This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31995R2236
Council Regulation (EC) No 2236/95 of 18 September 1995 laying down general rules for the granting of Community financial aid in the field of trans-European networks
Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken
Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken
PB L 228 van 23.9.1995, p. 1–7
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 18/02/2010; opgeheven door 32010R0067
Verordening (EG) nr. 2236/95 van de Raad van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken
Publicatieblad Nr. L 228 van 23/09/1995 blz. 0001 - 0007
VERORDENING (EG) Nr. 2236/95 VAN DE RAAD van 18 september 1995 tot vaststelling van de algemene regels voor het verlenen van financiële bijstand van de Gemeenschap op het gebied van transeuropese netwerken DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 129 D, derde alinea, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2), Gezien het advies van het Comité van de Regio's (3), Volgens de procedure van artikel 189 C van het Verdrag (4), Overwegende dat het optreden van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 3 N van het Verdrag het aanmoedigen van het invoeren en ontwikkelen van transeuropese netwerken omvat; Overwegende dat in artikel 129 B van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap bijdraagt tot de totstandbrenging en ontwikkeling van transeuropese netwerken op het gebied van vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de in de artikelen 7 A en 130 A van het Verdrag bedoelde doelstellingen; Overwegende dat overeenkomstig artikel 129 B, lid 2, van het Verdrag het optreden van de Gemeenschap gericht is op de bevordering van de onderlinge koppeling en interoperabiliteit van de nationale netwerken, alsmede van de toegang tot deze netwerken; dat daarbij met name rekening moet worden gehouden met de noodzaak de insulaire, niet aan zee grenzende en perifere regio's met de centrale regio's van de Gemeenschap te verbinden; Overwegende dat artikel 129 C van het Verdrag bepaalt dat de Gemeenschap een geheel van richtsnoeren opstelt betreffende de doelstellingen, de prioriteiten en de grote lijnen van de op het gebied van transeuropese netwerken overwogen maatregelen en dat de Gemeenschap steun kan verlenen aan de financiële inspanningen van de Lid-Staten voor de totstandbrenging van de transeuropese netwerken; Overwegende dat het wenselijk is algemene regels op te stellen voor de toekenning van communautaire financiële bijstand op het gebied van de transeuropese netwerken om zodoende de tenuitvoerlegging van dit artikel mogelijk te maken; Overwegende dat de communautaire bijstand overeenkomstig artikel 129 C van het Verdrag kan worden verleend aan projecten van gemeenschappelijk belang die in het kader van de richtsnoeren als zodanig zijn aangegeven; Overwegende dat de door de Commissie voorgestelde richtsnoeren, zoals bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag, bij het Europees Parlement en de Raad in behandeling zijn en dat, ingeval de besluiten tot vaststelling van deze richtsnoeren niet in werking zijn getreden op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, bij wijze van overgang moet worden voorzien in de mogelijkheid van een financiële bijdrage van de Gemeenschap voor prioritaire specifieke projecten, binnen de grenzen van de voor het begrotingsjaar 1995 beschikbare kredieten en uiterlijk tot en met 31 december 1995; Overwegende dat voor de financiering van de transeuropese netwerken meer particulier kapitaal moet worden aangetrokken en dat het partnerschap tussen de openbare en de particuliere sector moet worden bevorderd; Overwegende dat de steun van de Gemeenschap met name kan worden verleend in de vorm van uitvoerbaarheidsstudies, garanties voor leningen of rentesubsidies; dat deze rentesubsidies en garanties voor leningen met name betrekking hebben op financiële steun van de Europese Investeringsbank, van de andere leningsinstrumenten van de Gemeenschap en van het Europees Investeringsfonds; dat in bepaalde, naar behoren gemotiveerde gevallen rechtstreekse subsidies voor investeringen overwogen kunnen worden; Overwegende dat de garanties voor leningen door het Europees Investeringsfonds of door andere financiële instellingen op commerciële basis zullen worden verstrekt en dat communautaire financiële bijstand de door de ontvangers van deze garanties betaalde premies geheel of gedeeltelijk kan dekken; Overwegende dat de communautaire financiële bijstand hoofdzakelijk bedoeld is om de financiële hinderpalen te overwinnen die zich kunnen voordoen in de startfase van een project; Overwegende dat het bedrag van de communautaire bijstand gerelateerd moet worden aan de totale investeringskosten; Overwegende dat de communautaire bijstand voor de projecten verleend moet worden naar gelang van de mate waarin deze bijdraagt tot de doelstellingen van artikel 129 B van het Verdrag en tot de andere doelstellingen en prioriteiten waarop de in artikel 129 C van het Verdrag bedoelde richtsnoeren betrekking hebben; dat ook rekening moet worden gehouden met andere aspecten, zoals het stimuleren van de openbare en particuliere financiering, de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen van de projecten, met name voor de werkgelegenheid, alsmede de gevolgen voor het milieu; Overwegende dat de Commissie de potentiële economische levensvatbaarheid van de projecten aan de hand van kosten/baten-analyses en andere relevante criteria zorgvuldig moet beoordelen, alsook hun financiële rentabiliteit; Overwegende dat de communautaire financiële bijstandsverlening uit hoofde van artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag het beleid van de Gemeenschap op het gebied van, met name, netwerken en van milieubescherming, mededinging en gunning van overheidsopdrachten niet mag doorkruisen; dat de milieubescherming een milieu-effectbeoordeling impliceert; Overwegende dat de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Lid-Staten en van de Commissie op het gebied van de financiële controle duidelijk moeten worden omschreven; Overwegende dat de Commissie dient te zorgen voor een doeltreffende cooerdinatie van alle communautaire maatregelen die gevolgen hebben voor de transeuropese netwerken, vooral van de TEN-middelen en de middelen uit de Structuurfondsen, het Cohesiefonds, het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank; Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat doeltreffende methoden van evaluatie, toezicht en controle betreffende de bijstandsverlening van de Gemeenschap worden toegepast; Overwegende dat het van belang is dat voor passende informatie, publiciteit en transparantie in verband met de gefinancierde activiteiten wordt gezorgd; Overwegende dat in deze verordening, met het oog op de tenuitvoerlegging daarvan, een financieel referentiebedrag moet worden opgenomen in de zin van punt 2 van de verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van 6 maart 1995, waarbij de in het Verdrag vastgelegde bevoegdheden van de begrotingsautoriteit onverlet worden gelaten; Overwegende dat vóór het einde van de periode van de financiële vooruitzichten 1994-1999 beoordeeld moet worden of, en zo ja in hoeverre, de acties van deze verordening voorzien in de behoeften van de Gemeenschap, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Omschrijving en werkingssfeer In deze verordening worden de voorwaarden, voorschriften en procedures beschreven voor het verlenen van bijstand van de Gemeenschap aan projecten van gemeenschappelijk belang op het gebied van transeuropese netwerken voor vervoers-, telecommunicatie- en energie-infrastructuur krachtens artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag. Artikel 2 In aanmerking komende acties 1. Bijstand van de Gemeenschap kan alleen worden verleend voor projecten van gemeenschappelijk belang (hierna te noemen "projecten"), die als zodanig zijn aangemerkt in het kader van de richtsnoeren bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag. Tevens komen in aanmerking onderdelen van projecten in de zin van de voorgaande alinea, voor zover zij in technisch en financieel opzicht zelfstandige eenheden vormen. 2. Projecten komen voor bijstand in aanmerking wanneer zij worden gefinancierd door de Lid-Staten of door regionale of lokale autoriteiten of door instanties die binnen een bestuursrechtelijk of wettelijk kader werken dat hen gelijkwaardig maakt aan overheidsorganen, met name openbare of particuliere ondernemingen met concessies voor de exploitatie van openbare diensten of diensten van openbaar nut. Een project wordt geacht door de Lid-Staat te worden gefinancierd wanneer het uitgevoerd en rechtstreeks gefinancierd wordt door een overheidsinstantie of wanneer het steun geniet van de overheid of afkomstig uit openbare middelen, in ongeacht welke vorm, toegekend door nationale, regionale of plaatselijke instanties. Artikel 3 Overgangsbepaling Ingeval de besluiten tot vaststelling van de in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag bedoelde richtsnoeren nog niet in werking zijn getreden op de datum van inwerkingtreding van deze verordening, kunnen prioritaire specifieke projecten, in het bijzonder op het gebied van de vervoersinfrastructuur, geacht worden voor bijstand in aanmerking te komen in de zin van deze verordening. Deze bepaling is van toepassing tot en met de dag van inwerkingtreding van de besluiten tot vaststelling van de richtsnoeren voor het betrokken infrastructuurgebied, en in elk geval uiterlijk tot en met 31 december 1995. Artikel 4 Vormen van bijstand 1. De bijstand van de Gemeenschap kan een of meer van de volgende vormen aannemen: a) cofinanciering van studies betreffende de projecten, met inbegrip van voorbereidende studies, haalbaarheidsstudies en evaluaties, en andere technische ondersteuningsmaatregelen voor deze studies. De financiële deelneming van de Gemeenschap mag in het algemeen niet meer bedragen dan 50 % van de totale kosten van een studie. In naar behoren gemotiveerde uitzonderingsgevallen kan op initiatief van de Commissie en met instemming van de betrokken Lid-Staten de financiële deelneming van de Gemeenschap dit maximum van 50 % overschrijden; b) rentesubsidies op door de Europese Investeringsbank of andere openbare of particuliere financiële instellingen verstrekte leningen. In de regel is de duur van de rentesubsidie beperkt tot vijf jaar; c) bijdragen in de premies voor garanties voor leningen van het Europees Investeringsfonds of andere financiële instellingen; d) in naar behoren gemotiveerde gevallen, rechtstreekse subsidies voor investeringen; e) in voorkomend geval wordt de onder a) tot en met d) genoemde bijstand van de Gemeenschap gecombineerd teneinde een maximale stimulans te bereiken met de ingezette begrotingsmiddelen, die zo economisch mogelijk moeten worden gebruikt. 2. De onder a) tot en met d) genoemde vormen van bijstand van de Gemeenschap worden selectief gehanteerd teneinde rekening te houden met de specifieke kenmerken van de verschillende typen netwerken en om er bij energie- en telecommunicatienetwerken voor te zorgen dat de bijstand niet leidt tot concurrentieverstoring tussen de ondernemingen van de sector. Artikel 5 Voorwaarden voor bijstand door de Gemeenschap 1. Er wordt in beginsel alleen bijstand door de Gemeenschap verleend indien de uitvoering van een project op financiële belemmeringen stuit. 2. De financiële bijstand van de Gemeenschap mag niet hoger zijn dan het minimumbedrag dat voor de start van het project noodzakelijk wordt geacht. 3. Ongeacht de gekozen vorm van bijstand mag het totaalbedrag van de bijstand van de Gemeenschap uit hoofde van deze verordening niet meer dan 10 % van de totale investeringskosten belopen. 4. De in deze verordening vermelde financiële middelen zijn in beginsel niet bestemd voor projecten of fasen daarvan die andere bijstand ten laste van de communautaire begroting ontvangen. Artikel 6 Criteria voor de selectie van de projecten 1. Projecten ontvangen bijstand naar gelang van de mate waarin zij bijdragen tot de in artikel 129 B van het Verdrag genoemde doelstellingen en tot de andere doelstellingen en prioriteiten die vallen onder de richtsnoeren bedoeld in artikel 129 C, lid 1, van het Verdrag. 2. De bijstand van de Gemeenschap is bestemd voor projecten die potentieel economisch levensvatbaar zijn en waarvan de financiële rentabiliteit ten tijde van de aanvraag onvoldoende wordt geacht. 3. Bij de toekenning van de bijstand van de Gemeenschap moet tevens rekening worden gehouden met: - de rijpheid van de projecten; - de impulswerking van de communautaire bijdrage op investeringen uit de overheidssector en uit de particuliere sector; - de degelijkheid van de financiële constructie; - de directe of indirecte sociaal-economische gevolgen, met name voor de werkgelegenheid; - de gevolgen voor het milieu. 4. Vooral in het geval van grensoverschrijdende projecten moet ook rekening worden gehouden met de cooerdinatie van het tijdschema voor de verschillende onderdelen van het project. Artikel 7 Verenigbaarheid De krachtens deze verordening gefinancierde projecten moeten in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht en het Gemeenschapsbeleid, met name op het gebied van milieubescherming, mededinging en het plaatsen van overheidsopdrachten. Artikel 8 Indiening van bijstandsaanvragen De bijstandsaanvragen worden door de betrokken Lid-Staat of, met diens instemming, door de rechtstreeks betrokken instantie bij de Commissie ingediend. Artikel 9 Gegevens voor de beoordeling en identificatie van de aanvragen 1. Elke bijstandsaanvraag moet alle gegevens bevatten die voor de bestudering van het project overeenkomstig de artikelen 5, 6 en 7 noodzakelijk zijn, in het bijzonder: a) indien de aanvraag betrekking heeft op een project: - de voor de uitvoering van het project verantwoordelijke instantie; - de beschrijving van het betrokken project en de overwogen vorm van bijstand van de Gemeenschap; - de resultaten van de kosten/baten-analyses, met inbegrip van de resultaten van het onderzoek naar de potentiële economische levensvatbaarheid en naar de financiële rentabiliteit; - de plaats van de projecten, overeenkomstig de richtsnoeren op het gebied van het vervoer, ten opzichte van de hoofdverbindingen en de knooppunten; - de inpassing in de regionale planning; - een samenvatting van de milieu-effecten, aan de hand van de milieu-effectbeoordelingen die zijn uitgevoerd overeenkomstig Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (1); - een verklaring dat alternatieve mogelijkheden van openbare en particuliere financiering, ook bij het Europees Investeringsfonds en de Europese Investeringsbank, zijn onderzocht; - een financieringsplan in ecu of in de nationale valuta, waarin alle elementen van de financiële constructie vermeld zijn, met inbegrip van de aangevraagde en de reeds toegekende bijstand van de Gemeenschap en van de Lid-Staten; b) indien de aanvraag betrekking heeft op een studie: het onderwerp, het doel en de beoogde methodes en technieken; c) een voorlopig tijdschema van de werkzaamheden; d) de wijze waarop de betrokken Lid-Staat zal controleren hoe de gevraagde bijstand wordt gebruikt. 2. De aanvragers verstrekken de Commissie alle relevante aanvullende gegevens die zij verlangt. 3. De Commissie kan alle technische adviezen inwinnen die nodig zijn om de aanvraag te beoordelen, met inbegrip van het advies van de Europese Investeringsbank. Artikel 10 Toekenning van bijstand De Commissie besluit over de toekenning van bijstand uit hoofde van deze verordening op basis van haar beoordeling van de aanvragen in het licht van de selectiecriteria en overeenkomstig de procedure van artikel 17. Zij deelt haar besluit rechtstreeks aan de begunstigden en aan de Lid-Staten mede. Artikel 11 Financiële bepalingen 1. De bijstand van de Gemeenschap is uitsluitend bestemd voor uitgaven die verband houden met de projecten en die door de begunstigden of door met de uitvoering belaste derden zijn gedaan. 2. Uitgaven die zijn gedaan vóór de datum waarop de Commissie de bijstandsaanvraag heeft ontvangen, worden niet in aanmerking genomen. 3. Door de Commissie op grond van artikel 10 genomen besluiten tot toekenning van financiële bijstand hebben de bindende kracht van door de begroting toegestane uitgaven. 4. In de regel vinden de betalingen plaats in de vorm van voorschotten, tussentijdse betalingen en een eindbetaling. Het voorschot, dat in de regel niet meer dan 50 % van de eerste jaarlijkse tranche mag bedragen, wordt betaald wanneer de bijstandsaanvraag is goedgekeurd. Tussentijdse betalingen worden verricht op basis van verzoeken tot betaling en met inachtneming van de vorderingen bij de uitvoering van het project of de studie, waarbij zo nodig op strikte en doorzichtige wijze rekening wordt gehouden met herziene financiële plannen. 5. Bij de betalingen moet er rekening mee worden gehouden dat de uitvoering van infrastructuurprojecten jaren in beslag kan nemen en dat er derhalve moet worden voorzien in meerjarige financiering. 6. De Commissie verricht de eindbetaling na goedkeuring van het door de begunstigde ingediende eindverslag over het project of de studie, waarin een overzicht van alle werkelijke uitgaven is opgenomen. 7. De Commissie bepaalt volgens de procedure van artikel 17 de modaliteiten, het tijdschema en het bedrag van de betalingen van de rentesubsidies en van de subsidies voor de premies voor garanties. Artikel 12 Financiële controle 1. Teneinde het welslagen van de in het kader van deze verordening gefinancierde projecten te garanderen, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om: - regelmatig te verifiëren of de door de Gemeenschap gefinancierde projecten en studies correct zijn uitgevoerd; - onregelmatigheden te voorkomen en te bestraffen; - door een onregelmatigheid verloren gegane middelen terug te vorderen, met inbegrip van rente ten gevolge van late terugbetaling, overeenkomstig de door de Commissie aangenomen regels. Behalve indien de Lid-Staat of de met de uitvoering belaste instantie het bewijs levert dat hij, respectievelijk zij, voor de onregelmatigheid geen verantwoordelijkheid draagt, is de Lid-Staat voor de terugbetaling van de ten onrechte betaalde bedragen subsidiair aansprakelijk. 2. De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de daartoe genomen maatregelen en verstrekken haar met name een beschrijving van de controle- en beheerssystemen die zijn opgezet om de doeltreffende uitvoering van de projecten en studies te waarborgen. 3. De lid-Staten stellen de Commissie alle dienstige nationale controleverslagen over de betrokken projecten ter beschikking. 4. Onverminderd de controles van de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen en onverminderd het bepaalde in artikel 188 A van het Verdrag en de controles op grond van artikel 209, onder c), van het Verdrag, mogen ambtenaren of andere personeelsleden van de Commissie de uit hoofde van deze verordening gefinancierde projecten, met name steekproefsgewijs, ter plaatse controleren en de controlesystemen en -maatregelen onderzoeken die zijn opgezet door de nationale autoriteiten, die de Commissie van de ter zake genomen maatregelen in kennis stellen. 5. De Commissie stelt de betrokken Lid-Staat vooraf in kennis van controles ter plaatse, teneinde alle nodige medewerking te verkrijgen. Indien de Commissie onaangekondigde controles ter plaatse uitvoert, gelden daarvoor overeenkomstig het Financieel Reglement gesloten overeenkomsten. Ambtenaren of andere personeelsleden van de Lid-Staat mogen aan dergelijke controles deelnemen. De Commissie kan de betrokken Lid-Staat verzoeken een controle ter plaatse uit te voeren om de regelmatigheid van een betalingsaanvraag te verifiëren. Ambtenaren of andere personeelsleden mogen aan deze controle deelnemen en zijn verplicht dit te doen indien de betrokken Lid-Staat daarom verzoekt. De Commissie ziet erop toe dat de controles die zij verricht, zodanig worden gecooerdineerd dat een zelfde zaak in een zelfde periode niet bij herhaling wordt gecontroleerd. De betrokken Lid-Staat en de Commissie verstrekken elkaar onverwijld alle dienstige informatie betreffende de resultaten van de uitgevoerde controles. 6. Voor bijstand van de Gemeenschap die wordt verleend aan instanties overeenkomstig artikel 2, lid 2, worden de controlemaatregelen uitgevoerd door de Commissie, in samenwerking met de Lid-Staten. 7. Tot drie jaar na de laatste betaling voor een project houden de verantwoordelijke instanties en de verantwoordelijke autoriteiten alle bewijsstukken voor de uitgaven in verband met het project ter beschikking van de Commissie. Artikel 13 Vermindering, schorsing en intrekking van bijstand 1. Wanneer de toegekende financiële bijstand door de uitvoering van een actie niet of slechts voor een deel gerechtvaardigd lijkt, verricht de Commissie een passend onderzoek, waarbij zij met name de Lid-Staat of de door de Lid-Staat voor de uitvoering van de actie aangewezen autoriteiten of instanties verzoekt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mede te delen. 2. Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie verminderen, schorsen of intrekken indien uit het onderzoek blijkt dat een onregelmatigheid is begaan of dat aan een van de in de beschikking tot toekenning van de bijstand bepaalde voorwaarden niet is voldaan, en met name wanneer een belangrijke wijziging aan het licht komt die de aard van het project of de uitvoeringsvoorwaarden verandert en waarvoor niet om goedkeuring door de Commissie is verzocht. In geval van ongeoorloofde cumulatie van bijstand kunnen onverschuldigde betalingen steeds worden teruggevorderd. 3. Elk bedrag dat wegens onverschuldigde betaling wordt teruggevorderd, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Artikel 14 Cooerdinatie De Commissie zorgt voor de cooerdinatie en de samenhang van de in het kader van deze verordening uitgevoerde projecten en de projecten die met middelen van de Gemeenschapsbegroting, van de Europese Investeringsbank en van andere communautaire financieringsinstrumenten worden gesteund. Artikel 15 Beoordeling vooraf, toezicht en evaluatie 1. De Lid-Staten en de Commissie zien erop toe dat de uitvoering van de projecten in het kader van deze verordening wordt onderworpen aan daadwerkelijk toezicht en evaluatie. De projecten kunnen op grond van de resultaten van toezicht en evaluatie worden aangepast. 2. Om te waarborgen dat de bijstand van de Gemeenschap doeltreffend wordt gebruikt, evalueren de Commissie en de Lid-Staten systematisch de vorderingen van de projecten, eventueel met medewerking van de Europese Investeringsbank. 3. Na ontvangst van een bijstandsaanvraag en alvorens deze goed te keuren, onderwerpt de Commissie het project aan een beoordeling vooraf om na te gaan of het in overeenstemming is met de voorwaarden en criteria van de artikelen 4 en 5. Zo nodig verzoekt de Commissie de Europese Investeringsbank om medewerking aan deze beoordeling vooraf. 4. Tijdens de uitvoering van de projecten en na de voltooiing ervan evalueren de Commissie en de Lid-Staten de wijze waarop deze zijn uitgevoerd en het effect van de uitvoering, om te beoordelen of de oorspronkelijk vastgestelde doelstellingen kunnen worden bereikt of zijn bereikt. Die evaluatie heeft onder meer betrekking op het milieu-effect van de projecten, gelet op de vigerende communautaire wetgeving. 5. Voor het toezicht wordt in voorkomend geval gebruik gemaakt van materiële en financiële indicatoren. Deze indicatoren hebben betrekking op het specifieke karakter van het project en de doelstellingen ervan. De indicatoren moeten zo zijn gestructureerd dat zij het volgende aangeven: - de voortgang van het project, gerelateerd aan het plan en de doelstellingen als oorspronkelijk vastgesteld; - het verloop van het beheer en de eventuele problemen die zich daarbij voordoen. 6. Bij de behandeling van de individuele bijstandsaanvragen houdt de Commissie rekening met de uitkomsten van de volgens dit artikel uitgevoerde beoordelingen en evaluaties. 7. De procedures voor toezicht en evaluatie als bedoeld in de leden 4 en 5 worden vastgesteld in de beschikkingen tot goedkeuring van de projecten. Artikel 16 Informatie en bekendmaking 1. Elk jaar dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, het Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag in over de activiteiten in het kader van deze verordening, waarover deze Instellingen en Organen zich dienen uit te spreken. Dit verslag moet een evaluatie bevatten van de resultaten die dank zij de bijstand van de Gemeenschap op verschillende toepassingsgebieden ten opzichte van de uitgangsdoelstellingen zijn bereikt. 2. De begunstigden zien erop toe dat aan de bijstandsverlening in het kader van deze verordening passende bekendheid wordt gegeven, zodat de publieke opinie wordt geïnformeerd over de rol die de Gemeenschap bij de uitvoering van de projecten speelt. Zij plegen met de Commissie overleg over de hiertoe te nemen initiatieven. Artikel 17 Comités 1. De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze verordening. 2. Bij de uitvoering van deze verordening wordt de Commissie bijgestaan door een Comité dat wordt samengesteld al naar gelang van de betrokken sector: - de transeuropese netwerken in de vervoerssector; - de transeuropese netwerken in de telecommunicatiesector; - de transeuropese netwerken in de energiesector. Elk van deze comités is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie. De Europese Investeringsbank wijst een vertegenwoordiger in dit comité aan die geen stemrecht heeft. 3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie. Het comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 4. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het comité. b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Indien de Raad, na verloop van een termijn van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld. Artikel 18 Begrotingsmiddelen Het financiële referentiebedrag voor de uitvoering van deze verordening voor het tijdvak 1995-1999 beloopt 2 345 miljoen ecu. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteiten toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten. Artikel 19 Herzieningsclausule Vóór eind 1999 gaat de Raad overeenkomstig de procedure van artikel 129 D, derde alinea, van het Verdrag na of, en zo ja, onder elke voorwaarden, de maatregelen uit hoofde van deze verordening na de in artikel 18 genoemde periode worden gehandhaafd. Artikel 20 Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 18 september 1995. Voor de Raad De Voorzitter P. SOLBES MIRA (1) PB nr. L 175 van 5. 7. 1985, blz. 40.