal hoog was. Bij vergelijking van de exportprijzen met de productiekosten die elke onderneming had opgegeven, bleek de winst bij de verkoop in de Gemeenschap te variëren van meer dan 20 % tot bijna 40 % per onderneming (gemiddeld meer dan 30 %), in procenten van de omzet. Deze marges weken sterk af van de gemiddelde negatieve winstmarges (-9,4 % over de omzet) van die ondernemingen bij uitvoer van het betrokken product naar andere landen en weken eveneens sterk af van de winstmarge van 1,6 % over de omzet die gemiddeld zou zijn gemaakt bij uitvoer van andere textielproducten, waaronder nauwverwante producten (verwerkte weefsels, tafellinnen, gordijnen) met een soortgelijke kostenstructuur, naar dezelfde soorten afnemers of zelfs naar dezelfde afnemers. Uit de gecontroleerde rekeningen over het onderzoektijdvak of over een periode die het grootste deel van het onderzoektijdvak bestreek, bleek dat de betrokken ondernemingen, die vrijwel uitsluitend textielproducten vervaardigen en verkopen, gemiddeld een winst over de omzet hadden gemaakt van ongeveer 5 %. (31) Afgezien van het feit dat de opgegeven winsten bij uitvoer naar de Gemeenschap commercieel gezien onmogelijk leken, stonden deze in sterk contrast tot alle andere informatie die hierover beschikbaar was, met inbegrip van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs zelf hadden verstrekt. (32) In hun opmerkingen over schade verklaarden de producenten/exporteurs dat het inherent is aan deze bedrijfstak, die gekenmerkt wordt door grote productievolumes en een sterke concurrentie, dat er geringe winsten op beddenlinnen worden gemaakt. Volgens hen zou een winstmarge van 2 % à 3 % redelijk zijn. Een andere producent/exporteur, die niet in de steekproefgroep was opgenomen, verklaarde dat 2 % à 5 % een normale winstmarge was. Na de bekendmaking betoogden alle producenten/exporteurs dat dergelijke verklaringen betrekking hadden op de winstgevendheid van hun uitvoer van beddenlinnen naar de Gemeenschap. Deze verklaringen zouden betrekking hebben gehad op de winstmarges die redelijk werden geacht voor de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De verklaringen, echter, (i) werden afgelegd tijdens een hoorzitting; (ii) hadden betrekking op de beddenlinnenbedrijfstak in het algemeen; en (iii) werden voorts bevestigd door antwoorden op specifieke vragen over de winstgevendheid van de Pakistaanse uitvoer van beddenlinnen naar de Gemeenschap. Bovendien werd soortgelijke informatie verstrekt door een onafhankelijke agent die namens de importeurs optrad. Voorts is het algemeen bekend dat er op de EG-markt voor beddenlinnen een sterke concurrentie heerst. Gezien de talrijke aanbieders op deze open markt kunnen de door de Pakistaanse producenten/exporteurs opgegeven winstmarges niet als geloofwaardig worden beschouwd. (33) Alle beschikbare informatie wees erop dat de opgegeven winstcijfers te hoog waren. Daar de opgegeven exportprijzen overeenstemden met de Eurostat-gegevens, kon redelijkerwijs worden verondersteld dat dit een gevolg was van te laag opgegeven productiekosten. Dit is des te meer van belang daar de normale waarde moest worden berekend aan de hand van de productiekosten wegens het ontbreken van een representatieve verkoop op de binnenlandse markt. Verstoring van de controlebezoeken (34) De Commissie heeft getracht de zeer ongeloofwaardige cijfers die de zes in de steekproef opgenomen ondernemingen in hun antwoord op de antidumpingvraaglijst hadden verstrekt overeenkomstig artikel 16 van de basisverordening te verifiëren. (35) Tijdens het bezoek aan de tweede onderneming ontving de Commissie een anonieme brief waarin de ambtenaren die de controle uitvoerden persoonlijk met de dood werden bedreigd. Gezien de persoonlijke aard van deze doodsbedreiging, was de Commissie van oordeel dat niet was voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden om een controle te kunnen uitvoeren en dat het onderzoek hierdoor ernstig werd belemmerd. De controlebezoeken moesten derhalve worden onderbroken. (36) Daarom kon slechts een volledige controle worden uitgevoerd bij één producent/exporteur en een gedeeltelijke controle bij een andere producent/exporteur. De uitvoer van beide ondernemingen was goed voor meer dan 50 % van de totale cif-waarde bij uitvoer naar de Gemeenschap van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs. Resultaten van de gedeeltelijke controles ter plaatse (37) Bij de controle bij de eerste onderneming bleek dat deze misleidende informatie had verstrekt over haar kosten en prijzen. Hoewel de onderneming had verklaard dat zij een gedetailleerde boekhouding had bijgehouden van de kosten van het betrokken product, werd ter plaatse verklaard dat een dergelijke boekhouding of andere documentatie niet beschikbaar was. Dit betekende dat uit de boekhouding niet kon worden opgemaakt of de opgegeven kosten in verband met de productie en verkoop van het betrokken product nauwkeurig waren en redelijk waren weergegeven. Zelfs toen de onderneming erop werd gewezen dat dergelijk bewijsmateriaal aanwezig zou moeten zijn, gezien de informatie die zij zelf had verstrekt, werd geen toegang verleend tot dit bewijsmateriaal. Voorts werd verzocht om informatie over de kosten van het betrokken product bij uitvoer naar andere landen, maar ook deze werd niet verstrekt. (38) Voorts bleek dat de boekhouding niet in overeenstemming was met de boekhoudbeginselen die in Pakistan algemeen zijn aanvaard (Generally accepted accounting principles, "GAAP"), met name wat betreft de voorraadwaardering. Voorts erkende de onderneming ter plaatse, in overeenstemming met de overige beschikbare informatie (zie overweging 32), dat er op de EG-markt inderdaad sprake was van een sterke concurrentie tussen de verschillende exportlanden, hetgeen er ook op wees dat de door deze onderneming opgegeven hoge winstcijfers voor de verkoop van het betrokken product inderdaad onrealistisch waren. (39) Bij de gedeeltelijke controle die ten kantore van de tweede onderneming werd uitgevoerd bleek dat de prijzen bij de uitvoer van beddenlinnen naar de Gemeenschap en andere markten weinig verschilden en dat de door de onderneming opgegeven winstmarges daarom niet sterk konden uiteenlopen. De opgegeven winst bij uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap was aanmerkelijk hoger dan op de binnenlandse markt en bij onderhandelingen met afnemers. Er was geen bewijsmateriaal waaruit bleek dat de uitvoer van beddenlinnen naar de Gemeenschap aanzienlijk winstgevender was dan de uitvoer van beddenlinnen naar andere landen. Informatie over de productiekosten en de voorraadwaardering van het betrokken product, die beschikbaar had moeten zijn, kon bovendien niet worden gecontroleerd. (40) Gezien de in overweging 35 beschreven situatie moest de Commissie concluderen dat de informatie die de overige in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs hadden verstrekt niet kon worden gecontroleerd, omdat de controlebezoeken moesten worden onderbroken. (41) Artikel 18, lid 1 van de basisverordening bepaalt dat indien een belanghebbende onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekt, deze buiten beschouwing worden gelaten en dat van de beschikbare gegevens gebruik kan worden gemaakt. Bij de controlebezoeken kon de redelijke veronderstelling niet worden weerlegd dat elk van de overige in de steekproef opgenomen ondernemingen onjuiste informatie had verstrekt. De gegevens over kosten en winst konden niet als zodanig worden aanvaard, omdat deze niet konden worden gecontroleerd en uit de beschikbare informatie duidelijk bleek dat deze gegevens onjuist waren. De conclusie was derhalve dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen medewerking hadden verleend in de zin van artikel 18, lid 1, van de basisverordening. (42) Overeenkomstig artikel 17, lid 4, van de basisverordening kan, wanneer enkele of alle geselecteerde partijen medewerking weigeren in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, een nieuwe steekproef worden samengesteld. De bedreigingen aan het adres van de ambtenaren van de Commissie zijn echter nog niet opgeheven en niets wees erop dat deze bedreiging beperkt was tot de controlebezoeken van de ambtenaren van de Commissie aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. De Commissie kon daarom geen nieuwe steekproef samenstellen en controlebezoeken afleggen en moest derhalve, overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening, conclusies trekken aan de hand van de beschikbare gegevens. (43) De producenten/exporteurs werd meegedeeld dat de Commissie had vastgesteld dat zij onjuiste of misleidende inlichtingen hadden verstrekt. Deze informatie kon daarom niet worden gebruikt en overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening zou gebruik worden gemaakt van de beschikbare gegevens. De producenten/exporteurs werden in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn uitleg te geven, overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening. (44) Overeenkomstig artikel 18, lid 1, kan, wanneer onjuiste of misleidende inlichtingen worden verstrekt, deze buiten beschouwing worden gelaten en van de beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. De Commissie onderzocht de beschikbare gegevens aan de hand waarvan zij de dumpingmarge zou kunnen berekenen, dat wil zeggen de klacht, de antwoorden van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs op de vragenlijst en van de drie overige producenten/exporteurs die overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek hadden verzocht, de informatie die verschillende belanghebbenden hadden verstrekt en de officiële invoerstatistieken van Eurostat. (45) Volgens de door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediende klacht zou de dumpingmarge 45,1 % bedragen, maar de gegevens die waren gebruikt om de dumpingmarge te berekenen bleken minder representatief te zijn dan de gegevens die de producenten/exporteurs hadden verstrekt, met name over de verschillende soorten van het betrokken product die uit Pakistan waren uitgevoerd. (46) Ook de antwoorden op de antidumpingvragenlijst van de drie ondernemingen die om een individueel onderzoek hadden verzocht, werden onderzocht waarbij bleek dat deze grote leemten vertoonden en dermate onnauwkeurig waren dat het aan de hand daarvan moeilijk zou zijn om tot redelijk betrouwbare conclusies te komen. (47) Ondanks het feit dat de antwoorden van de producenten/exporteurs op de vragen om de steekproef te kunnen samenstellen enige onjuiste gegevens bevatte, was de Commissie van oordeel dat deze tot op zekere hoogte konden worden gebruikt als de best beschikbare gegevens. Wanneer deze gegevens werden tegengesproken door de conclusies van de controle ter plaatse en de informatie die de producenten/exporteurs later hadden verstrekt, werden deze vanzelfsprekend gecorrigeerd. (48) Volgens artikel 18 van de basisverordening kan het gebruik van beschikbare gegevens voor de belanghebbende minder gunstige resultaten opleveren dan wanneer hij wel medewerking had verleend. Omdat de dumpingmarge van toepassing zal zijn op alle producenten/exporteurs van het betrokken product in Pakistan, is de Commissie zeer zorgvuldig te werk gegaan om het strafelement voor niet-medewerking uit te sluiten. Noodzaak om een algemene dumpingmarge te berekenen (49) De informatie die de belanghebbenden hadden verstrekt en die was gebruikt om de opgegeven kosten voor elk van de zes aanvankelijk in de steekproef opgenomen ondernemingen te corrigeren, bevatte verwijzingen naar een gemiddelde winstmarge bij uitvoer van het betrokken product van 2 % à 5 %. Deze marge werd tevens bevestigd door de producenten/exporteurs zelf en werd als redelijk beschouwd zoals vermeld in overweging 32. Deze winstmarge die weliswaar als een gemiddelde gold voor alle producenten/exporteurs zou evenwel niet noodzakelijkerwijze de winstmarge van toepassing op elke afzonderlijke onderneming weergeven. Gezien het gegeven dat de beschikbare informatie de Commissie enkel in staat stelde om een gemiddelde winstmarge op exporten van het betrokken product te berekenen werd het passend gevonden een algemene dumpingmarge te berekenen voor alle producenten/exporteurs. (50) De producenten/exporteurs verklaarden dat voor elke exporteur een individuele dumpingmarge had moeten worden vastgesteld. Uit de berekeningen zou volgens hen blijken dat de Commissie dergelijke dumpingmarges zou kunnen berekenen. (51) De behoefte om een globale dumpingmarge te berekenen is het resultaat van de volgende overwegingen: De winstmarges op de uitvoerverkoop die door de producenten/exporteurs in hun antwoorden op de vragenlijsten werden voorgelegd konden niet worden gebruikt en moesten daarom gecorrigeerd worden. Deze correctie werd gedaan door voor alle producenten/exporteurs een winstmarge op de uitvoerverkoop van 3,5 % te gebruiken (de kwestie wordt geheel verklaard in overweging 56). Dit betekende ook dat de toewijzingen van productiekosten van het betrokken product zoals die in de antwoorden op de vragenlijst waren voorgesteld niet correct waren en daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening moesten worden aangepast. De verkeerd gemelde winst over de uitvoerverkoop had zodoende belangrijke gevolgen voor de kostentoewijzingen voor elke producent/exporteur. Een nog belangrijker reden om tot de conclusie te komen dat het ongepast zou zijn om een individueel anti-dumpingrecht voor elke individuele uitvoerende producent te specificeren is het feit dat een gemiddelde winstmarge als beschikbare gegevens moest worden gebruikt voor alle uitvoerende producenten. De eigenlijke aard van een gemiddelde winstmarge brengt namelijk met zich mee dat de overeenkomstige individuele winstmarges in zekere zin zullen variëren. In dit geval was de variatie belangrijk aangezien de geciteerde winstmarges varieerden van 2 % tot 5 %. Met andere woorden, terwijl de Instellingen redelijk tevreden zijn dat de gebruikte gemiddelde winstmarge passend is, is deze gemiddelde winstmarge - gezien de belangrijke gevolgen voor de andere elementen van de geconstrueerde normale waarde en derhalve voor de dumping berekeningen in het algemeen - duidelijk geen basis om een individueel anti-dumpingrecht te specificeren. Dit zou leiden tot onverdedigbaar hoge dumpingmarges voor sommige producenten/exporteurs en tot onverdedigbaar lage dumpingmarges voor andere producenten/exporteurs in vergelijking met een situatie waarin de echte individuele winstcijfers, d.w.z. die vastgesteld in het geval van volledige samenwerking, zouden zijn gebruikt. Zodoende leidde het feit dat een gemiddeld winstcijfer moest worden gebruikt voor de uitvoerverkoop van het betrokken product intrinsiek tot een koppeling met de bepalingen voor elke afzonderlijke producent. (52) De uitvoerende producenten beweerden dat het feit dat zij bij mededeling van feiten en overwegingen individuele berekeningen en individuele dumping bedragen hebben ontvangen aantoont dat de Instellingen ook individuele anti-dumpingrechten voor hen hadden kunnen specificeren. Nochtans, de kwestie dat een individueel anti-dumpingrecht niet passend is om de hierboven geschetste redenen moet niet worden verward met de informatie die aan elke individuele producent/exporteur in het kader van mededeling van feiten en overwegingen werd verstrekt. Om transparantie te verzekeren en elke individuele producent/exporteur in staat te stellen om de berekeningen van de Commissie te controleren ontving elke producent/exporteur namelijk de volledige berekening waarin ook de bovengenoemde winstmarge van 3,5 % was opgenomen. Maar dit zet geen vraagtekens bij de redenen voor een landelijke dumpingmarge/anti-dumpingrecht zoals samengevat in de voorafgaande paragraaf. Normale waarde (53) Omdat de binnenlandse verkoop van het betrokken product van de in de steekproef opgenomen ondernemingen minder was dan 5 % van de uitvoer van dat product naar de Gemeenschap, kon de normale waarde niet worden vastgesteld aan de hand van de binnenlandse verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening. (54) Omdat ook de overige producenten geen representatieve verkoop op de binnenlandse markt hadden, moest de normale waarde, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening, worden berekend door aan de productiekosten van de uitgevoerde soorten een redelijk bedrag toe te voegen voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten ("VAA-kosten") en voor winst, bepaald overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. (55) Zoals vermeld in overweging 41 is gebleken dat de opgegeven productiekosten, en als gevolg daarvan de winstmarges, onjuist waren. (56) Van de opgegeven productiekosten werden alleen de fabricagekosten gecorrigeerd omdat de opgegeven VAA-kosten overeen bleken te stemmen met de gecontroleerde rekeningen van de ondernemingen. De winst bij uitvoer van het betrokken product van elke onderneming die was geselecteerd voor de steekproef werd gecorrigeerd tot 3,5 % over de omzet, een gemiddelde van de winstmarges die normaal zouden zijn voor deze verkoop. Het bedrag dat overeenkwam met de verlaging van de winst bij uitvoer van het betrokken product werd op basis van de omzet toegerekend aan de uitvoer van andere producten en de binnenlandse verkoop om de totale winst in overeenstemming te brengen met de gecontroleerde rekeningen van de verschillende ondernemingen. (57) De producenten/exporteurs en twee organisaties voerden aan dat een dergelijke winstmarge niet als een redelijke winstmarge kon worden beschouwd voor de uitvoer van Pakistan naar de EG-markt terwijl tegelijkertijd een winstmarge van 6,5 % een passend minimum werd geacht voor de EG-bedrijfstak. (58) Zoals vermeld in overweging 105 had het onderzoek uitgewezen dat de Pakistaanse uitvoer een sterke positie innam op het laaggeprijsde marktsegment terwijl de verkoop van de EG-bedrijfstak hoofdzakelijk merkartikelen betrof. Op basis van deze factoren werd een dergelijk verschil in de winstgevendheid dan ook niet als onredelijk beschouwd. (59) De kostentoewijzingsmethoden die de ondernemingen uitsluitend voor dit onderzoek hadden uitgewerkt moesten op een aantal punten worden gecorrigeerd, zoals de toewijzing van de terugbetaling van rechten en de verpakkingskosten, op basis van de resultaten van de controles ter plaatse en de analyse van de antwoorden. (60) De opgegeven winst op de binnenlandse verkoop van de onderneming waarbij een volledige controle had plaatsgevonden moest worden gecorrigeerd om deze in overeenstemming te brengen met de algemeen aanvaarde boekhoudbeginselen die in Pakistan worden toegepast. (61) Omdat geen van de onderzochte producenten/exporteurs of enige andere bekende exporteur of producent over feitelijke gegevens beschikte over de VAA-kosten en de winst bij de productie en verkoop van het betrokken product en deze informatie evenmin kon worden verkregen voor dezelfde algemene categorie producten, moest, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c) van de basisverordening, gebruik worden gemaakt van elke andere redelijke methode om het bedrag van de VAA-kosten en de winst vast te stellen. (62) Voor de vaststelling van dit bedrag werd het gemiddelde genomen van de bedragen die de zes oorspronkelijk voor de steekproef geselecteerde ondernemingen hadden opgegeven voor VAA-kosten en winst bij de binnenlandse verkoop aan niet-gelieerde afnemers, na de in de overwegingen 56 en 60 vermelde correcties. Deze gegevens werden als een passende basis beschouwd, omdat zij betrekking hadden op de binnenlandse verkoop van textielproducten (waaronder garen, onbewerkte stoffen, verwerkte stoffen en kleding) aan niet-gelieerde afnemers en omdat slechts die gegevens beschikbaar waren over de binnenlandse verkoop in Pakistan. Er is niets dat erop wijst dat de aldus vastgestelde winst hoger is dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van producten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van Pakistan, zoals vereist bij artikel 2, lid 6, onder c) van de basisverordening. Exportprijs (63) Onderzocht werd of de door de producenten/exporteurs opgegeven exportprijzen juist waren. Alle beschikbare informatie, met inbegrip van die welke was verkregen bij de gedeeltelijke controle in Pakistan, bij de importeurs en de Eurostatgegevens wezen erop dat deze correct waren. (64) Alle ondernemingen voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening werden de exportprijzen derhalve vastgesteld op basis van de prijzen die deze importeurs werkelijk hadden betaald of moesten betalen. (65) Op verzoek van de betrokken ondernemingen werd de uitvoer van verouderde voorraden en via luchtvracht bij de dumpingberekening buiten beschouwing gelaten omdat deze verkoop niet zou hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties. Deze verkoop maakte een te verwaarlozen deel uit van de opgegeven uitvoertransacties. Vergelijking (66) Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs werden, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, correcties toegepast om rekening te houden met kosten die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Zo werden correcties toegepast voor de kosten van invoerheffingen en indirecte belastingen, kortingen en rabatten, vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, verpakking, krediet, commissies en omwisseling van valuta. (67) Alle ondernemingen vroegen om een correctie voor de terugbetaling van rechten overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening. De door de Pakistaanse overheid terugbetaalde bedragen waren echter hoger dan de invoerheffingen of indirecte belastingen die waren betaald op de in het betrokken product verwerkte materialen. De Commissie heeft uitsluitend correcties toegepast voor de kosten van deze heffingen die voor de in het betrokken product verwerkte materialen moesten worden betaald wanneer dat voor verbruik in het exportland was bestemd, maar die werden terugbetaald indien het naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. (68) De producenten/exporteurs voerden aan dat de correctie voor de terugbetaling van rechten zou moeten worden toegekend voor het volledige bedrag dat door de Pakistaanse overheid wordt terugbetaald ongeacht of deze rechten werden betaald door de producenten/exporteurs of de plaatselijke leveranciers van materialen. Er was echter geen bewijsmateriaal dat er op wees dat de bij plaatselijke leveranciers aangekochte materialen onderworpen waren aan invoerrechten of indirecte belastingen. Dit argument werd derhalve afgewezen. Dumpingmarge (69) Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de dumpingmarge vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort. (70) De aldus berekende gemiddelde dumpingmarge, die van toepassing is op alle Pakistaanse producenten/exporteurs, is 13,1 % van de netto-cifprijs franco grens-Gemeenschap, vóór inklaring. D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP (71) In de Gemeenschap wordt het betrokken product vervaardigd door: - producenten namens wie de klacht werd ingediend; alle producenten die voor de steekproef werden geselecteerd ("de in de steekproef opgenomen EG-producten") behoorden tot deze groep; - andere EG-producenten namens wie de klacht niet was ingediend en die geen medewerking hebben verleend aan het onderzoek. (72) De Commissie onderzocht of alle bovengenoemde ondernemingen konden worden beschouwd als EG-producenten in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. De productie van alle hierboven genoemde ondernemingen tezamen is de productie van de Gemeenschap. (73) Er waren 29 EG-producenten die medewerking verleenden aan het onderzoek van de Commissie, waaronder de vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten. Deze producenten vertegenwoordigden 45 % van de productie van katoenhoudend beddenlinnen van de Gemeenschap. Zij werden derhalve beschouwd als de "bedrijfstak van de Gemeenschap" in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. E. SCHADE 1. Inleiding (74) Omdat bij het onderzoek van de bedrijfstak van de Gemeenschap gebruik was gemaakt van een steekproef, werd de schade enerzijds onderzocht op basis van informatie over de ontwikkeling van productie, productiviteit, verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid en groei die was verzameld bij alle bedrijven die deel uitmaakten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en anderzijds op basis van informatie over de ontwikkeling van prijzen, winstgevendheid, kasstroom, vermogen om kapitaal aan te trekken, investeringen, voorraden, capaciteit, bezettingsgraad, rendement van de investeringen en lonen die was verzameld bij de in de steekproef opgenomen producenten. 2. Verbruik in de Gemeenschap (75) Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld door de omvang van de productie van de EG-producenten (volgens Eurocoton) te nemen, en daarvan de export (volgens Eurostat) af te trekken en de invoer uit Pakistan en andere derde landen (volgens Eurostat) weer op te tellen. Het zichtbare verbruik in de Gemeenschap gaf een gestage groei te zien, namelijk van 173651 ton in 1999 tot 199881 ton in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 15 %. 3. Invoer uit Pakistan a) Omvang en marktaandeel (76) De invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan steeg van 36000 ton in 1999 tot 49300 ton in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 37 %. Na een daling tot 31800 ton in 2000, was er een stijging tot 35500 ton in 2001. Van 2001 op het onderzoektijdvak steeg de invoer met bijna 14000 ton, d.w.z. met meer dan één derde. (77) Het overeenkomstige marktaandeel daalde van 20,7 % in 1999 tot 17,2 % in 2000 om vervolgens te stijgen tot 18,9 % in 2001 en 24,7 % in het onderzoektijdvak. b) Prijzen (78) De gemiddelde prijzen bij invoer uit Pakistan stegen van 5,95 EUR/kg in 1999 tot 6,81 EUR/kg in 2000. In de hieropvolgende jaren daalden zij tot 6,34 EUR/kg in 2001 en 5,93 EUR/kg in het onderzoektijdvak. c) Prijsonderbieding (79) Om de prijsonderbieding te onderzoeken werden de gewogen gemiddelde prijzen per productsoort van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij verkoop aan onafhankelijke afnemers op de EG-markt vergeleken met de overeenkomstige gewogen gemiddelde prijzen van beddenlinnen uit Pakistan. De vergelijking geschiedde na aftrek van kortingen. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden op het niveau af-fabriek gebracht. De prijzen van beddenlinnen uit Pakistan werden vastgesteld op cif-basis met een correctie voor de douanerechten en kosten na invoer. (80) Bij deze vergelijking bleek dat beddenlinnen uit Pakistan in het onderzoektijdvak in de Gemeenschap werd verkocht tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap met meer dan 50 % onderboden. 4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (81) Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische indicatoren die de situatie van die bedrijfstak weergeven. (82) Onderzocht werd of de bedrijfstak van de Gemeenschap nog aan het herstellen is van de gevolgen van eerdere subsidiëring of dumping, maar er waren geen aanwijzingen dat dit het geval was. (83) Aangevoerd werd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade had ondervonden, daar deze door contingenten was beschermd. Het is waar dat in het onderzoektijdvak contingenten van toepassing waren. De rechtsgrond van deze contingenten was de WTO-overeenkomst inzake textiel en kledingproducten, volgens welke deze contingenten op 31 december 2004 zullen vervallen. De hoeveelheden die in het kader van deze contingenten kunnen worden ingevoerd stemmen overeen met een aanzienlijk deel van de EG-markt. Op grond van de verbruikscijfers voor het onderzoektijdvak komt het contingent voor Pakistan voor 2002 overeen met ongeveer 25 % van de EG-markt. Voorts wordt erop gewezen dat de omvang van deze textielcontingenten het resultaat is van onderhandelingen buiten het analytisch kader waarin de basisverordening voorziet. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de contingenten van invloed zijn geweest op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, is de loutere aanwezigheid van contingenten niet voldoende om te voorkomen dat deze bedrijfstak schade lijdt. Uit de analyse van de cijfers in onderhavig geval blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak schade heeft geleden, ondanks de contingenten. De claim wordt daarom afgewezen. a) Gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel - Productie, werkgelegenheid en productiviteit (84) De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in geringe mate, namelijk van 37700 ton in 1999 tot 39500 in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 5 %. (85) Het aantal arbeidsplaatsen bleef vrijwel stabiel op ongeveer 5500. De productiviteit steeg daarom van 6,8 ton/werknemer in 1999 tot 7,2 ton/werknemer in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 6 %. - Omvang van de verkoop en marktaandeel (86) De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 4 %, namelijk van 36200 ton in 1999 tot 37800 ton in het onderzoektijdvak. De verkoop was in 2001 tot 38300 ton gestegen, maar was in het onderzoektijdvak weer gedaald. De omzet steeg van 410 miljoen EUR in 1999 tot 441 miljoen EUR in 2001, maar daalde vervolgens met 5 procentpunt tot 420 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. (87) Ondanks het feit dat het verbruik op de EG-markt met 15 % steeg, ging het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak omlaag, namelijk van 20,8 % tot 18,9 %. Het marktaandeel fluctueerde rond de 20 % in 1999-2001 en daalde van 2001 tot in het onderzoektijdvak met 1,5 procentpunten. - Groei (88) Hoewel het verbruik in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 15 % steeg, liet de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap een stijging zien van slechts 4 %. De totale invoer steeg in dezelfde periode daarentegen met 35 %, met de belangrijkste stijging van 120000 ton in 2001 tot 139000 ton in het onderzoektijdvak. Terwijl het marktaandeel van beddenlinnen uit alle andere landen met meer dan 10 procentpunten steeg, nam het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap af van 20,8 % tot 18,9 %. Dit betekent dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet adequaat kon deelnemen aan de groei van de markt in de beoordelingsperiode (van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak). b) Gegevens over de in de steekproef opgenomen EG-producenten - Voorraden, capaciteit en bezettingsgraad (89) De voorraden fluctueerden aanzienlijk omdat hoofdzakelijk op order wordt geproduceerd en nauwelijks voorraden worden aangelegd. Hoewel de voorraden bij de in de steekproef opgenomen EG-producenten stegen, waren deze producenten van oordeel dat dit in hun geval geen schade-indicator was, omdat sterke fluctuaties van voorraden specifiek zijn voor hun bedrijfstak. (90) Bij vrijwel alle in de steekproef opgenomen EG-producenten kon de productiecapaciteit moeilijk worden vastgesteld omdat de productie van beddenlinnen sterk geïndividualiseerd is en verschillende machinecombinaties vereist. Het is derhalve onmogelijk een algemene conclusie te trekken inzake de productiecapaciteit van afzonderlijke machines. Bovendien wordt een deel van het productieproces door een aantal van de in de steekproef opgenomen producenten uitbesteed. (91) Voor producten die worden bedrukt, werd geoordeeld dat de afdeling die het linnen bedrukt doorslaggevend is voor de productiecapaciteit voor bedrukt beddenlinnen van alle in de steekproef opgenomen EG-producenten. De bezettingsgraad van deze afdeling was gestaag gedaald van 90 % tot 82 %. - Prijzen (92) De gemiddelde prijs per kg van de in de steekproef opgenomen EG-producenten steeg in de beoordelingsperiode van 13,3 EUR tot 14,2 EUR. Hierbij moet worden bedacht dat deze gemiddelde prijs zowel betrekking heeft op duur als op goedkoop beddenlinnen en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen was over te schakelen op duurdere producten, gezien de aanvoer van goedkope artikelen uit derde landen op de massamarkt van goedkope artikelen. De gemiddelde verkoopprijs per kg van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel stegen daarentegen marginaal, namelijk van 11,3 EUR in 1999 tot 11,5 EUR in 2001, maar daalden in het onderzoektijdvak tot 11,1 EUR. - Investeringen en het vermogen om kapitaal aan te trekken (93) Van 1999 tot 2001 daalde de investeringen van 7 miljoen EUR tot 2,5 miljoen EUR. Van 2001 tot en met het onderzoektijdvak bleven de investeringen vrijwel stabiel en bedroegen zij in het onderzoektijdvak slechts 41 % van de investeringen in 1999. (94) De bedrijfstak van de Gemeenschap had niet verklaard dat er problemen waren geweest om kapitaal aan te trekken voor zijn activiteiten en er waren ook geen aanwijzingen dat dit het geval was geweest. (95) Aangevoerd werd dat de daling van de investeringen niet wijst op schade omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet had verklaard dat er problemen waren geweest om aan kapitaal te komen. Dit argument moest worden afgewezen omdat de daling van nieuwe investeringen geen verband houdt met problemen om aan kapitaal te kopen doch werd veroorzaakt door het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap en door de felle druk op de prijzen op de EG-markt. - Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom (96) De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen EG-producenten daalde in de beoordelingsperiode aanzienlijk, namelijk van 7,7 % in 1999 tot 4,4 % in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 42 %. Het rendement van de investeringen volgde dezelfde trend en daalde van 10,5 % in 1999 tot 5,9 % in het onderzoektijdvak, een daling van 44 %. (97) De Pakistaanse producenten/exporteurs verklaarden dat de daling van de winstgevendheid van de vijf in de steekproef opgenomen ondernemingen overeenkomt met de loonsverhogingen. Zoals hieronder uiteengezet daalden de gemiddelde arbeidskosten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen in reële termen met ongeveer 3,6 %. Voorts zijn de lonen slechts één van de talloze kostenelementen van het productieproces en vormt een loonsverhoging op zich dan ook niet automatisch een daling van de winstgevendheid van een onderneming. Dit argument moest derhalve worden afgewezen. (98) De kasstroom die door het betrokken product wordt gegenereerd daalde van 16,8 miljoen EUR in 1999 tot 11,3 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. De sterkste daling deed zich voor in 2000, toen de kasstroom met 27 % achteruitging. In het onderzoektijdvak daalde de kasstroom met nog eens 5 %. Omdat de kasstroom wordt beïnvloed door fluctuaties van de voorraden is deze slechts in beperkte mate een relevante indicator. De negatieve ontwikkeling van de kasstroom in de beoordelingsperiode stemt echter overeen met andere economische indicatoren en bevestigt daarmee de ongunstige ontwikkeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en moet daarom niet als insignificant worden beschouwd. - Lonen (99) De loonkosten stegen in de beoordelingsperiode met 3,3 %, namelijk van 35,2 miljoen EUR in 1999 tot 36,3 miljoen EUR in het onderzoektijdvak. Omdat het aantal werknemers vrijwel stabiel was, stegen de gemiddelde loonkosten van 29100 EUR (afgeronde cijfers) tot 30300 EUR, d.w.z. met 4,2 %. Deze stijgingen zijn nominaal en liggen aanzienlijk onder de stijging van de consumentenprijzen met 7,8 % in de beoordelingsperiode, hetgeen betekent dat de reële lonen met 3,6 % zijn gedaald. - Omvang van de dumping (100) Gezien de omvang van de invoer met dumping en de prijs van deze producten kunnen de gevolgen van de dumpingmarge, die ook aanzienlijk is, niet als te verwaarlozen worden beschouwd. 5. Conclusie (101) Onderzoek van de hierboven vermelde factoren wijst uit dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode (van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak) achteruitging. In die periode daalde de winstgevendheid aanzienlijk en het marktaandeel kromp met 9,1 %. Bij de in de steekproef opgenomen EG-producenten werd een aanzienlijke daling waargenomen van investeringen, winstgevendheid, rendement van de investeringen en kasstroom. Het aantal arbeidsplaatsen bleef vrijwel stabiel. Een aantal indicatoren wezen op een gunstige ontwikkeling: omzet en verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap stegen enigszins. Productiviteit en lonen stegen marginaal. De gemiddelde verkoopprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten stegen in de beoordelingsperiode enigszins, hetgeen echter deels het gevolg was van een overschakeling op de productie van duurdere producten. In die periode steeg het verbruik in de Gemeenschap echter met 15 %, terwijl het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 9,1 % daalde. Bovendien daalden de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in die periode. (102) Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. F. OORZAKELIJK VERBAND 1. Inleiding (103) Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping uit Pakistan heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de met invoer met dumping, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat door deze andere factoren veroorzaakte schade aan de invoer met dumping werd toegeschreven. 2. Gevolgen van de invoer met dumping (104) De invoer van katoenhoudend beddenlinnen uit Pakistan steeg van 36000 ton in 1999 tot 49300 ton in het onderzoektijdvak, d.w.z. met 37 %. Na een lichte daling tussen 1999 en 2000 herstelde de invoer zich in 2001 en steeg in het onderzoektijdvak met 13900 ton. Het overeenkomstige marktaandeel daalde aanvankelijk van 20,7 % in 1999 tot 17,2 % in 2000. Vervolgens liet het een aanmerkelijke stijging zien tot 24,7 % tijdens het onderzoektijdvak. (105) Bij de analyse van de gevolgen van invoer met dumping werd vastgesteld dat bij het betrokken product vooral op prijs worden geconcurreerd. De afnemers bepalen het ontwerp en de kwaliteit van het product dat zij bestellen. Alvorens een order te plaatsen bij een producent/exporteur in Pakistan, geven importeurs/handelaars alle kenmerken van het te leveren product (ontwerp, kleur, kwaliteit, maten...) op en vergelijken de offertes van de verschillende producenten hoofdzakelijk op basis van de prijs, omdat alle andere elementen al zijn vastgelegd in de offerteaanvraag of het resultaat zijn van de inspanningen van de importeur zelf (bv. het voorzien van een handelsmerk). Beddenlinnen uit Pakistan bleek aanzienlijk goedkoper dan door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd beddenlinnen en ook goedkoper dan beddenlinnen uit andere derde landen. Bovendien bleven de prijzen van beddenlinnen uit Pakistan in het onderzoektijdvak nog dalen. Voorts bleek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zich grotendeels had moeten terugtrekken uit het goedkope marktsegment, waar beddenlinnen uit Pakistan sterk aanwezig was, hetgeen het oorzakelijk verband onderstreept tussen de invoer met dumping uit Pakistan en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. (106) De gemiddelde prijzen bij invoer uit Pakistan oefenden druk uit op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en dwongen deze bedrijfstak enerzijds de prijzen te verlagen en anderzijds over te schakelen op duurdere producten. (107) Gezien de hoeveelheden en prijzen van het beddenlinnen uit Pakistan op de EG-markt oefenden deze producten een aanzienlijke neerwaartse druk uit op de omvang van de verkoop en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon zijn geringe verkoop in het goedkope marktsegment niet compenseren door de verkoop van duurdere niche-producten, zodat met name marktaandeel, investeringen, winstgevendheid en rendement van de investeringen van deze bedrijfstak achteruitgingen. Tevens werd vastgesteld dat de invoer met dumping en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap ondervond in de tijd samenvielen. 3. Gevolgen van andere factoren a) Gesubsidieerde invoer uit India (108) In het parallelle antisubsidieonderzoek werd vastgesteld dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer van gesubsidieerde producten uit India. Hoewel de invoer van gesubsidieerde producten uit India heeft bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, kan niet worden ontkend dat de invoer met dumping uit Pakistan, in aanzienlijke en steeds stijgende hoeveelheden, op zich, ook de oorzaak was van de aanmerkelijke schade. b) Invoer uit andere derde landen dan India en Pakistan (109) De invoer uit andere derde landen dan India en Pakistan steeg van 51400 ton in 1999 tot 75300 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van die landen steeg van 29,6 % in 1999 tot 37,7 % in het onderzoektijdvak. Het grootste deel van de invoer uit die landen komt uit Turkije. Gelet op de banden tussen Turkse ondernemingen en EG-ondernemingen is er hier sprake van een zekere marktintegratie, in de vorm van handel tussen Turkse producenten/exporteurs en EG-ondernemingen, die erop wijst dat het besluit om uit dat land in te voeren niet alleen verband houdt met de prijs. Dit wordt bevestigd door de gemiddelde prijzen van beddenlinnen uit Turkije die in het onderzoektijdvak ongeveer 45 % hoger waren dan die van beddenlinnen uit India en 34 % hoger dan die van beddenlinnen uit Pakistan. Het is derhalve niet waarschijnlijk dat invoer uit Turkije het oorzakelijk verband heeft verbroken tussen de invoer met dumping uit Pakistan en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. (110) Het marktaandeel van beddenlinnen uit de overige landen (bijv. Roemenië, Bangladesh en Egypte) afzonderlijk is aanzienlijk kleiner, namelijk minder dan 3,9 %, zodat het onwaarschijnlijk is dat aanmerkelijke schade aan de invoer uit die landen kan worden toegeschreven. (111) De gemiddelde prijs bij invoer uit andere landen dan India en Pakistan steeg van 7,18 EUR/kg in 1999 tot 7,47 EUR/kg in 2001 en daalde tot 7,40 EUR/kg in het onderzoektijdvak. In het onderzoektijdvak waren deze prijzen ongeveer 25 % hoger dan de prijzen bij invoer uit Pakistan. De invoer uit andere derde landen oefende derhalve niet in die mate druk uit op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap als de invoer uit Pakistan. Het marktaandeel van afzonderlijke landen in die groep was bovendien minder dan 4 %. Daarom wordt geconcludeerd dat invoer uit andere derde landen niet het oorzakelijk verband heeft verbroken tussen de invoer met dumping uit Pakistan en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. c) Inkrimping van de vraag (112) Aangevoerd werd dat de vraag naar door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigd beddenlinnen was gedaald, omdat die bedrijfstak zich concentreert op het duurdere marktsegment waar kleinere hoeveelheden worden verkocht. Zoals reeds eerder vermeld, daalde het verbruik van beddenlinnen in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode niet, maar steeg het. De meeste EG-producenten hebben verschillende productlijnen voor verschillende marktsegmenten. Op de duurdere merken wordt meer winst gemaakt, doch daarvan wordt veel minder verkocht. Om de bezettingsgraad te optimaliseren en de vaste productiekosten te dekken zou de bedrijfstak van de Gemeenschap ook grote hoeveelheden goedkope producten moeten verkopen. Er zijn geen aanwijzingen dat de vraag in het lage marktsegment is afgenomen. Dit segment wordt daarentegen steeds meer overgenomen door goedkope importproducten, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade lijdt. Gezien de algemene stijging van het verbruik - die niet beperkt is tot een bepaald marktsegment - kan de ontwikkeling van de vraag in de Gemeenschap daarom niet het oorzakelijk verband hebben verbroken tussen de invoer met dumping uit Pakistan en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. d) Invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap (113) Aangevoerd werd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf katoenhoudend beddenlinnen heeft ingevoerd uit Pakistan en zo zelf tot de schade heeft bijgedragen. In het onderzoektijdvak voerde evenwel slechts één in de steekproef opgenomen EG-producent beddenlinnen in uit Pakistan en de verkoop van dit beddenlinnen genereerde slechts een klein deel van de omzet van deze producent (ongeveer 2 %). De invoer van beddenlinnen uit Pakistan door de bedrijfstak van de Gemeenschap kan daarom niet worden beschouwd het oorzakelijk verband te hebben verbroken tussen de invoer met dumping uit Pakistan en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap als geheel heeft geleden. e) Exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap (114) De export van de in de steekproef opgenomen EG-producenten bedroeg slechts ongeveer 0,5 % van hun totale verkoop. Gezien het te verwaarlozen aandeel van de uitvoer in de totale activiteiten kan deze factor niet mede de oorzaak zijn geweest van de schade. f) Productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (115) De ontwikkeling van de productiviteit werd hierboven besproken onder "schade". Omdat de productiviteit was gestegen van 6,8 ton/werknemer in 1999 tot 7,2 ton/werknemer in het onderzoektijdvak, d.w.z. met ongeveer 6 %, kan deze factor niet mede de oorzaak zijn geweest van de schade. 4. Conclusie (116) De aanzienlijke stijging van de invoer uit Pakistan en van het daarmee overeenstemmende marktaandeel, voornamelijk tussen 2001 en het onderzoektijdvak, alsmede de aanzienlijke daling van de prijzen van die producten en de prijsonderbieding in het onderzoektijdvak vielen in de tijd samen met de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap ondervond. (117) Bij het parallelle antisubsidieonderzoek werd vastgesteld dat de invoer van gesubsidieerde producten uit India had bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had geleden. De gevolgen van deze invoer doen echter niet af aan de conclusie dat er een oorzakelijk verband is tussen die schade en de invoer met dumping uit Pakistan. De overige mogelijke oorzaken van schade, d.w.z. de invoer uit andere landen dan India en Pakistan, de vraag, de invoer door de bedrijfstak van de Gemeenschap alsmede de export en de productiviteit van deze bedrijfstak werden onderzocht, maar deze bleken het oorzakelijk verband tussen de invoer uit Pakistan en de schade niet te hebben verbroken. (118) Uitgaande van de hierboven vermelde analyse waarin een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer uit Pakistan in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP 1. Algemeen (119) Overeenkomstig artikel 21 van de basisverordening werd onderzocht of er, ondanks de conclusie inzake schadeveroorzakende dumping, dwingende redenen waren die tot de conclusie konden leiden dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap was maatregelen te nemen. De gevolgen werden onderzocht van het al dan niet nemen van maatregelen voor alle betrokkenen bij deze procedure. 2. Bedrijfstak van de Gemeenschap (120) De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft aanmerkelijke schade geleden. Deze bedrijfstak heeft bewezen gezond te zijn en op billijke marktvoorwaarden te kunnen concurreren. De schade die hij heeft ondervonden vloeide voort uit de concurrentie met gedumpte producten. Door de aanwezigheid van deze producten werd een aantal EG-producenten gedwongen de productie van katoenhoudend beddenlinnen te staken. (121) Geoordeeld wordt dat de concurrentie op de markt, na het nemen van maatregelen, weer eerlijk zal zijn. De bedrijfstak van de Gemeenschap zal dan meer kunnen verkopen tegen hogere prijzen en de winst te kunnen maken die nodig is om te investeren in zijn productiefaciliteiten. (122) Indien geen maatregelen worden genomen, zal de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruit blijven gaan. Hij zal niet meer kunnen investeren in nieuwe productiecapaciteit en kunnen concurreren met invoer uit derde landen. Een aantal ondernemingen zal de productie moeten staken en werknemers moeten ontslaan. (123) Daarom wordt geconcludeerd dat compenserende maatregelen in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap. 3. Importeurs en gebruikers (124) 17 importeurs en twee organisaties van importeurs werd een vragenlijst gestuurd. De Commissie ontving slechts twee antwoorden van onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap. (125) Voor beide importeurs vertegenwoordigde de verkoop van het betrokken product minder dan 5 % van hun totale omzet. De totale winstgevendheid van de importeurs lag tussen de 2 en 10 %. Omdat slechts een klein deel van de omzet van de beide importeurs wordt gegenereerd door de verkoop van het betrokken product uit Pakistan en veel landen niet aan antidumpingrechten of compenserende rechten zijn onderworpen, kunnen de gevolgen van antidumpingrechten voor deze importeurs als gering worden beschouwd. (126) Zes gebruikers en één organisatie van gebruikers werd een vragenlijst gestuurd. De Commissie ontving geen antwoord op van gebruikers, doch Ikea en de Foreign Trade Association hebben een aantal argumenten aangevoerd. (127) De bedrijfstak van de Gemeenschap zou volgens hen niet kunnen voldoen aan de totale vraag naar beddenlinnen in de Gemeenschap. De maatregelen zijn echter niet bedoeld om de invoer in de Gemeenschap te belemmeren, doch moeten ervoor zorgen dat deze niet tegen schadeveroorzakende dumpingprijzen plaatsvindt. Er zal nog voldoende beddenlinnen uit verschillende bronnen worden ingevoerd om aan een groot deel van de vraag in de Gemeenschap te voldoen. Omdat veel landen niet zijn onderworpen aan antidumpingrechten of compenserende rechten worden geen tekorten verwacht. (128) De goedkope invoer van beddenlinnen zou voorts noodzakelijk zijn voor de eindconsument alsmede voor de "institutionele" afnemers zoals hotels, ziekenhuizen, enz. omdat producten in het lagere marktsegment niet worden geproduceerd door de EG-producenten. Bij het onderzoek bleek evenwel dat de vijf in de steekproef opgenomen EG-producenten deze producten nog steeds produceren. Er waren geen technische redenen waarom de productie van deze producten in de Gemeenschap niet zou kunnen worden verhoogd. Bovendien zijn veel landen niet onderworpen aan antidumpingrechten of compenserende rechten, hetgeen betekent dat er nog alternatieve leveranciers op de markt aanwezig zullen zijn. 4. Conclusie (129) Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat er uit hoofde van het belang van de Gemeenschap geen dwingende redenen zijn om in dit geval geen antidumpingrechten in te stellen. H. ANTIDUMPINGMAATREGELEN 1. Definitieve maatregelen (130) Om verdere schade door invoer met dumping te voorkomen, wordt het noodzakelijk geacht antidumpingmaatregelen te nemen. (131) Om de hoogte van deze rechten te bepalen werd rekening gehouden met de dumpingmarges en het bedrag aan rechten dat noodzakelijk is om een einde te maken aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt. (132) Rekening houdend met de gemiddelde winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1999 en 2000, werd een winst van 6,5 % van de omzet beschouwd als het minimum dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping had kunnen maken. De noodzakelijke prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld door vergelijking van de gewogen gemiddelde invoerprijs, die was vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding, met de niet-schadeveroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de EG-markt. De niet-schadeveroorzakende prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap te corrigeren met het verlies/de winst in het onderzoektijdvak en te vermeerderen met bovengenoemde winstmarge. Het aldus gevonden verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerwaarde. (133) Betoogd werd door de Pakistaanse producenten/exporteurs dat de winstmarge van 6,5 % over de omzet hoger was dan de passende minimumwinst die in andere onderzoeken met betrekking tot hetzelfde product was vastgesteld. Dit argument moest worden afgewezen omdat de passende minimumwinst die de bedrijfstak van de Gemeenschap zou kunnen hebben verwacht indien er geen sprake zou zijn geweest van schadeveroorzakende dumping opnieuw wordt vastgesteld op basis van de specifieke omstandigheden van elke procedure rekening houdend met de marktomstandigheden en de eerdere resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap in die procedure. In dit geval werd vastgesteld dat een winstmarge van 6,5 % een passend minimum werd geacht, berekend als gemiddelde winstmarge was van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1999 en 2000. (134) Omdat de schademarge hoger was dan de dumpingmarge dienen de definitieve maatregelen op de dumpingmarge te worden afgestemd. 2. Verbintenis (135) De Pakistaanse producenten/exporteurs dienden een voorstel in voor een prijsverbintenis. Bij deze procedure waren echter meer dan 170 exporteurs betrokken en beddenlinnen wordt gekenmerkt door honderden verschillende productsoorten met een aantal kenmerken die bij invoer niet eenvoudig zijn te onderscheiden. Het is hierdoor vrijwel onmogelijk zinnige minimumprijzen te bepalen voor elke productsoort waarop de Commissie naar behoren toezicht kan houden. Als gevolg van het groot aantal exporteurs zou toezicht op een prijsverbintenis in de praktijk niet haalbaar zijn. (136) De voorgestelde categorieën van het betrokken product waarvoor een verbintenis was aangeboden waren niet geschikt omdat er binnen elke categorie belangrijke prijsverschillen zouden zijn. Voorts zou met de voorgestelde prijzen de schadelijke dumping niet worden opgeheven. (137) Onder deze omstandigheden was de Commissie van oordeel dat een prijsverbintenis praktisch niet haalbaar was en niet kon worden aanvaard, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op beddenlinnen van katoenvezels, zuiver of gemengd met kunstmatige of synthetische vezels of met vlas (waarbij vlas niet mag overheersen), gebleekt, geverfd of bedrukt, ingedeeld onder de GN-codes ex 6302 21 00 (Taric-codes 6302 21 00*81 en 6302 21 00*89 ), ex 6302 22 90 (Taric-code 6302 22 90*19 ), ex 6302 31 10 (Taric-code 6302 31 10*90 ), ex 6302 31 90 (Taric-code 6302 31 90*90 ) en ex 6302 32 90 (Taric-code 6302 32 90*19 ), van oorsprong uit Pakistan. 2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor het in lid 1 vermelde product, vervaardigd door alle ondernemingen, bedraagt 13,1 %. 3. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing. Artikel 2 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 2 maart 2004. Voor de Raad De voorzitter M. Cullen (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1). (2) PB C 316 van 18.12.2002, blz. 6.