EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996Y0919(10)

Bewijsmiddelen in het kader van Overeenkomst van Dublin (tekst aangenomen door de Raad op 20 juni 1994)

PB C 274 van 19.9.1996, p. 35–41 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

31996Y0919(10)

Bewijsmiddelen in het kader van Overeenkomst van Dublin (tekst aangenomen door de Raad op 20 juni 1994)

Publicatieblad Nr. C 274 van 19/09/1996 blz. 0035 - 0036


BIJLAGE III.2

Bewijsmiddelen in het kader van de Overeenkomst van Dublin (tekst aangenomen door de Raad op 20 juni 1994)

I. Beginselen inzake de bewijsvoering

De wijze waarop bewijsmiddelen worden gebruikt om vast te stellen welke Lid-Staat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, vormt een essentieel punt bij de tenuitvoerlegging van de Overeenkomst van Dublin van 15 juni 1990.

Voor de uitvoering van een asielprocedure, moet de verantwoordelijkheid in beginsel aan de hand van zo weinig mogelijk eisen inzake het bewijs worden bepaald.

Indien de bewijsvoering moet voldoen aan buitensporige eisen, zou de procedure voor de vaststelling van de verantwoordelijkheid uiteindelijk langer duren dan de eigenlijke behandeling van het asielverzoek. In dat geval zou de Overeenkomst niet alleen absoluut niet aan zijn doel beantwoorden maar daarmee zelfs in tegenspraak komen, omdat de wachttijd een nieuwe categorie van "refugees in orbit" zou doen ontstaan, namelijk asielzoekers wier verzoek niet wordt behandeld zolang de door de Overeenkomst van Dublin voorgeschreven procedure niet is voltooid.

Wanneer ten aanzien van de bewijsmiddelen te stringente eisen worden gesteld, zouden de Lid-Staten hun verantwoordelijkheid niet aanvaarden en zou de Overeenkomst maar zelden toegepast worden; bovendien zouden de Lid-Staten die over uitgebreide nationale fichiers beschikken, daar nadeel van ondervinden omdat hun verantwoordelijkheid gemakkelijker vast te stellen zou zijn.

De Lid-Staten zouden bereid moeten zijn ook de verantwoordelijkheid voor de behandeling van een asielverzoek op zich te nemen, indien het bewijs op indicaties berust, wanneer op grond van een algemeen onderzoek naar de situatie van de asielzoeker nagenoeg vaststaat dat de betrokken Lid-Staat verantwoordelijk is.

In een geest van loyale samenwerking onderzoeken de Lid-Staten gezamenlijk aan de hand van alle bewijsmiddelen waarover zij beschikken, met inbegrip van de verklaringen van de asielzoeker, of de verantwoordelijkheid van een Lid-Staat logischerwijze kan worden vastgesteld.

De lijsten A en B worden op basis van dergelijke overwegingen opgesteld.

II. Algemene overwegingen betreffende de lijsten A en B

Men heeft de opstelling van twee lijsten van bewijsmiddelen noodzakelijk geacht: de "bewijzen" in de zin van lijst A, de "indicaties" in de zin van lijst B (zie bijlage ).

De eerste lijst (lijst A) omvat de "bewijzen". Die leveren in de zin van lijst A formeel het bewijs van de verantwoordelijkheid uit hoofde van de Overeenkomst van Dublin, voor zover dat bewijs niet wordt ontkracht door een bewijs van het tegendeel (bij voorbeeld het feit dat de documenten niet authentiek zijn).

De tweede lijst (lijst B) is niet limitatief en omvat de bewijsmiddelen die bestaan uit indicaties voor gebruik binnen het kader van de Overeenkomst van Dublin. Het gaat hier om bewijsmiddelen die een louter indicatieve waarde hebben. Indicaties in de zin van lijst B kunnen soms, afhankelijk van de bewijskracht die eraan wordt toegekend, voldoende zijn om de verantwoordelijkheid vast te stellen. Zij zijn in principe weerlegbaar.

Deze lijsten kunnen op grond van de ervaring worden herzien.

Het lijkt nuttig te vermelden dat de bewijskracht kan variëren naar gelang van de individuele omstandigheden van ieder geval. Indeling in de categorie "bewijzen" dan wel "indicaties" geschiedt op grond van hetgeen er moet worden bewezen. Een vingerafdruk kan bij voorbeeld een bewijs vormen van het verblijf van een asielzoeker in een Lid-Staat, terwijl die vingerafdruk slechts als indicatie kan dienen om vast te stellen via welke buitengrens de asielzoeker is binnengekomen.

Gezien deze differentiatie moeten er voor elk punt van de Overeenkomst van Dublin waarvoor bewijsmiddelen vereist zijn, twee afzonderlijke lijsten worden opgesteld, namelijk een lijst met bewijzen (lijst A) en een andere lijst met indicaties (lijst B). Aldus zijn de bewijsmiddelen in de bijlage ingedeeld op grond van het te bewijzen feit.

In diezelfde sfeer is ook de bewijskracht van officiële documenten niet dezelfde in alle Lid-Staten. Hetzelfde document kan immers afhankelijk van de Lid-Staat met een verschillend doel of door verschillende autoriteiten worden opgesteld.

a) Lijst A

De bewijzen van lijst A leveren het formele bewijs dat een Lid-Staat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de asielprocedure, voor zover die bewijzen niet worden weerlegd door een bewijs van het tegendeel (bij voorbeeld het feit dat het om een vals document gaat).

De Lid-Staten zullen met het oog daarop modellen verstrekken van de diverse administratieve documenten op basis van een versie van lijst A. Voorbeelden van de diverse documenten worden gereproduceerd in het gemeenschappelijk handboek voor de toepassing van de Overeenkomst van Dublin. Dit kan de doeltreffendheid verhogen en de autoriteiten helpen om eventueel door asielzoekers overgelegde valse documenten als zodanig te onderkennen. Sommige van de in lijst A genoemde bewijsstukken vormen de beste middelen voor de toepassing van artikel 4 en artikel 5, leden 1, 2, 3 en 4, van de Overeenkomst van Dublin.

b) Lijst B

Lijst B behelst indicaties, waarvan de bewijskracht met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de asielprocedure per geval beoordeeld.

Deze indicaties kunnen in de praktijk erg nuttig zijn. Zij kunnen echter ongeacht hun aantal niet gelijkgesteld worden met de bewijsmiddelen van lijst A voor de bepaling van de verantwoordelijkheid van een Lid-Staat.

Zonder een bewijs te zijn, kunnen dergelijke gegevens echter wel worden gebruikt om uit te maken bij welke Lid-Staat in de zin van de Overeenkomst de verantwoordelijkheid zou kunnen liggen.

Deze Lid-Staat zou dan in zijn verschillende fichiers nagaan of hij verantwoordelijk is.

Indien er meer dan een Lid-Staat verantwoordelijk is, is het de taak van de Lid-Staat die het asielverzoek als eerste heeft ontvangen, om na te gaan welke Lid-Staat de grootste verantwoordelijkheid heeft in de zin van de Overeenkomst van Dublin, zulks volgens het beginsel van artikel 3, lid 2, dat de criteria inzake de verantwoordelijkheid van toepassing zijn in de volgorde waarin zij voorkomen in de tekst.

Met deze aanpak kan worden voorkomen dat asielzoekers achtereenvolgens van de ene Staat naar de andere worden overgedragen, wat de procedures omslachtiger zou maken en de onderzoekstermijnen zou verlengen.

Met name in het geval dat een asielzoeker, na door verscheidende andere Lid-Staten op doorreis te zijn geweest, zijn verzoek indient in de laatste Lid-Staat waar hij zich bevindt, betekent dit dat deze laatste Staat er niet mee mag volstaan zonder meer aan te nemen dat de laatste Staat van doorreis verantwoordelijk is.

Wanneer er concrete aanwijzingen bestaan dat verscheidene Lid-Staten verantwoordelijk kunnen zijn, is het de taak van de Lid-Staat waar het verzoek is ingediend, te trachten vast te stellen welke van de Lid-Staten - met inachtneming van de in de Overeenkomst van Dublin vastgestelde rangorde van verantwoordelijkheid - verplicht is de asielprocedure uit te voeren.

Bijlage bij bijlage III.2

LIJST A

A. BEWIJSMIDDELEN I. Vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek 1. Legaal verblijf van een in een Lid-Staat als vluchteling erkend gezinslid (artikel 4)

Bewijzen

- schriftelijke bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat;

- registeruittreksels;

- verblijfstitel van houder van de vluchtelingenstatus;

- document ter staving van de familierelatie, indien voorhanden;

- instemming van de betrokkenen.

2. Geldige verblijfstitels (artikel 5, leden 1 en 3) en verblijfstitels die sedert minder dan twee jaar (en sedert de inwerkingtreding van de Overeenkomst) verlopen zijn (artikel 5, lid 4) Bewijzen - verblijfstitel;

- uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit soortgelijke registers;

- rapportage/bevestiging van de informatie door de Lid-Staat die de verblijfstitel heeft afgegeven.

3. Geldige visa (artikel 5, leden 2 en 3) en visa die sedert minder dan zes maanden (en sedert de inwerkingtreding van de Overeenkomst) verlopen zijn (artikel 5, lid 4)

Bewijzen

- afgegeven visum (geldig of verlopen, naar gelang van het geval);

- uittreksel uit het vreemdelingenregister of uit soortgelijke registers;

- rapportage/bevestiging van de informatie door de Lid-Staat die het visum heeft afgegeven.

4. Illegale binnenkomst (artikel 6, eerste alinea) en legale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 7, lid 1)

Bewijzen

- inreisstempel in een vals of vervalst paspoort;

- uitreisstempel van een aan een Lid-Staat grenzende Staat, rekening houdend met de reisroute van de asielzoeker en de datum van grensoverschrijding;

- vervoerbewijs aan de hand waarvan de inreis via een buitengrens formeel kan worden vastgesteld;

- inreisstempel of soortgelijke aantekening in een reisdocument.

5. Uitreis uit het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 3, lid 7)

Bewijzen

- uitreisstempel;

- registeruittreksels van derde Staten (bewijs van het verblijf);

- vervoerbewijs aan de hand waarvan de uitreis via een buitengrens formeel kan worden vastgesteld;

- rapportage/bevestiging door de Lid-Staat via welke de asielzoeker het grondgebied van de Lid-Staten verlaten heeft;

- stempel van een aan een Lid-Staat grenzende derde Staat, rekening houdend met de reisroute van de asielzoeker en de datum van grensoverschrijding.

6. Verblijf in de Lid-Staat waar de asielzoeker zijn verzoek heeft ingediend van ten minste zes maanden vóór de indiening van het verzoek (artikel 6, tweede alinea)

Bewijzen

Officiële bewijsmiddelen die, conform de nationale wetgeving, staven dat de vreemdeling ten minste gedurende zes maanden vóór de indiening van zijn asielverzoek in de Lid-Staat heeft verbleven.

7. Ogenblik van indiening van het asielverzoek (artikel 8)

Bewijzen

- door de asielzoeker ingediend formulier;

- door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal;

- bij de indiening van een asielverzoek genomen vingerafdrukken;

- uittreksels uit registers en soortgelijke fichiers;

- schriftelijk verslag van de autoriteiten als bewijs van indiening van een asielverzoek.

II. Verplichting tot overname of terugname door de Lid-Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek

1. Lopende of vroegere asielverzoeken (artikel 10, lid 1, onder c), d) en e))

Bewijzen

- door de asielzoeker ingediend formulier;

- door de autoriteiten opgesteld proces-verbaal;

- bij de indiening van een asielverzoek genomen vingerafdrukken;

- uittreksels uit registers en soortgelijke fichiers;

- schriftelijk verslag van de autoriteiten als bewijs van indiening van een asielverzoek.

2. Uitreis uit het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 10, lid 3)

Bewijzen

- uitreisstempel;

- registeruittreksels van de derde Staat (bewijs van het verblijf);

- stempel van een aan een Lid-Staat grenzende derde Staat, rekening houdend met de reisroute van de asielzoeker en de datum van grensoverschrijding;

- schriftelijk bewijs van de autoriteiten ter staving van de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling.

3. Verwijdering van het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 10, lid 4)

Bewijzen

- schriftelijk bewijs van de autoriteiten ter staving van de daadwerkelijke verwijdering van de vreemdeling;

- uitreisstempel;

- bevestiging van de informatie over de verwijdering door de derde Staat.

LIJST B

B. INDICATIEVE ELEMENTEN I. Vaststelling van de Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek 1. Legaal verblijf van een in een Lid-Staat als vluchteling erkend gezinslid (artikel 4)

Indicaties (1)

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR.

2. Geldige verblijfstitels (artikel 5, leden 1 en 3) of verblijfstitels die sedert minder dan twee jaar (en sedert de inwerkingtreding van de Overeenkomst) verlopen zijn (artikel 5, lid 4) Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door de Lid-Staat die de verblijfstitel niet heeft afgegeven;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten, enz.

3. Geldige visa (artikel 5, leden 2 en 3) en visa die sedert minder dan zes maanden (en sedert de inwerkingtreding van de Overeenkomst) verlopen zijn (artikel 5, lid 4)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door de Lid-Staat die de verblijfstitel niet heeft afgegeven;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten, enz.;

4. Illegale binnenkomst (artikel 6, eerste alinea) en legale binnenkomst op het grondgebied via een buitengrens (artikel 7, lid 1)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat of door een derde Staat;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten, enz.;

- vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens; in dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

- vervoerbewijzen;

- hotelrekeningen;

- toegangsbewijzen voor openbare of particuliere instellingen in de Lid-Staten;

- afspraakkaarten voor arts/tandarts enz.;

- gegevens die aantonen dat de asielzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

- enz.

5. Uitreis uit het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 3, lid 7)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat;

- ad artikel 3, lid 7, en artikel 10, lid 3: uitreisstempel indien de asielzoeker het grondgebied van de Lid-Staten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten enz.;

- vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens; in dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

- vervoerbewijzen;

- hotelrekeningen;

- afspraakkaarten voor arts/tandarts, enz.;

- gegevens die aantonen dat de asielzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

- enz.

6. Verblijf in de Lid-Staat waar de asielzoeker zijn verzoek heeft ingediend van ten minste zes maanden vóór de indiening van het verzoek (artikel 6, tweede alinea)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten; enz.;

- gedoogdenverklaring;

- vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens; in dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

- vervoerbewijzen;

- hotelrekeningen;

- afspraakkaarten voor arts/tandarts, enz.;

- gegevens die aantonen dat de asielzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

- enz.

7. Ogenblik van indiening van het asielverzoek (artikel 8)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten; enz.;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat.

II. Verplichting tot overname of terugname door de Lid-Staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek

1. Lopende of vroegere asielverzoeken (artikel 10, lid 1, onder c), d) en e))

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat.

2. Uitreis uit het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 10, lid 3)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een andere Lid-Staat;

- uitreisstempel indien de asielzoeker het grondgebied van de Lid-Staten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten, enz.;

- vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens; in dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

- vervoerbewijzen;

- hotelrekeningen;

- afspraakkaarten voor arts/tandarts, enz.;

- gegevens die aantonen dat de asielzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

- enz.

3. Verwijdering van het grondgebied van de Lid-Staten (artikel 10, lid 4)

Indicaties

- verklaringen van de asielzoeker;

- rapportage/bevestiging van de informatie door een internationale organisatie, zoals bij voorbeeld het UNHCR;

- uitreisstempel indien de asielzoeker het grondgebied van de Lid-Staten gedurende ten minste drie maanden heeft verlaten;

- rapportage/bevestiging van de informatie door gezinsleden, reisgenoten, enz.;

- vingerafdrukken, behalve wanneer de autoriteiten deze hebben moeten nemen bij overschrijding van de buitengrens; in dat geval gelden de vingerafdrukken als bewijs in de zin van lijst A;

- vervoerbewijzen;

- hotelrekeningen;

- afspraakkaarten voor arts/tandarts, enz.;

- gegevens die aantonen dat de asielzoeker gebruik heeft gemaakt van de diensten van een mensensmokkelaar of een reisbureau;

- enz.

(1) Steeds in combinatie met een bewijs in de zin van lijst A.

Top