Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32000L0007

    Richtlijn 2000/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

    PB L 106 van 3.5.2000, p. 1–6 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/12/2015; opgeheven door 32013R0168

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2000/7/oj

    32000L0007

    Richtlijn 2000/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 maart 2000 betreffende de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

    Publicatieblad Nr. L 106 van 03/05/2000 blz. 0001 - 0006


    Richtlijn 2000/7/EG van het Europees Parlement en de Raad

    van 20 maart 2000

    betreffende de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen en houdende wijziging van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

    Gezien het voorstel van de Commissie(1),

    Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

    Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag(3),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1) De verkeersveiligheid is een fundamentele communautaire doelstelling die controle en vaststelling van de snelheid met behulp van de snelheidsmeter vereist, en wel met het oog op de preventie en vooral om de jongeren een correct gedrag in het verkeer bij te brengen.

    (2) De technische wetgeving op het gebied van de verkeersveiligheid zou voortaan op coherente wijze in de vorm van richtlijn-"pakketten" moeten worden aangenomen, teneinde de burgers meer inzicht te verschaffen in de bijdrage van de Europese Unie aan de verkeersveiligheid.

    (3) Twee- of driewielige motorvoertuigen moeten in iedere lidstaat wat de snelheidsmeter betreft bepaalde technische kenmerken bezitten die zijn vastgesteld in dwingende voorschriften die van lidstaat tot lidstaat verschillen; door hun verschillen belemmeren zij het handelsverkeer in de Gemeenschap.

    (4) Deze belemmeringen voor de werking van de interne markt kunnen worden opgeheven, indien alle lidstaten hun bestaande nationale regelingen door dezelfde voorschriften vervangen.

    (5) Deze richtlijn moet worden toegevoegd aan de lijst van bijzondere richtlijnen waaraan volgens artikel 4 van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad van 30 juni 1992 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen(4) moet worden voldaan.

    (6) De vaststelling van geharmoniseerde voorschriften voor de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen is noodzakelijk opdat voor alle typen van deze motorvoertuigen de in Richtlijn 92/61/EEG opgenomen goedkeuringsprocedure kan worden gevolgd.

    (7) In het licht van de in artikel 5 van het Verdrag neergelegde beginselen van subsidiariteit en evenredigheid, kan de doelstelling van het overwogen optreden, te weten de communautaire goedkeuring van het type voertuig, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve gezien de omvang en het effect van het overwogen optreden beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. De onderhavige richtlijn is tot het strikte minimum beperkt en gaat niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

    (8) Ter vergemakkelijking van de toegang tot de markten van derde landen is het noodzakelijk te zorgen voor gelijkwaardigheid van de voorschriften van deze richtlijn en die van reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties.

    (9) De lidstaten van de Europese Unie moeten ervoor zorgen dat reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties zo spoedig mogelijk wordt aangepast aan de bepalingen van onderhavige richtlijn.

    (10) Richtlijn 92/61/EEG moet derhalve worden gewijzigd,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Deze richtlijn is van toepassing op de snelheidsmeter van alle voertuigtypen die in artikel 1 van Richtlijn 92/61/EEG zijn omschreven.

    2. Alle voertuigen die binnen het toepassingsgebied van Richtlijn 92/61/EEG vallen, moeten zijn uitgerust met een snelheidsmeter, die in overeenstemming is met de bijlage bij de onderhavige richtlijn.

    Artikel 2

    De goedkeuringsprocedures betreffende de snelheidsmeter van twee- of driewielige motorvoertuigen alsmede de eisen ten aanzien van het vrije verkeer van deze voertuigen zijn die welke zijn vastgesteld bij Richtlijn 92/61/EEG, in respectievelijk de hoofdstukken II en III.

    Artikel 3

    Overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 92/61/EEG kan hierbij de gelijkwaardigheid worden erkend van de voorschriften van deze richtlijn en die van reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, in de door de Gemeenschap het laatst aangenomen versie.

    De instanties van de lidstaten die de goedkeuring verlenen, aanvaarden de goedkeuringen en goedkeuringsmerktekens die overeenkomstig de voorschriften van reglement nr. 39 en binnen het bereik van dat reglement worden afgegeven in plaats van de daarmee corresponderende goedkeuringen en goedkeuringsmerktekens die overeenkomstig de voorschriften van de onderhavige richtlijn worden afgegeven.

    Artikel 4

    De wijzigingen die noodzakelijk zijn om rekening te houden met wijzigingen in reglement nr. 39 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties en om de bijlage aan te passen aan de vooruitgang van de techniek, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 13 van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan(5).

    Artikel 5

    Richtlijn 92/61/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1. in bijlage I, rubriek 45, wordt "Snelheidsmeter voor motorfietsen, driewielers en vierwielers" vervangen door "Snelheidsmeter" en de aanduiding "OR" door de aanduiding "BR";

    2. bijlage II, deel A, wordt als volgt gewijzigd:

    a) in punt 4.7 wordt "Snelheidsmeter: ja/neen (1)" vervangen door "Snelheidsmeter";

    b) de volgende punten worden ingevoegd:

    "4.7.3. Foto's en/of tekeningen van het volledige systeem

    4.7.4. Schaalbereik

    4.7.5. Tolerantie van het meetelement van de snelheidsmeter

    4.7.6. Technische constante van de snelheidsmeter

    4.7.7. Werkingswijze en beschrijving van het aandrijfmechanisme

    4.7.8. Totale overbrengingsverhouding van het aandrijfmechanisme.";

    3. in bijlage III, deel B, rubriek 10.12, wordt "Snelheidsmeter voor motorfietsen, drie- en vierwielers" vervangen door "Snelheidsmeter" en de aanduiding "OR" door de aanduiding "BR".

    Artikel 6

    1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 2001 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    3. Met ingang van 1 januari 2001 mogen de lidstaten het in het verkeer brengen van voertuigen die voldoen aan deze richtlijn niet meer verbieden om redenen die verband houden met de snelheidsmeter.

    4. De lidstaten passen de in lid 1, eerste alinea, bedoelde bepalingen met ingang van 1 juli 2001 toe; voor bromfietsen gelden deze bepalingen met ingang van 1 juli 2002.

    Artikel 7

    Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Artikel 8

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel, 20 maart 2000.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitster

    N. Fontaine

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. Gama

    (1) PB C 212 van 8.7.1998, blz. 7.

    (2) PB C 40 van 15.2.1999, blz. 1.

    (3) Advies van het Europees Parlement van 12 januari 1999 (PB C 104 van 14.4.1999, blz. 19), bevestigd op 27 oktober 1999, gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 20 mei 1999 (PB C 232 van 13.8.1999, blz. 1) en besluit van het Europees Parlement van 27 oktober 1999 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

    (4) PB L 225 van 10.8.1992, blz. 72. Richtlijn gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 1994.

    (5) PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 98/91/EG (PB L 11 van 16.1.1999, blz. 25).

    BIJLAGE

    1. Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1.1. "voertuigtype wat de snelheidsmeter betreft", voertuigen die onderling geen essentiële verschillen vertonen, met name wat betreft de volgende eigenschappen:

    1.1.1. de maataanduiding van de banden die worden gekozen uit de reeks normaal gemonteerde banden;

    1.1.2. totale overbrengingsverhouding van de snelheidsmeter, met inbegrip van de eventuele corrigeerinrichting of reductie;

    1.1.3. het type snelheidsmeter, als bepaald door:

    1.1.3.1. de tolerantie van het meetelement van de snelheidsmeter;

    1.1.3.2. de technische constante van het apparaat;

    1.1.3.3. het schaalbereik;

    1.2. "normaal gemonteerde band", het (de) type(n) banden die door de fabrikant zijn bestemd voor het desbetreffende type voertuig en die zijn aangegeven in het aan Richtlijn 92/61/EEG gehechte inlichtingenformulier.

    Winterbanden worden niet als normaal gemonteerde banden beschouwd;

    1.3. "spanning in warme toestand", de spanning in koude toestand als aangegeven door de voertuigfabrikant verhoogd met 0,2 bar;

    1.4. "snelheidsmeter", het gedeelte van het apparaat dat bestemd is om de snelheid van het voertuig op een bepaald moment aan de bestuurder kenbaar te maken.

    1.4.1. "de tolerantie van het meetelement van de snelheidsmeter", de nauwkeurigheid van de snelheidsmeter zelf, uitgedrukt als de boven- en ondergrens van de snelheidsaanduiding voor een bereik van snelheidsinputs;

    1.4.2. "de technische constante van het apparaat", de verhouding tussen de inputomwentelingen of -impulsen per minuut en een gespecificeerde aangeduide snelheid;

    1.5. "rijklare massa", de massa als gedefinieerd in de noten van bijlage II, onder d), punt 2, van Richtlijn 92/61/EEG.

    2. Eisen

    2.1. De wijzerplaat van de snelheidsmeter moet zich in het directe gezichtsveld van de bestuurder bevinden en moet zowel bij dag als bij nacht duidelijk leesbaar zijn. Het schaalbereik moet zo groot zijn dat het de door de fabrikant opgegeven maximumsnelheid van het voertuigtype omvat.

    2.2. Bij een snelheidsmeter met een wijzerplaat in plaats van een digitale aanduiding moet deze van een duidelijke schaalverdeling zijn voorzien.

    2.2.1. Bij snelheidsmeters bestemd voor motorfietsen en driewielers moet de schaal verdeeld zijn in onderverdelingen van 1, 2, 5 of 10 km/h. De snelheid moet op de volgende wijze worden aangeduid:

    2.2.1.1. bij een maximumsnelheid op de wijzerplaat van niet meer dan 200 km/h, moeten de getallen voor de snelheidswaarden worden aangegeven met intervallen van maximaal 20 km/h;

    2.2.1.2. bij een maximumsnelheid op de wijzerplaat van meer dan 200 km/h, moeten de getallen voor de snelheidswaarden worden aangegeven met intervallen van maximaal 30 km/h.

    2.2.2. Bij snelheidsmeters bestemd voor bromfietsen moet op de wijzerplaat een maximumsnelheid van niet meer dan 80 km/h worden vermeld; de schaal moet verdeeld zijn in onderverdelingen van 1, 2, 5 of 10 km/h en de waarden voor de snelheid op de wijzerplaat moeten worden aangeduid met intervallen van maximaal 10 km/h.

    Voorts moet op de wijzerplaat de snelheid van 45 km/h duidelijk worden vermeld (of die van 25 km/h voor bromfietsen met een beperkt vermogen).

    2.2.3. Indien een voertuig bestemd is om te worden verkocht in een lidstaat waar de meeteenheden van het Imperial Standard System worden gebruikt, moet de schaalaanduiding eveneens in mph (mijl per uur) worden aangegeven met onderverdelingen van 1, 2, 5 of 10 mph. De getallen voor de snelheidswaarden moeten worden aangegeven met intervallen van maximaal 20 mph en moeten beginnen bij 10 mph of 20 mph.

    2.2.4. Het is niet noodzakelijk dat de aangegeven getallen voor de snelheidswaarden op gelijke afstand van elkaar staan.

    2.3. De nauwkeurigheid van de snelheidsmeter wordt volgens de onderstaande procedure getest:

    2.3.1. Het voertuig wordt voorzien van een van de normaal gemonteerde bandtypen zoals gedefinieerd in punt 1.2. De proef moet worden herhaald voor elk type snelheidsmeter waarmee de fabrikant het voertuig wil uitrusten.

    2.3.2. De belasting op de as die de snelheidsmeter aandrijft, moet overeenstemmen met de rijklare massa.

    2.3.3. De referentietemperatuur in de omgeving van de snelheidsmeter bedraagt 296 K ± 5 K.

    2.3.4. Bij elke proef moet de bandenspanning overeenkomen met de spanning in warme toestand als bepaald in punt 1.3.

    2.3.5. Het voertuig wordt bij de volgende snelheden beproefd:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    2.3.6. De foutenmarge van de controleapparatuur die wordt gebruikt voor de meting van de werkelijke snelheid van het voertuig, mag niet groter zijn dan ± 0,5 %.

    2.3.6.1. Bij gebruik van een proefcircuit moet dit een effen, droog oppervlak hebben en een voldoende adhesie bezitten.

    2.3.6.2. Indien voor de proef gebruik wordt gemaakt van een rollenbank moeten de rollen een diameter hebben van minimaal 2 m. Bij snelheidsmeters bestemd voor bromfietsen mag de proef worden uitgevoerd op rollen met een diameter van minimaal 400 mm.

    2.3.7. De aangegeven snelheid mag nooit lager zijn dan de werkelijke snelheid. Bij de in punt 2.3.5 genoemde beproevingssnelheden en bij snelheden daartussen moet het volgende verband bestaan tussen de op de snelheidsmeter afgelezen snelheid v1 en de werkelijke snelheid v2:

    0 <= (v1 - v2) <= 0,1 · v2 + 4 km/h.

    3. Overeenstemming van de productie

    3.1. De overeenstemming van de productie wordt gecontroleerd overeenkomstig de bepalingen van bijlage VI bij Richtlijn 92/61/EEG.

    3.2. De productie wordt geacht overeen te stemmen met de eisen van deze richtlijn, indien, onder de in de punten 2.3.1 tot en met 2.3.6 genoemde voorwaarden, het volgende verband bestaat tussen de op de wijzerplaat van de snelheidsmeter aangegeven snelheid v1 en de werkelijke snelheid v2:

    0 <= (v1 - v2) <= 0,1 · v2 + 4 km/h voor bromfietsen.

    0 <= (v1 - v2) <= 0,1 · v2 + 8 km/h voor motorfietsen en driewielers.

    Aanhangsel 1

    INLICHTINGENFORMULIER

    betreffende de snelheidsmeter van een twee- of driewielig type motorvoertuig

    (Bij de goedkeuringsaanvraag voegen indien deze onafhankelijk van de aanvraag voor goedkeuring van het voertuig wordt ingediend.)

    Volgnummer (van de aanvrager)

    De aanvraag met het oog op de goedkeuring van de snelheidsmeter van een twee- of driewielig type motorvoertuig moet vergezeld gaan van de volgende in bijlage II, onder A, van Richtlijn 92/61/EEG genoemde gegevens:

    0.1.

    0.2.

    0.5.

    0.6.

    2.1.

    2.1.1.

    4.7 t/m 4.7.8.

    5.2.

    5.2.2.

    Aanhangsel 2

    TYPEGOEDKEURINGSFORMULIER

    betreffende de snelheidsmeter van een twee- of driewielig type motorvoertuig

    MODEL

    >PIC FILE= "L_2000106NL.000602.EPS">

    Top