Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31997D0287

    97/287/EG: Besluit van de Commissie van 2 april 1997 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan

    PB L 117 van 7.5.1997, p. 28–33 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 08/05/1997

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/1997/287/oj

    31997D0287

    97/287/EG: Besluit van de Commissie van 2 april 1997 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan

    Publicatieblad Nr. L 117 van 07/05/1997 blz. 0028 - 0033


    BESLUIT VAN DE COMMISSIE van 2 april 1997 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van oorsprong uit Japan (97/287/EG)

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2331/96 (2), inzonderheid op artikel 9 en op artikel 11, leden 2, 3 en 7,

    Na overleg in het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) In juli 1984 stelde de Raad bij Verordening (EEG) nr. 2089/84 (3) een definitief antidumpingrecht in op de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, hierna "kleine kogellagers" genoemd, van oorsprong uit Japan en uit Singapore. Bij bericht van 18 juni 1988 opende de Commissie een nieuw onderzoek van de bestaande maatregelen met betrekking tot de invoer uit Japan (4), dat voor de Raad aanleiding was het bestaande antidumpingrecht bij Verordening (EEG) nr. 2685/90 (5) te wijzigen.

    (2) Op 1 oktober 1994 diende de "Federation of European Bearing Manufacturers' Associations" (FEBMA) namens de producenten van de Gemeenschap die een belangrijk deel van de totale productie van de Gemeenschap van kleine kogellagers voor hun rekening nemen, een verzoek in voor een tussentijds nieuw onderzoek van de bij Verordening (EEG) nr. 2685/90 ingestelde antidumpingmaatregelen.

    (3) In het verzoek werd betoogd, dat de bestaande antidumpingmaatregelen niet of niet langer toereikend zijn om de dumping die schade berokkent, tegen te gaan en dat zowel de dumping als de hieruit voortvloeiende schade zouden zijn toegenomen.

    (4) Van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal was om overeenkomstig artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (6) de opening van een tussentijds nieuw onderzoek te rechtvaardigen, publiceerde de Commissie op 23 maart 1995 (7) een bericht van inleiding van een tussentijds nieuw onderzoek van de antidumpingmaatregelen betreffende de invoer van kleine kogellagers van oorsprong uit Japan.

    (5) De Commissie bracht de haar bekende producenten van de Gemeenschap, de importeurs en de Japanse producenten alsmede de vertegenwoordigers van Japan, officieel op de hoogte van het onderzoek en gaf de betrokken partijen de gelegenheid hun standpunt schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (6) De Commissie verzamelde alle informatie die zij voor het onderzoek noodzakelijk achtte en verifieerde deze.

    (7) Het onderzoektijdvak in deze procedure bestreek de periode van 1 januari 1994 tot en met 31 december 1994. Om de trends te analyseren van de factoren die werden onderzocht om te bepalen of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de betrokken invoer schade was berokkend, werd de periode van 1 januari 1991 tot en met 31 december 1994 gekozen.

    (8) Voor de analyse van de schade en om ervoor te zorgen dat de voor de bij overweging 7 genoemde periode verzamelde gegevens met elkaar konden worden vergeleken, werden gegevens voor de Gemeenschap van de 15 lidstaten toegepast, zelfs voor de, aan de uitbreiding van de Gemeenschap met Zweden, Finland, en Oostenrijk voorafgaande periode.

    (9) Als gevolg van het grote aantal zeer uiteenlopende types van het onderzochte product en de hieruit voortvloeiende complexiteit van de beoordeling van de schade en van het oorzakelijk verband overschreed het onderzoek de gebruikelijke duur.

    (10) De bedrijfstak van de Gemeenschap namens welke het verzoek voor een tussentijds nieuw onderzoek werd ingediend, is samengesteld uit de volgende producenten:

    - SKF France SA (Frankrijk),

    - SKF Industrie SpA (Italië),

    - ROL Rolamentos Portugueses SARL (Portugal),

    - GRW Gebr. Reinfurt GmbH & Co. KG (Duitsland), en

    - INA Kugellager Schaeffler KG (Duitsland).

    (11) Tijdens het onderzoektijdvak voerden de volgende ondernemingen kleine kogellagers uit van Japan naar de Gemeenschap en verleenden hun medewerking aan het nieuwe onderzoek van de Commissie:

    - Sapporo Precision Ltd,

    - NTN Corporation Ltd,

    - Nankai Seiko Co. Ltd,

    - Nachi-Fujikoshi Corp.,

    - Koyo Seiko Co. Ltd,

    - NSK Ltd,

    - Inoue Jikuuke Kogyo Ltd,

    - Izumoto Seiko Co. Ltd,

    - Tottori Yamakei Bearing Seisakusho Ltd,

    - Nakai Bearings Co. Ltd,

    - Fujino Iron Works Ltd, en

    - NSK Micro Precision Ltd.

    (12) De volgende, niet-verbonden importeur verleende in dit onderzoek medewerking aan de Commissie: I.S.O. Import Standard Office (Frankrijk).

    (13) Voorts dienden tal van eindgebruikers opmerkingen in; hiermee werd rekening gehouden wanneer deze vergezeld gingen van bewijsmateriaal.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    (14) Het betreft eenrijige radiale diepgroefkogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, vallende onder GN-code 8482 10 10. De voornaamste toepassing van kleine kogellagers is als tussenproduct in de assemblage van consumptie- of van kapitaalgoederen of voor vervangingsdoeleinden.

    (15) In Japan en in de Gemeenschap worden kleine kogellagers voornamelijk verkocht aan twee categorieën klanten, namelijk aan industriële gebruikers en aan distributeurs.

    (16) Vastgesteld werd dat de in Japan geproduceerde, op de binnenlandse markt van dit land verkochte en naar de Gemeenschap uitgevoerde kleine kogellagers en de door de communautaire producenten vervaardigde, op de markt van de Gemeenschap verkochte kleine kogellagers soortgelijke fysieke kenmerken en toepassingen hadden. Zij werden derhalve overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 als soortgelijk product beschouwd.

    C. OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (17) Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 2685/90 (zie overweging 32) worden de Japanse ondernemingen die in de Gemeenschap produceren, niet beschouwd als deel uitmakend van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EG) nr. 384/96. Deze aanpak werd gerechtvaardigd geacht wegens het feit dat deze ondernemingen met exporteurs van het onderzochte product in Japan zijn verbonden. Deze ondernemingen verkopen hun gehele productie aan verkoopfilialen in de Gemeenschap die eveneens met exporteurs in Japan zijn verbonden en die zich tevens bezighouden met de verkoop van ingevoerde kleine kogellagers van oorsprong uit Japan. Onder deze omstandigheden zouden de in de Gemeenschap gevestigde producerende ondernemingen derhalve uit oneerlijke handelspraktijken voordeel kunnen halen. Er werd van uitgegaan, dat deze producenten dan geen gewone producenten van de Gemeenschap zijn, maar veeleer fungeren als bijkomende leveranciers voor de exporteurs die van dumping worden beschuldigd.

    (18) Een van de in overweging 10 genoemde producenten van de Gemeenschap had op de vragenlijst van de Commissie vóór het verstrijken van de door de Commissie vastgestelde termijn geen antwoord gegeven. Wegens dit gebrek aan medewerking werd die onderneming uitgesloten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals omschreven in de klacht en derhalve van de vaststelling van schade door de Commissie in het kader van dit onderzoek. In het verdere onderzoek verwijst de term bedrijfstak van de Gemeenschap naar die producenten van de Gemeenschap die hun medewerking hebben verleend en zich achter de klacht hebben geschaard. Hun gezamenlijke productie van kleine kogellagers vormt een groot deel van de totale productie van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96.

    D. SCHADE

    Verbruik

    (19) Tussen 1991 en 1994 steeg het verbruik van kleine kogellagers in de Gemeenschap van de 15 lidstaten, van ongeveer 390 miljoen stuks tot ongeveer 536 miljoen stuks. Dit is een stijging van ongeveer 38 %. Deze groei van de markt is het resultaat van de invloed van de algemene conjunctuurcyclus op de markt van kleine kogellagers, waardoor de omvang van de markt varieert afhankelijk van de algemene activiteiten bij de gebruikers van kleine kogellagers.

    Omvang en marktaandeel van de invoer

    (20) Tussen 1991 en het onderzoektijdvak daalde de invoer van kleine kogellagers van oorsprong uit Japan, uitgedrukt in ton, van 808 ton tot 618 ton, dat wil zeggen met 23,5 %. De verkoop in de Gemeenschap van kleine kogellagers van oorsprong uit Japan, uitgedrukt in stuks, daalde van 19,6 miljoen stuks tot 18,7 miljoen stuks, dat wil zeggen met 4,5 % in hetzelfde tijdvak.

    (21) Ten gevolge van deze daling van de verkoop en in tegenstelling tot de beweringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, is het marktaandeel van de betrokken invoer sedert 1991 gestaag gedaald. Dit marktaandeel, dat in 1991 nog 5,1 % bedroeg, was in 1994 tot 3,5 % gedaald.

    Prijs bij invoer

    (22) De prijzen die voor bepaalde types waren aangerekend door een representatieve selectie van de Japanse producenten die gegevens hadden verstrekt met betrekking tot de verkoopprijs, werden vergeleken met de prijzen die voor gelijke types van de producenten van de Gemeenschap werden aangerekend, per categorie afnemer in vier lidstaten (Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië). Gezien hun totale omvang en overeenkomstig eerdere onderzoeken met betrekking tot kogellagers, werden deze markten voor de situatie in de gehele Gemeenschap als representatief beschouwd. Uitgaande van deze analyse werd vastgesteld, dat er sprake is van enige onderbieding door de Japanse invoer, zoals was vastgesteld in Verordening (EEG) nr. 2685/90 (zie de overwegingen 35 en 36). Het werd echter niet passend geacht hieruit conclusies te trekken, omdat de betrokken Japanse ondernemingen slechts een klein aantal types die identiek zijn aan of rechtstreeks vergelijkbaar zijn met die welke door de producenten van de Gemeenschap worden vervaardigd, in hoeveelheden verkopen die toereikend zijn voor een deugdelijke vergelijking met de producenten van de Gemeenschap. Onder deze omstandigheden zijn, zoals in Verordening (EEG) nr. 2685/90, voor de betrokken ondernemingen geen individuele marges van prijsonderbieding vastgesteld.

    Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    Verkoop en marktaandeel

    (23) De verkoop van in de Gemeenschap door producenten van de Gemeenschap vervaardigde kleine kogellagers steeg tussen 1991 en het onderzoektijdvak van 81,6 miljoen stuks tot 103,1 miljoen stuks, dat wil zeggen met 26,3 %. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in dezelfde periode van 21,1 % tot 19,2 %.

    Prijzen

    (24) De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan dat de onderbieding of de lagere prijzen van de zijde van de Japanse exporteurs druk op de prijzen tot gevolg had, die de producenten van kleine kogellagers in de Gemeenschap ertoe dwong hun prijzen te verlagen om hun marktaandeel te beschermen, hetgeen belangrijke financiële kosten meebracht. Volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap zou deze onderbieding hen ervan hebben weerhouden gedurende 1994, toen de economie na de recessie weer aantrok, prijsverhogingen door te voeren.

    (25) Voor de types waarvan de omzet 50 % van de totale omzet in de Gemeenschap uitmaakte, werd de evolutie van de prijzen tussen 1991 en het einde van het onderzoektijdvak (1994) in de Gemeenschap van de door de producenten van de Gemeenschap verkochte kleine kogellagers per categorie afnemer in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Italië uitvoerig geanalyseerd. Zo werd vastgesteld, dat de prijzen tussen 1991 en 1994 gemiddeld (verkopen aan alle categorieën afnemers) met 3,9 % waren gedaald. In de periode 1993 en 1994 stegen de prijzen daarentegen met 1,4 %. Per categorie afnemer bleek de verkoop aan grote industriële producenten, die het grootste deel van de totale omzet van de producenten van de Gemeenschap voor hun rekening nemen, in de periode 1991-1994 met 4,2 % te zijn gedaald en bleken de prijzen in de periode 1993-1994 met 1,7 % te zijn gestegen. Voor verkopen aan distributeurs toonde de periode 1991-1994 een prijsdaling van 3,1 % en de periode 1993-1994 van 0,4 %.

    (26) Omdat de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in volume was gestegen, waardoor de productiekosten omlaag gingen, kon deze bedrijfstak van de relatief stabiele prijzen profiteren. De commissie is in ieder geval van mening, dat de zeer beperkte prijsonderbieding geen belangrijke neerwaartse druk op de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft uitgeoefend. Dit werd gestaafd door het feit dat de gewogen gemiddelde prijs van kleine kogellagers van Japanse oorsprong die in de Gemeenschap werden verkocht, tijdens het onderzoektijdvak voor het vaststellen van de schade aanzienlijk was gestegen.

    Winstgevendheid

    (27) Volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden de prijsonderbieding en de hieruit voortvloeiende prijsontwikkeling belangrijke gevolgen voor de financiële resultaten. Een analyse van de gegevens die door de producenten in verband met dit onderzoek werden verstrekt, toont evenwel aan, dat de winstgevendheid voor het betrokken product, exclusief buitengewone inkomsten of kosten, verbeterd is, namelijk van een winst van 1 % in 1991 tot en winst van 13 % in 1994, hetgeen betekent dat zich in 1994 een duidelijk herstel aftekende.

    Productie, capaciteit en bezettingsgraad

    (28) Tussen 1991 en 1994 steeg de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 93 miljoen stuks tot 135 miljoen stuks, dat wil zeggen met 45 %. In dezelfde periode vertoonde de productiecapaciteit van die bedrijfstak, uitgedrukt in ton, een lichte stijging van 0,5 % en steeg de bezettingsgraad, eveneens uitgedrukt in ton, van 74,9 % tot 85,8 %.

    Werkgelegenheid

    (29) Tussen 1991 en het onderzoektijdvak daalde de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1 418 tot 1 177 arbeidsplaatsen, dat wil zeggen met 17 %. Hierbij moet worden aangetekend dat de meeste producenten van de Gemeenschap tijdens het bewuste tijdvak belangrijke herstructureringen hadden doorgevoerd om de algemene productiviteit te verhogen. Blijkens publieke verklaringen van belangrijke producenten van de Gemeenschap was deze herstructurering noodzakelijk om voor structurele problemen een oplossing te vinden en teneinde de productiviteit op lange termijn te verhogen. Een vergelijking van de ontwikkeling van de capaciteit, de bezettingsgraad en de productie toont aan, dat dit doel ook werd bereikt, wat tot uitdrukking komt in de verbeterde winstgevendheid.

    Conclusie inzake schade

    (30) Uit de analyse van bovengenoemde schadefactoren, zoals de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de productie, de capaciteit, de bezettingsgraad en de verkopen, blijkt dat deze een positieve trend vertonen, terwijl een factor als werkgelegenheid een negatieve ontwikkeling laat zien. Wat de winstgevendheid betreft, bereikte deze bedrijfstak de interne streefcijfers die door een aantal belangrijke producenten van de Gemeenschap waren gesteld of overschreed hij deze zelfs in sommige gevallen. Dit leidt tot de conclusie, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap geen economische of financiële moeilijkheden ondervindt.

    E. OORZAKELIJK VERBAND

    (31) De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan, dat de invoer uit Japan een schadelijke invloed op zijn resultaten had, dat wil zeggen dat deze beter zouden zijn geweest zo de bedrijfstak zich niet gedwongen had gezien zijn prijzen te verlagen om aan die van de Japanse exporteurs het hoofd te kunnen bieden.

    (32) Overeenkomstig de bepalingen van Verordening (EG) nr. 384/96 heeft de Commissie dan ook onderzocht of de omvang en de prijzen van de betrokken invoer de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zodanig hebben beïnvloed, dat de gevolgen als aanmerkelijk in de zin van artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen worden beschouwd. In dit onderzoek werd ervoor zorg gedragen, dat de eventuele gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van andere factoren niet aan de betrokken invoer werden toegeschreven.

    (33) De hierboven beschreven uitvoerige analyse van de prijzen die door de producenten van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak werden gehanteerd, toont ten eerste aan dat de betrokken invoer geen belangrijke gevolgen had voor de prijzen die door de producenten van de Gemeenschap werden toegepast en derhalve ook niet voor hun financiële resultaten of andere reeds opgesomde factoren.

    (34) Ten tweede dient erop te worden gewezen, dat de invoer uit Japan, zowel in absolute cijfers als wat het marktaandeel betreft, tijdens het onderzoektijdvak is gedaald. Het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde weliswaar eveneens, maar de daling van het marktaandeel van de Japanse invoer was procentueel gezien scherper dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het lijkt dan ook redelijk tot de vaststelling te komen dat deze bedrijfstak, in tegenstelling tot wat zijn vertegenwoordigers beweren, geen marktaandeel verloor aan de Japanse invoer.

    (35) Ten derde werd het gehele onderzoektijdvak gekenmerkt door belangrijke invoer uit andere landen dan Japan; het marktaandeel van deze derde landen steeg van 51,65 % in 1991 tot 63,68 % in 1994.

    (36) Ten vierde was het aandeel van de Japanse ondernemingen die in de Gemeenschap produceren en met de in deze procedure genoemde exporteurs verbonden zijn, gedurende het tijdvak zeer belangrijk, hoewel het van 12,2 % in 1991 tot 10,2 % in 1994 daalde.

    (37) Ten vijfde voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dat hij, verzwakt door eerdere dumping, in een periode waarin de economie weer aantrok, niet aan de vraag kon voldoen en, om in nieuwe capaciteit te kunnen investeren, meer winst moest boeken dan tijdens het onderzoek was geregistreerd. Het verlagen van de kosten wordt in het bedrijfsleven als een gewone beleidsmaatregel beschouwd, temeer wanneer de economie een depressie doormaakt. Anderzijds is het normaal tijdens een sterk groeiende markt de capaciteit te verhogen en dit uit de normale financiële bronnen te financieren. Deze capaciteitsbeperking moet derhalve niet worden toegeschreven aan de betrokken invoer.

    (38) Tot slot dient aangaande de daling van de werkgelegenheid te worden opgemerkt, dat tijdens het onderzoek was gebleken dat de meeste producenten van de Gemeenschap belangrijke herstructureringen hadden doorgevoerd om de algehele productiviteit te verhogen. Uit publieke verklaringen van belangrijke producenten van de Gemeenschap blijkt dat deze herstructureringen als noodzakelijk worden beschouwd om structurele gebreken op te lossen en de productiviteit op lange termijn te verhogen. Een vergelijking van de ontwikkeling van de capaciteit, de bezettingsgraad en de productie toont aan, dat dit doel werd bereikt, wat tot uitdrukking komt in de verbeterde winstgevendheid.

    Conclusie ten aanzien van het oorzakelijk verband

    (39) Gezien het bovenstaande, wordt vastgesteld dat de betrokken invoer op zich aan de bedrijfstak van de Gemeenschap geen aanmerkelijke schade heeft berokkend. De argumenten die in het door deze bedrijfstak ingediende verzoek om een tussentijds nieuw onderzoek werden uiteengezet, namelijk dat de bestaande maatregelen ontoereikend waren om de toegenomen schade te compenseren, worden derhalve van de hand gewezen. Dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet nog betere resultaten heeft geboekt, zal veeleer het gevolg zijn van de invoer uit andere derde landen en van de Japanse productie in de Gemeenschap.

    F. IN ARTIKEL 11, LID 2, VAN VERORDENING (EG) Nr. 384/96 BEDOELDE OMSTANDIGHEDEN

    (40) De in artikel 11, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 384/96 bedoelde periode van vijf jaar verstreek in september 1995. Krachtens artikel 11, lid 7, van Verordening (EG) nr. 384/96 dient dit tussentijdse nieuwe onderzoek derhalve ook de in artikel 11, lid 2, van diezelfde verordening uiteengezette omstandigheden te bestrijken. Volgens artikel 11, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 384/96 vervalt een definitieve antidumpingmaatregel vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het recentste nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van de dumping en de schade zal leiden. In de tweede alinea van artikel 11, lid 2, is bepaald dat deze waarschijnlijkheid bijvoorbeeld kan worden aangetoond door het bewijs dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden van de exporteurs dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn, dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

    (41) Zoals hierboven uiteengezet, blijkt uit de feiten dat de maatregelen waarop het nieuwe onderzoek betrekking heeft, tot gevolg hebben gehad dat de schadelijke invloed van de betrokken invoer niet groot genoeg meer is om als aanmerkelijk in de zin van artikel 3, lid 6, van Verordening (EG) nr. 384/96 te worden beschouwd.

    (42) De bedrijfstak van de Gemeenschap voerde aan, dat wanneer de maatregel die thans van kracht is, zou vervallen, zich waarschijnlijk opnieuw aanmerkelijke schade als gevolg van de betrokken invoer zou voordoen. De bedrijfstak van de Gemeenschap baseert zijn argumenten op de volgende overwegingen: in de eerste plaats steeg de invoer uit Japan in absolute cijfers, na het onderzoektijdvak, waardoor de prijzen werden gedrukt. Ondanks de gegevens die door de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ingediend, kan op basis van de beschikbare feiten niet worden geconcludeerd dat een toename van de invoer de ontwikkeling van het marktaandeel en de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in belangrijke mate zal beïnvloeden. In de tweede plaats kan niet worden geconcludeerd dat de betrokken invoer een voortdurend schadelijk effect zal hebben omdat deze invoer slechts een relatief gering marktaandeel vertegenwoordigt en de Japanse producenten die in de Gemeenschap zijn gevestigd, over een belangrijk marktaandeel beschikken. In dit opzicht dient erop te worden gewezen dat sprake is van, ten eerste, een dalend marktaandeel van de Japanse invoer, ten tweede, een toename van de invoer uit andere landen dan Japan en, ten derde, een belangrijk en stabiel marktaandeel van Japanse fabrieken in de Gemeenschap.

    (43) Gezien deze economische trends en de bovenstaande conclusie dat de gevolgen van de Japanse invoer voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak niet belangrijk waren en dat die bedrijfstak zich van eerdere dumping hersteld heeft, is de Commissie van oordeel dat het niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen die thans van kracht zijn, een situatie zou scheppen waarin deze invoer opnieuw aanmerkelijke schade zou berokkenen.

    (44) Uit officiële cijfers blijkt verder dat, wat de situatie van de exporteurs betreft, de productiecapaciteit van kogellagers in Japan van 1990 tot 1994 stabiel is gebleven en vervolgens als gevolg van de stijgende vraag over de gehele wereld toenam, waarmee de bovenstaande conclusie wordt bevestigd.

    (45) Wat de marktomstandigheden betreft, dient nogmaals erop te worden gewezen dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de markt voor kleine kogellagers in 1994 een belangrijk herstel doormaakte. Dit heeft geleid tot meer winstgevendheid. Deze ontwikkeling hield aan en verbeterde nog na het onderzoektijdvak, zoals bleek uit de algemene resultaten van de belangrijkste communautaire producenten die in 1995 werden gepubliceerd. Het ziet er niet naar uit dat als gevolg van het vervallen van de huidige maatregelen deze situatie zal veranderen.

    G. DUMPING

    (46) Met het oog op bovenstaande conclusie achtte de Commissie het niet nodig na te gaan of de betrokken producten met dumping werden ingevoerd en, indien dit het geval zou zijn, of de dumpingmarge al dan niet was gestegen, omdat dit voor bovenstaande analyse niet van belang was en derhalve op de conclusies niet van invloed zou zijn.

    H. CONCLUSIE

    (47) Gezien bovenstaande bevindingen is de Commissie van oordeel, dat het resultaat van het tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die thans van kracht zijn met betrekking tot de invoer van kleine kogellagers van oorsprong uit Japan ertoe strekt dat de antidumpingprocedure met betrekking tot bovengenoemde invoer dient te worden beëindigd, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 384/96, en dat de antidumpingmaatregelen die van kracht zijn overeenkomstig artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 dienen te vervallen.

    (48) De Commissie bracht de betrokken partijen, met inbegrip van de bedrijfstak van de Gemeenschap, op de hoogte van haar bevindingen. Na door de Commissie op de hoogte te zijn gebracht van bovenstaande feiten, bevindingen en conclusies hebben de vertegenwoordigers van die bedrijfstak met betrekking tot de gevolgen van de betrokken Japanse invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap verdere opmerkingen, zowel schriftelijk als mondeling, ingediend. De Commissie nam deze opmerkingen in overweging, maar kwam tot de slotsom dat deze opmerkingen geen reden zijn om bovenstaande conclusies in te trekken. Een aantal lidstaten tekende bij het Raadgevend Comité tegen deze aanpak bezwaar aan. Overeenkomstig artikel 9, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 diende de Commissie bij de Raad een verslag in over de resultaten van het overleg, vergezeld van een voorstel om het tussentijdse nieuwe onderzoek te beëindigen en de maatregelen die van kracht zijn, te laten vervallen. Omdat de Raad, die met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen beslist, binnen een maand geen andersluidende uitspraak heeft gedaan, wordt de procedure geacht te zijn beëindigd,

    BESLUIT:

    Artikel 1

    De antidumpingprocedure betreffende de invoer van kogellagers met een grootste uitwendige diameter van niet meer dan 30 mm, van GN-code 8482 10 10, van oorsprong uit Japan, wordt beëindigd met als resultaat dat de antidumpingmaatregelen die van kracht zijn op dergelijke invoer vervallen.

    Artikel 2

    Dit besluit is van toepassing vanaf de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Gedaan te Brussel, 2 april 1997.

    Voor de Commissie

    Leon BRITTAN

    Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. L 56 van 6. 3. 1996, blz. 1.

    (2) PB nr. L 317 van 6. 12. 1996, blz. 1.

    (3) PB nr. L 193 van 21. 7. 1984, blz. 1.

    (4) PB nr. C 159 van 18. 6. 1988, blz. 2.

    (5) PB nr. L 256 van 20. 9. 1990, blz. 1.

    (6) PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 1, vervangen door Verordening (EG) 384/96.

    (7) PB nr. C 71 van 23. 3. 1995, blz. 4.

    Top