EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000R0555

Verordening (EG) nr. 555/2000 van de Raad van 13 maart 2000 betreffende de uitvoering van acties in het kader van de pretoetredingsstrategie voor de Republiek Cyprus en de Republiek Malta

PB L 68 van 16.3.2000, p. 3–6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2006; opgeheven door 32006R1085

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2000/555/oj

32000R0555

Verordening (EG) nr. 555/2000 van de Raad van 13 maart 2000 betreffende de uitvoering van acties in het kader van de pretoetredingsstrategie voor de Republiek Cyprus en de Republiek Malta

Publicatieblad Nr. L 068 van 16/03/2000 blz. 0003 - 0006


VERORDENING (EG) Nr. 555/2000 VAN DE RAAD

van 13 maart 2000

betreffende de uitvoering van acties in het kader van de pretoetredingsstrategie voor de Republiek Cyprus en de Republiek Malta

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Raad heeft in maart en april 1995 besloten dat de onderhandelingstoetredingen met Cyprus en Malta zes maanden na afloop van de intergouvernementele conferentie zouden beginnen.

(2) De Europese Raad van Luxemburg van december 1997 heeft een bijzondere pretoetredingsstrategie voor Cyprus vastgesteld en was van oordeel dat de toetreding van Cyprus aan alle gemeenschappen ten goede dient te komen en dient bij te dragen tot de rust onder de burgerbevolking en tot verzoening.

(3) De Commissie heeft, na de Europese Raad van Wenen van december 1998, die zich verheugd toonde over het besluit van Malta om zich opnieuw kandidaat te stellen voor toetreding tot de Europese Unie, in februari 1999 een geactualiseerde versie van haar advies van 1993 ingediend.

(4) De Raad heeft in maart 1999 de Commissie verzocht zo spoedig mogelijk adequate suggesties te doen om een specifieke pretoetredingsstrategie voor Malta te bepalen.

(5) Voor Cyprus en Malta moet een partnerschap voor toetreding worden vastgesteld volgens de in Verordening (EG) nr. 622/98(2) beschreven bepalingen voor de kandidaat-lidstaten in Midden- en Oost-Europa om de bijstand van de Europese Gemeenschap te concentreren op de prioriteiten en doelstellingen met het oog op de toetreding.

(6) De bepalingen van deze verordening zijn gebaseerd op door de Europese Raad van Kopenhagen van 1993 geformuleerde politieke criteria, met name eerbiediging van de democratische beginselen, de rechtsstaat, de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, alsmede naleving van het internationaal recht, welke fundamentele elementen van het beleid van de Europese Unie en haar lidstaten zijn.

(7) De met Cyprus en Malta gesloten financiële protocollen zijn op 31 december 1999 verstreken.

(8) Vanaf 2000 komt deze verordening voor een periode van vijf jaar in de plaats van de financiële protocollen met Cyprus en Malta.

(9) Cyprus en Malta kunnen voor acties van regionaal belang tevens in aanmerking komen voor financiering uit de MEDA-begrotingslijn.

(10) De voor de toepassing van deze verordening noodzakelijke maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden die gelden voor de uitoefening van aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden(3).

(11) Er wordt in deze verordening voor de gehele looptijd ervan een financieel referentiebedrag opgenomen in de zin van punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure(4), waarbij de in het Verdrag vastgestelde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet blijven.

(12) De uitvoering van deze verordening draagt bij tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Gemeenschap. Het Verdrag voorziet voor de goedkeuring van deze verordening niet in andere bevoegdheden dan die van artikel 308,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. De pretoetredingsstrategie van de Europese Unie ten behoeve van Cyprus en Malta is met name gebaseerd op:

- de oprichting van toetredingspartnerschappen met Cyprus en Malta;

- steunverlening voor prioritaire acties met het oog op de voorbereiding tot de toetreding, zoals deze gedefinieerd zijn in het kader van de partnerschappen met deze landen, en die het resultaat zijn van de analyse van de situatie van elk land, waarbij rekening wordt gehouden met de politieke en economische criteria en de verplichtingen van het lidmaatschap van de Europese Unie als gedefinieerd door de Europese Raad;

- deelname aan bepaalde programma's en communautaire instanties.

2. De Raad neemt op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit over de beginselen, prioriteiten, tussentijdse doelstellingen en voorwaarden van de onderscheiden toetredingspartnerschappen, zoals deze aan Cyprus en Malta worden voorgelegd, alsook over belangrijke wijzigingen die daarin naderhand worden aangebracht.

Artikel 2

Voor de in artikel 1 vermelde doelstellingen bedraagt het financiële referentiebedrag voor de toepassing van deze verordening 95 miljoen EUR voor een periode die afloopt op 31 december 2004. De kredieten worden jaarlijks door de begrotingsautoriteit binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten goedgekeurd.

Artikel 3

Niet alleen de nationale en regionale Cyprische en Maltese overheid komen in aanmerking voor samenwerkingsprojecten en acties, maar ook plaatselijke autoriteiten, regionale organisaties, overheidsorganen, plaatselijke of traditionele gemeenschappen, bedrijfsorganisaties, coöperaties en de civiele samenleving, met name organisaties die de sociale partners vertegenwoordigen, associaties, stichtingen, organisaties zonder winstoogmerk en niet-gouvernementele organisaties.

Artikel 4

Op de volgende gebieden, ter indicatie, kan financiële bijstand in de vorm van schenkingen worden verleend aan samenwerkingsprojecten en -acties:

- technische bijstand, opleiding of andere vormen van dienstverlening, levering en werkzaamheden; voorts worden audits verricht alsmede evaluatie en controlemissies in het kader van de in artikel 1 vermelde doelstellingen;

- in het geval van Cyprus, elke actie die bijdraagt tot de verzoening tussen de beide gemeenschappen.

Artikel 5

1. De financiering door de Gemeenschap is mogelijk voor onder meer uitgaven voor investeringen, met uitzondering van de aankoop van gebouwen en voor vaste kosten (onder meer administratie-, onderhouds- en exploitatiekosten), met dien verstande dat projecten erop gericht moeten zijn dat de begunstigden de vaste kosten zelf op zich kunnen nemen.

2. Voor alle samenwerkingsmaatregelen geldt dat de in artikel 3 genoemde partners een financiële bijdrage moeten leveren afhankelijk van de mogelijkheden van de betrokken partners en de aard van de maatregel. In specifieke gevallen kan, wanneer de partner een niet-gouvernementele organisatie of een in de Gemeenschap gevestigde organisatie is, een bijdrage in natura worden geleverd.

3. Mogelijkheden voor cofinanciering met andere kapitaalverschaffers, met name de lidstaten, kunnen worden onderzocht.

4. De Commissie kan in overleg met de lidstaten alle noodzakelijke initiatieven nemen om zorg te dragen voor goede coördinatie met de andere betrokken kapitaalverschaffers.

Artikel 6

Wanneer een voor het blijven toekennen van pretoetredingshulp essentieel element ontbreekt, en met name wanneer de in de associatieovereenkomsten neergelegde verbintenissen niet worden nagekomen en/of wanneer onvoldoende vooruitgang wordt geboekt bij de naleving van de criteria van Kopenhagen, kan de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, passende maatregelen nemen betreffende de toekenning van pretoetredingshulp aan Cyprus of Malta.

Artikel 7

1. De Commissie voert de communautaire steunverlening uit overeenkomstig het transparantiebeginsel en het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen, inzonderheid artikel 114.

2. De pretoetredingssteun bestrijkt tevens de uitgaven met betrekking tot het toezicht, de controle en de evaluatie van de uitgevoerde maatregelen.

3. Bij de voorafgaande evaluatie van projecten en programma's wordt rekening gehouden met de volgende factoren:

a) de doelmatigheid en uitvoerbaarheid van projecten en programma's;

b) het milieu;

c) de institutionele ontwikkeling die nodig is om de doelstellingen van de projecten en programma's te bereiken;

d) de ervaring die is opgedaan bij gelijksoortige projecten en programma's; culturele, sociale, en genderaspecten.

4. Op basis van een analyse per geval van het vermogen op het gebied van het beheer van de nationale en sectorale programma's/projecten alsmede van de financiële controleprocedures en de structuren in verband met de overheidsfinanciën, kan de Commissie besluiten af te wijken van de eis inzake de in lid 3 genoemde procedure voor voorafgaande goedkeuring en een gedecentraliseerd beheer van de steun toe te vertrouwen aan de uitvoerende instanties van de kandidaat-lidstaten. Een dergelijke afwijking is afhankelijk van:

a) minimale evaluatiecriteria van de capaciteit van uitvoerende instanties van de kandidaat-lidstaten om de steun te beheren, alsmede de minimale voorwaarden die van toepassing zijn op deze instanties welke zijn vermeld in de bijlage bij deze verordening;

b) specifieke voorwaarden met name met betrekking tot het uitschrijven van een aanbesteding, de schifting en evaluatie van offertes, het gunnen van opdrachten en de uitvoering van communautaire richtlijnen op het gebied van overheidsopdrachten, die worden neergelegd in de financieringsovereenkomsten met elk van de begunstigde landen.

5. De besluiten met betrekking tot de projecten en programma's waarvan de financiering uit hoofde van deze verordening meer dan 300000 EUR per project en programma bedraagt, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 8, lid 2.

De Commissie stelt het in artikel 8 bedoelde comité op beknopte wijze op de hoogte van de financieringsbesluiten die zij wil nemen met betrekking tot de projecten en programma's waarmee een bedrag is gemoeid van minder dan 300000 EUR. Deze informatie wordt uiterlijk een week voordat het besluit wordt genomen meegedeeld.

6. De Commissie is bevoegd om zonder advies van het in artikel 8 bedoelde comité haar goedkeuring te verlenen aan aanvullende schenkingen die nodig zijn om uit hoofde van deze projecten en programma's voorzienbare of geregistreerde overschrijdingen te dekken, wanneer de overschrijding of het aanvullend bedrag niet meer bedraagt dan 20 % van de aanvankelijk bij het financieringsbesluit vastgestelde schenking.

7. Alle in het kader van deze verordening gesloten financieringsovereenkomsten of -contracten bepalen dat de Commissie en de Rekenkamer kunnen overgaan tot controles ter plaatse volgens de gebruikelijke modaliteiten die door de Commissie zijn vastgesteld in het kader van de geldende bepalingen, in het bijzonder die van het Financieel Reglement dat van toepassing is op de algemene begroting van de Europese Unie.

8. Wanneer de acties gepaard gaan met financieringsovereenkomsten tussen de Gemeenschap enerzijds en Cyprus en Malta anderzijds, wordt daarin bepaald dat betalingen van belastingen, rechten en heffingen niet door de Gemeenschap worden gefinancierd.

9. De deelneming aan de aanbestedingen en contracten staat op gelijke voorwaarden open voor alle natuurlijke en rechtspersonen uit de lidstaten en Cyprus en Malta.

10. De leveringen zijn van oorsprong uit de lidstaten of uit Cyprus en Malta.

Artikel 8

1. De Commissie wordt bijgestaan door het comité van artikel 9, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 3906/89 van de Raad (hierna "het comité" genoemd).

2. Wanneer naar dit artikel wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4 van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op drie maanden.

3. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 9

Eenmaal per jaar wordt in het kader van een bijeenkomst van het in artikel 8 bedoelde comité van gedachten gewisseld naar aanleiding van een uiteenzetting door de vertegenwoordiger van de Commissie van de algemene richtsnoeren voor acties die in het komende jaar moeten worden uitgevoerd.

Artikel 10

De Commissie voert op gezette tijden evaluaties uit van door de Gemeenschap gefinancierde acties om na te gaan of de doelstellingen die bij deze acties worden nagestreefd zijn bereikt en om richtsnoeren op te stellen ter verbetering van de doelmatigheid van toekomstige acties. De Commissie dient bij het in artikel 8 bedoelde comité een samenvatting in van de evaluaties die dit comité eventueel kan onderzoeken. De evaluatieverslagen worden op verzoek aan de lidstaten en aan het Europees Parlement toegezonden.

Artikel 11

De Commissie legt jaarlijks een volledige evaluatie van de door de Gemeenschap in het kader van deze verordening gefinancierde acties voor aan het Europees Parlement en aan de Raad, vergezeld van suggesties met betrekking tot de toekomst van deze verordening en, zo nodig, voorstellen voor wijzigingen.

Artikel 12

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 13 maart 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

J. PINA MOURA

(1) Advies uitgebracht op 17 februari 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2) Verordening (EG) nr. 622/98 van de Raad van 16 maart 1998 betreffende de hulp aan de kandidaat-lidstaten in het kader van de pretoetredingsstrategie, en inzonderheid de invoering van partnerschappen voor de toetreding (PB L 85 van 20.3.1998, blz. 1).

(3) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

(4) PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1.

BIJLAGE

MINIMALE CRITERIA EN VOORWAARDEN VOOR GEDECENTRALISEERD BEHEER DOOR DE UITVOERENDE INSTANTIES VAN DE KANDIDAAT-LIDSTATEN (ARTIKEL 7)

1. Minimale evaluatiecriteria voor de capaciteit van uitvoerende instanties van de kandidaat-lidstaten om de steun te beheren

Onderstaande criteria worden door de Commissie toegepast om te bepalen welke uitvoerende instanties in de kandidaat-lidstaten in staat zijn tot gedecentraliseerd beheer van de toegekende steun:

a) beschikken over een goed opgezet systeem voor fondsenbeheer, een volwaardig reglement van orde en duidelijk afgebakende institutionele en persoonlijke verantwoordelijkheden;

b) gescheiden bevoegdheden om belangenverstrengeling bij aanbestedingen en betalingen te vermijden;

c) voor de vastgestelde taken is voldoende personeel inzetbaar. Dit personeel moet beschikken over de vereiste kwalificaties en ervaring en voor de uitvoering van de communautaire programma's terdege zijn opgeleid.

2. Minimale voorwaarden voor gedecentraliseerd beheer door uitvoerende instanties in de kandidaat-lidstaten

Een uitvoerende instantie in een kandidaat-lidstaat kan met gedecentraliseerd beheer worden belast (door de Commissie wordt achteraf controle verricht) wanneer aan onderstaande voorwaarden is voldaan:

a) de instantie moet aantonen dat zij beschikt over een doeltreffend systeem voor interne controle, waarbij tevens in onafhankelijke audit is voorzien, alsmede over een doeltreffend systeem voor boekhoudkundige en financiële rapportage dat aan internationaal erkende normen voor financiële controle voldoet;

b) een recente financiële en operationele audit moet aantonen dat communautaire steun en nationale steun van vergelijkbare aard doeltreffend en met inachtneming van de daarvoor geldende termijnen worden beheerd;

c) de uitvoerende instantie moet aan een betrouwbare nationale financiële controle onderworpen zijn;

d) de voorschriften voor aanbestedingen moeten zijn goedgekeurd door de Commissie, die daarmee erkent dat deze voorschriften voldoen aan de vereisten van titel IX van het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Unie;

e) de nationaal ordonnateur moet de volledige financiële aansprakelijkheid voor het beheer van de middelen aanvaarden.

Deze aanpak doet geen afbreuk aan het recht van de Commissie en de Rekenkamer om op de uitgaven controle uit te oefenen.

Top