Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31998R2843

    Verordening (EG) nr. 2843/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende de vorm, inhoud en overige bijzonderheden van verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 van de Raad houdende toepassing van de mededingingsregels op de vervoersector (Voor de EER relevante tekst)

    PB L 354 van 30.12.1998, p. 22–52 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 30/04/2004; opgeheven door 32004R0773

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1998/2843/oj

    31998R2843

    Verordening (EG) nr. 2843/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende de vorm, inhoud en overige bijzonderheden van verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 van de Raad houdende toepassing van de mededingingsregels op de vervoersector (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. L 354 van 30/12/1998 blz. 0022 - 0052


    VERORDENING (EG) Nr. 2843/98 VAN DE COMMISSIE van 22 december 1998 betreffende de vorm, inhoud en overige bijzonderheden van verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 van de Raad houdende toepassing van de mededingingsregels op de vervoersector (Voor de EER relevante tekst)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, inzonderheid op artikel 29,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (2), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, inzonderheid op artikel 26,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2410/92 (4), inzonderheid op artikel 19,

    Na raadpleging van het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer, het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het zeevervoer en het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het luchtvervoer,

    (1) Overwegende dat de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Verordening (EEG) nr. 1629/69 van de Commissie van 8 augustus 1969 betreffende vorm, inhoud en overige bijzonderheden van klachten overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 (5), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden en van afdeling I van Verordening (EEG) nr. 4260/88 van de Commissie van 16 december 1988 betreffende de mededelingsverplichtingen, de klachten, de verzoeken en het horen van belanghebbenden en derden, zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (6), en afdeling I van Verordening (EEG) nr. 4261/88 van de Commissie van 16 december 1988 betreffende de klachten en verzoeken en het horen van belanghebbenden en derden, zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (7), de twee laatstgenoemde verordeningen van de Commissie zijnde laatstelijk gewijzigd bij de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, heeft aangetoond, dat het noodzakelijk is bepaalde procedurele aspecten van die verordeningen te verbeteren;

    (2) Overwegende dat het dienstig is één enkele verordening betreffende de procedures voor verzoeken en aanmeldingen in de vervoersector vast te stellen; dat de Verordeningen (EEG) nr. 1629/69, (EEG) nr. 4260/88 en (EEG) nr. 4261/88 derhalve moeten worden vervangen;

    (3) Overwegende dat de indiening van verzoeken uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 en van aanmeldingen uit hoofde van artikel 14, lid 1, van die verordening en de indiening van verzoeken uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en uit hoofde van artikel 3, lid 2, en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 belangrijke rechtsgevolgen kunnen hebben voor elke onderneming die betrokken is bij een overeenkomst, een besluit of een feitelijke gedraging; dat bijgevolg elke betrokkene het recht moet hebben dergelijke verzoeken of aanmeldingen bij de Commissie in te dienen; dat, wanneer een van de betrokkenen van dit recht gebruik maakt, hij evenwel de overige betrokkenen hiervan in kennis moet stellen, zodat zij voor hun belangen kunnen opkomen;

    (4) Overwegende dat de verzoekers en aanmelders de Commissie volledig en naar waarheid moeten inlichten over de feiten en omstandigheden die voor het geven van een beschikking over de betrokken overeenkomsten, besluiten of feitelijke gedragingen relevant zijn;

    (5) Overwegende dat het wenselijk is voor verzoeken om een negatieve verklaring met betrekking tot artikel 85, lid 1, van het Verdrag en voor verzoeken met betrekking tot artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 en artikel 85, lid 3, van het Verdrag het gebruik van een formulier voor te schrijven, teneinde het onderzoek van die verzoeken te vereenvoudigen en te bespoedigen; dat de mogelijkheid moet worden geboden ook voor verzoeken om een negatieve verklaring met betrekking tot artikel 86 van het Verdrag van dit formulier gebruik te maken;

    (6) Overwegende dat het dienstig is voor verzoeken uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, voor verzoeken uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en voor verzoeken uit hoofde van artikel 3, lid 2, en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 één enkel formulier in te voeren, teneinde de afhandeling van die verzoeken te vereenvoudigen; dat het dienstig is voor aanmeldingen uit hoofde van artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1017/68 in een afzonderlijk formulier te voorzien;

    (7) Overwegende dat de Commissie, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, de betrokkenen desgevraagd in de gelegenheid zal stellen vóór het verzoek of de aanmelding informeel en strikt vertrouwelijk met haar over de voorgenomen overeenkomst, het voorgenomen besluit of de voorgenomen feitelijke gedraging van gedachten te wisselen; dat zij bovendien, voorzover nodig, na het verzoek of de aanmelding nauw contact met de betrokkenen zal houden, teneinde met hen praktische of juridische problemen waarop zij bij haar eerste onderzoek van de zaak stuit, te bespreken en, indien mogelijk, in der minne op te lossen;

    (8) Overwegende dat de in artikel 5, punt 5, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 neergelegde verplichting arbitrale vonnissen en aanbevelingen van verzoeningsinstanties aan de Commissie mee te delen, betrekking heeft op de beslechting van geschillen over gedragingen van conferences, als bedoeld in artikel 4 en artikel 5, punten 2 en 3, van die verordening; dat in dit verband in een zo eenvoudig mogelijke aan meldingsprocedure dient te worden voorzien; dat bijgevolg dient te worden bepaald dat de aanmelding schriftelijk moet worden verricht, onder bijvoeging van de bescheiden die de tekst van de betrokken vonnissen of aanbevelingen bevatten;

    (9) Overwegende dat de bepalingen van deze verordening ook van toepassing dienen te zijn op gevallen waarin uit hoofde van de artikelen 53 en 54 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte klachten, verzoeken of aanmeldingen worden ingediend,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Gerechtigden

    1. Elke onderneming en elke ondernemersvereniging die betrokken is bij overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen en elke ondernemersvereniging die besluiten neemt, heeft het recht verzoeken of aanmeldingen uit hoofde van elk van de volgende bepalingen bij de Commissie in te dienen:

    a) artikel 12 of artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1017/68;

    b) artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 indienen;

    c) artikel 3, lid 2, en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87.

    2. Wanneer slechts sommige van de in lid l bedoelde betrokkenen het verzoek of de aanmelding indienen, stellen zij de overige betrokkenen hiervan in kennis.

    3. Wanneer vertegenwoordigers van personen, ondernemingen of ondernemersverenigingen het verzoek of de aanmelding ondertekenen, tonen zij hun vertegenwoordigingsbevoegdheid met schriftelijke bewijsstukken aan.

    4. Wanneer een gemeenschappelijk verzoek of een gemeenschappelijke aanmelding wordt ingediend, wordt een gemeenschappelijke vertegenwoordiger aangewezen, die gerechtigd is namens alle verzoekers of aanmelders bescheiden over te leggen en in ontvangst te nemen.

    Artikel 2

    Indiening van de verzoeken en aanmeldingen

    1. Verzoeken uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87 met betrekking tot artikel 85, lid 1, van het Verdrag en verzoeken uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 worden ingediend op de wijze voorgeschreven in het in bijlage I bij deze verordening opgenomen formulier TR.

    Van het formulier TR kan ook gebruik worden gemaakt voor de indiening van verzoeken uit hoofde van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87 met betrekking tot artikel 86 van het Verdrag.

    Aanmeldingen uit hoofde van artikel 14, lid l, van Verordening (EEG) nr. 1017/68 worden ingediend met gebruikmaking van het in bijlage II bij deze verordening opgenomen formulier TR(B).

    2. Gemeenschappelijke verzoeken en gemeenschappelijke aanmeldingen worden op één enkel formulier ingediend.

    3. Van elk verzoek en elke aanmelding worden één origineel exemplaar en zeventien afschriften, en van de daarbij gevoegde bescheiden worden drie exemplaren bij de Commissie ingediend op het in de formulieren vermelde adres.

    4. De bijgevoegde bescheiden bestaan uit het origineel of een afschrift ervan; afschriften worden door de verzoeker of de aanmelder voor eensluidend en volledig verklaard.

    5. De verzoeken en aanmeldingen worden in een van de officiële talen van de Unie gesteld. Deze taal is ten aanzien van de verzoeker of de aanmelder de taal waarin de procedure verloopt. De bijgevoegde bescheiden worden in de oorspronkelijke taal ervan ingediend. Wanneer de oorspronkelijke taal niet een van de officiële talen van de Unie is, wordt een vertaling in de taal van de procedure bijgevoegd.

    6. Wanneer met betrekking tot een verzoek uit hoofde van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 of artikel 3, lid 2, of artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87 wordt vastgesteld dat het buiten het toepassingsgebied van de verordening of de verordeningen krachtens welke het wordt ingediend, valt, stelt de Commissie de verzoeker er onverwijld van in kennis dat zij het verzoek zal onderzoeken op grond van een of meer andere, op de zaak toepasselijke verordeningen; de datum van het verzoek blijft evenwel de datum die geldt overeenkomstig artikel 4. Alvorens tot het onderzoek op grond van de bedoelde andere verordening of verordeningen over te gaan, deelt de Commissie de verzoeker haar redenen hiervoor mee en stelt zij hem in de gelegenheid binnen een door haar bepaalde termijn schriftelijke opmerkingen in te dienen. Deze termijn bedraagt ten minste twee weken; hij kan worden verlengd.

    Artikel 3

    Inhoud van de verzoeken en aanmeldingen

    1. De verzoeken en aanmeldingen bevatten de inlichtingen, met inbegrip van bescheiden, die in de formulieren worden verlangd. De inlichtingen moeten juist en volledig zijn.

    2. De Commissie kan de verzoeker of de aanmelder ontslaan van de verplichting bepaalde inlichtingen, met inbegrip van bescheiden, te verstrekken, wanneer zij van oordeel is dat deze inlichtingen voor het onderzoek van de zaak niet nodig zijn.

    3. De Commissie bevestigt de verzoeker of de aanmelder onverwijld schriftelijk de ontvangst van het verzoek of de aanmelding en in voorkomend geval van het antwoord op de door haar overeenkomstig artikel 4, lid 2, gezonden brief.

    Artikel 4

    Datum van de verzoeken en aanmeldingen

    1. Onverminderd het bepaalde in de leden 2 tot en met 5, geldt als datum van het verzoek of de aanmelding de datum van de ontvangst ervan door de Commissie. In geval van verzending bij aangetekend schrijven geldt evenwel de datum van het poststempel van de plaats van afzending als datum van het verzoek of de aanmelding.

    2. Wanneer de Commissie vaststelt dat de in het verzoek of de aanmelding verstrekte inlichtingen, met inbegrip van bescheiden, in inhoudelijk opzicht onvolledig zijn, stelt zij de verzoeker of de aanmelder onverwijld schriftelijk hiervan in kennis en stelt zij een passende termijn vast waarbinnen de inlichtingen dienen te worden vervolledigd. In dit geval geldt als datum van het verzoek of de aanmelding de datum waarop de Commissie de volledige inlichtingen ontvangt.

    3. Inhoudelijke wijzigingen in de in het verzoek of de aanmelding vermelde feiten, waarvan de verzoeker of de aanmelder kennis draagt of kennis behoort te dragen, worden onverwijld vrijwillig aan de Commissie meegedeeld.

    4. Onjuiste of misleidende inlichtingen gelden als onvolledige inlichtingen.

    5. Wanneer de Commissie niet binnen een maand, te rekenen vanaf de ontvangst van het verzoek of de aanmelding, een kennisgeving als bedoeld in lid 2 tot de verzoeker of de aanmelder richt, geldt als datum van het verzoek of de aanmelding de datum van de ontvangst ervan door de Commissie.

    Artikel 5

    Aanmelding van arbitrale vonnissen en aanbevelingen van verzoeningsinstanties

    1. Arbitrale vonnissen en door de partijen aanvaarde aanbevelingen van verzoeningsinstanties worden bij de Commissie aangemeld, wanneer daardoor geschillen worden beslecht betreffende gedragingen van conferences, als bedoeld in artikel 4 en artikel 5, punten 2 en 3, van Verordening (EEG) nr. 4056/86.

    2. De verplichting tot aanmelding rust op elke partij bij het geschil dat door het vonnis of de aanbeveling wordt beslecht.

    3. De aanmelding wordt onverwijld bij aangetekend schrijven met ontvangstbevestiging toegezonden of tegen ontvangstbewijs afgegeven. Zij wordt in een van de officiële talen van de Unie gesteld.

    4. De bijgevoegde bescheiden bestaan uit het origineel of een afschrift ervan. Afschriften worden voor eensluidend verklaard. De bijgevoegde bescheiden worden in de oorspronkelijke taal ervan ingediend. Wanneer de oorspronkelijke taal niet een van de officiële talen van de Unie is, wordt een vertaling in een van de officiële talen bijgevoegd.

    5. Wanneer vertegenwoordigers van ondernemingen of ondernemersverenigingen of van natuurlijke personen of rechtspersonen de aanmelding ondertekenen, tonen zij hun vertegenwoordigingsbevoegdheid met schriftelijke bewijsstukken aan.

    Artikel 6

    Verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst

    Verzoeken en aanmeldingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, en artikel 5, lid 1, die uit hoofde van de artikelen 53 of 54 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte worden ingediend, kunnen in een van de officiële talen van de Unie of van de EVA-staten worden gesteld.

    Artikel 7

    Intrekking

    De Verordeningen (EEG) nr. 1629/69, (EEG) nr. 4260/88 en (EEG) nr. 4261/88 worden ingetrokken.

    Artikel 8

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op 1 februari 1999.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 22 december 1998.

    Voor de Commissie

    Karel VAN MIERT

    Lid van de Commissie

    (1) PB L 175 van 23. 7. 1968, blz. 1.

    (2) PB L 378 van 31. 12. 1986, blz. 4.

    (3) PB L 374 van 31. 12. 1987, blz. 1.

    (4) PB L 240 van 24. 8. 1992, blz. 18.

    (5) PB L 209 van 21. 8. 1969, blz. 1.

    (6) PB L 376 van 31. 12. 1988, blz. 1.

    (7) PB L 376 van 31. 12. 1988, blz. 10.

    BIJLAGE I

    FORMULIER TR

    INLEIDEND DEEL

    Formulier TR vormt, als bijlage, een integrerend bestanddeel van Verordening (EG nr. 2843/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende de vorm, inhoud en overige bijzonderheden van verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 van de Raad houdende toepassing van de mededingingsregels op de vervoersector, hierna "onderhavige verordening" genoemd. Het stelt de ondernemingen en ondernemersverenigingen in de gelegenheid verzoeken in te dienen op grond van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 3, lid 2, en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87.

    Het formulier TR is niet een formulier dat moet worden ingevuld.

    Teneinde het gebruik van formulier TR te vergemakkelijken, wordt in het hiernavolgende uiteengezet:

    - in welke gevallen een verzoek moet worden ingediend (punt A);

    - tot welke instantie (de Commissie of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA) het verzoek moet worden gericht (punt B);

    - welke doeleinden met een verzoek kunnen worden nagestreefd (punt C);

    - welke informatie in het verzoek moet worden verstrekt (punten D, E en F);

    - wie een verzoek kan indienen (punt G);

    - hoe het verzoek moet worden ingediend (punt H);

    - hoe zakengeheimen van ondernemingen kunnen worden beschermd (punt I);

    - welke uitleg aan bepaalde technische begrippen, die in het operationele gedeelte van formulier TR gebruikt worden, dient te worden gegeven (punt J), en

    - hoe de procedure na de indiening van het verzoek verder verloopt (punt K).

    A. In welke gevallen een verzoek te doen?

    I. Doel van de mededingingsregels van het EG-Verdrag en van die van de EER-Overeenkomst

    1. Doel van de EG-mededingingsregels

    De mededingingsregels hebben ten doel vervalsing van de mededinging op de gemeenschappelijke markt door concurrentiebeperkende praktijken of misbruik van een machtspositie te voorkomen; zij zijn van toepassing op alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks op de gemeenschappelijke markt werkzaam zijn, ongeacht waar gevestigd.

    Bij artikel 85, lid 1, van het Verdrag (de tekst van de artikelen 85 en 86 is opgenomen in aanhangsel I) worden mededingingbeperkende overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen (kartels) verboden die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden; luidens artikel 85, lid 2, zijn van rechtswege nietig overeenkomsten of besluiten die dergelijke beperkingen bevatten (hoewel het Hof van Justitie heeft verklaard dat indien de mededingingbeperkende clausules van de overige elementen van de overeenkomsten kunnen worden gescheiden, de nietigheid tot slechts deze clausules beperkt blijft); luidens artikel 85, lid 3, kan echter voor regelingen die een gunstige werking hebben, ontheffing worden verleend, mits aan de daarin gestelde voorwaarden wordt voldaan. Bij artikel 86 wordt misbruik van een machtspositie waardoor de handel tussen lidstaten ongunstig kan worden beïnvloed, verboden.

    De oorspronkelijke procedures ter toepassing van de artikelen 85 en 86, bij welke procedures in "negatieve verklaringen" en in ontheffingen van het kartelverbod krachtens artikel 85, lid 3, wordt voorzien, zijn bij Verordening nr. 17 vastgesteld. Verordening nr. 17 is echter bij Verordening nr. 14 van de Raad (1) niet van toepassing op de vervoersector verklaard. De procedures voor de toepassing van de EG-mededingingsregels op de vervoersector zijn later neergelegd in Verordening (EEG) nr. 1017/68 voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, in Verordening nr. 4056/86 voor het zeevervoer en in Verordening nr. 3975/87 voor het luchtvervoer (voor de referenties van deze verordeningen en van andere voorschriften die in dit formulier worden vermeld of die van belang zijn voor door middel van dit formulier ingediende verzoeken, zie aanhangsel II).

    De Verordeningen (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 verwijzen, zoals Verordening nr. 17, naar de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag. In Verordening (EEG) nr. 1017/68 daarentegen zijn materiële mededingingsregels voor het vervoer over land neergelegd. De artikelen 2, 7, 5 en 8 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 bevatten bepalingen die, op enkele kleine verschillen na, overeenkomen met die van respectievelijk artikel 85, lid 1, artikel 85, lid 2, artikel 85, lid 3, en artikel 86 van het EG-Verdrag. Deze bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1017/68 moeten op dezelfde wijze worden uitgelegd als de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (2).

    2. Doel van de EER-mededingingsregels

    De mededingingsregels van de tussen de Gemeenschap, de lidstaten van de Gemeenschap en de EVA-staten gesloten EER-Overeenkomst (3) berusten op dezelfde beginselen als die welke in de communautaire mededingingsregels zijn vervat en hebben hetzelfde doel, namelijk vervalsing van de mededinging in de EER door mededingingbeperkende praktijken of door misbruik van een machtspositie te voorkomen. Zij zijn van toepassing op alle ondernemingen die rechtstreeks of onrechtstreeks in de EER werkzaam zijn, ongeacht waar deze zijn gevestigd.

    Bij artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst (de tekst van de artikelen 53, 54 en 56 van de EER-Overeenkomst is opgenomen in aanhangsel I) worden concurrentiebeperkende overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen verboden die de handel tussen de Gemeenschap en een of meer EVA-staten, of tussen EVA-staten, ongunstig kunnen beïnvloeden, en luidens artikel 53, lid 2, zijn van rechtswege nietig overeenkomsten of besluiten die dergelijke beperkingen bevatten; volgens artikel 53, lid 3, kan echter voor regelingen die een gunstige werking hebben ontheffing worden verleend, mits aan de daarin vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Bij artikel 54 wordt misbruik van een machtspositie waardoor de handel tussen de Gemeenschap en een of meer EVA-staten, of tussen EVA-staten, ongunstig kan worden beïnvloed verboden. De procedures ter toepassing van de EER-mededingingsregels op de vervoersector zijn vastgesteld bij Verordening (EEG) nr. 1017/68 voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, bij Verordening (EEG) nr. 4056/86 voor het zeevervoer en bij Verordening (EEG) nr. 3975/87 voor het luchtvervoer, welke verordeningen voor de EER werden aangevuld door de protocollen nrs. 21, 22 en 23 van de EER-Overeenkomst.

    II. Draagwijdte van de mededingingsregels van het EG-Verdrag en van de EER-Overeenkomst

    De toepasselijkheid van de artikelen 2, 5 en 8 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag en van de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst hangt af van de omstandigheden van elke afzonderlijk geval. Zij veronderstelt dat de ondernemersafspraak of de feitelijke gedraging aan alle in de desbetreffende bepaling genoemde voorwaarden beantwoordt. Dit punt moet bijgevolg worden onderzocht alvorens ook maar enig verzoek wordt gedaan.

    1. Negatieve verklaring

    In de vervoersector is slechts voor het luchtvervoer in de procedure voor een negatieve verklaring voorzien. Deze procedure laat ondernemingen toe om na te gaan of de Commissie van oordeel is dat hun afspraak of hun gedraging al of niet bij artikel 85, lid 1, respectievelijk artikel 86 van het EG-Verdrag of bij artikel 53, lid 1, respectievelijk artikel 54 van de EER-Overeenkomst is verboden. Deze procedure wordt geregeld in artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87. De negatieve verklaring heeft de vorm van een beschikking, waarbij de Commissie vaststelt dat er, op grond van de haar bekende gegevens, voor haar geen aanleiding bestaat om ten aanzien van de betrokken afspraak of gedraging krachtens de bepalingen van artikel 85, lid 1, of die van artikel 86 van het EG-Verdrag, respectievelijk de bepalingen van artikel 53, lid 1, of die van artikel 54 van de EER-Overeenkomst op te treden.

    Men heeft evenwel geen belang erbij een verzoek in te dienen wanneer de afspraak of de gedraging duidelijk krachtens de bovengenoemde bepalingen niet verboden is. Op de Commissie rust evenmin de verplichting om een negatieve verklaring te verstrekken. In artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87 is bepaald dat "[ . . . ] de Commissie een verklaring kan afgeven [ . . . ]". Zij geeft slechts beschikkingen houdende een negatieve verklaring indien dat voor een belangrijk punt van uitlegging dienstig is. In de overige gevallen antwoordt zij op het verzoek langs de weg van een administratieve brief.

    De Commissie heeft verscheidene bekendmakingen met betrekking tot de interpretatie van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag gepubliceerd. Deze omschrijven bepaalde groepen van afspraken die, wegens de aard of het geringe belang ervan, niet door het verbod worden bestreken (4).

    2. Ontheffing

    De procedure voor een ontheffing overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en overeenkomstig artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst laat de ondernemingen toe een afspraak te maken die economische voordelen biedt, maar die, zonder ontheffing, verboden zou zijn uit hoofde van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, uit hoofde van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag of uit hoofde van artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst. Deze procedure wordt geregeld in de artikelen 12 en 13 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, de artikelen 12 en 13 van Verordening nr. 4056/86 en de artikelen 5 en 6 van Verordening (EEG) nr. 3975/87. De ontheffing heeft de vorm van een beschikking, waarbij de Commissie verklaart dat artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 of artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag, respectievelijk artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst, niet van toepassing is op de in de beschikking beschreven ondernemersafspraak. De Commissie is gehouden de geldigheidsduur van de beschikking aan te geven; zijn kan bij die beschikking voorwaarden en verplichtingen opleggen; zij kan de beschikking ook intrekken of wijzigen of de betrokkenen bepaalde handelingen in bepaalde omstandigheden verbieden, met name indien de beschikking op onjuiste inlichtingen berust of indien in de feitelijke situatie op een voor de beschikking wezenlijk punt een wijziging optreedt.

    De Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 voorzien in een verzetprocedure die een versnelling van het onderzoek van de verzoeken mogelijk maakt. Indien een verzoek krachtens de toepasselijke verordening ontvankelijk en volledig is en indien de regeling waarop het betrekking heeft geen aanleiding heeft gegeven tot een procedure ingevolge een klacht of een door de Commissie ambtshalve ingeleide procedure, publiceert de Commissie een samenvatting van het verzoek in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en nodigt zij belanghebbende derden, de lidstaten van de EG en, wanneer het verzoek betrekking heeft op de EER-Overeenkomst, de EVA-staten uit om haar hun opmerkingen kenbaar te maken. Tenzij de Commissie de verzoekers binnen een termijn van 90 dagen te rekenen vanaf de bekendmaking mededeelt dat er ernstige twijfel bestaat ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag of artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst, wordt de regeling geacht voor de voorafgaande periode en voor maximaal drie jaar na de datum van de bekendmaking in het geval van verzoeken uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 1017/68, respectievelijk voor maximaal zes jaar na de datum van de bekendmaking in het geval van verzoeken uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 4056/86 of Verordening (EEG) nr. 3975/87 te zijn vrijgesteld van het kartelverbod.

    De Commissie heeft bij verordening in een aantal groepsvrijstellingen voor het luchtvervoer en het zeevervoer voorzien (5).

    Een beschikking waarbij op grond van Verordening (EEG) nr. 1017/68, Verordening (EEG) nr. 4056/86 of Verordening (EEG) nr. 3975/87 ontheffing wordt verleend, kan met terugwerkende kracht worden gegeven. Indien de Commissie vaststelt dat de regelingen waarop het verzoek betrekking heeft inderdaad verboden zijn en niet in aanmerking komen voor een ontheffing, en zij bijgevolg een verbodsbeschikking geeft, zijn betrokkenen niettemin tussen de datum van de indiening van het verzoek en die van de kennisgeving van de beschikking tegen de oplegging van geldboeten wegens de in het verzoek beschreven inbreuken gevrijwaard (artikel 19, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 12, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3975/87). Verordening (EEG) nr. 1017/68 voorziet niet in een dergelijke vrijwaring tegen geldboeten.

    B. Tot welke autoriteit zich te richten?

    De verzoeken moeten bij de terzake bevoegde autoriteit worden ingediend. De Commissie is bevoegd voor de toepassing van de mededingingsregels van het EG-Verdrag. Er bestaat echter een gedeelde bevoegdheid voor de toepassing van de mededingingsregels van de EER-Overeenkomst.

    De bevoegdheid van de Commissie en van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA inzake de toepassing van de EER-mededingingsregels vloeit voort uit artikel 56 van de EER-Overeenkomst. Verzoeken betreffende concurrentiebeperkende overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, dienen aan de Commissie te worden gericht tenzij zij geen merkbare invloed hebben op de handel tussen lidstaten of op de mededinging binnen de Gemeenschap in de zin van de bekendmaking van de Commissie van 1997 betreffende overeenkomsten van geringe betekenis (6). Daarnaast dienen alle verzoeken betreffende mededingingbeperkende overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die de handel tussen een lidstaat en een of meer EVA-staten ongunstig beïnvloeden, aan de Commissie te worden gericht indien de betrokken ondernemingen meer dan 67 % van hun totale EER-omzet in de Gemeenschap realiseren (7). Indien die overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen evenwel geen merkbare invloed hebben op de handel tussen lidstaten of op de mededinging in de Gemeenschap, moet het verzoek in voorkomend geval worden gericht aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Alle overige verzoeken betreffende overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die onder de werking van artikel 53 van de EER-Overeenkomst vallen, moeten aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA (waarvan het adres in bijlage III is vermeld) worden gericht.

    Verzoeken om een negatieve verklaring in verband met artikel 54 van de EER-Overeenkomst moeten worden ingediend bij de Commissie indien de machtspositie slechts in de Gemeenschap bestaat, en bij de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA indien de machtspositie slechts op het grondgebied, of op een wezenlijk deel daarvan, van de EVA bestaat. Alleen in de gevallen waarin er op beide grondgebieden een machtspositie bestaat, moeten de bovengenoemde regels betreffende artikel 53 worden toegepast.

    Bij de beoordeling zal de Commissie de mededingingsregels van het EG-Verdrag als grondslag nemen. Indien de zaak onder toepassing van de EER-Overeenkomst valt en uit hoofde van artikel 56 van deze Overeenkomst aan de Commissie wordt toegewezen, zal deze meteen ook de EER-regels toepassen.

    C. Doel van het formulier TR

    Formulier TR geeft aan welke vragen moeten worden beantwoord, welke informatie moet worden verstrekt en welke stukken door de onderneming, respectievelijk ondernemingen moeten worden verstrekt bij een van de volgende verzoeken:

    - een verzoek overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87 om een negatieve verklaring inzake de niet-toepasselijkheid van artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 1, van de EER-Overeenkomst op overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen;

    - een verzoek overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 of artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst om een ontheffing voor overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen of onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    Verzoeken om een ontheffing uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en 3975/87 moeten op de bij formulier TR voorgeschreven wijze gebeuren (zie artikel 2, lid 1, van de onderhavige verordening).

    Dit formulier kan eveneens worden gebruikt door ondernemingen die overeenkomstig artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/97 een verzoek om een negatieve verklaring met betrekking tot artikel 86 van het EG-Verdrag en/of artikel 54 van de EER-Overeenkomst wensen in te dienen. Het is niet verplicht voor het indienen van een verzoek om een negatieve verklaring van dien aard het formulier TR te gebruiken maar het verdient wel ten sterkste aanbeveling alle daarin vereiste inlichtingen te verstrekken, om zekerheid te hebben dat het verzoek een volledig beeld van de situatie biedt (zie artikel 2, lid 1, onder a), tweede zin, van de onderhavige verordening).

    Verzoeken of aanmeldingen die zijn ingediend op een door de EVA verstrekt formulier TR, zijn eveneens geldig. Indien de betrokken overeenkomst, feitelijke gedraging of het betrokken besluit echter uitsluitend onder de artikelen 85 of 86 van het EG-Verdrag valt, dat wil zeggen in geen enkel opzicht onder de EER valt, is het raadzaam het bovengenoemde door de Commissie opgestelde formulier te gebruiken.

    D. Welke hoofdstukken van het formulier moeten worden ingevuld?

    Ondernemingen die een verzoek wensen in te dienen, moeten alle drie de hoofdstukken van het operationele deel van dit formulier invullen. Aanmeldingen uit hoofde van Verordening nr. 17 van overeenkomsten die betrekking hebben op de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming die het karakter van een samenwerkingsverband heeft en die van structurele aard is, komen in aanmerking voor een versnelde procedure. Deze versnelde procedure is niet van toepassing op verzoeken uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/97, omdat deze verordeningen voorzien in een verzetprocedure die aan specifieke termijnen is gebonden.

    E. De noodzaak van verstrekking van volledige inlichtingen

    Wanneer de Commissie een geldig verzoek ontvangt, heeft dit twee belangrijke gevolgen. Ten eerste heeft dit bij verzoeken om ontheffing uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 4056/86 of Verordening (EEG) nr. 3975/87 tot gevolg dat de betrokkenen zijn gevrijwaard voor geldboeten, en wel vanaf de dag waarop het verzoek bij de Commissie is ontvangen (zie artikel 19, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 12, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 3975/87).

    Ten tweede beschikt de Commissie, zolang zij geen geldig verzoek heeft ontvangen, niet over "alle stukken van het dossier", hetgeen noodzakelijk is opdat zij een samenvatting van het verzoek zou kunnen publiceren in het kader van de verzetprocedure van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87.

    Om geldig te zijn, moet een verzoek volledig zijn (zie artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening). Op dit beginsel bestaan twee uitzonderingen. Ten eerste zal de Commissie, indien de in het formulier verlangde informatie of bescheiden normalerwijze niet of slechts ten dele voor de verzoeker beschikbaar zijn, het verzoek desondanks als volledig beschouwen, mits de verzoeker de redenen van het ontbreken van de informatie vermeldt en met betrekking tot de ontbrekende gegevens de meest aannemelijke ramingen met bronvermelding opgeeft. Ook dient, zo mogelijk, te worden aangegeven waar de Commissie de ontbrekende informatie en stukken wel kan verkrijgen. Ten tweede wenst de Commissie slechts die informatie te ontvangen welke voor haar onderzoek van de zaak terzake dienend is. Het kan gebeuren dat niet alle in dit formulier verlangde informatie daarvoor onontbeerlijk is. De Commissie kan dan ook de verzoeker ontslaan van de verplichting bepaalde inlichtingen te verstrekken (zie artikel 3, lid 2, van de onderhavige verordening). Deze bepaling laat toe verzoeken op elk bijzonder geval toe te snijden, zodanig dat daarin slechts de strikt noodzakelijke inlichtingen zijn opgenomen. Daarmee wordt beoogd de ondernemingen, en meer bepaald de kleine en middelgrote ondernemingen, geen overbodige administratieve lasten te bezorgen. Wanneer de verzoeker om die reden nalaat informatie of stukken te verstrekken, moet hij in zijn verzoek de redenen opgeven waarom hij die gegevens voor de behandeling van de zaak als niet terzake dienend beschouwt.

    Indien de Commissie vaststelt dat het verzoek in inhoudelijk opzicht onvolledig is, stelt zij binnen een maand na ontvangst van het verzoek de verzoeker schriftelijk daarvan in kennis en geeft zij nader aan welke soort van inlichtingen ontbreekt. In dat geval geldt het verzoek eerst met ingang van de datum waarop de Commissie de volledige inlichtingen heeft ontvangen. Indien de Commissie de verzoeker niet binnen de termijn van een maand ervan in kennis heeft gesteld dat het verzoek in inhoudelijk opzicht onvolledig is, zal dit worden geacht volledig en geldig te zijn (zie artikel 4 van de onderhavige verordening).

    Het is belangrijk dat de ondernemingen de Commissie mededeling doen van inhoudelijke wijzigingen in de feiten, met inbegrip van die waarvan zij eerst na de indiening van het verzoek kennis hebben gekregen. Met name wanneer in een overeenkomst, in een besluit of in een feitelijke gedraging enigerlei wijziging wordt aangebracht, moet de Commissie daarover onverwijld worden ingelicht (zie artikel 4, lid 3, van de onderhavige verordening). Het feit de Commissie niet over veranderingen in terzake dienende elementen in te lichten, kan onder meer ertoe leiden dat een negatieve verklaring ongeldig wordt of dat de Commissie een op basis van het verzoek gegeven ontheffingsbeschikking intrekt (8).

    F. De noodzaak juiste inlichtingen te verstrekken

    Naast de verplichting een verzoek in te dienen dat volledig is, is het van belang dat de verstrekte inlichtingen juist zijn (zie artikel 3, lid 1, van de onderhavige verordening). De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten oplopend tot 5 000 EUR opleggen, wanneer deze opzettelijk of uit onachtzaamheid bij een verzoek onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken (artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3975/87). Onjuiste of misleidende inlichtingen gelden bovendien als onvolledige inlichtingen (zie artikel 4, lid 4, van de onderhavige verordening).

    G. Wie kan verzoeken?

    Elk van de bij een overeenkomst of bij een besluit of een feitelijke gedraging als omschreven in artikel 85 of artikel 86 van het EG-Verdrag, respectievelijk in artikel 53 of artikel 54 van de EER-Overeenkomst, partij zijnde, respectievelijk betrokken zijnde ondernemingen is gerechtigd een verzoek om een negatieve verklaring op grond van artikel 3, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87 in te dienen. Elk van de bij een overeenkomst of bij een besluit of een feitelijke gedraging als omschreven in de artikelen 2 en 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, of, in artikel 85 van het EG-Verdrag, respectievelijk artikel 53 van de EER-Overeenkomst, partij, respectievelijk betrokken zijnde ondernemingen is gerechtigd een verzoek ter verkrijging van een ontheffing in te dienen. Een ondernemersvereniging mag met betrekking tot in het kader van haar werking genomen besluiten of met betrekking tot gedragingen in dat kader een verzoek indienen.

    Wat overeenkomsten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen ondernemingen betreft, is het gebruikelijk dat alle partijen een gemeenschappelijk verzoek doen. Dit is niet verplicht, maar de Commissie beveelt dit wel ten sterkste aan, omdat het haar toelaat de mening van alle rechtstreeks betrokken ondernemingen op hetzelfde tijdstip te verkrijgen. Indien een van de partijen individueel een verzoek indient, moet zij alle andere partijen bij de overeenkomst of alle andere bij het besluit of de feitelijke gedraging betrokkenen daarvan in kennis stellen (zie artikel 1, lid 2, van de onderhavige verordening). Zij kan aan hen ook een afschrift van het ingevulde formulier verstrekken, waarin dan, in voorkomend geval, vertrouwelijke informatie en zakengeheimen worden weggelaten (zie operationeel deel, vraag 1.2).

    Het is ook tot de gewone praktijk gaan behoren dat, wanneer de ondernemingen een gemeenschappelijk verzoek indienen, er een gemeenschappelijk vertegenwoordiger wordt aangewezen die namens alle betrokken ondernemingen handelt, zowel bij het indienen van het verzoek als bij latere contacten met de Commissie (zie artikel 1, lid 4, van de onderhavige verordening). Dit is, hoewel nuttig, niet verplicht, en alle ondernemingen die gemeenschappelijk hetzelfde verzoek indienen, mogen het verzoek individueel ondertekenen.

    H. Hoe geschiedt het verzoek?

    Verzoeken mogen in een van de officiële talen van de Europese Gemeenschap of van een EVA-staat worden gesteld (zie artikel 2, lid 5, en artikel 6 van de onderhavige verordening). Om een spoedige behandeling van de zaak te waarborgen, is het evenwel dienstig om, in het geval van een aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA gericht verzoek, een van de officiële talen van een EVA-staat of het Engels, zijnde de werktaal van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, te gebruiken en, in het geval van een verzoek bij de Commissie, een van de officiële talen van de Europese Unie of van de EVA-staten of de werktaal van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA. Deze taal wordt vervolgens voor de verzoeker de proceduretaal.

    De ondernemingen zijn slechts verplicht de in formulier TR verlangde inlichtingen te verstrekken, waarbij zij de nummers van de afdelingen en de paragrafen daarvan volgen en een verklaring ondertekenen waarvan in de navolgende afdeling 13 het model is opgenomen, en waarbij zij de gevraagde bescheiden bijvoegen.

    De bescheiden moeten in de oorspronkelijke taal ervan worden overgelegd; wanneer dit geen officiële taal van de Unie is, moeten zijn in de proceduretaal worden vertaald. Van de bescheiden mag hetzij het origineel, hetzij een afschrift daarvan worden overgelegd (zie artikel 2, lid 4, van de onderhavige verordening).

    Alle in dit formulier verlangde informatie moet, tenzij anders vermeld, betrekking hebben op het kalenderjaar voorafgaande aan dat waarin het verzoek gebeurt. Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is die informatie te verschaffen (bijvoorbeeld omdat de gebruikte boekingstijdvakken niet samenvallen met het kalenderjaar, of omdat de cijfers van het vorige jaar niet beschikbaar zijn) dient de meest recente beschikbare informatie te worden gegeven, alsook de redenen waarom cijfers op basis van het kalenderjaar voorafgaande aan dat waarin het verzoek gebeurt, niet kunnen worden verschaft.

    De financiële gegevens mogen ofwel in de munteenheid worden uit gedrukt waarin de aan wettelijke controle onderworpen jaarrekeningen van de betrokken onderneming(en) worden opgesteld, ofwel in EUR. In dit laatste geval moet de omrekening geschieden tegen de gemiddelde koersen die in de betrokken jaren of andere betrokken tijdvakken golden.

    Van het verzoek moeten één origineel exemplaar en zeventien afschriften worden ingediend; van de bijgevoegde bescheiden behoeven slechts drie exemplaren te worden ingediend (zie artikel 2, lid 3, van de onderhavige verordening).

    Het verzoek moet aan het volgende adres worden gericht:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Directoraat-generaal Mededinging (DG IV)

    Griffie

    Wetstraat 200

    B-1049 Brussel

    of op werkdagen tijdens de officiële werkuren op het volgende adres worden gedeponeerd:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Directoraat-generaal Mededinging (DG IV)

    Griffie

    Kortenberglaan 158

    B-1040 Brussel.

    I. Vertrouwelijkheid

    De Commissie, de lidstaten van de Europese Gemeenschap, de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en de EVA-staten mogen ingevolge artikel 214 van het EG-Verdrag, artikel 27 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 24 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 17 van Verordening (EEG) nr. 3975/87, artikel 9 van protocol nr. 23 bij de EER-Overeenkomst, artikel 122 van de EER-Overeenkomst en artikel 27 van hoofdstuk VI, artikel 24 van hoofdstuk IX en artikel 17 van hoofdstuk XI van protocol nr. 4 bij de Overeenkomst tussen de EVA-staten tot oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie, geen inlichtingen openbaar maken die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen.

    Voorts is krachtens de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 de Commissie verplicht de essentiële inhoud van het verzoek bekend te maken. Bij deze bekendmaking moet "rekening [worden] gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven" (artikel 12, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 12, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 5, lid 2, van Verordening (EEG) nr. 3975/87).

    Alvorens een samenvatting van het verzoek te publiceren, legt de Commissie de ontwerptekst hiervan aan de verzoeker(s) voor.

    Indien een onderneming van oordeel is dat haar belangen zouden worden geschaad indien bepaalde van haar verlangde informatie openbaar zou worden gemaakt of anderszins aan andere ondernemingen zou worden onthuld, staat het haar vrij die informatie in een of meer aparte bijlagen onder te brengen en deze zo over te leggen, waarbij zij dan op elke bladzijde duidelijk de vermelding "Zakengeheimen" dient aan te brengen. Tevens dienen de redenen waarom deze inlichtingen niet openbaar mogen worden gemaakt of niet mogen worden onthuld, te worden opgegeven.

    J. Verder verloop van de procedure

    Het verzoek wordt ter griffie van het directoraat-generaal Mededinging (DG IV) geregistreerd. Als datum van het verzoek geldt de datum van ontvangst door de Commissie of die van het poststempel indien het verzoek aangetekend is verzonden (zie artikel 4, lid 1, van de onderhavige verordening). Het geval van onvolledige verzoeken is evenwel in specifieke bepalingen geregeld (zie hiervoor, onder E).

    De Commissie bevestigt schriftelijk de ontvangst van alle verzoeken, met vermelding van het nummer waaronder de zaak is geregistreerd. Dit nummer moet in alle verdere correspondentie betreffende het verzoek worden vermeld. De ontvangstbevestiging laat de vraag van de geldigheid van het verzoek onverlet.

    Er kunnen nadere inlichtingen worden gevraagd aan de partijen of aan derden, en er kunnen voorstellen worden gedaan voor wijzigingen in de ondernemersafspraken, waardoor zij aanvaardbaar worden.

    De Commissie kan verzet doen tegen een verzoek om een ontheffingsbeschikking, indien zij ernstige twijfel heeft of de regelingen voor zulk een beschikking in aanmerking kunnen komen.

    Indien de Commissie, nadat in het kader van de verzetprocedure ernstige twijfel was gerezen, voornemens is een ontheffingsbeschikking te geven, moet zij een samenvatting van het verzoek publiceren en derden verzoeken hun opmerkingen kenbaar te maken (artikel 26, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 23, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 16, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 3975/87). Vervolgens moet aan het bevoegde adviescomité, dat is samengesteld uit ambtenaren van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten en aan de werkzaamheden waarvan, indien de zaak onder toepassing van de EER-Overeenkomst valt, ook vertegenwoordigers van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA en van de EVA-staten deelnemen, een voorontwerp van beschikking worden voorgelegd, dat met dit comité dient te worden besproken. Eerst dan kan de Commissie, mits er niets is gebeurd om haar voornemen te wijzigen, een beschikking geven.

    Soms worden dossiers zonder formele beschikking afgesloten, beijvoorbeeld omdat is gebleken dat de regelingen reeds onder een groepsvrijstelling vallen, of omdat de dossiers, althans in de gegeven omstandigheden, geen optreden van de Commissie vergen. In die gevallen wordt een administratieve brief gezonden. Ook al zijn deze brieven geen beschikking van de Commissie, zij geven de betrokkenen toch een aanwijzing wat de diensten van directoraat-generaal IV van de Commissie op grond van de feiten waarvan zij kennis dragen, van de betrokken zaak denken. Dat wil zeggen dat de Commissie zo nodig - bijvoorbeeld indien zou worden aangevoerd dat een overeenkomst van rechtswege nietig is op grond van artikel 85, lid 2, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 2, van de EER-Overeenkomst - een passende beschikking zou kunnen geven om de rechtssituatie te verhelderen.

    K. In het operationele deel van dit formulier gebruikte definities

    Overeenkomst: De term "overeenkomst" wordt gebruikt ter aanduiding van alle vormen van ondernemersafspraken, te weten overeenkomsten tussen ondernemingen, besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen.

    Jaar: Deze term betekent in dit formulier "kalenderjaar", tenzij anders aangeduid.

    Concern: Voor de doeleinden van dit formulier wordt onder concernverhouding verstaan de verhouding die bestaat wanneer een onderneming in een andere onderneming:

    - hetzij meer dan de helft van het kapitaal of van de bedrijfsactiva bezit;

    - hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen;

    - hetzij de bevoegdheid heeft meer dan de helft van de leden van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de krachtens de wet tot vertegenwoordiging bevoegde organen te benoemen;

    - hetzij het recht heeft de zaken van de onderneming te leiden.

    Een gemeenschappelijke onderneming waarover verscheidene andere ondernemingen zeggenschap uitoefenen, maakt voor de doeleinden van het formulier deel uit van het concern van elk van die ondernemingen.

    Aangemelde overeenkomst: een aangemelde overeenkomst is een overeenkomst die het voorwerp uitmaakt van een verzoek met gebruik van dit formulier.

    Relevante productmarkt: In vraag 5.1 van dit formulier wordt de onderneming of de persoon die het verzoek indient, de verplichting opgelegd de productmarkt(en) te omschrijven die waarschijnlijk door de betrokken overeenkomst zal (zullen) worden beïnvloed. Die omschrijving(en) vormt (vormen) het uitgangspunt voor een aantal andere vragen in dit formulier. De aldus door de verzoekers gegeven omschrijving(en) wordt (worden) in dit formulier de "relevante productmarkt(en)" genoemd.

    Relevante geografische markt: In vraag 5.2 van dit formulier wordt de onderneming of de persoon die het verzoek indient, de verplichting opgelegd de geografische markt(en) te omschrijven die waarschijnlijk door de betrokken overeenkomst zal (zullen) worden beïnvloed. Die omschrijving(en) vormt (vormen) het uitgangspunt voor een aantal andere vragen in dit formulier. De aldus door de verzoeker gegeven omschrijving(en) wordt (worden) in dit formulier de "relevante geografische markt(en)" genoemd.

    Relevante product- en geografische markt: Door de combinatie van hun antwoorden op vraag 5 geven de partijen hun omschrijving(en) van de markt(en) die door de betrokken overeenkomst wordt (worden) beïnvloed. Die omschrijving(en) vormt (vormen) het uitgangspunt voor een aantal andere vragen in dit formulier. De aldus door de verzoekers gegeven omschrijving(en) wordt (worden) in dit formulier de "relevante product- en geografische markt(en)" genoemd.

    Partijen en verzoeker: Onder "partijen" worden alle ondernemingen verstaan die partij zijn bij de overeenkomst die het voorwerp van het verzoek vormt. Aangezien een verzoek kan worden ingediend door slechts één van de ondernemingen die partij bij de betrokken overeenkomst zijn, verwijst de term "verzoeker" uitsluitend naar de onderneming(en) die daadwerkelijk het verzoek indient (indienen).

    FORMULIER TR - OPERATIONEEL DEEL

    U wordt verzocht op het eerste blad van uw verzoek de woorden "Verzoek overeenkomstig formulier TR" aan te brengen, alsook naar gelang van het geval een of meer van de volgende vemeldingen:

    - "Verzoek om een ontheffing op grond van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 1017/68";

    - "Verzoek om een ontheffing op grond van artikel 12 van Verordening (EEG) nr. 4056/86";

    - "Verzoek om een negatieve verklaring op grond van artikel 3, lid 2, en/of een ontheffing op grond van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3975/87".

    HOOFDSTUK I

    Afdelingen met betrekking tot de partijen, hun concerns en de overeenkomst

    Afdeling 1

    Identiteit van de ondernemingen of personen die het verzoek indienen

    1.1. U wordt verzocht te vermelden namens welke ondernemingen het verzoek wordt ingediend, met vermelding van de wettelijke naam en de handelsnaam ervan, in afkorting of zoals deze gebruikelijk is (slechts voorzover de handelsnaam van de wettelijke naam afwijkt).

    1.2. Indien het verzoek slechts wordt ingediend namens één of sommige van de ondernemingen die partij zijn bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, bevestig dat de overige ondernemingen hiervan in kennis zijn gesteld, en vermeld of zij een afschrift van het verzoek, waaruit in voorkomend geval vertrouwelijke informatie en zakengeheimen zijn weggelaten, hebben ontvangen (9). (In dit geval moet een afschrift van de aan deze overige ondernemingen bezorgde, aldus aangepaste versie van het verzoek bij het onderhavige verzoek worden gevoegd).

    1.3. Indien een gemeenschappelijk verzoek wordt ingediend, gelieve u te verklaren of een gemeenschappelijk vertegenwoordiger (10) is aangewezen (11).

    Zo ja, verstrek de in de punten 1.3.1 tot en met 1.3.3 verlangde gegevens.

    Zo niet, verstrek in voorkomend geval gegevens betreffende de vertegenwoordigers die bevoegd zijn namens elk van de partijen of sommige van de partijen bij de overeenkomst te handelen, en vermeld wie zij vertegenwoordigen.

    1.3.1. Naam van de vertegenwoordiger.

    1.3.2. Adres van de vertegenwoordiger.

    1.3.3. Telefoon- en faxnummer van de vertegenwoordiger.

    1.4. Indien een of meer vertegenwoordigers zijn aangewezen, moet een volmacht, verleend door de onderneming(en) die het verzoek indient (indienen), bij het verzoek worden gevoegd.

    Afdeling 2

    Informatie betreffende de partijen bij de overeenkomst en de concerns waartoe zij behoren

    2.1. Geef de naam en het adres van de partijen bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, alsook het land waar hun hoofdkantoor is gevestigd.

    2.2. Vermeld in welke sectoren elk van de partijen bij de overeenkomst bedrijvig is.

    2.3. U wordt verzocht voor elke partij bij de overeenkomst de naam van een persoon op te geven met wie contact kan worden opgenomen, diens naam, adres, telefoon- en telefaxnummer alsook zijn of haar positie in de onderneming.

    2.4. Geef de naam van de concerns waartoe de partijen bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, behoren. Vermeld de sectoren waarin die concerns bedrijvig zijn, alsmede de wereldomzet van elk concern (12).

    Afdeling 3

    Procedures

    3.1. U wordt verzocht op te geven of u met betrekking tot de bewuste overeenkomst een formeel verzoek hebt ingediend bij een andere mededingingsinstantie of voornemens bent zulks te doen. Indien ja, vermeld welke instantie, de betrokken persoon of het betrokken departement, en de aard van het contact. Vermeld hierbij ook de vroegere procedures bij of informele contacten met de Commissie en/of de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, waarvan u op de hoogte bent, en eerdere procedures bij nationale autoriteiten of rechterlijke instanties in de Gemeenschap of op het grondgebied van de EVA-staten betreffende deze of andere, daarmee verband houdende overeenkomsten.

    3.2. Indien u aanvoert dat de zaak dringend is, geef dan een beknopte motivering daarvoor.

    3.3. Verklaar of u voornemens bent nog andere, voor het ogenblik niet beschikbare feiten of argumenten aan te voeren en, zo ja, met betrekking tot welke punten (13).

    Afdeling 4

    Volledige gegevens over de regelingen

    4.1. U wordt verzocht een samenvatting te geven van de aard, de inhoud en het doel van de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft.

    4.2. Beschrijf in bijzonderheden elke bepaling van de overeenkomst als gevolg waarvan de vrijheid van de partijen om zelfstandig commerciële beslissingen te nemen, zou kunnen worden beperkt, bijvoorbeeld in verband met:

    - aan- of verkoopprijzen, kortingen en andere contractuele voorwaarden;

    - de hoeveelheden aan te bieden diensten;

    - de technische ontwikkeling of de investeringen;

    - de keuze van markten of voorzieningsbronnen;

    - aankoop van of verkoop aan derden;

    - het al dan niet toepassen van gelijke voorwaarden voor de levering van gelijkwaardige diensten;

    - het afzonderlijk of gezamenlijk aanbieden van verschillende diensten.

    Indien u op grond van een groepsvrijstellingsverordening om toepassing van een oppositieprocedure verzoekt, geef dan aan welke beperkingen in deze lijst verder reiken dan die waarvoor krachtens de toepasselijke verordening automatisch een vrijstelling geldt.

    4.3. Verklaar tussen welke lidstaten van de Gemeenschap en/of EVA-staten (14) de handel door de overeenkomst ongunstig kan worden beïnvloed. Motiveer uw antwoord op deze vraag en verstrek in voorkomend geval gegevens betreffende de handelsstromen. Verklaar voorts of de handel tussen de Gemeenschap of de EER en derde landen ongunstig wordt beïnvloed, en motiveer ook dit antwoord.

    HOOFDSTUK II

    Afdelingen inzake de relevante markt

    Afdeling 5

    De relevante markt

    Een relevante productmarkt omvat alle producten en/of diensten die op grond van hun kenmerken, hun prijzen en het gebruik waarvoor zij zijn bestemd, door de consument als onderling verwisselbaar of substitueerbaar worden beschouwd (15).

    De volgende factoren worden in de regel als van belang voor het afbakenen van de relevante productmarkt beschouwd en moeten in deze analyse in aanmerking worden genomen (16):

    - mate van overeenstemming tussen de betrokken diensten;

    - prijsverschillen tussen twee diensten;

    - kosten van overschakeling tussen twee potentieel concurrerende diensten;

    - gevestigde voorkeur van de consument voor een bepaald type of een bepaalde categorie van diensten boven andere;

    - dienstenclassificaties binnen de bedrijfstak (bijvoorbeeld door verenigingen van bedrijven gebruikte classificaties).

    De relevante geografische markt is het gebied waarbinnen de betrokken ondernemingen een rol spelen in de vraag naar en het aanbod van goederen of diensten, waarbinnen de mededingingsvoorwaarden voldoende homogeen zijn en dat van aangrenzende gebieden kan worden onderscheiden doordat daar duidelijk afwijkende mededingingsvoorwaarden heersen.

    Tot de factoren die voor het beoordelen van de relevante geografische markt van belang zijn (17) behoren de aard en de kenmerken van de betrokken diensten, het bestaan van toetredingsdrempels of van een bepaalde voorkeur bij de consument en merkbare verschillen tussen de marktaandelen van de ondernemingen en tussen de prijzen in aangrenzende gebieden.

    5.1. Zet, gelet op het bovenstaande, uiteen welke omschrijving van de relevante productmarkt(en) de Commissie volgens u als uitgangspunt voor haar analyse van het verzoek moet nemen.

    Motiveer in uw antwoord uw beweringen of vaststellingen en leg uit hoe met de hierboven beschreven factoren rekening is gehouden. U wordt verzocht met name te vermelden welke specifieke producten of diensten rechtstreeks of onrechtstreeks worden geraakt door de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, en identificeer de categorieën diensten die in uw omschrijving van de markt als substitueerbaar worden beschouwd.

    In de onderstaande vragen zal (zullen) deze omschrijving(en) "de relevante productmarkt(en)" worden genoemd.

    5.2. Zet uiteen welke omschrijving van de relevante geografische markt(en) de Commissie volgens u als uitgangspunt voor haar analyse van het verzoek moet nemen. Motiveer in uw antwoord uw beweringen of vaststellingen en leg uit hoe met de hierboven beschreven factoren rekening is gehouden. Gelieve met name te vermelden in welke landen de partijen actief zijn op de relevante productmarkt(en), en indien u van mening bent dat de relevante geografische markt ruimer is dan de individuele lidstaten van de Gemeenschap of het grondgebied van de EVA-staten waarin de partijen bij de overeenkomst werkzaam zijn, geef dan de redenen hiervan.

    In de onderstaande vragen zal (zullen) deze omschrijving(en) "de relevante geografische markt(en)" worden genoemd.

    Afdeling 6

    Ondernemingen binnen het concern die op dezelfde markten bedrijvig zijn als de partijen

    6.1. Verschaf voor elk van de partijen bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, een lijst van alle tot hetzelfde concern behorende ondernemingen die:

    6.1.1. bedrijvig zijn op de relevante productmarkt(en);

    6.1.2. bedrijvig zijn op aan de relevante productmarkt(en) palende markten (d.w.z bedrijvig zijn op het gebied van producten/diensten die een onvolmaakt of gedeeltelijk substituut vormen voor die, opgenomen in uw omschrijving van de relevante productmarkt(en).

    Dergelijke ondernemingen moeten ook worden vermeld, wanneer zij het betrokken product of de betrokken dienst in andere geografische gebieden verkopen dan die waar de partijen bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, opereren. Geef de naam en de plaats van vestiging van elke tot het concern behorende onderneming op en geef nauwkeurig aan welke producten of diensten zij verricht en welke geografische ruimte zij met haar activiteit bestrijkt.

    Afdeling 7

    Positie van de partijen op de relevante productmarkt(en)

    De in deze afdeling verlangde informatie moet worden verstrekt met betrekking tot de concerns waartoe de partijen behoren in het algemeen. Het is niet voldoende deze informatie slechts te verstrekken met betrekking tot de individuele ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft.

    7.1. Verstrek met betrekking tot elke in uw antwoord op vraag 5.1 vermelde relevante productmarkt de volgende informatie:

    7.1.1. de marktaandelen van de partijen op de relevante geografische markt in de afgelopen drie jaar;

    7.1.2. indien zij hiervan verschillen, de marktaandelen van de partijen in a) de EER als geheel, b) de Gemeenschap, c) het grondgebied van de EVA-staten en d) elke lidstaat van de Gemeenschap en elke EVA-staat in de afgelopen drie jaar (18). Indien marktaandelen minder dan 20 % bedragen, verklaar in deze afdeling eenvoudig welke van de volgende marges van toepassing is: 0-5 %, 5-10 %, 10-15 % of 15-20 %.

    In het antwoord op deze vragen kan een marktaandeel hetzij op basis van de waarde, hetzij op basis van het volume worden berekend. De opgegeven cijfers moeten worden verantwoord. Zo moet in elk antwoord de totale waarde/het totale volume van de markt worden opgegeven, tezamen met de verkoop/relevante omzet van elk van de betrokken partijen. De bron(nen) van de informatie (bijvoorbeeld officiële statistieken, ramingen, enz.) moet(en) eveneens worden vermeld, en indien mogelijk moeten afschriften worden overgelegd van stukken waaraan informatie is ontleend.

    Afdeling 8

    Positie van concurrenten en cliënten op de relevante productmarkt(en)

    De in deze afdeling verlangde informatie moet worden verstrekt met betrekking tot de concerns waartoe de partijen behoren in het algemeen en niet met betrekking tot de individuele ondernemingen die direct zijn betrokken bij de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft.

    Met betrekking tot elke relevante product- en geografische markt waarop de partijen een gezamenlijk marktaandeel van meer dan 15 % hebben, moeten de volgende vragen worden beantwoord:

    8.1. Geef aan welke de vijf belangrijkste concurrenten van de partijen zijn. Identificeer de ondernemingen en geef uw beste raming van hun marktaandeel op de relevante geografische markt(en). Vermeld eveneens voor elke genoemde onderneming adres, telefoon- en faxnummer en indien mogelijk de naam van een contactpersoon.

    8.2. Geef de vijf grootste afnemers van elk van de partijen op. Vermeld de naam van de onderneming, adres, telefoon- en faxnummer en de naam van een contactpersoon.

    Afdeling 9

    Toegang tot de markt en potentiële concurrentie uit het oogpunt van het product en uit geografisch oogpunt

    Met betrekking tot elke relevante product- en geografische markt waarop de partijen een gezamenlijk marktaandeel van meer dan 15 % hebben, moeten de volgende vragen worden beantwoord:

    9.1. Beschrijf welke factoren in deze zaak uit het oogpunt van het product de toegang tot de relevante productmarkt(en) beïnvloeden (d.w.z welke zijn de belemmeringen voor ondernemingen die thans nog geen diensten verrichten op de relevante productmarkt(en), om die markt(en) te betreden?). Let daarbij, voorzover toepasselijk, op de volgende punten:

    - in hoeverre wordt de toegang tot de markten beïnvloed door in enigerlei vorm van overheidswege vereiste vergunningen of opgelegde normen? Is er sprake van controle op de toegang tot deze markten uit hoofde van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen?

    - in hoeverre wordt de toegang tot de markten beïnvloed door de noodzaak om toegang te hebben tot vervoersinfrastructuur?

    - in hoeverre wordt de toegang tot de markten beïnvloed door de beschikbaarheid van rollend materieel, vaartuigen, vliegtuigen of andere vervoermiddelen die nodig zijn voor het verrichten van de diensten?

    - in hoeverre wordt de toegang tot de markten beïnvloed door de looptijd van de contracten tussen een onderneming en haar leveranciers en/of afnemers?

    - beschrijf hoe belangrijk onderzoek en ontwikkeling en inzonderheid het in licentie geven van octrooien, knowhow en andere rechten op deze markten zijn.

    9.2. Beschrijf welke factoren in deze zaak uit geografisch oogpunt de toegang tot de relevante geografische markt(en) beïnvloeden (d.w.z. welke zijn de belemmeringen voor ondernemingen die reeds diensten verrichten op de relevante productmarkt(en) doch buiten de relevante geografische markt(en), om hun activiteiten uit te breiden tot die relevante geografische markt(en). Motiveer uw antwoord en zet in voorkomend geval uiteen hoe belangrijk de volgende factoren zijn:

    - wettelijke handelsbelemmeringen zoals invoerrechten, quota enzovoort;

    - plaatselijke specificaties of technische voorschriften;

    - aanschafbeleid van de overheid;

    - bestaan van geschikte, toegankelijke voorzieningen voor distributie en detailhandel op lokaal niveau;

    - noodzaak om toegang te hebben tot vervoersinfrastructuur;

    - gevestigde voorkeur van de consument voor lokale merken of producten;

    - taal.

    9.3. Zijn de afgelopen drie jaar in geografische gebieden waar de partijen actief zijn, nieuwe ondernemingen tot de relevante productmarkt(en) toegetreden? Gelieve in dit verband gegevens te verschaffen voor zowel nieuwe deelnemers op de productmarkt(en) als nieuwe deelnemers op de geografische markt(en). Indien een dergelijke intrede heeft plaatsgevonden, duid aan om welke ondernemingen het gaat (met opgave, indien mogelijk, van naam, adres, telefoon- en faxnummer en de naam van een contact persoon), alsmede uw beste raming van het marktaandeel van elk van deze ondernemingen op de relevante product- en geografische markt(en).

    HOOFDSTUK III

    Slotafdelingen

    Afdeling 10

    Motivering van het verzoek om een negatieve verklaring

    Indien u om een negatieve verklaring verzoekt, wordt U verzocht dan te kennen te geven:

    10.1. waarom u dit doet. Geef met andere woorden aan met betrekking tot welke bepalingen van de overeenkomst of gevolgen van de gedraging volgens u vragen kunnen rijzen inzake de verenigbaarheid ervan met de communautaire en/of EER-mededingingsregels. Dit punt heeft ten doel de Commissie een zo duidelijk mogelijk beeld te geven van de twijfel welke u aangaande uw overeenkomst of gedraging koestert en welke u bij een beschikking houdende een negatieve verklaring wenst weggenomen te zien.

    Gelieve vervolgens onder de volgende drie punten een samenvatting te geven van de relevante feiten en de redenen waarom u artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 1, of artikel 54 van de EER-Overeenkomst niet van toepassing acht. Verklaar met name:

    10.2. waarom de overeenkomst of de feitelijke gedraging niet ten doel of ten gevolge hebben de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt of binnen het grondgebied van de EVA-staten merkbaar te verhinderen, te beperken of te vervalsen, of waarom uw onderneming geen machtspositie inneemt of bij haar gedrag geen misbruik van een machtspositie maakt; en/of

    10.3. waarom de overeenkomst of de gedraging niet ten doel of ten gevolge hebben de mededinging binnen de EER merkbaar te verhinderen, te beperken of te vervalsen, of waarom uw onderneming geen machtspositie inneemt of bij haar gedrag geen misbruik van een machtspositie maakt; en/of

    10.4. waarom de overeenkomst of de gedraging niet van dien aard zijn dat zij de handel tussen lidstaten of tussen de Gemeenschap en een of meer EVA-staten of tussen EVA-staten in merkbare mate ongunstig kunnen beïnvloeden.

    Afdeling 11

    Motivering van het verzoek om een ontheffing

    Indien u om een ontheffing uit hoofde van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 85, lid 3, van het EG-Verdrag en/of artikel 53, lid 3, van de EER-Overeenkomst verzoekt, dient u uiteen te zetten hoe:

    11.1. de overeenkomst tot verbetering van de productie of de distributie en/of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang bijdraagt. Zet met name uiteen hoe de overeenkomst bijdraagt tot verbetering van de kwaliteit van de vervoersdiensten, tot bevordering van een grotere continuïteit en stabiliteit in de bevrediging van de vervoersbehoeften op markten die aan sterke schommelingen in de tijd van vraag en aanbod onderhevig zijn, of tot verhoging van de productiviteit van de ondernemingen.

    Gelieve met name de redenen te geven waarom die voordelen worden geacht uit de samenwerking te zullen voortvloeien; bijvoorbeeld, bezitten de partijen bij de overeenkomst complementaire technologieën of distributiesystemen die tot belangrijke synergieën zullen leiden? (zo ja, gelieve te vermelden welke). Gelieve ook te vermelden of de verzoekers bij het onderzoek naar de haalbaarheid van de operatie en de waarschijnlijke voordelen ervan documenten hebben opgesteld of studies hebben verricht, en of in die documenten of studies ramingen voorkomen van de waarschijnlijke besparingen of rendementsverbeteringen. Gelieve een kopie van die documenten of studies over te leggen;

    11.2. een billijk aandeel in de uit deze verbetering voortvloeiende voordelen de consument ten goede komt. Zet met name uiteen hoe in de overeenkomst in redelijke mate rekening wordt gehouden met de belangen van de gebruikers van vervoer;

    11.3. alle beperkende bepalingen in de overeenkomst voor het bereiken van de onder punt 11.1 genoemde doelstellingen onmisbaar zijn (indien u om toepassing van een oppositieprocedure verzoekt, is het van bijzonder belang dat u aangeeft welke beperkingen verder reiken dan die waarvoor krachtens de toepasselijke verordeningen automatisch een vrijstelling geldt, en dat u die beperkingen rechtvaardigt). Gelieve in dit verband uiteen te zetten waarom de uit de overeenkomst voortvloeiende voordelen, die u in uw antwoord op vraag 11.1 hebt vermeld, niet konden worden verwezenlijkt, of niet zo snel of efficiënt, slechts tegen een hogere kostprijs of met minder zekerheid op welslagen, zonder i) het sluiten van de overeenkomst als geheel en ii) zonder de bijzondere clausules en bepalingen van de overeenkomst die u in uw antwoord op vraag 4.2 hebt vermeld;

    11.4. de overeenkomst niet voor een wezenlijk deel van de betrokken producten of diensten de mededinging uitschakelt.

    Afdeling 12

    In te dienen bescheiden

    Van het naar behoren opgestelde verzoek wordt één origineel exemplaar ingediend. Daarin moeten de eindversies van alle overeenkomsten die het voorwerp van het verzoek vormen, zijn opgenomen en daarbij moeten de volgende bescheiden worden gevoegd:

    a) zeventien afschriften van het verzoek;

    b) drie afschriften van de jaarverslagen en jaarrekeningen over de laatste drie jaar van alle partijen of betrokkenen bij de overeenkomst, het besluit of de gedraging waarop het verzoek betrekking heeft;

    c) drie afschriften van de recentste interne of externe langetermijnmarktstudies of planningdocumenten voor de beoordeling of analyse van de betrokken markt(en) in verband met de concurrentievoorwaarden, de (actuele en potentiële) concurrenten en de marktsituatie; elk document dient de naam en de functie van de auteur te vermelden;

    d) drie afschriften van verslagen en analyses die door of voor een kaderlid of een directeur zijn opgesteld om de overeenkomst waarop het verzoek betrekking heeft, te kunnen evalueren of analyseren.

    Afdeling 13

    Verklaring

    Onderaan op het verzoek moet de volgende verklaring worden gesteld, die door of namens alle verzoekers moet worden ondertekend:

    "De ondergetekenden verklaren dat de in dit verzoek verstrekte informatie naar hun weten met de waarheid overeenstemt, dat volledige afschriften zijn verschaft van alle in het formulier TR verlangde bescheiden die in het bezit zijn van enige onderneming van het concern (de concerns) waartoe de verzoeker(s) behoort (behoren), dat alle ramingen als zodanig zijn aangeduid en hun beste ramingen inzake de betrokken feiten zijn, en dat alle meningen in oprechtheid zijn gegeven.

    Zij hebben kennis genomen van het bepaalde in artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 19, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 12, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3975/87.

    Plaats en datum:

    Handtekeningen:".

    U wordt verzocht de naam en de hoedanigheid van de persoon (personen) dit het verzoek ondertekent (ondertekenen) daaraan toe te voegen.

    Niet-ondertekende verzoeken zijn ongeldig.

    Aanhangsel I

    ARTIKELEN 85 EN 86 VAN HET EG-VERDRAG, ARTIKELEN 53, 54 EN 56 VAN DE EER-OVEREENKOMST, EN ARTIKELEN 2, 3 EN 4 VAN PROTOCOL Nr. 22 VAN DIE OVEREENKOMST

    Artikel 85 van het EG-Verdrag

    1. Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

    a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;

    b) het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;

    c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;

    d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

    e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

    3. De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard

    - voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

    - voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

    - voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen

    die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

    a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;

    b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

    Artikel 86 van het EG-Verdrag

    Onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de gemeenschappelijke markt of op een wezenlijk deel daarvan.

    Dit misbruik kan met name bestaan in:

    a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;

    b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;

    c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

    d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    Artikel 53 van de EER-Overeenkomst

    1. Onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst en verboden zijn alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen welke de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen ongunstig kunnen beïnvloeden en ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied wordt verhinderd, beperkt of vervalst en met name die welke bestaan in:

    a) het rechtstreeks of zijdelings bepalen van de aan- of verkoopprijzen of van andere contractuele voorwaarden;

    b) het beperken of controleren van de productie, de afzet, de technische ontwikkeling of de investeringen;

    c) het verdelen van de markten of van de voorzieningsbronnen;

    d) het ten opzichte van handelspartners toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

    e) het afhankelijk stellen van het sluiten van overeenkomsten van de aanvaarding door de handelspartners van bijkomende prestaties welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    2. De krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten zijn van rechtswege nietig.

    3. De bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen echter buiten toepassing worden verklaard:

    - voor elke overeenkomst of groep van overeenkomsten tussen ondernemingen,

    - voor elk besluit of groep van besluiten van ondernemersverenigingen, en

    - voor elke onderling afgestemde feitelijke gedraging of groep van gedragingen,

    die bijdragen tot verbetering van de productie of van de verdeling der producten of tot verbetering van de technische of economische vooruitgang, mits een billijk aandeel in de daaruit voortvloeiende voordelen de gebruikers ten goede komt, en zonder nochtans aan de betrokken ondernemingen

    a) beperkingen op te leggen welke voor het bereiken van deze doelstellingen niet onmisbaar zijn;

    b) de mogelijkheid te geven, voor een wezenlijk deel van de betrokken producten de mededinging uit te schakelen.

    Artikel 54 van de EER-Overeenkomst

    Onverenigbaar met de werking van deze Overeenkomst en verboden, voorzover de handel tussen de overeenkomstsluitende partijen daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op het door deze Overeenkomst bestreken grondgebied of op een wezenlijk deel daarvan.

    Dit misbruik kan met name bestaan in:

    a) het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;

    b) het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;

    c) het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;

    d) het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.

    Artikel 56 van de EER-Overeenkomst

    1. Over afzonderlijke gevallen waarop artikel 53 van toepassing is, wordt door de toezichthoudende autoriteiten overeenkomstig de volgende bepalingen beslist:

    a) over afzonderlijke gevallen waarin alleen de handel tussen de EVA-staten ongunstig wordt beïnvloed, wordt beslist door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA;

    b) onverminderd het bepaalde onder c) beslist de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, zoals bepaald in artikel 58, protocol nr. 21 en de uitvoeringsbepalingen daarvan, protocol nr. 23 en bijlage XIV, over de gevallen waarin de omzet van de betrokken ondernemingen op het grondgebied van de EVA-staten 33 % of meer bedraagt van hun omzet op het door deze overeenkomst bestreken grondgebied;

    c) over de overige gevallen alsmede over de onder b) bedoelde gevallen waarin de handel tussen de lidstaten van de EG ongunstig wordt beïnvloed, beslist de Commissie van de EG met inachtneming van het bepaalde in artikel 58, protocol nr. 21, protocol nr. 23 en bijlage XIV.

    2. Over afzonderlijke gevallen waarop artikel 54 van toepassing is, wordt beslist door de toezichthoudende autoriteit op het rechtsgebied waarvan het bestaan van een machtspositie is geconstateerd. Het in lid 1, onder b) en c), bepaalde is slechts van toepassing indien er een machtspositie bestaat binnen het rechtsgebied van beide toezichthoudende autoriteiten.

    3. Over afzonderlijke gevallen waarop lid 1, onder c), van toepassing is en waarvan de gevolgen voor de handel tussen de lidstaten van de EG of voor de mededinging binnen de Gemeenschap niet merkbaar zijn, wordt beslist door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

    4. De termen "ondernemingen" en "omzet" worden voor de toepassing van dit artikel in protocol nr. 22 gedefinieerd.

    Artikelen 2, 3 en 4 van protocol nr. 22 van de EER-Overeenkomst

    Artikel 2

    "Omzet" in de zin van artikel 56 van de Overeenkomst omvat de bedragen met betrekking tot de verkoop van goederen en het leveren van diensten door de betrokken ondernemingen tijdens het laatste boekjaar, in het kader van de normale bedrijfsuitoefening, onder aftrek van kortingen, alsmede van belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de omzet samenhangende belastingen.

    Artikel 3

    De omzet wordt vervangen door:

    a) bij kredietinstellingen en andere financiële instellingen: de totale activa, vermenigvuldigd met de verhouding tussen de vorderingen op de kredietinstellingen en op de clientèle die het resultaat zijn van transacties met ingezetenen van het grondgebied waarop de Overeenkomst betrekking heeft, en het totale bedrag van deze vorderingen;

    b) bij verzekeringsmaatschappijen: de waarde van de bruto geboekte premies, die afkomstig zijn van ingezetenen van het grondgebied waarop deze Overeenkomst betrekking heeft en die alle uit hoofde van de door of namens de verzekeringsonderneming gesloten verzekeringsovereenkomsten ontvangen en te ontvangen bedragen omvatten, met inbegrip van de aan herverzekering afgestane premies en na aftrek van belastingen en parafiscale bijdragen of heffingen over het bedrag van de afzonderlijke premies of het totale premievolume.

    Artikel 4

    1. In afwijking van de voor de toepassing van artikel 56 van de Overeenkomst in artikel 2 van dit protocol opgenomen definitie van omzet wordt de in aanmerking te nemen omzet gevormd:

    a) voor wat betreft overeenkomsten en besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die verband houden met afspraken over verdelingen en voorziening tussen niet met elkaar concurrerende ondernemingen, door de opbrengsten die worden verkregen uit de verkoop van goederen of de verlening van diensten waarop deze overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen betrekking hebben, en de opbrengsten van andere goederen en diensten die de gebruiker daarmee qua kenmerken, prijs en gebruiksdoeleinden vergelijkbaar acht;

    b) voor wat betreft overeenkomsten en besluiten van ondernemersverenigingen en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die verband houden met afspraken over de overdracht van technologie tussen ondernemingen die niet met elkaar concurreren, door de opbrengsten verkregen uit de verkoop van goederen of de verlening van diensten die voortvloeien uit de technologie waarop de overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen betrekking hebben, en uit de verkoop van die goederen of de verlening van die diensten ter verbetering of vervanging waarvan deze technologie dient.

    2. Wanneer echter op het moment van de totstandkoming van de in lid 1, onder a) en b), omschreven afspraken geen aantoonbare omzet uit de verkoop van goederen of de verlening van diensten aanwezig is, zijn de algemene bepalingen van artikel 2 van toepassing.

    Aanhangsel II

    LIJST VAN TOEPASSELIJKE TEKSTEN

    (op 1 februari 1999)

    (Indien u van mening bent dat met betrekking tot uw regelingen wellicht geen verzoek behoeft te worden ingediend, omdat zij onder een van de volgende verordeningen of bekendmakingen vallen, verdient het aanbeveling de betrokken teksten te raadplegen.)

    Uitvoeringsverordeningen (19)

    - Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren (PB L 175 van 23.7.1968, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

    - Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer (PB L 378 van 31.12.1986, blz. 4), laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden.

    - Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer (PB L 374 van 31.12.1987, blz 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2410/92 (PB L 240 van 24.8.1992, blz. 18).

    - Verordening (EG) nr. 2843/98 van de Commissie van 22 december 1998 betreffende vorm, inhoud en overige bijzonderheden van verzoeken en aanmeldingen uit hoofde van de Verordeningen (EEG) nr. 1017/68, (EEG) nr. 4056/86 en (EEG) nr. 3975/87 van de Raad houdende toepassing van de mededingingsregels op de vervoersector.

    Verordeningen houdende generieke vrijstelling

    - Artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad van 19 juli 1968 houdende de toepassing van mededingingsregels op het gebied van het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren, laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (vrijstelling voor groepen kleine en middelgrote ondernemingen).

    - Artikel 3 en artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer, laatstelijk gewijzigd bij de Akte van toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden (vrijstelling voor regelingen tussen vervoerders betreffende de exploitatie van lijnvaartdiensten, en vrijstelling voor mededingingsregelingen tussen vervoergebruikers en lijnvaartconferences betreffende het gebruik van lijnvaartdiensten).

    - Verordening (EG) nr. 870/95 van de Commissie van 20 april 1995 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen lijnvaartondernemingen (consortia) krachtens Verordening (EEG) nr. 479/92 van de Raad (PB L 89 van 21.4.1995, blz. 7). Artikel 7 van deze verordening voorziet in een verzetprocedure.

    - Verordening (EEG) nr. 1617/93 van de Commissie van 25 juni 1993 betreffende de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag op bepaalde groepen overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die betrekking hebben op de gezamenlijke planning en coördinatie van de dienstregelingen, op de gemeenschappelijke exploitatie, op het overleg over passagiers- en vrachtvervoertarieven bij geregelde luchtdiensten en op de toekenning van landings- en starttijden op luchthavens (PB L 155 van 26.6.1993, blz. 18), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1523/96 (PB L 190 van 31.7.1996, blz. 11). Zie ook de bekendmaking betreffende procedures voor mededelingen aan de Commissie op grond van de artikelen 4 en 5 van Verordening (EEG) nr. 1617/93 (PB C 177 van 29.6.1993, blz. 6).

    Bekendmakingen met algemeen toepassingsbereik (20)

    - Bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen betreffende samenwerking tussen ondernemingen (PB C 75 van 29.7.1968, blz. 3, gerectificeerd in PB C 84 van 28.8.1968, blz. 14). Hierin worden omschreven de soorten van samenwerking inzake marktonderzoek, boekhouding, research en ontwikkeling, gemeenschappelijk gebruik van productie-, opslag- of vervoerinstallaties, arbeidsgemeenschappen, verkoop- of klantenservice, reclame of kwaliteitsmerken, die naar het oordeel van de Commissie niet vallen onder het verbod van artikel 85, lid 1.

    - Bekendmaking van de Commissie betreffende de beoordeling van toeleveringsovereenkomsten in het licht van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (PB C 1 van 3.1.1979, blz. 2).

    - Bekendmaking van de Commissie betreffende de beoordeling van gemeenschappelijke ondernemingen met het karakter van een samenwerkingsverband op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (PB C 43 van 16.2.1993, blz. 2). Deze bekendmaking bevat een uiteenzetting van de principes betreffende de beoordeling van gemeenschappelijke ondernemingen.

    - Nadere toelichting bij de aanbevelingen van de Commissie inzake de toepassing van de mededingingsregels op projecten voor nieuwe transportinfrastructuur (PB C 298 van 30.9.1997, blz. 5).

    - Mededeling van de Commissie betreffende het niet opleggen of verminderen van geldboeten in zaken betreffende mededingingsregelingen (PB C 207 van 18.7.1996, blz. 4).

    - Mededeling van de Commissie inzake de interne procedureregels voor de behandeling van verzoeken om toegang tot een dossier bij de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag, van de artikelen 65 en 66 van het EGKS-Verdrag en van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad (PB C 23 van 23.1.1997, blz. 3).

    - Bekendmaking inzake overeenkomsten van geringe betekenis die niet onder artikel 85, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap vallen (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 3).

    - Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht (PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5).

    Een verzameling van deze teksten (bijgewerkt tot 30 juni 1994) is gepubliceerd door het Bureau voor Officiële Publicaties der Europese Gemeenschappen (ref. Volume I A: ISBN 92-826-6762-2, Catalogusnr. CM-29-93-A01-NL-C). Deze teksten zijn ook te vinden op de homepage van DG IV "DG IV - Competition on Europ":

    http://europa.eu.int/comm/dg04/dg4home.htm

    In het licht van de EER-Overeenkomst zullen deze teksten ook de Europese Economische Ruimte bestrijken.

    Aanhangsel III

    LIJST VAN LIDSTATEN VAN DE EG EN VAN EVA-STATEN, ADRES VAN DE COMMISSIE EN VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEIT VAN DE EVA, LIJST VAN DE PERS- EN VOORLICHTINGSBUREAUS VAN DE COMMISSIE IN DE GEMEENSCHAP EN IN DE EVA-STATEN EN ADRES VAN DE TOEZICHTHOUDENDE AUTORITEITEN IN DE EVA-STATEN

    Lidstaten op de datum van deze bijlage zijn: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden.

    EVA-staten die overeenkomstsluitende partijen bij de EER-Overeenkomst zijn op de datum van deze bijlage zijn: IJsland, Liechtenstein en Noorwegen.

    Adres van het directoraat-generaal Mededinging van de Commissie:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    Directoraat-generaal Mededinging

    Wetstraat 200

    B-1049 Brussel

    Tel. (32-2) 299 11 11

    http://europa.eu.int/comm/dg04

    Adres van het directoraat Mededinging van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA:

    Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    Directoraat Mededinging en Staatssteun

    Trierstraat 74

    B-1040 Brussel

    Tel. (32-2) 286 18 11

    Fax: (32-2) 286 18 00

    http://www.efta.int

    De adressen van de pers- en voorlichtingsbureaus van de Commissie in de Gemeenschap zijn:

    BELGIË

    Europese Commissie

    Bureau in België

    Archimedesstraat 73

    B-1040 Brussel

    Tel. (32-2) 295 38 44

    Fax: (32-2) 295 01 66

    http://europa.eu.int/comm/represent/be

    DENEMARKEN

    Europa-Kommissionen

    Repraesentation i Danmark

    Østergade 61 (Højbrohus)

    Postboks 144

    DK-1004 København K

    Tel. (45-33) 14 41 40

    Fax: (45-33) 11 12 03

    http://europa.eu.int/dk

    DUITSLAND

    Europäische Kommission

    Vertretung in der Bundesrepublik Deutschland

    Zitelmannstrasse 22

    D-53113 Bonn

    Tel. (49-228) 530 09-0

    Fax: (49-228) 530 09-50, 530 09-12

    Europäische Kommission

    Vertretung in der Bundesrepublik Deutschland

    - Vertretung in Berlin

    Kurfürstendamm 102

    D-10711 Berlin 31

    Tel. (49-30) 896 09 30

    Fax: (49-30) 892 20 59

    Europäische Kommission

    Vertretung in der Bundesrepublik Deutschland

    - Vertretung in München

    Erhardtstrasse 27

    D-80331 München

    Tel. (49-89) 202 10 11

    Fax: (49-89) 202 10 15

    http://www.eu-kommission.de

    GRIEKENLAND

    Evropaiki Epitropi

    Antiprosopia stin Ellada

    2 Vassilissis Sofias

    GR-10674 Athina

    Tel. (30-1) 725 10 00

    Fax: (30-1) 724 46 20

    http://www.forthnet.gr/ee

    SPANJE

    Comisión Europea

    Representación en España

    Paseo de la Castellana, 46

    E-28046 Madrid

    Tel. (34) 914 31 57 11

    Fax: (34) 914 32 17 64

    Comisión Europea

    Representación en Barcelona

    Av. Diagonal, 407 bis, Planta 18

    E-08008 Barcelona

    Tel. (34) 934 15 81 77

    Fax: (34) 934 15 63 11

    http://www.euroinfo.cce.es

    FRANKRIJK

    Commission Européenne

    Représentation en France

    288, boulevard Saint-Germain

    F-75007 Paris

    Tel. (33-1) 40 63 38 00

    Fax: (33-1) 45 56 94 17/18/19

    Commission Européenne

    Représentation à Marseille

    2, rue Henri Barbusse (CMCI)

    F-13241 Marseille, Cedex 01

    Tel. (33-4) 91 91 46 00

    Fax (33-4) 91 90 98 07

    http://europa.eu.int/france

    IERLAND

    European Commission

    Representation in Ireland

    Dawson Street 18

    Dublin 2

    Irlanda

    Tel. (353-1) 662 51 13

    Fax: (353-1) 662 51 18

    ITALIË

    Commissione Europea

    Rappresentanza in Italia

    Via Poli 29

    I-00187 Roma

    Tel. (39-6) 69 99 91

    Fax (39-6) 679 16 58, 679 36 52

    Commissione Europea

    Ufficio di Milano

    Corso Magenta, 59

    I-20123 Milano

    Tel. (39-2) 467 51 41

    Fax (39-2) 480 12 535

    LUXEMBURG

    Commission Européenne

    Représentation au Luxembourg

    Bâtiment Jean-Monnet

    Rue Alcide de Gasperi

    L-2920 Luxembourg

    Tel. (352) 43 01- 34925

    Fax: (352) 43 01-34433

    NEDERLAND

    Europese Commissie

    Bureau in Nederland

    Korte Vijverberg 5

    NL-2513 AB Den Haag

    Nederland

    Tel. (31-70) 346 93 26

    Fax (31-70) 364 66 19

    http://www.dds.nl/plein/europa

    OOSTENRIJK

    Europäische Kommission

    Vertretung in Österreich

    Kärtner Ring 5-7

    AT-1010 Wien

    Tel (43-1) 516 18

    Fax (43-1) 513 42 25

    http://www.europa.or.at

    PORTUGAL

    Comissão Europeia

    Gabinete em Portugal

    Centro Europeu Jean Monnet

    Largo Jean Monnet, 1-10°

    P-1250 Lisboa

    Tel. (351-1) 350 98 00

    Fax: (351-1) 350 98 01/02/03

    http://euroinfo.ce.pt

    FINLAND

    Euroopan komissio

    Suomen edustusto

    Europeiska kommissionen

    Representationen i Finland

    31 Pohjoisesplanadi/Norra esplanaden 31

    FIN-00100 Helsinki/Helsingfors

    Tel. (358-9) 622 65 44

    Fax: (358-9) 65 67 28 (lehdistö ja tiedotus/press och information)

    ZWEDEN

    Europeiska Kommissionen

    Representation i Sverige

    Nybrogatan 11, Box 7323

    S-10390 Stockholm

    Tel. (46-8) 562 444 11

    Fax (46-8) 562 444 12

    http://www.eukomm.se

    VERENIGD KONINKRIJK

    European Commission

    Representation in the United Kingdom

    Jean Monnet House

    8 Storey's Gate

    London SW 1 P3 AT

    United Kingdom

    Tel. (44-171) 973 19 92

    Fax (44-171) 973 19 00, 973 19 10

    European Commission

    Representation in Northern Ireland

    9/15 Bedford Street (Windsor House)

    Belfast BT2 7EG

    United Kingdom

    Tel. (44-1232) 24 07 08

    Fax: (44-1232) 24 82 41

    European Commission

    Representation in Wales

    4 Cathedral Road

    Cardiff CF1 9SG

    United Kingdom

    Tel. (44-1222) 37 16 31

    Fax (44-1222) 39 54 89

    European Commission

    Representation in Scotland

    9 Alva Street

    Edinburgh EH2 4PH

    United Kingdom

    Tel. (44-131) 225 20 58

    Fax (44-131) 226 41 05

    http://www.cec.or.uk

    De adressen van de pers- en voorlichtingsbureaus van de Commissie in de EVA-staten zijn:

    NOORWEGEN

    European Commission Delegation in Norway

    Haakon VII's gate 10 (9th floor)

    N-0161 Oslo

    Tel. (47-22) 83 35 83

    Fax (47-22) 83 40 55

    Formulieren voor aanmeldingen en verzoeken, alsmede gedetailleerde informatie over de mededingingsregels van de EER, kunnen ook worden verkregen bij de volgende bureaus:

    IJSLAND

    Samkeppnisstofnun (IJslandse Mededingingsautoriteit)

    Laugavegi 118

    Pósthólf 5120

    IS - 125 Reykjavík

    IJsland

    Tel. (354-5) 527 422

    Fax. (354-5) 627 442

    LIECHTENSTElN

    Amt für Volkswirtschaft (Bureau Nationale Economie)

    Gerberweg 5

    FL - 9490 - Vaduz

    Liechtenstein

    Tel. (41-75) 236 68 73

    Fax. (41-75) 236 68 89

    NOORWEGEN

    Noorse Mededingingsautoriteit

    PO Box 8132 Dep.

    0033 Oslo

    Noorwegen

    Tel. (47-22) 40 09 00

    Fax (47-22) 40 09 99

    (1) Verordening (EEG) nr. 141/62 van de Raad van 26 november 1962 houdende niet-toepassing op de vervoersector van Verordening nr. 17 van de Raad (PB 124 van 28.11.1962, blz. 2753/62) laatstelijk gewijzigd bij Verordening nr. 1002/67/EEG (PB 306 van 16.12.1967, blz. 1).

    (2) Zie zaak T-224/94, Deutsche Bahn/Commissie, Jurispr. 1997, blz. II-1689, rechtsoverweging 77. Het Gerecht van eerste aanleg heeft verklaard dat het doel van artikel 8 van de verordening in wezen niet verschilt van dat van artikel 86 van het Verdrag.

    (3) Zie de lijst van de lidstaten en van de EVA-staten in aanhangsel III.

    (4) Zie aanhangsel II.

    (5) Zie aanhangsel II.

    (6) PB C 372 van 9. 12. 1997, blz. 13.

    (7) Voor een definitie van "omzet", zie de in aanhangsel I opgenomen artikelen 2, 3 en 4 van protocol nr. 22 van de EER-Overeenkomst.

    (8) Zie artikel 13, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1017/68, artikel 13, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 4056/86 en artikel 6, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 3975/87.

    (9) De Commissie geeft zich rekenschap ervan dat het in uitzonderlijke gevallen misschien niet doenbaar is de partijen bij de betrokken overeenkomst die geen verzoek indienen, van het feit van de indiening van het verzoek in kennis te stellen of aan deze een afschrift van het verzoek te bezorgen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen, wanneer het verzoek betrekking heeft op een met een groot aantal ondernemingen gesloten standaardovereenkomst. U wordt verzocht dan uiteen te zetten waarom het in de praktijk onmogelijk is de gewone, in dit punt geregelde procedure te volgen.

    (10) Met het oog op dit punt betekent een "vertegenwoordiger" een persoon of een onderneming die formeel is aangewezen om het verzoek in te dienen namens de partij of partijen die het verzoek doen. Deze situatie is verschillend van die waarin het verzoek wordt ondertekend door een kaderlid van de betrokken onderneming(en). In die laatste situatie wordt geen vertegenwoordiger aangewezen.

    (11) Het is niet verplicht om een vertegenwoordiger aan te wijzen die het verzoek moet indienen. Deze vraag heeft tot doel de identiteit van de vertegenwoordiger bekend te maken, doch enkel indien de verzoekers hebben besloten een vertegenwoordiger aan te wijzen.

    (12) Zie voor de berekening van de omzet voor de bank- en de verzekeringssector, artikel 3 van protocol nr. 22 bij de EER-Overeenkomst.

    (13) In zoverre de partijen die het verzoek indienen, de in dit formulier gevraagde inlichtingen verschaffen die redelijkerwijs voor hen beschikbaar waren op het ogenblik van de indiening van het verzoek, verhindert het feit dat de partijen voornemens zijn bijkomende feiten of documenten aan te voeren, niet dat het verzoek geldig is op het tijdstip van de indiening ervan.

    (14) Zie de lijst in bijlage III.

    (15) Zie de bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt voor het gemeenschappelijke mededingingsrecht, PB C 372 van 9.12.1997, blz. 5.

    (16) Deze lijst is echter niet uitputtend en de verzoekers kunnen andere elementen aanhalen.

    (17) Deze lijst is echter niet uitputtend en de verzoekers kunnen andere elementen aanhalen.

    (18) Dat wil zeggen dat wanneer de relevante geografische markt werd omschreven als een "wereldomspannende markt", die cijfers moeten worden gegeven voor de EER, de Gemeenschap, het grondgebied van de EVA-staten en voor elke lidstaat van de Gemeenschap en EVA-staat. Indien de relevante geografische markt werd omschreven als "de Gemeenschap", moeten die cijfers worden gegeven voor de EER, het grondgebied van de EVA-staten en voor elke lidstaat van de Gemeenschap en EVA-staat. Indien de markt werd omschreven als "nationaal", moeten die cijfers worden gegeven voor de EER, de Gemeenschap en het grondgebied van de EVA.

    (19) Wat betreft de door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA toegepaste produceregels, zie artikel 3 van protocol nr. 21 van de EER-Overeenkomst en de desbetreffende bepalingen in protocol nr. 4 van de Overeenkomst tussen de EVA-staten betreffende de oprichting van een Toezichthoudende Autoriteit en een Hof van Justitie.

    (20) Zie ook de hiermee samenhangende bekendmakingen van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA.

    BIJLAGE II

    FORMULIER TR(B) (1)

    Van dit formulier met bijlagen dienen één origineel exemplaar en zeventien afschriften te worden ingediend. Het bewijs van bevoegdheid tot vertegenwoordiging dient in enkelvoud te worden ingediend.

    Indien de ruimte naast de vragen niet voldoende is, gebruike men extra bladen waarop nauwkeurig dient te worden verwezen naar het punt van het formulier, waarop de bladen betrekking hebben.

    AAN DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN

    Directoraat-generaal Mededinging

    Wetstraat 200

    B-1049 Brussel

    Aanmelding van een overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging overeenkomstig artikel 14, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1017/68, met het oog op de afgifte van een verklaring inzake de niet-toepassing van het verbod van artikel 2 in geval van een crisistoestand als bedoeld in artikel 6 van deze verordening (2).

    I. Gegevens over de betrokkenen

    1. Naam, voornaam en adres van de persoon die de aanmelding verricht. Wanneer deze als vertegenwoordiger optreedt, dienen bovendien naam en adres van de vertegenwoordigde onderneming of vertegenwoordigde ondernemersvereniging, alsmede naam, voornaam en adres van de eigenaren of leden, bij rechtspersonen van de wettelijke vertegenwoordigers, opgegeven te worden.

    De bevoegdheid tot vertegenwoordiging dient te worden aangetoond.

    Indien de aanmelding door verschillende personen of uit naam van verschillende ondernemingen wordt ingediend, dienen de gegevens voor alle personen en ondernemingen te worden verstrekt.

    2. Naam en adres van de ondernemingen die betrokken zijn bij de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging, alsmede naam, voornaam en adres van de eigenaren of leden, bij rechtspersonen van de wettelijke vertegenwoordigers (tenzij deze gegevens reeds in punt I.1 zijn vermeld).

    Indien niet alle betrokken ondernemingen de aanmelding verrichten, dient te worden aangegeven op welke wijze de overige ondernemingen hiervan op de hoogte zijn gesteld.

    Deze gegevens vervallen bij standaardovereenkomsten (zie punt II.2, onder b)).

    3. Indien op grond van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging een vennootschap of een gemeenschappelijk kantoor is opgericht, dienen naam en adres van deze vennootschap of van dit kantoor alsmede naam, voornaam en adres van hun vertegenwoordigers te worden opgegeven.

    4. Indien de uitvoering van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging aan een vennootschap of een gemeenschappelijk kantoor is toevertrouwd, dienen naam en adres van deze vennootschap of dit kantoor alsmede naam, voornaam en adres van hun vertegenwoordigers te worden opgegeven.

    Als bijlage dient een afschrift van de statuten te worden bijgevoegd.

    5. Bij besluiten van ondernemersverenigingen dienen naam en adres van de vereniging alsmede naam, voornaam en adres van haar vertegenwoordigers te worden opgegeven.

    Als bijlage dient een afschrift van de statuten te worden bijgevoegd.

    6. Bij ondernemingen waarvan de plaats van vestiging of de zetel buiten de EER is gelegen, dienen naam en adres opgegeven te worden van een vertegenwoordiger of een dochteronderneming die in de EER is gevestigd.

    II. Gegevens over de inhoud van de overeenkomst, van het besluit of van de onderling afgestemde feitelijke gedraging

    1. Heeft de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrekking op

    - vervoer per spoor

    - vervoer over de weg

    - vervoer over de binnenwateren

    of op overeenkomstige werkzaamheden van tussenpersonen op het gebied van het vervoer?

    2. Indien de inhoud schriftelijk is vastgelegd, dient als bijlage een afschrift van de volledige tekst bijgevoegd te worden, onder voorbehoud van het onder a) en b) bepaalde.

    a) Betreft het hier uitsluitend een raamovereenkomst of een raambesluit?

    Zo ja, dan dient tevens als bijlage een afschrift van de volledige tekst van de afzonderlijke overeenkomsten en uitvoeringsvoorschriften bijgevoegd te worden.

    b) Betreft het hier een standaardovereenkomst, dit wil zeggen een overeenkomst welke de aanmeldende onderneming regelmatig met bepaalde personen of groepen van personen afsluit?

    Zo ja, dan kan worden volstaan met bijvoeging van een exemplaar van de standaardovereenkomst.

    3. Indien de inhoud niet of niet volledig schriftelijk is vastgelegd, dient deze hiernaast vermeld te worden.

    4. In ieder geval dienen de volgende aanvullende gegevens te worden vermeld:

    a) Datum waarop de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging tot stand is gekomen.

    b) Datum van inwerkingtreding en eventueel de beoogde geldigheidsduur.

    c) Voorwerp: nauwkeurige beschrijving van de betrokken vervoerdiensten of enig ander voorwerp van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging.

    d) Doel van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging.

    e) Voorwaarden voor toetreding, opzegging en uittreding.

    f) Maatregelen die tegen de betrokken ondernemingen kunnen worden genomen (boetebedingen, uitsluiting enz.).

    III. Middelen om de doelstellingen van de overeenkomst, van het besluit of van de onderling afgestemde feitelijke gedraging te bereiken

    1. Aangegeven moet worden of en in hoeverre de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrekking heeft op:

    - het toepassen van bepaalde vrachtprijzen, vervoersvoorwaarden of andere voorwaarden,

    - het beperken of controleren van het vervoersaanbod, de technische ontwikkeling of de investeringen,

    - het verdelen van de vervoersmarkten,

    - het beperken van de vrijheid om met derden vervoersovereenkomsten te sluiten (exclusief-verkeersovereenkomsten) of

    - het toepassen van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties.

    2. Hebben de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging betrekking op vervoersdienstverleningen:

    a) uitsluitend binnen een lidstaat van de EG of een EVA-staat?

    b) tussen lidstaten van de EG?

    c) tussen EVA-staten?

    d) tussen de Gemeenschap en een of meer EVA-staten?

    e) tussen een lidstaat van de EG of een EVA-staat en derde landen?

    f) tussen derde landen in het transitovervoer door een of meer lidstaten van de EG en/of een of meer EVA-staten?

    IV. Uiteenzetting waarom de voorwaarden vervuld zijn voor een vrijstelling van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging van het verbod van artikel 2

    U wordt verzocht een verklaring te geven waaruit blijkt

    1. in hoeverre er van een storing van de vervoersmarkt sprake is,

    2. in hoeverre de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging onmisbaar zijn om deze storing te verminderen,

    3. in hoeverre de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedragingen niet voor een wezenlijk deel van de betrokken vervoersmarkt de mededinging uitschakelen.

    V. Aangegeven dient te worden of, en zo ja op welke punten wordt overwogen de motivering aan te vullen

    De ondergetekenden verklaren dat de hierboven en in de bijlagen verstrekte gegevens juist zijn. Zij zijn bekend met de bepalingen van artikel 22, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 1017/68.

    Plaats en datum:

    Handtekeningen:

    (1) Aanmeldingen met gebruikmaking van het door de Commissie opgestelde formulier TR(B) en met het door de EVA-zijde opgestelde formulier TR(B) zijn in dezelfde mate geldig. Wanneer naar de EVA-staten wordt verwezen, worden die EVA-staten bedoeld welke overeenkomstsluitende partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

    (2) Zie ook deze verordening zoals gewijzigd met het oog op de EER (punt 10 van bijlage XIV bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, hierna "EER-Overeenkomst" genoemd).

    Top