This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31998D0354
98/354/EC: Commission Decision of 19 May 1998 adopted pursuant to Council Regulation (EC) No 3286/94 concerning obstacles to trade represented by Japanese practices in respect of imports of leather (notified under document number C (1998) 1373)
98/354/EG: Besluit van de Commissie van 19 mei 1998 krachtens Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad, betreffende belemmeringen voor het handelsverkeer die het gevolg zijn van bepaalde door Japan toegepaste praktijken in verband met de invoer van leder (kennisgeving geschied onder nummer C (1998) 1373)
98/354/EG: Besluit van de Commissie van 19 mei 1998 krachtens Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad, betreffende belemmeringen voor het handelsverkeer die het gevolg zijn van bepaalde door Japan toegepaste praktijken in verband met de invoer van leder (kennisgeving geschied onder nummer C (1998) 1373)
PB L 159 van 3.6.1998, p. 65–67
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
In force
98/354/EG: Besluit van de Commissie van 19 mei 1998 krachtens Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad, betreffende belemmeringen voor het handelsverkeer die het gevolg zijn van bepaalde door Japan toegepaste praktijken in verband met de invoer van leder (kennisgeving geschied onder nummer C (1998) 1373)
Publicatieblad Nr. L 159 van 03/06/1998 blz. 0065 - 0067
BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 19 mei 1998 krachtens Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad, betreffende belemmeringen voor het handelsverkeer die het gevolg zijn van bepaalde door Japan toegepaste praktijken in verband met de invoer van leder (kennisgeving geschied onder nummer C (1998) 1373) (98/354/EG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van communautaire procedures op het gebied van de gemeenschappelijke handelspolitiek met het oog op de handhaving van de rechten die de Gemeenschap ontleent aan internationale regelingen voor het handelsverkeer, in het bijzonder die welke onder auspiciën van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) (1) werden vastgesteld, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 356/95 (2), inzonderheid op de artikelen 13 en 14, Na raadpleging van het Raadgevend Comité, Overwegende hetgeen volgt: A. PROCEDURE (1) Op 24 februari 1997 heeft de Commissie een klacht uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad ontvangen betreffende bepaalde praktijken die Japan toepast bij de invoer van leder. De klacht werd ingediend door Cotance (Confédération des associations nationales de tanneurs et mégissiers de la Communauté européenne). De betrokken producten zijn leder aan het stuk van runderen of paarden, gelooid en klaar om te worden afgewerkt/of geverfd, gekleurd of geprent, al dan niet gesplit, alsmede leder aan het stuk van schapen of geiten, gelooid en geverfd, gekleurd of geprent. (2) Cotance voerde aan dat de uitvoer van deze lederwaren uit de Europese Gemeenschap naar Japan vrijwel onmogelijk was geworden door het gecombineerde effect van de volgende handelsbelemmeringen: wijze van beheer van de tariefcontingenten voor leder die de volledige benutting daarvan onmogelijk maakt, toekenning van subsidies aan de Japanse lederverwerkende industrie en restrictieve handelspraktijken van de Japanse importeurs en handelaren. (3) De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal voor het openen van een procedure uit hoofde van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad. De Commissie heeft dientengevolge op 9 april 1997 een onderzoeksprocedure geopend in het kader waarvan haar diensten een diepgaand onderzoek (3), zowel van de feiten als van de juridische aspecten, hebben ingesteld naar de omstandigheden waaronder de invoer van leder uit Japan plaatsvindt. Dit onderzoek bracht de Commissie tot de volgende conclusie: B. BELEMMERINGEN VOOR HET HANDELSVERKEER a) Beheer van de tariefcontingenten (4) Japan heeft in 1986 drie tariefcontingenten met verlaagd recht geopend voor de invoer van afgewerkt leder van runderen of paarden (eerste en tweede contingent) en schapen of geiten (derde contingent). In 1997 bedroeg dit recht 13,9 % à 18,5 %, terwijl het invoerrecht voor buiten het contingent ingevoerde goederen 48,8 % bedroeg, hetgeen uiteraard een prohibitief tarief is. Hoewel het om drie kleine contingenten gaat, die jaarlijks door het Japanse Parlement worden vastgesteld, worden deze meestal toch niet geheel benut, niettegenstaande de aanzienlijke inspanningen die de lederverwerkende bedrijven in de Gemeenschap zich getroosten om de Japanse markt te penetreren. (5) De Commissie heeft geconstateerd dat het beheer van het stelsel van invoervergunningen in het kader van deze tariefcontingenten bijzonder ingewikkeld is. De aan de traditionele importeurs toe te wijzen hoeveelheden worden berekend op basis van hun eerdere invoer, terwijl voor de nieuwe importeurs een forfaitair plafond wordt vastgesteld. Dit systeem blijkt op diverse punten vatbaar voor kritiek. (6) Ten eerste worden de hoeveelheden voor de traditionele importeurs van het ene jaar op het andere weinig of niet verhoogd en wordt nieuwe importeurs slechts een zeer geringe hoeveelheid toegewezen, hoewel de contingenten aan het einde van het jaar niet geheel blijken te zijn benut. (7) Ten tweede worden soms vergunningen afgegeven voor hoeveelheden die niet economisch rendabel zijn en maakt de zeer korte geldigheidsduur van bepaalde vergunningen, die aan het einde van het jaar worden afgegeven, geen optimaal gebruik daarvan mogelijk. De ongebruikte vergunningen worden derhalve niet van jaar tot jaar verlengd. (8) Ten derde dienen de vergunningaanvragen voor het "algemene" quotum, dat 95 % van het totale quotum uitmaakt, op één bepaalde dag aan het begin van het jaar te worden ingediend. Dit is geen redelijke eis. (9) Tot slot zij opgemerkt dat bepaalde elementen in het beheer van het systeem, ondermeer de voorwaarden waaraan een importeur moet voldoen om als een traditionele importeur te worden beschouwd, buitenlandse ondernemingen veeleer ontmoedigen een vertegenwoordiging in Japan te vestigen die de betrokken lederwaren rechtstreeks, m.a.w. zonder beroep op Japanse tussenpersonen, in Japan invoert. (10) De Commissie trekt hieruit de conclusie dat het systeem voor de afgifte van invoervergunningen in het kader van de drie tariefcontingenten voor leder onnodig ingewikkeld is en het in Japan vervaardigde leder indirect beschermt. (11) Gezien het voorgaande acht de Commissie het betwistbaar dat het systeem voor de afgifte van invoervergunningen in overeenstemming is met de artikelen 1, lid 6, en 3, lid 5, onder g), h), i) en j) van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen, die als bijlage aan de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is gehecht. b) Subsidies (12) De Commissie heeft bovendien geconstateerd dat de Japanse overheid sedert vele jaren aanzienlijke subsidies, de zogenaamde "Dowa", toekent voor de ontwikkeling van bepaalde regio's. In 1996 werd hiervoor een bedrag van 126 miljard yen uitgetrokken. Deze subsidies, die niet aan de WTO werden medegedeeld, kunnen als specifiek worden beschouwd wanneer zij slechts aan bepaalde op het grondgebied van Japan gevestigde, onder jurisdictie van de Japanse overheid vallende ondernemingen worden verleend en er geen neutraal en horizontaal criterium is om te bepalen welke ondernemingen ervoor in aanmerking komen. De betrokken ondernemingen blijken zich evenwel juist te bevinden in die delen van het grondgebied die de traditionele vestigingsplaatsen zijn van de Japanse leerlooierijen. (13) Bovendien heeft Japan een programma voor de subsidiëring van de ledersector, medegedeeld krachtens de artikelen XVI van GATT 1994 en 25 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, waarvoor in 1996 een bedrag van iets meer dan 300 miljoen yen was uitgetrokken. Bovendien heeft Japan een garantiefonds voor leningen ten behoeve van ondernemingen in de ledersector. Dit fonds zou een jaarlijkse intrest van ongeveer 300 miljoen yen opleveren. (14) De in het kader van deze programma's toegekende subsidies bedragen bijna 5 % ad valorem van de verkoop van afgewerkt leder in de Dowa-regio's en geven derhalve aanleiding tot een vermoeden van ernstige schade voor de Gemeenschap in de zin van de artikelen 5 en 6 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, die als bijlage aan de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie is gehecht. De Commissie concludeert dat tegen deze subsidies, gezien de gevolgen daarvan voor het belang van de Gemeenschap, een actie kan worden ingesteld krachtens artikel 7 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. (15) De Commissie trekt haar conclusies op basis van de beschikbare gegevens. Het is derhalve mogelijk dat nog bepaalde aanvullende informatie moet worden ingewonnen ter bevestiging van de analyse van de schadelijke gevolgen van de betrokken subsidies voor het belang van de Gemeenschap. In voorkomend geval zouden deze inlichtingen tijdens de geschillenbeslechtingsprocedure kunnen worden ingewonnen overeenkomstig bijlage V bij de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen. c) Handelspraktijken van de Japanse importeurs (16) Aangezien de restrictieve handelspraktijken van de Japanse importeurs en handelaren niet werden aangetoond, kan deze belemmering voor het handelsverkeer niet als bewezen worden beschouwd. C. SCHADELIJKE GEVOLGEN VOOR HET HANDELSVERKEER (17) Het systeem voor het beheer van de invoervergunningen in het kader van de tariefcontingenten vormt een bron van onzekerheid voor de exporteurs, die hierdoor de ontwikkeling van hun verkoop in Japan niet kunnen voorspellen. Deze onzekerheid ontmoedigt alle werkelijke inspanningen om de markt te penetreren. Bovendien verhoogt dit systeem aanzienlijk de aan de uitvoer verbonden kosten van de leerlooierijen in de Gemeenschap, die overigens reeds abnormaal hoog zijn. (18) De aan de Japanse industrie toegekende subsidies ondersteunen op kunstmatige wijze de concurrentiepositie van de Japanse leerlooierijen, op een markt die overigens zeer sterk wordt beschermd door andere maatregelen. Het resultaat hiervan is dat de leerlooierijen in de Gemeenschap nog meer moeilijkheden ondervinden bij het penetreren van de Japanse markt. (19) Hierdoor is de communautaire uitvoer van afgewerkt leder naar Japan geringer dan redelijkerwijze voor een markt van die omvang mag worden verwacht. Slechts ongeveer 1,7 % van de communautaire uitvoer, zowel in omvang als in waarde, van het betrokken leder is voor Japan bestemd. De moeilijke toegang tot de Japanse markt heeft ernstige gevolgen voor deze tak van industrie in de Gemeenschap, die sterk afhankelijk is van de uitvoer naar geïndustrialiseerde landen, omdat deze de enige zijn waar aanzienlijke, hoeveelheden luxe lederwaren verkocht kunnen worden. D. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP (20) Gezien de bovenomschreven nadelige gevolgen voor het handelsverkeer waarmee de leerlooierijen in diverse lidstaten worden geconfronteerd, zijn maatregelen in het belang van de Gemeenschap. (21) Bovendien verwachtte de Gemeenschap dat na de goedkeuring van het rapport van het GATT-panel over de door Japan toe te passen maatregelen in verband met de invoer van lederwaren (4), dit land de toegang tot zijn binnenlandse markt aanmerkelijk zou verbeteren. Aangezien deze doelstelling niet geheel werd bereikt, zijn maatregelen om dit probleem op te lossen in het belang van de Gemeenschap. E. CONCLUSIES EN TE NEMEN MAATREGELEN (22) Het onderzoek heeft uitgewezen dat de huidige Japanse regeling geen toename van betekenis van de communautaire uitvoer van leder naar Japan mogelijk maakt. Om de toegankelijkheid van deze markt aanmerkelijk te verbeteren, dienen het systeem voor het beheer van vergunningen en de subsidieprogramma's vooraf ingrijpend te worden gewijzigd. (23) Uit de antwoorden van de Japanse autoriteiten blijkt dat deze niet voornemens zijn de bedoelde wijzigingen aan te brengen. Dit betekent dat de Gemeenschap haar rechten enkel kan doen gelden door een beroep te doen op de geschillenbeslechtingsprocedure van de Overeenkomst van Marrakesh waarbij de WTO werd opgericht. (24) De Commissie zal Japan derhalve verzoeken deel te nemen aan de internationale overlegprocedure in het kader van de geschillenbeslechtingsregeling van de WTO, op basis van artikel 6 van de Overeenkomst inzake procedures op het gebied van invoervergunningen en de artikelen 7 en 30 van de Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen, BESLUIT: Artikel 1 1. De wijze van beheer van de drie tariefcontingenten voor de invoer van leder in Japan en de gevolgen voor de Gemeenschap van de door de Japanse overheid aan de Japanse industrie toegekende subsidies, zijn belemmeringen voor het handelsverkeer in de zin van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 3286/94 van de Raad. 2. De Europese Gemeenschap stelt ten aanzien van Japan, wat de in artikel 1, lid 1, bedoelde belemmeringen voor het handelsverkeer betreft, een actie in uit hoofde van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen en van alle andere terzake dienende bepalingen van de Overeenkomst van Marrakesh tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking op dag van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Gedaan te Brussel, 19 mei 1998. Voor de Commissie Leon BRITTAN Vice-Voorzitter (1) PB L 349 van 31. 12. 1994, blz. 71. (2) PB L 41 van 23. 2. 1995, blz. 3. (3) PB C 110 van 9. 4. 1997, blz. 2. (4) Panel voor de door Japan toegepaste maatregelen in verband met de invoer van leder - rapport van het panel goedgekeurd op 15-16 mei 1984 (L/5623).