Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000Y0518(01)

    Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 14 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader +)

    PB C 139 van 18.5.2000, p. 5–13 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    32000Y0518(01)

    Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 14 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader +)

    Publicatieblad Nr. C 139 van 18/05/2000 blz. 0005 - 0013


    Mededeling van de Commissie aan de lidstaten

    van 14 april 2000

    tot vaststelling van de richtsnoeren voor het communautaire initiatief voor plattelandsontwikkeling (Leader +)

    (2000/C 139/05)

    1. Bij artikel 20, lid 1, punt c), van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen(1), hierna "algemene verordening" genoemd, is een initiatief voor plattelandsontwikkeling, hierna "Leader +" genoemd, genomen.

    2. Op 14 april 2000 heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen overeenkomstig artikel 21, lid 1, van die algemene verordening de in deze mededeling opgenomen richtsnoeren goedgekeurd, waarin de doelstellingen, de werkingssfeer en de uitvoeringsbepalingen van het initiatief voor plattelandsontwikkeling worden beschreven.

    3. Op grond van artikel 21, lid 3, van de algemene verordening werken de lidstaten overeenkomstig de richtsnoeren van deze mededeling hun voorstellen voor programma's in het kader van het initiatief Leader + uit en leggen zij deze met het oog op de goedkeuring ervan en met het oog op de vaststelling van de beschikking inzake de bijdrage van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, aan de Commissie voor.

    I. CONTEXT EN DOELSTELLINGEN

    Context

    4. De plattelandsgebieden in de Gemeenschap hebben te kampen met een reeks problemen die aan de leefbaarheid ervan ernstig afbreuk kunnen doen, zoals, voor een aantal van die gebieden, vergrijzing van de bevolking en het wegtrekken van het platteland, hetgeen nog voortduurt, en het verlies van werkgelegenheid.

    Er zij echter op gewezen dat sommige gebieden deze problemen met succes hebben aangepakt. Zij zijn erin geslaagd een gebiedsgebonden dynamiek op gang te brengen die van hun vermogen getuigt om voor de uitdagingen waarmee zij worden geconfronteerd, nieuwe oplossingen te vinden.

    5. Met Leader I is een nieuwe aanpak voor het plattelandsontwikkelingsbeleid ingeluid, die op een gebiedsgebonden, geïntegreerde en participatieve benadering gebaseerd is.

    Met Leader II is de aanpak van Leader I veralgemeend waarbij het accent op het innoverende aspect van de projecten kwam te liggen.

    De sterke punten van de inbreng van Leader zijn:

    - de mobilisering van de plaatstelijke actoren om zich te bezinnen en zelf de toekomst van hun gebied in handen te nemen;

    - de geïntegreerde, gedecentraliseerde en gebiedsgebonden aanpak volgens een "grass roots-"benadering waarbij dus van onderaf wordt gewerkt;

    - de openstelling van plattelandsgebieden voor andere gebieden door uitwisseling en overdracht van ervaringen langs de weg van de vorming van netwerken;

    - de capaciteit om operaties van bescheiden omvang in aanmerking te nemen wanneer er tussenpersonen op administratief, technisch en financieel gebied zijn die minder draagkrachtige initiatiefnemers van projecten ondersteuning kunnen bieden.

    Toch hebben zich bij de tenuitvoerlegging van Leader II in een aantal lidstaten problemen voorgedaan, zoals vertraging bij de selectie van de begunstigden en bijgevolg met het opstarten van de programma's, broze partnerschappen door een onduidelijke omschrijving van de rol van de respectieve partners, opeenstapeling van diverse procedures, versnippering van de financiële middelen over een zeer groot aantal plaatselijke groepen (PG's) met als gevolg een geringe doeltreffendheid van de maatregelen.

    6. Niettegenstaande die enkele problemen is het over het geheel genomen zeer positieve beeld van Leader ongeschonden gebleven en is de overtuiging gegroeid dat de in 1991 ingezette dynamiek moet worden voortgezet en verdiept. Dit is des te wenselijker omdat de plattelandsgebieden in de komende jaren hun sociaal-economische structuur zullen moeten aanpassen om in te spelen op de uitdagingen en de beperkingen die met name voortvloeien uit:

    - de veranderingen in de landbouwsector als gevolg van de hervorming van het GLB en de steeds hogere eisen van de consument wat de kwaliteit van de producten betreft,

    - een veralgemeende aandacht voor de bekommernissen over het milieu,

    - de toenemende integratie van de wereldeconomie,

    - een versnelde verspreiding en toepassing van nieuwe technologieën.

    Het blijkt steeds meer onontkoombaar dat de plattelandsgebieden, willen zij concurrerende en duurzame producten en diensten blijven produceren en afzetten en nieuwe producten en diensten ontwikkelen, in het kader van een geïntegreerde aanpak op basis van een doordachte en aan de plaatselijke context aangepaste gebiedsgebonden strategie hun specifieke hulpbronnen valoriseren.

    Deze aanpak zal des te doeltreffender zijn naarmate deze in een beleid op communautair nationaal en regionaal niveau wordt geïntegreerd dat het raamwerk, de instrumenten en de impulsen verschaft die nodig zijn om het platteland en de bevolking ervan in staat te stellen de ontwikkelingskansen te baat te nemen en deze vervolgens met aangepaste middelen en voorzieningen te concretiseren.

    7. Die nieuwe Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en intrekking van een aantal verordeningen(2) bevat een pakket maatregelen waarmee wordt beoogd de plattelandsgebieden te helpen een beleid te voeren dat niet alleen het concurrentievermogen van de landbouwsector versterkt, maar ook de ontwikkeling van nieuwe activiteiten ondersteunt en nieuwe bronnen van werkgelegenheid aanboort, zodat de plattelandsgebieden sociaal-economisch een gezonde en dynamische omgeving blijven bieden.

    Vanuit dit oogpunt wordt het plattelandsontwikkelingsbeleid de tweede pijler van het GLB en blijft het een belangrijk onderdeel van het beleid inzake economische en sociale cohesie.

    De grote programma's die uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1257/1999 en uit hoofde van de verordeningen inzake de structuurfondsen worden uitgevoerd, kunnen echter niet op zichzelf een oplossing voor alle problemen van het platteland bieden aangezien zij niet boven het plaatselijke niveau uitkomen en er rekening moet worden gehouden met de door de plaatselijke bevolking ondernomen initiatieven.

    Doelstellingen

    8. Hiet nieuwe initiatief zal een aanvulling op de "mainstream"-programma's vormen door aanmoediging van geïntegreerde initiatieven die door actieve plaatselijke partnerschappen worden bedacht en uitgevoerd.

    Leader + heeft tot doel de plattelandsactoren ertoe aan te zetten en te helpen zich te herinneren over het potentieel van hun gebied in een langeretermijnperspectief en hen hierbij te helpen. Met het initiatief wordt ook beoogd van hoge kwaliteit zijnde, geïntegreerde originele strategieën voor een duurzamen ontwikkeling aan te moedigen die ertoe strekken te experimenteren met nieuwe vormen van:

    - valorisatie van het natuurlijke en culturele erfgoed,

    - verbetering van het economische substraat om bij te dragen tot schepping van nieuwe werkgelegenheid,

    - verbetering van het organisatievermogen van hun gemeenschap.

    Het aspect "samenwerking" in ruime zin zal voor Leader + een fundamenteel element vormen. De Commissie zal de totstandbrenging van kwalitatief degelijke partnerschappen tussen de diverse actoren ondersteunen. De beoogde samenwerking moet tot stand kunnen komen binnen de plattelandsgebieden zelf, tussen gebieden van een zelfde lidstaat, tussen gebieden van verscheidene lidstaten en eventueel zelfs daarbuiten.

    Hieruit volgt dat Leader + de functie van laboratorium zal behouden met als doel nieuwe, geïntegreerde en duurzame benaderingen voor ontwikkeling, die het plattelandsontwikkelingsbeleid in de Gemeenschap moeten beïnvloeden, aanvullen en/of versterken, te doen ontstaan en daarmee te experimenteren. De lidstaten worden bij de indiening van hun voorstellen verzocht aan dit experimenteren deel te nemen.

    De nieuwe plattelandsontwikkelingsmodellen zullen worden gevaloriseerd en daaraan zal verspreiding worden gegeven door een aanzienlijke inzet in netwerkverband.

    II. MECHANISMEN EN MAATREGELEN

    Geografisch toepassingsbied

    9. In tegenstelling tot Leader I en II komen alle plattelandsgebieden voor Leader + in aanmerking. Teneinde echter de communautaire middelen op de meestbelovende voorstellen te concentreren en het hefboomeffect ervan maximaal te benutten, zal slechts een beperkt aantal gebieden na een open en strenge selectie voor communautaire steun uit hoofde van de onderdelen 1 en 2 in aanmerking komen.

    10. Daartoe moeten de selectieprocedures en -criteria door de bevoegde nationale autoriteiten worden vastgesteld. De in deze mededeling vermelde selectiecriteria vormen een minimale sokkel die nog aanvulling met specifieke criteria behoeft die eventueel moeten worden verfijnd naar gelang van de situaties in de plattelandsgebieden, rekening houdend met de milieufactoren van de regio en met de specifieke doelstellingen die de tenuitvoerlegging van Leader + in deze gebieden beoogt te bereiken. Deze criteria, die een integrerend bestanddeel zullen vormen van het bij de Commissie ingediende programma, zullen door haar moeten worden goedgekeurd.

    Wanneer Leader + betrekking heeft op gebieden die niet eerder voor Leader I en/of II in aanmerking zijn kunnen komen, zal ten aanzien van de gebieden moeten worden voorzien in bijzondere regelingen teneinde deze de mogelijkheid te bieden om rechtvaardig toegang tot dit communautaire initiatief te verkrijgen.

    11. De lidstaten kunnen de toepassing van Leader + tot bepaalde plattelandsgebieden beperken op voorwaarde dat zij dit rechtvaardigen op grond van met de doelstellingen van hun plattelandsontwikkelingsbeleid strokende criteria en onverminderd de overige in deze mededeling vervatte voorwaarden.

    Begunstigden

    12. De begunstigden van de financiële bijdrage van Leader + bestaan uit een geheel van partners, "plaatselijke groepen" (PG's) genoemd.

    De PG's dragen de ontwikkelingsstrategie en zijn verantwoordelijk voor de uitvoering ervan.

    De PG's moeten bestaan uit een geheel van partners waarin de verschillende sociaal-economische milieus van het gebied evenwichtig en representatief vertegenwoordigd zijn. Op het niveau van de besluitvorming moeten de economische partners en de verenigingen ten minste 50 % van het plaatselijke partnerschap uitmaken.

    De leden van de PG's moeten blijk geven van hun vermogen om samen een ontwikkelingsstrategie voor het gebied uit te stippelen en deze uit te voeren.

    De deugdelijkheid en het operationele karakter van het partnerschap moeten met name worden beoordeeld in termin van de doorzichtigheid en duidelijkheid in de toekenning van de rollen en de bevoegdheden. De capaciteit van de partners om zich van de toegekende taken te kwijten en de doeltreffendheid van de werkingsmechanismen en van de besluitvorming zullen gewaarborgd moeten zijn.

    De leden van de PG's moeten ter plaatse gevestigd zijn en

    - hetzij een administratieve en financiële "coördinator" aanstellen die in staat is overheidssubsidies te beheren en erop toeziet dat het partnerschap goed functioneert;

    - hetzij zich verenigen in een gemeenschappelijke rechtsstructuur waarvan de statuten een goed functioneren van het partnerschap en het vermogen om overheidssubsidies te beheren, waarborgen.

    Onderdelen

    13. Leader + zal worden geconstrueerd uit de volgende drie onderdelen:

    - onderdeel 1: steun voor gebiedsgebonden geïntegreerde en experimentele strategieën voor plattelandsontwikkeling, op basis van een "bottom-up"-benadering en horizontaal partnerschap;

    - onderdeel 2: steun voor samenwerkingsverbanden tussen gebieden en op transnationaal niveau;

    - onderdeel 3: opneming van alle plattelandsgebieden van de Gemeenschap, ongeacht of zij al dan niet steun in het kader van Leader + ontvangen, en van alle actoren die bij de plattelandsontwikkeling betrokken zijn, in een netwerk.

    Onderdeel 1 - Gebiedsgebonden geïntegreerde strategieën voor plattelandsontwikkeling met een experimenteel karakter

    14. Uit hoofde van onderdeel 1 wordt steun verleend aan de gebieden die blijk geven van de wil en het vermogen om een duurzame geïntegreerde ontwikkelingsstrategie met een experimenteel karakter te concipiëren en uit te voeren, welke strategie wordt gestaafd door de indiening van een ontwikkelingsplan en is gebaseerd op een representatief partnerschap en toegespitst op een sterk thema dat voor de identiteit van het betrokken gebied kenmerkend is.

    Elke lidstaat moet, in het licht van de specifieke situatie van zijn landelijke gebieden, de criteria omschrijven die het mogelijk zullen maken om, via een oproep tot indiening van voorstellen, de door de PG's uitgewerkte ontwikkelingsplannen te selecteren, rekening houdend met de volgende elementen.

    14.1. Betrokken gebieden

    Het initiatief Leader + is bestemd voor kleinere gebieden met een landelijk karakter, die vanuit fysisch (geografisch), economisch en sociaal oogpunt een homogeen geheel vormen.

    De geselecteerde gebieden moeten in alle gevallen coherent zijn en over een adequate kritische massa beschikken in termen van menselijke, financiële en economische hulpbronnen, ten einde een levensvatbare ontwikkelingsstrategie te ondersteunen.

    Het is mogelijk dat de toepassing van deze criteria tot een afbakening leidt die niet met een nationale bestuurlijke indeling of met de voor de bijstand uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2 van de structuurfondsen vastgestelde indeling in regio's samenvalt.

    Om zich van het plaatselijke en rurale karakter te vergewissen, zou het gebied, voor de dichtstbevolkte regio's (in de orde van 120 inwoners/km2), over het algemeen niet meer dan 100000 inwoners en niet minder dan ongeveer 10000 inwoners mogen tellen. Voor de regio's met een hoge of een geringe bevolkingsdichtheid, zoals bijvoorbeeld bepaalde regio's in Noord-Europa, kunnen evenwel naar behoren met redenen omklede uitzonderingen op die criteria worden geaccepteerd.

    Artificiële indelingen die aan het bovengenoemde coherentiecriterium afbreuk zouden doen, worden in ieder geval niet in aanmerking genomen.

    14.2. Ontwikkelingsstrategie

    De ontwikkelingsstrategie die door de PG's in hun ontwikkelingsplannen wordt voorgesteld, moet:

    a) geïntegreerd zijn, in die zin dat zij stoelt op een gezamenlijke, algemene benadering die gebaseerd is op interacties tussen actoren, sectoren en projecten, rond een sterk thema dat voor de specifieke identiteit en/of de specifieke hulpbronnen en/of de specifieke knowhow van het gebied kenmerkend is en alle tot de ontwikkelingsstrategie bijdragende actoren en projecten op verschillende terreinen bijeen bindt.

    Onverminderd de regionale specificiteiten zijn de bijeenbindende thema's waarvan de Commissie oordeelt dat zij van bijzondere betekenis op Gemeenschapsniveau zijn, gezien de kansen en de beperkingen waarmee de plattelandsgebieden worden geconfronteerd:

    - het gebruik van nieuwe knowhow en van nieuwe technologieën om de producten en diensten van de plattelandsgebieden concurrerender te maken;

    - de verbetering van leefkwaliteit in de plattelandsgebieden;

    - de valorisatie van de plaatselijke producten, met name door via collectieve maatregelen de toegang tot de markten voor kleinschalige productiestructuren te vergemakkelijken;

    - de valorisatie van de natuurlijke en culturele hulpbronnen, met inbegrip van de valorisatie van de in het kader van Natura 2000 aangewezen gebieden van communautair belang.

    De in elke ontwikkelingsplan voorgestelde strategie zal moeten laten blijken rond één van bovengenoemde thema's te zijn opgebouwd. Indien de strategie rond meer dan één thema is opgebouwd, moet blijken dat zij coherent blijft. In elk geval moet zijn aangetoond dat die strategie geen optelsom van projecten noch een loutere aaneenschakeling van sectoriale maatregelen vormt.

    De Commissie, die naar gelijke kansen streeft en van oordeel is dat de jongeren en de vrouwen een hefboom voor de ontwikkeling van de plattelandsgebieden vormen, wenst in de eerste plaats die strategieën te ondersteunen die beogen de mogelijkheden inzake werkgelegenheid en/of andere activiteiten voor deze doelgroepen te bevorderen. In het door de lidstaten voor de selectie van de experimentele strategieën op te stellen evaluatiekader moet bijgevolg deze communautaire prioriteit tot uiting komen.

    Zowel de lijst van bijeenbindende thema's als die van de doelgroepen mag door de lidstaten worden uitgebreid om rekening te houden met de situaties die voor elk ervan kenmerkend zijn;

    b) aantonen geënt te zijn op en verenigbaar te zijn met de sociaal-economische context in het gebied. Zij moet aantonen dat zij economsich levensvatbaar is en een duurzaam karakter heeft, in die zin dat het gebruik van de hulpbronnen zodanig geschiedt dat aan de mogelijkheden door de toekomstige generaties geen afbreuk wordt gedaan;

    c) aantonen een experimenteel karakter te hebben.

    In het kader van Leader I en Leader II hebben een groot aantal plattelandsgebieden zich in innoverende "bottom-up"-benaderingen inzake plattelandsontwikkeling begeven. In een aantal gevallen zijn deze benaderingen zover afgerijpt dat zij nu door de "mainstream"-programma's voor plattelandsontwikkeling in aanmerking kunnen worden genomen.

    Met Leader + wil de Commissie originele en ambitieuze benaderingen inzake plattelandsontwikkeling ondersteunen die het met Leader I en II begonnen experiment zullen verdiepen.

    Het experimentele karakter zal worden beoordeeld op basis van de in elk ontwikkelingsplan uiteengezette ontwikkelingsstrategie. Die strategie moet middelen aangeven waarmee nieuwe wegen naar duurzame ontwikkeling kunnen worden ingeslagen, nieuw ten opzichte van hetgeen in het verleden voor het betrokken gebied is gebeurd in ten opzichte van de wegen die in het kader van de "mainstream"-programma's zijn gevolgd en gepland.

    Het is niet de bedoeling van de Commissie om ten aanzien van de beoordelingscriteria uitputtend te zijn, maar bij wijze van illustratie is zij van oordeel dat het begrip "experimenteel" te beoordelen valt in termen van:

    - het verschijnen van nieuwe producten en diensten waarin specifieke lokale elementen besloten liggen;

    - nieuwe methoden waarmee het eigen menselijk, natuurlijk en/of financieel potentieel van het gebied kan worden gebundeld en zodoende beter benut;

    - combinaties van en verbindingen tussen economische sectoren die van oudsher van elkaar gescheiden zijn;

    - originele vormen van organisatie en betrokkenheid van de plaatselijke bevolking bij het besluitvormingsproces en bij de uitvoering van het project.

    Opgemerkt zij dat het experimentele aspect in geen geval - zelfs niet voor de nieuwe gebieden - tot de Leader-methode beperkt mag blijven;

    d) aantonen dat de voorgestelde methoden overdraagbaar zijn waarbij de dragers van het project de verplichting hebben om hun methodologische verworvenheden en de resultaten waartoe zij zijn gekomen, voor het netwerk ter beschikking te stellen;

    e) aantonen complementair te zijn aan de acties in het kader van de in de betrokken regio en het betrokken gebied uitgevoerde "mainstream"-programma's.

    Onderdeel 2 - Steun voor samenwerking tussen plattelandsgebieden

    15. Dit onderdeel beoogt aanmoediging en ondersteuning van de samenwerking tussen gebieden van:

    a) een zelfde lidstaat (interterritoriale samenwerking),

    b) verscheidene lidstaten (transnationale samenwerking).

    Deze samenwerking moet voor het gebied een reële meerwaarde opleveren.

    Zij kan gericht zijn op twee, veelal complementaire doelstellingen:

    - het bereiken van de voor de levensvatbaarheid van een gezamenlijk project noodzakelijke kritische massa;

    - het zoeken naar complementariteiten.

    16. De samenwerking moet bestaan in het bundelen van de in elk van de betrokken gebieden verspreid zijnde knowhow en/of menselijke en financiële hulpbronnen en moet zijn in te passen in de thematische oriëntatie die de PG's duidelijk in hun ontwikkelingsplan hebben aangegeven.

    De samenwerking mag niet bestaan uit een simpele uitwisseling van ervaringen, maar wel uit de verwezenlijking van een gezamenlijke actie, liefst gedragen door een gemeenschappelijke structuur.

    17. Uit hoofde van dit onderdeel worden de gezamenlijke actie en de voorafgaande uitgaven uit hoofde van de technische bijstand voor de samenwerking gefinancierd.

    18. Dit onderdeel van Leader + zal worden toegepast op de in onderdeel 1 van het initiatief geselecteerde plattelandsgebieden. Voor de uitvoering is een "coördinerende" PG verantwoordelijk. Hierbij gelden de volgende specifieke regels:

    - Interterritoriale samenwerking

    De samenwerking tussen gebieden binnen een zelfde lidstaat betreft niet alleen gebieden die in het kader van Leader + zijn geselecteerd, maar ook voor Leader I en II geselecteerde of andere plattelandsgebieden die volgens de Leader-aanpak georganiseerd en door de lidstaat erkend zijn. Met uitzondering van acties rond een welomschreven thema, die alleen uitvoerbaar zijn voor een gebied dat groter is dan dat van de betrokken PG's zullen uitsluitend acties voor de in het kader van Leader + geslecteerde gebieden voor communautaire medefinanciering in aanmerking komen. De uitgaven voor activeringsmaatregelen worden evenwel voor alle betrokken gebieden subsidiabel.

    - Transnationale samenwerking

    De transnationale samenwerking heeft betrekking op PG's uit ten minste twee lidstaten.

    Wanneer echter een in het kader van Leader + geselecteerd gebied met een volgens de Leader-aanpak georganiseerd gebied in een land buiten de Gemeenschap gaat samenwerken volgens de voorwaarden die voor dit onderdeel gelden, worden de daarmee verbonden uitgaven met betrekking tot het gebied van Leader + subsidiabel.

    Onderdeel 3 - Netwerkvorming

    19. De uitwisseling van verwezenlijkingen, ervaringen en knowhow tussen alle betrokken partijen in de Gemeenschap was reeds een prioriteit voor Leader II en zal dat ook voor Leader + zijn.

    20. Het opnemen van alle plattelandsgebieden in een netwerk, ongeacht of zij al dan niet voor het initiatief in aanmerking komen, en van alle organisaties en administratieve instanties die bij deze gebiedsgebonden acties betrokken zijn, zoals bijvoorbeeld de voorlichtings- en adviescentra voor het platteland, zal worden gesteund, niet alleen met het oog op de uitwisseling en de overdracht van ervaringen, maar ook:

    - met het oog op de stimulering en de totstandbrenging van samenwerkingsverbanden tussen gebieden, en

    - met het oog op informatie inzake gebiedsgebonden plattelandsontwikkeling en de op dat terrein te trekken lering.

    21. Alle Leader + begunstigden zijn verplicht actief aan het netwerk deel te nemen, dat wil zeggen alle noodzakelijke gegevens over de lopende of voltooide acties en alle verkregen resultaten mee te delen en zich voor de diverse activiteiten in te zetten.

    De overige deelnemers van het netwerk die in deze gebiedsgebonden activiteiten gemoeid zijn zonder PG te zijn, zullen eveneens worden verzocht hun ervaringen, knowhow en projecten in het netwerk in te brengen.

    22. Elke lidstaat zal maatregelen voorstellen om de voor de activering van het netwerk vereiste structuur op te zetten.

    De Commissie beveelt aan dat door de "activeringscel" van het netwerk de volgende activiteiten op zich worden genomen:

    - lokalisatie en analyse van alsmede voorlichting op nationaal niveau over overdraagbare goede praktijken;

    - het actief houden van het netwerk;

    - organisatie van de uitwisseling van ervaringen en knowhow, met name ten gunste van minder ontwikkelde gebieden die moeten kunnen profiteren van hetgeen door PG's met meer ervaring is bereikt;

    - technische bijstand aan nabuurschap en aan transnationale samenwerkingsverbanden.

    23. Op Gemeenschapsniveau zal een door de Commissie gestuurde "Waarnemingspost voor de plattelandsgebieden" voor de netwerkvorming op Gemeenschapsniveau en voor de actieve begeleiding daarvan zorg dragen.

    De door de waarnemingspost nagestreefde doestellingen zijn:

    - vergaring, presentatie en verspreiding van informatie over de communautaire maatregelen inzake plattelandsontwikkeling;

    - vergaring, consolidatie en verspreiding op Gemeenschapsniveau van goede praktijken inzake plaatselijke ontwikkeling in landelijk milieu;

    - voorlichting voor de plattelandsactoren over de grote tendensen in de ontwikkeling van de plattelandsgebieden in de Gemeenschap en daarbuiten;

    - bijeenkomsten op Gemeenschapsniveau van de begunstigden van het initiatief, stimulering van tansnationale samenwerking;

    - verlening van bijstand aan nationale en regionale overheden om de uitwisseling van deskundigheid te vergemakkelijken;

    - verlening van bijstand aan de nationale overheid met betrekking tot haar taak als activerende instantie en als contactpunt tussen de begunstigden;

    - opstelling van verslagen over de uitvoering en het verloop van Leader + op Gemeenschapsniveau.

    - analyse van de lering die uit Leader + kan worden getrokken en de consequenties ervan voor het plattelandsbeleid.

    III. TENUITVOERLEGGING

    Vaststelling en indiening van voorstellen voor programma's in het kader van het initiatief Leader +

    24. Op basis van de indicatieve totaalbedragen per lidstaat, die door de Commissie zijn vastgesteld en aan de lidstaten meegedeeld, dienen de lidstaten bij de Commissie hun voorstellen voor programma's in het kader van initiatiaef Leader + in.

    De programma's worden opgesteld door de door de lidstaat aangewezen bevoegde autoriteiten, op het geografische niveau dat het geschiktst worden geacht op grond van, met name, hun bestuurlijke structuur en de geplande regelingen voor de tenuitvoerlegging en het beheer.

    Voor de tenuitvoerlegging van deze programma's kunnen de lidstaten voor operationele programma's of voor een globale subisidie kiezen.

    Overeenkomstig artikel 8, leden 1 en 2, van de algemene verordening worden de op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau meest representatieve partners vooraf geraadpleegd.

    25. De inhoud van de programma's is vergelijkbaar met die van het enkelvoudig programmeringsdocument zoals beschreven in artikel 19, lid 3, van de algemene verordening, en de structuur ervan is in de bijlage opgenomen.

    Context en strategie voor de tenuitvoerlegging, selectieprocedure, financering

    26. Het indegiende programma moet duidelijk de nadruk leggen op de sterke en zwakke punten en het potentieel van het door het programma bestreken gebied, de specifieke met de Leader +-actie beoogde doelstellingen, de inpassing van deze doelstellingen in het plattelandsontwikkelingsbeleid dat in de lidstaat of het betrokken gebied ten uitvoer wordt gelegd of moet worden gelegd, de geplande strategie, de coherentie en de meerwaarde van de voorgestelde aanpak en de gevolgen ervan voor het milieu. Voor elk van de onderdelen moeten de beoogde doelstellingen, de in onderdeel 1 onder te brengen thema's, de lijst en de beschrijving van de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van elk onderdeel en de verwachte impact worden aangegeven.

    Deze analyse moet in overeenstemming zijn met de resultaten van de evaluatie vooraf van het ingediende programma, die overeenkomstig artikel 41, lid 2, van de algemene verordening moet worden verricht. De evaluatie vooraf vormt een integrerend bestanddeel van het programma.

    27. De selectiecriteria en de procedures moeten duidelijk worden vastgesteld en moeten echte concurrentie tussen de PG's waarborgen.

    Bij de indiening van het programma deelt de lidstaat de Commissie mee hoeveel PG's hij voornemens is te selecteren. Hij kan kiezen tussen een nationale en een regionale selectie. In ieder geval moet een doorzichtige procedure en een bevredigende concurrentie tussen de GAP's worden gewaarborgd.

    De lidstaten kunnen meer dan één oproep tot indiening van voorstellen organiseren, met name in de gevallen waarin Leader + openstaat voor nieuwe gebieden waarvoor langere termijnen zouden kunnen worden toegekend, hetgeen dan naar behoren moet worden toegelicht en met redenen omkleed. Voor de gebieden die in aanmerking wensen te komen voor onderdeel 1, moet de selectie in ieder geval uiterlijk twee jaaar na de goedkeuring van de selectiecriteria gebeuren.

    De lidstaten beschrijven in hun programmavoorstel de gekozen methode voor de selectie van de projecten voor tansnationale en interterritoriale samenwerking. De voorgestelde bepalingen moeten een regelmatige en steeds betere toegang van de PG's tot deze vormen van samenwerking garanderen, alsook programmerings- en financieringsvoorwaarden die een doeltreffende tenuitvoerlegging van dit onderdeel binnen de in overleg met de Commissie vastgestelde termijn mogelijk maken.

    28. Overeenkomstig de artikelen 28 en 29 van de algemene verordening moet een indicatief financieringsplan per prioritair zwaartepunt, per jaar en per financieringsbron worden vastgesteld. De in punt 13 genoemde drie oderdelen gelden als prioritaire zwaartepunten. In het kader van een vierde zwaartepunt moeten de kosten van beheer, toezicht en evaluatie voor het programma worden gefinancierd. Het procentuele aandeel van dit vierde zwaartepunt in de financiering moet worden vermeld.

    Bepalingen inzake beheer, controle, toezicht en evaluatie

    29. De bepalingen van de algemene verordening, met name titel III en titel IV, hoofdstukken I, II en III, zijn van toepassing. De toepassing van deze bepalingen moet nader worden uiteengezet in het ingediende programma en moet aan de criteria van deze mededeling voldoen.

    30. De regelingen voor de tenuitvoerlegging en het beheer van de verschillende onderdelen van het initiatief moeten vereenvoudiging ten doel hebben, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan het beginsel van een gezond en nauwgezet beheer.

    31. Wat meer in het bijzonder het financieel beheer betreft, moet in het programma een duidelijke beschrijving worden gegeven van de wijze van beheer en van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van financiële middelen en van de belangrijkste etappen van de communautaire financiering tot in het stadium van de eindbegunstigde. Bij de evaluatie vooraf moet de relevantie van de uitvoeringsvoorwaarden worden onderzocht.

    32. De controlebepalingen moeten niet alleen een beschrijving bevatten van de normale procedures die voor alle uitgaven gelden, maar ook de bepalingen, methoden, specifieke regels en procedures die de controle op het betrokken programma waarborgen.

    33. Het toezicht zal gebeuren op het niveau van

    - de PG's,

    - de regionale/natioale programma's,

    met behulp van in het kader van de programmering vastgestelde financiële en fysieke indicatoren. Deze indicatoren moeten het mogelijk maken de voortgang van de programma's in termen van financiële en materiële uitvoering en impact te volgen.

    De overdracht van resultaten aan de Europese waarnemingspost en de consolidatie ervan zal bijdragen tot het toezicht op het initiatief op Gemeenschapsniveau.

    Overeenkomstig artikel 35 van de algemene verordening zal voor elk initiatiefprogramma een toezichtcomité worden ingesteld, waarvan de samenstelling en de rol nader moeten worden bepaald.

    Er zal een door de Commissie voorgezeten en uit vertegenwoordigers van de overheden en van de nationale en regionale netwerken samengestelde stuurgroep worden ingesteld. Deze groep zal ten minste één maal per jaar bijeenkomen om de voortgang van het initiatief te bespreken en zal overigens op Gemeenschapsniveau het toezichtorgaan voor het onderdeel "samenwerking" zijn.

    34. Met betrekking tot de evaluatie zijn de desbetreffende bepalingen van de algemene verordening betreffende de structuurfondsen en de richtsnoeren voor de evaluatie van de plattelandsontwikkeling, voorzover zij nuttig blijken, op de acties in het kader van Leader + van toepassing.

    Gezien de specifieke eigenschappen van Leader + moet de evaluatie, die gebaseerd is op materiële en financiële indicatoren, worden aangevuld met specifieke indicatoren met betrekking tot met name de gebiedsgebonden geïntegreerde aanpak, het experimentele karakter van de acties, het functioneren van het partnerschap, de organisatie en de rol van de betrokken administratieve structuren, de netwerkvorming en de gevolgen voor het milieu.

    Goedkeuring van de acties

    35. De Commissie keurt de programma's in het kader van het communautaire initiatief Leader + binnen ten hoogste vijf maanden na ontvangst van de bijstandsaanvraag goed en stelt overeenkomstig artikel 28 van de algemene verordening de bijdrage van het EOGFL, afdeling Oriëntatie, vast.

    Indien de lidstaat voor het operationeel programma als bijstandsvorm kiest, moet drie maanden na de goedkeuring van het programma een programmacomplement als bedoeld in artikel 9, onder m), van de algemene verordening ter informatie aan de Commissie worden toegezonden. De inhoud daarvan is beschreven in artikel 18, lid 3, van de algemene verordening.

    De Commissie staat positief tegenover de toepassing van globale subsidies overeenkomstig artikel 9, onder i), en artikel 27 van de algemene verordening.

    Voor communautaire medefinanciering in aanmerking komende acties

    36. Alle maatregelen die uit het EOGFL, afdeling Oriëntatie, uit het EFRO en uit het ESF kunnen worden gefinancierd, komen in aanmerking voor communautaire medefinanciering.

    37. Leader + is bestemd om in de eerste plaats experimentele strategieën voor de ontwikkeling van het eigen potentieel van de plattelandsgebieden te ondersteunen. Daardoor komen behalve door het partnerschap te bepalen kleinschalige acties, investeringen in infrastructuur en productieve investeringen voor een eenheidsbedrag dat hoger ligt dan een door het partnerschap vast te stellen maximum, niet voor dit initiatief in aanmerking.

    38. Uitgaven voor het verwerven van deskundigheid, zoals gedefinieerd in het kader van Leader II (dat wil zeggen uitgaven met betrekking tot het activeringswerk en/of aan de opstelling van een gebiedsgebonden ontwikkelingsplan door de PG's voorafgaande studies) komen voor onderdeel 1 in aanmerking op voorwaarde dat het om nieuwe gebieden gaat waar de Leader-methode niet is toegepast.

    39. Uitgaven in verband met de deelname aan het/de netwerk(en), met de voorlichting over en de organisatie en het beheer van, het toezicht op en de evaluatie van het programma komen voor communautaire medefinanciering in aanmerking en worden bij de indiening van het programma voorgelegd. De bijdrage in de financiering van de uitgaven voor de evaluatie in de lidstaten blijft evenwel beperkt tot evaluaties die vanwege het toepassingsgebied en de kwaliteit ervan effectief bijdragen tot de evaluatie van Leader + op Gemeenschapsniveau, te beoordelen op basis van de desbetreffende richtsnoeren van de Commissie.

    40. De Stuurcommissie voor de Europese waarnemingspost zal worden bijgestaan door externe dienstverleners die worden geselecteerd via een procedure op basis van een in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend te maken algemene aanbesteding. Hiervoor zal een indicatief bedrag van ten hoogste 2 % van de totale bijdrage uit het EOGFL, afdeling "Oriëntatie", aan het communautaire initiatief Leader + worden vrijgemaakt. De totale kosten van deze op initiatief van de Commissie ondernomen activiteiten zullen voor 100 % worden gefinancierd.

    IV. BIJDRAGE VAN DE GEMEENSCHAP TOT DE FINANCIERING VAN LEADER +

    41. Het inititatief Leader + wordt door de lidstaten en de Gemeenschap gezamenlijk gefinancierd.

    De totale bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie aan Leader + voor de periode 2000-2006 bedraagt 2020 miljoen EUR (prijzen van 1999). Overeenkomstig artikel 7, lid 7, van de algemene verordening wordt de bijdrage van het EOGFL, adeling "Oriëntatie", aan elk programma met 2 % per jaar tot in 2003 geïndexeerd, en zal zij op basis van de prijzen van 2003 voor de jaren 2004 tot en met 2006 worden vastgesteld. Vóór 31 december 2003 zal de Commissie de indexering voor 2004 tot en met 2006 vaststellen.

    De bepalingen betreffende de bij artikel 29 van de algemene verordening vastgestelde communautaire bijdragepercentages zijn van toepassing. Zo bedraagt de bijdrage van het EOGFL-Oriëntatie ten hoogste 7,5 % van de totale subsidiabele kosten in de regio's van doelstelling 1 en ten hoogste 50 % van de totale subsidiabele kosten in de overige regio's.

    V. TIJDSCHEMA

    42. De Commissie verzoekt de lidstaten uiterlijk zes maanden na bekendmaking van deze mededeling in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen hun voorstellen voor programma's in het kader van het initiatief Leader + in te dienen.

    De bijstandsaanvragen van de lidstaten en alle correspondentie over deze mededeling moet worden gericht aan: De Directeur-generaal Directoraat-generaal Landbouw Europese Commissie Wetstraat 200 B - 1049 Brussel

    Gedaan te Brussel, 14 april 2000.

    (1) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1.

    (2) PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

    BIJLAGE

    STRUCTUUR VAN EEN VOORSTEL VOOR EEN PROGRAMMA IN HET KADER VAN HET COMMUNAUTAIRE INITIATIEF LEADER +

    1. Afbakening van de door het initiatief bestreken regio's, gehanteerde criteria.

    2. Analyse van de situatie in de betrokken regio('s).

    3. Evaluatie vooraf overeenkomstig artikel 41, lid 2, van de algemene verordening.

    4. Met de tenuitvoerlegging van het inititatief beoogde doelstellingen, strategie om deze te bereiken, inpassing in de andere programma's voor plattelandsontwikkeling.

    5. Voor elk onderdeel: doelstellingen, bundelende thema's van onderdeel 1, samenvattende beschrijving van de geplande maatregelen voor de tenuitvoerlegging, met inbegrip van de gegevens die nodig zijn om na te gaan of de steunregelingen van de drie onderdelen van het initiatief met elkaar in overeenstemming zijn, impact.

    6. Financieringsplan per prioritair zwaartepunt, per jaar en per financieringsbron. Vermelding, in voorkomend geval, van de voor de regio's van doelstelling 1 en 2 geplande communautaire financiering. De jaarlijkse bijdrage van het Fonds moet verenigbaar blijven met de financiële vooruitzichten.

    7. Selectiecriteria van de PG's, procedures en tijdschema.

    8. Wijze van voorlichting van de potentiële begunstigden en, in het kader van de tenuitvoerlegging, wijze van voorlichting van het brede publiek.

    9. Bepalingen en door de lidstaat aangewezen autoriteiten voor de tenuitvoerlegging, het beheer, inclusief het financiële beheer, van en het toezicht op:

    - de strategieën voor territoriale ontwikkeling,

    - de samenwerking,

    - de werking van de netwerken en betrekkingen van deze met de Europese waarnemingspost.

    10. Administratieve bepalingen, voorschriften en procedures voor de controle op de bijstandsacties.

    11. Voor de evaluatie vastgestelde bepalingen.

    12. Bepalingen inzake de raadpleging van de partners over het programma en hun deelname aan het toezichtcomité.

    13. Verenigbaarheid van de bijstandsverlening met de andere communautaire beleidslijnen.

    Top