Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31995R0823

    VERORDENING (EG) Nr. 823/95 VAN DE COMMISSIE van 10 april 1995 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

    PB L 83 van 13.4.1995, p. 8–18 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 14/10/1995

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1995/823/oj

    31995R0823

    VERORDENING (EG) Nr. 823/95 VAN DE COMMISSIE van 10 april 1995 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

    Publicatieblad Nr. L 083 van 13/04/1995 blz. 0008 - 0018


    VERORDENING (EG) Nr. 823/95 VAN DE COMMISSIE van 10 april 1995 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 522/94 (2), inzonderheid op artikel 11,

    Na overleg in het kader van het Raadgevend Comité,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    (1) Bij Verordening (EEG) nr. 3337/84 (3) heeft de Raad een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van zwaar natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika. Twee bedrijven hadden prijsverbintenissen aangeboden die bij Verordening (EEG) nr. 2253/84 van de Commissie (4) werden aangenomen.

    (2) Bij Besluit 90/507/EEG van de Commissie (5) werd het nieuwe onderzoek naar de anti-dumpingmaatregelen die sedert 1984 van toepassing waren op de invoer van natriumcarbonaat met een hoge dichtheid van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, beëindigd, omdat het marktaandeel van de Verenigde Staten toen verwaarloosbaar was, hoewel de dumping door de Amerikaanse producenten 12,8 % bedroeg.

    (3) In juni 1993 ontving de Commissie een klacht van de Europese Raad van de Bonden van de chemische nijverheid (Cefic), die optrad namens producenten van de Gemeenschap en 85 % van de produktie van natriumcarbonaat in de Gemeenschap voor zijn rekening zou nemen. De klacht bevatte bewijsmateriaal waaruit bleek dat het betrokken produkt van oorsprong uit de Verenigde Staten met dumping werd ingevoerd en dat dit de bedrijfstak van de Gemeenschap schade berokkende; dit bewijsmateriaal werd toereikend geacht om de inleiding van een procedure te rechtvaardigen.

    De Commissie publiceerde bijgevolg in augustus 1993 een mededeling in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (6) en kondigde aan dat een anti-dumpingprocedure zou worden ingeleid in verband met de invoer in de Gemeenschap van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten.

    (4) De Commissie bracht de producenten, de naar haar weten betrokken exporteurs en importeurs, de vertegenwoordigers van de uitvoerende landen en de klagende partijen officieel op de hoogte. De belanghebbende partijen die rechtstreeks bij deze zaak waren betrokken, werden in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk bekend te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (5) De exporteurs en de klagende producenten van de Gemeenschap maakten hun standpunten schriftelijk bekend. Ook een aantal importeurs diende standpunten in. Sommigen van de betrokkenen verzochten te worden gehoord, hetgeen hun werd toegestaan.

    (6) Ingevolge artikel 7, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 verzocht een exporteur in de gelegenheid te worden gesteld om vertegenwoordigers van de bedrijfstak van de Gemeenschap te ontmoeten. Een dergelijke ontmoeting vond evenwel niet plaats omdat de andere betrokken partijen er geen belangstelling voor hadden.

    (7) De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor een voorlopige vaststelling van dumping en schade noodzakelijk achtte en stelde onderzoeken in ten kantore van:

    a) Klagende producenten van de Gemeenschap Verenigd Koninkrijk:

    - Brunner Mond & Co. Ltd, Northwich België:

    - Solvay SA, Brussel Nederland:

    - Akzo Chemicals BV, Amersfoort Frankrijk:

    - Solvay SA, Parijs - Rhône Poulenc SA, Courbevoie Duitsland:

    - Chemische Fabrik Kalk GmbH, Keulen - Matthes & Weber GmbH, Duisburg - Solvay Alkali GmbH, Solingen Italië:

    - Solvay SA, Milaan Portugal:

    - Solvay Produtos Químicos SA Portugal, Lissabon Spanje:

    - Solvay SA Spain, Barcelona.

    b) Producenten/exporteurs in de Verenigde Staten - FMC, Philadelphia (PA) - Asahi Glass (AG) Soda Corporation New York (NY) - General Chemical (Soda Ash) Partners, Parsipanny (NJ) - North American Chemical Company (NACC), Overland Park (KS) - Texasgulf Soda Ash Inc, Raleigh (NC) - Rhône-Poulenc of Wyoming Basic Chemicals Co., Shelton (CT) - Solvay Minerals Inc., Houston (TX).

    c) Geassocieerde importeurs België:

    - Solvay BAP, Brussel Nederland:

    - Asahi Glass Europe BV, Amsterdam Spanje:

    - FMC Foret SA, Barcelona Verenigd Koninkrijk:

    - General Chemical (GB) Ltd, Knutsford Frankrijk:

    - Rhône Poulenc SA, Courbevoie.

    d) Niet-geassocieerde importeurs en handelaren België:

    - Zeebrugge Shipping and Bunkering Co. NV, Zeebrugge Frankrijk:

    - Groupe BSN Emballages, Parijs - Saint Gobain SA, Parijs Duitsland:

    - Megachem GmbH & Co. KG, Hamburg - Helm AG, Hamburg.

    (8) Het onderzoek naar de dumping bestreek de periode van 1 januari 1992 tot en met 30 juni 1993.

    B. PRODUKT

    1. Het produkt

    (9) Het produkt is dinatriumcarbonaat dat wordt gekenmerkt door zijn belangrijkste component NA2CO3 (watervrij natriumcarbonaat) en is ingedeeld onder GN-code 2836 20 00.

    Het produkt wordt hoofdzakelijk gebruikt in de glasindustrie, de metaalverwerkende industrie, de chemische industrie, bij de vervaardiging van detergentia, papier en pulp en bij de behandeling van voedsel en water.

    (10) Dinatriumcarbonaat wordt in Europa vervaardigd van kalksteen, keukenzout en ammoniak; voor dit procedé, dat kapitaal- en energie-intensief is, verwierf Solvay in 1865 een patent; het wordt het "procedé voor synthetisch natriumcarbonaat" genoemd en staat tegenover het Amerikaanse "procedé voor natuurlijk natriumcarbonaat"; in de Verenigde Staten wordt natriumcarbonaat verkregen door zuivering van trona-erts dat wordt gewonnen uit bijna onuitputtelijke natuurlijke ertslagen, die hoofdzakelijk in Wyoming worden aangetroffen.

    2. Soortgelijk produkt

    (11) Het eindresultaat van de verschillende hierboven beschreven produktieprocessen is evenwel hetzelfde en de verkregen produkten zijn in alle opzichten soortgelijk, zowel wat hun fysieke en hun technische eigenschappen als wat hun potentieel bereft.

    De produkten die uit de Verenigde Staten in de Gemeenschap worden ingevoerd en de produkten die in de Gemeenschap worden geproduceerd en verkocht, zijn bijgevolg soortgelijke produkten.

    C. DUMPING

    1. Normale waarde

    (12) De Commissie heeft eerst onderzocht of de verkoop van elke producent in de Verenigde Staten op de binnenlandse markt 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden; 5 % werd steeds beschouwd als de minimale representatieve hoeveelheid voor vergelijking. Zes van de zeven bedrijven in de Verenigde Staten die aan het onderzoek hebben meegewerkt, bereikten, wat de verkoop op de binnenlandse markt betreft, een percentage dat aanzienlijk hoger lag dan deze drempel van 5 %, alhoewel de Commissie kon vaststellen dat zij aanzienlijke hoeveelheden van het produkt (tussen 30 en 60 % van de hoeveelheden) gedurende de referentieperiode hadden verkocht tegen prijzen die lager lagen dan de produktiekosten, zoals omschreven in artikel 2, lid 3, onder b), punt ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88; de produktiekosten werden vastgesteld volgens de methode die in overweging 15 is beschreven. Men ging ervan uit dat deze verkopen niet hadden plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties en derhalve werd er overeenkomstig artikel 2, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 geen rekening mee gehouden.

    (13) De normale waarden werden dus vastgesteld op basis van de winstgevende verkopen op de binnenlandse markt na aftrek van alle kortingen en verlagingen die rechtstreeks met de betrokken verkopen verband hielden, overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

    (14) Bij één exporteur bedroegen de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties minder dan 5 % van de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden, aangezien in de meeste gevallen aan geassocieerde bedrijven werd verkocht.

    (15) De normale waarde voor dit bedrijf werd derhalve berekend overeenkomstig het bepaalde van artikel 2, lid 3, onder b), punt ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Zij werd samengesteld op basis van de vaste en variabele grondstoffen- en produktiekosten voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde produkt, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, administratieve en andere uitgaven en een redelijke winstmarge.

    De algemene en de administratieve uitgaven alsmede de winst werden berekend op basis van de gemiddelde cijfers van andere bedrijven voor verkopen op de binnenlandse markt van het betrokken produkt; de gemiddelde winst berekend op basis van de winstgevende verkopen bedroeg 10 %.

    2. Uitvoerprijzen

    (16) Wanneer rechtstreeks werd verkocht aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap, werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen voor het voor uitvoer naar de Gemeenschap verkochte produkt.

    (17) Wanneer bij uitvoer werd verkocht aan geassocieerde importeurs in de Gemeenschap, werden de uitvoerprijzen, overeenkomstig het bepaalde van artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, samengesteld op basis van de prijs waartegen aan de eerste onafhankelijke koper werd wederverkocht, die werd aangepast teneinde rekening te houden met alle tussen de invoer en de wederverkoop ontstane kosten alsmede met een winstmarge van 5 %; deze winstmarge werd, gezien de gegevens waarover de Commissie in verband met de betrokken sector beschikte, redelijk geacht.

    3. Vergelijking

    (18) De normale waarde werd, per transactie, vergeleken met de uitvoerprijzen in het stadium af fabriek en op hetzelfde handelsniveau. In gevallen waarin dat gerechtvaardigd was, hield de Commissie, overeenkomstig artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 rekening met de verschillen die rechtstreeks van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals verschillen in bepaalde verkoopkosten, met name verschillen in kredietvoorwaarden, vervoerkosten, kosten voor verzekering, lading, lossing en overlading, verpakking alsmede nevenkosten.

    4. Dumpingmarge

    (19) De vergelijking bracht dumping aan het licht waarbij de dumpingmarges gelijk waren aan het bedrag waarmede de vastgestelde normale waarde de prijzen voor uitvoer naar de Gemeenschap overschreed.

    (20) Voor de betrokken bedrijven bedragen de gewogen gemiddelde dumpingmarges, aangepast aan cif-prijzen, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (21) Voor de ondernemingen die niet aan het onderzoek medewerkten of de vragenlijst van de Commissie niet behoorlijk invulden, oordeelde de Commissie dat de dumping diende te worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. In dit opzicht werden als de meest redelijke gegevens beschouwd die welke door de Commissie tijdens het onderzoek werden geverifieerd en, aangezien de Commissie geen reden had om aan te nemen dat de bedrijven die niet aan het onderzoek hadden meegewerkt bij hun invoer dumpingniveaus zouden hebben gehanteerd die lager lagen dan de hoogste vastgestelde niveaus en om deze niet medewerkende bedrijven niet te belonen, werd voor deze bedrijven een dumpingmarge van 14,3 % passend geacht.

    D. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (22) Sommige exporteurs in de Verenigde Staten en de vertegenwoordigers van de belangrijkste verwerkende bedrijfstak in de Gemeenschap, de glasindustrie, voerden aan dat twee van de klagende bedrijven met exporteurs in de Verenigde Staten geassocieerd waren, zelf tijdens de periode van onderzoek natriumcarbonaat uit Amerika hadden ingevoerd en derhalve niet konden worden beschouwd als een deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

    (23) In dit opzicht zij eraan herinnerd dat artikel 4, lid 5, niet voorziet in de automatische uitsluiting van producenten die met de exporteurs zijn geassocieerd of van producenten die het betrokken produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, zelf invoeren, maar verleer de Instellingen van de Gemeenschap de verplichting oplegt, per geval te onderzoeken of de uitsluiting van een producent in deze omstandigheden gerechtvaardigd is.

    (24) De Commissie ging bijgevolg na of deze twee producenten van de Gemeenschap hun produktie in de Gemeenschap alleen maar aanvulden met een extra, op import gebaseerde activiteit dan wel of zij importeurs waren met een betrekkelijk beperkte extra produktie in de Gemeenschap. Deze aanpak strookt met de recente rechtspraak van het Hof van Justitie in verband met de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (25) De Commissie onderzocht de verhouding tussen de in de Gemeenschap geproduceerde en de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheden. Op basis van de gegevens van het onderzoek werd vastgesteld dat de twee producenten van de Gemeenschap die met exporteurs zijn geassocieerd en zelf uit de Verenigde Staten invoeren, betrekkelijk kleine hoeveelheden invoeren (in één geval bedroeg deze invoer 10 % van de in de Gemeenschap verkochte produktie van de producent en in het andere geval minder dan 1 %). Bovendien dienden, in het geval en een producent van de Gemeenschap die in 1992 een bedrijf in de Verenigde Staten overnam, bestaande contracten te worden nageleefd; de invoer door dit bedrijf stopte in 1993. De andere producent voert hoofdzakelijk in om zijn contracten na te leven.

    (26) Onder deze omstandigheden kan worden geconcludeerd dat de twee betrokken producenten van de Gemeenschap met hun hoofdkantoor in de Gemeenschap, waar hun handelsbeleid wordt geformuleerd en hun buitenlandse investeringen worden gepland als normale uitbreiding van hun handelsactiviteiten, niet in de eerste plaats optraden als importeurs, maar als hoofdactiviteit verder natriumcarbonaat produceerden.

    Gezien de vrij beperkte ingevoerde hoeveelheden kan er niet van worden uitgegaan dat deze producenten tegen de gevolgen van invoer met dumping werden beschermd.

    (27) Derhalve werd ervan uitgegaan dat er geen redenen waren om een van de klagende producenten niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap te berekenen.

    E. SCHADE

    1. Verbruik van natriumcarbonaat in de Gemeenschap

    (28) Het verbruik in de Gemeenschap (waarbij de antwoorden op de vragenlijst en de gegevens van Eurostat als basis werden genomen) is recentelijk gedaald van 6 242 000 ton in 1990 tot 5 963 000 ton in 1992 en 2 840 000 ton in de eerste helft van 1993, hetgeen te wijten is aan de algemene recessie die vooral de glasindustrie trof (de belangrijkste verwerker van natriumcarbonaat) en aan de toename van de recyclage van glas.

    2. Gedrag van de exporteurs op de markt in de Gemeenschap

    a) Ingevoerde hoeveelheden en marktaandeel (29) De uit de Verenigde Staten ingevoerde hoeveelheden stegen aanzienlijk, van 52 000 ton in 1990 tot 272 000 ton in 1991, 578 000 ton in 1992 en 235 000 ton in de eerste helft van 1993; dit betekende een stijging van het marktaandeel van 0,8 % in 1990 tot 4,4 % in 1991, 9,7 % in 1992 en 8,3 % in de eerste helft van 1993. Deze evolutie staat in scherpe tegenstelling tot die van de verkoop en van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie de overwegingen 32 en 33).

    b) Prijzen van de invoer uit de Verenigde Staten (30) De vergelijking tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die van de betrokken exporteurs vond plaats op basis van de verkopen van natriumcarbonaat op hetzelfde handelsniveau op de belangrijkste markten van de Gemeenschap gedurende de periode van onderzoek. De prijsberekeningen hebben betrekking op de werkelijke prijzen cif, na inklaring.

    De vergelijking bracht voor de uitvoer uit de Verenigde Staten onderbiedingsmarges van 15 % op de markt van de Gemeenschap aan het licht. Onderbieding werd gedurende de gehele periode van onderzoek voortdurend vastgesteld, alhoewel de prijzen van de producenten van de Gemeenschap vanaf eind 1992 tot aan het eind van de periode van onderzoek daalden met gemiddeld ± 10 % teneinde het hoofd te bieden aan deze neerwaartse prijsdruk.

    3. Situatie van de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap

    a) Produktie, produktiecapaciteit en bezettingsgraad (31) De produktie van natriumcarbonaat in de Gemeenschap daalde van bijna 6,8 miljoen ton in 1990 tot 5,9 miljoen ton in 1992 en 2,9 miljoen ton in de eerste helft van 1993. Hoewel de produktiecapaciteit daalde van 7,3 miljoen ton in 1990 tot 6,9 miljoen ton in 1993, daalde de bezettingsgraad niettemin van 93 % in 1990 tot 81 % in 1993. Gezien het belang van de vaste kosten bij de produktie van natriumcarbonaat had deze daling negatieve gevolgen voor de rentabiliteit (zie overweging 35).

    b) Verkoop en marktaandeel (32) De hoeveelheid natriumcarbonaat die in de Gemeenschap door de producenten van de Gemeenschap werd verkocht, daalde van 6 miljoen in 1990 tot 5,1 miljoen ton in 1992 en 2,5 miljoen ton in het eerste halfjaar van 1993.

    (33) Van 1990 tot 1993 evalueerde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt: 96 % in 1990, 92 % in 1991, 85 % in 1992 en 88 % in het eerste halfjaar van 1993. Het beperkte herstel in 1993 dient toch te worden gezien in het licht van de aanhoudende daling van de verkoop van de producenten van de Gemeenschap op de markt van de Europese Unie.

    c) Evolutie van de prijzen (34) De prijzen van de producenten van de Gemeenschap, die in 1990 en 1991 stabiel waren gebleven, daalden gedurende de periode van onderzoek - vooral vanaf 1993 - met gemiddeld ± 10 %.

    d) Winsten (35) De financiële situatie van de producenten van de Gemeenschap is aanzienlijk verslechterd en evolueerde van winst in 1990 tot verliezen in de eerste helft van 1993. Op een gewogen gemiddelde basis ontwikkelde de situatie zich van 13 % winst in 1990 tot 10 % winst in 1991, 3,5 % winst in 1992 en 4,7 % verlies in 1993.

    e) Werkgelegenheid en investeringen (36) De bedrijfstak voor natriumcarbonaat is niet arbeidsintensief. De werkgelegenheid nam evenwel sedert 1991 steeds verder af.

    (37) Het niveau van de investeringen bleef belangrijk omdat het produktieproces voor de vervaardiging van synthetisch natriumcarbonaat een constante vernieuwing van de machines en de installaties vergt. Bovendien zijn nieuwe en kostbare investeringen noodzakelijk in verband met de strenge milieuwetten. Schaalvoordelen, een hoge bezettingsgraad van de capaciteit en een belangrijke opbrengst uit de investeringen zijn voor de producenten van de Gemeenschap belangrijk om in deze kapitaalintensieve bedrijfstak concurrentieel te blijven. Hoewel de meeste bedrijven aan het criterium van de schaalvoordelen voldoen, hebben alle te lijden van een afname van de bezettingsgraad van hun capaciteit (zie overweging 31) ondanks een voortdurende capaciteitsverlaging. In 1993 staakten in Duitsland en België drie kleinere bedrijven hun produktie.

    4. Omvang van de schade

    (38) De vertegenwoordigers van een verwerkende bedrijfstak, met name het "Comité permanent des industries du verre de la Communauté économique européenne" (CPIV) dat voor de glasindustrie optreedt, onderzochten de schade op de nationale markten; het comité voerde aan, dat sterke schommelingen in de prestaties van de verschillende bedrijven, al naar gelang van hun vestigingsplaats in de Gemeenschap, ertoe hebben geleid dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel niet overal evenveel schade ondervond en dat de schade derhalve op regionale basis diende te worden geëvalueerd.

    (39) De Commissie kan dit argument niet aanvaarden. De bovenstaande bevindingen met betrekking tot de schade hebben betrekking op de klagende bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel, dit wil zeggen op 90 % van de produktie van de Gemeenschap. Er bestaan weliswaar verschillen tussen de resultaten van de verschillende producenten van de Gemeenschap, maar zij hebben allen te lijden van de negatieve ontwikkelingen die hierboven werden geschetst. Onder deze voorwaarden dienen de conclusies in verband met de schade te worden getrokken voor de markt van de Gemeenschap in haar geheel. Een regionale evaluatie van de schade zou slechts mogelijk zijn onder de voorwaarden van artikel 4, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, waaraan in dit geval niet is voldaan.

    5. Conclusie

    (40) Onder deze omstandigheden wordt geconcludeerd, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijke schade heeft geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 en dat deze schade hoofdzakelijk tot uiting komt in een inkrimping van het marktaandeel, een verslechtering van de financiële resultaten en een daling van de werkgelegenheid.

    De huidige situatie heeft de producenten van de Gemeenschap er ook toe verplicht, hun produktie en produktiecapaciteit te verlagen en in sommige gevallen fabrieken te sluiten.

    6. Oorzaak van de schade

    6.1. Oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de schade (41) De markt voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap is een doorzichtige en prijsgevoelige markt. Toen de Commissie naging of de aanzienlijke schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap had te lijden, door dumping was veroorzaakt, stelde zij vast dat de stijging van de invoer met dumping van natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten samenviel met een aanzienlijk verlies aan marktaandeel en dalende winst voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. De prijsdalingen op de markt van de Gemeenschap vielen ook samen met onderbieding van de prijzen van de bedrijstak van de Gemeenschap door de uit de Verenigde Staten ingevoerde goederen.

    (42) In dit verband stelt de Commissie vast, dat de exporteurs in de Verenigde Staten er duidelijk belang bij hebben hun positie in de Gemeenschap door actieve prijzenconcurrentie te versterken. Zoals werd uiteengezet in overweging 12, is de binnenlandse markt van de Verenigde Staten slechts gedeeltelijk winstgevend. Ten gevolge van het stagnerende verbruik op de binnenlandse markt zijn aanzienlijke hoeveelheden voor uitvoer beschikbaar. Door de bouw van nieuwe produktie-installaties in China en Zuid-Afrika zijn deze traditionele uitvoermarkten voor de Verenigde Staten evenwel praktisch verloren en hebben zij te kampen met grotere concurrentie van China in het Verre Oosten.

    6.2. Weerslag van andere factoren (43) Sommige exporteurs en de vertegenwoordigers van de belangrijkste verwerkende bedrijfstak, de glasindustrie, voerden aan dat de schade waarvan de bedrijstak van de Gemeenschap te lijden had, niet aan de invoer van oorsprong uit de Verenigde Staten te wijten was, maar aan verschillende andere factoren: de grotere concurrentie tussen producenten van de Gemeenschap door de Beschikkingen 91/297/EEG, 91/298/EEG, 91/299/EEG, 91/300/EEG en 91/301/EEG van de Commissie (1) inzake procedures op grond van artikel 85 en artikel 86 van het Verdrag (hierna de beschikkingen van december 1990 genoemd), waarbij discriminerende praktijken werden gesanctioneerd, het gebrek aan efficiëntie van de producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap, de gevolgen van de recessie, het grotere gebruik van glasafval en de vervanging van natriumcarbonaat door bijtende sodaloog, de invoer uit Centraal- en Oosteuropese landen en de gevolgen van de dollarschommelingen gedurende de periode van onderzoek. Er werd ook aangevoerd dat de dumping als uitzonderlijk en van voorbijgaande aard diende te worden beschouwd, omdat deze noodzakelijk was geweest om de producenten van de Verenigde Staten toegang tot de markt de verschaffen als alternatieve leveranciers op lange termijn.

    6.2.1. De beschikkingen van december 1990 waarbij discriminatoire praktijken van bepaalde producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap werden gesanctioneerd (44) Bij de beschikkingen van december 1990 legde de Commissie drie producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap boetes op en sanctioneerde zij inbreuken op de artikelen 85 en 86 van het Verdrag. De Commissie veroordeelde concurrentiebeperkende overeenkomsten tot verdeling van de markt, die de concurrentie moesten beperken, uitwisselingsovereenkomsten en concurrentiebeperkende kortingen zoals "top slice"-kortingen. Volgens de exporteurs van natriumcarbonaat in de Verenigde Staten en de glasindustrie leidden deze beschikkingen tot een herstructurering van de bedrijfstak van natriumcarbonaat in de Gemeenschap die gevolgen had voor de prijzen en de hoeveelheden; de concurrentie werd weer vrij doordat afspraken die de prijzen op hoge niveaus hadden gehandhaafd, ongedaan werden gemaakt.

    (45) Om de gevolgen van de beschikkingen van december 1990 in dit anti-dumpingonderzoek te beoordelen, dient de evolutie van de prijzen voor natriumcarbonaat op de markt van de Gemeenschap te worden nagegaan, alsmede de ontwikkeling van de handel binnen de Gemeenschap sedert die datum.

    Uit het onderzoek blijkt dat de beschikkingen van december 1990 niet onmiddellijk leidden tot dalingen van de gemiddelde prijs voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap: gemiddeld bleven de prijzen tussen 1990 en 1992 stabiel. Een belangrijke reden hiervan zou kunnen zijn dat de markt van de gebruikers van het produkt geconcentreerd is op enkele grote glasproducenten die een zeer sterke onderhandelingspositie hebben. De gebruikelijke praktijk om over prijzen op jaarbasis te onderhandelen zou, tenminste gedeeltelijk, kunnen verklaren waarom de prijzen in 1991 niet daalden, maar kan niet verklaren waarom de prijzen in 1992 verder stabiel bleven. In het begin van 1993 was de prijsdaling evenwel aanzienlijk (10 %) en dit viel samen met de sterk toenemende invoer uit de Verenigde Staten in de loop van 1992 en de eerste helft van 1993 tegen prijzen die de prijzen van de producenten van de Gemeenschap onderboden (zie overweging 30). De gevolgen van dergelijke prijzen op deze grondstoffenmarkt dienen als belangrijk te worden beschouwd.

    De plotselinge en belangrijke prijsdaling die zich in het begin van 1993 voordeed, kan waarschijnlijk niet uitsluitend aan de beschikkingen van december 1990 worden toegeschreven. Tussen 1990 en de periode van onderzoek nam de handel tussen de Lid-Staten in natriumcarbonaat dat in de Gemeenschap was geproduceerd (2), slechts in beperkte mate toe. De positie van de verschillende handelaren van de Gemeenschap op de nationale markten ten opzichte van elkaar veranderde nauwelijks. Er traden bijna geen wijzigingen op in de handel tussen het Verenigd Koninkrijk en het vasteland van Europa.

    De meeste producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap brachten hun produkt in verschillende Lid-Staten op de markt. Uit de statistieken voor de periode van 1990 tot aan het einde van de periode van onderzoek in 1993 blijkt geen belangrijke stijging van de tonnage bij "uitvoer" binnen de Gemeenschap. Gezien de aard van het produkt en de hoge kosten voor vervoer over de weg wordt voor de meeste verkopen op de binnenlandse markten een beroep gedaan op de lokale produktie.

    Vergeleken met de invoer evenwel verkochten alle producenten van de Gemeenschap, ook de bedrijven die niet bij de beschikkingen van december 1990 betrokken waren, minder in de Gemeenschap; een uitzondering hierop vormt één bedrijf waarvan de verkopen relatief stabiel bleven in de periode van 1990 tot de eerste helft van 1993 ten gevolge van het feit dat een belangrijk gedeelte van zijn produktie in het kader van contracten werden afgenomen.

    Het systeem van de "top slice"-kortingen bestond erin extra prijsreducties toe te staan aan bepaalde belangrijke klanten voor de laatste 10 % van hun aankopen van natriumcarbonaat. Deze kortingen waren weliswaar bedoeld om te waarborgen dat een klant de meeste of alle benodigde hoeveelheden van de leverancier in kwestie afnam, maar in de praktijk werden zij slechts toegepast op weinig verkopen op geselecteerde markten. De hierbij betrokken hoeveelheden waren beperkt. Eén producent in de Verenigde Staten en de glasindustrie voerden aan dat de uitvoer uit de Verenigde Staten slechts de hoeveelheden verving die eerder in het kader van dit kortingssysteem werden verkocht. De belangrijke toename van de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten deed zich evenwel ook gevoelen op markten waarop "top slice"-kortingen niet werden toegepast; de ingevoerde hoeveelheden lagen veel hoger dan de verkochte hoeveelheden waarop dergelijke kortingen van toepassing waren en hadden negatieve gevolgen voor alle producenten van de Gemeenschap en dus ook voor diegenen die nooit dit systeem hadden gebruikt. Volgens de Commissie is dit dus geen factor om de rol van de dumping als oorzaak van de vastgestelde schade te ontkennen.

    (46) Voorts werd onderzocht of de gevolgen van een grotere concurrentie tussen de producenten van de Gemeenschap en de aangevoerde inefficiëntie van sommige producenten hadden bijgedragen tot de schade van de andere producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap. De beschikkingen van december 1990 zouden normaal voordeel hebben moeten opleveren voor de producenten van de Gemeenschap die niet bij deze beschikkingen betrokken waren, dat wil zeggen de van oudsher alternatieve leveranciers van de beboete producenten. Het tegendeel was evenwel waar. De situatie van deze bedrijven verslechterde na 1992 in dezelfde mate als die van de bedrijven waarop de sancties werden toegepast.

    Onder deze omstandigheden lijkt het dat de moeilijkheden die de bedrijfstak van natriumcarbonaat in de Gemeenschap ondervindt niet uitsluitend kunnen worden toegeschreven aan de gevolgen van de beschikkingen van december 1990.

    6.2.2. De algemene economische recessie (47) Het is natuurlijk waarschijnlijk dat de daling van het verbruik van natriumcarbonaat in de Gemeenschap met 4,5 % tussen 1990 en 1992 en met nog eens 5,4 % tussen 1992 en de eerste helft van 1993 gevolgen heeft gehad voor de financiële positie van de producenten van de Gemeenschap (zie overweging 35).

    Deze inkrimping van de vraag was te wijten aan de algemene economische recessie en aan specifieke factoren zoals het grotere gebruik van glasafval in de glasindustrie, de ontwikkeling van flessen en kannen waarbij minder glas wordt verbruikt (lichtere), en het ineenstorten vanaf 1990 van de markt van het voormalige Oost-Duitsland waarop de producenten van de Gemeenschap actief waren.

    (48) Deze ontwikkelingen hebben stellig bijgedragen tot de daling van de verkoop van de producenten van de Gemeenschap, maar kunnen niet verklaren waarom het marktaandeel van natriumcarbonaat dat uit de Verenigde Staten werd ingevoerd, is gestegen ten koste van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het verlies aan marktaandeel van de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap gaat bijna exact gepaard met het stijgende marktaandeel van de producenten van de Verenigde Staten. Indien de teruggang van de bedrijfstak van de Gemeenschap uitsluitend door de ongunstige ontwikkeling van de algemene economische omstandigheden zou zijn veroorzaakt, dan zou ook de invoer uit de Verenigde Staten de gevolgen hiervan hebben ondervonden.

    6.2.3. Invoer uit andere landen dan de Verenigde Staten (49) De Commissie ging ook na of de invoer uit andere landen kon hebben bijgedragen aan de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had.

    Het marktaandeel van de invoer uit andere landen, zoals Polen, Roemenië, Bulgarije, het voormalige Tsjechoslowakije en het voormalige Joegoslavië, is slechts beperkt gestegen (van 2,6 % in 1990 tot ongeveer 3 % in de eerste helft van 1993 - met een piek van 4,3 % in 1992). Door economische moeilijkheden ten gevolge van politieke veranderingen in deze landen vanaf 1990 beperkten de binnenlandse producenten hun produktie van natriumcarbonaat aanzienlijk en nam de uitvoer naar de Gemeenschap slechts in beperkte mate toe. Deze stijging kan geen belangrijke gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben gehad.

    6.2.4. Vervanging van natriumcarbonaat door bijtende sodaloog (50) Vervanging van natriumcarbonaat door bijtende sodaloog zou hebben bijgedragen tot de verslechtering van de marktsituatie. Gedurende de periode van onderzoek werd bijtende sodaloog evenwel tegen hogere prijzen verkocht dan natriumcarbonaat en werd laatstgenoemd produkt niet door bijtende sodaloog vervangen.

    6.2.5. Schommelingen in de wisselkoersen (51) Schommelingen in de wisselkoersen waren van geen invloed op de prijzen die door de exporteurs van de Verenigde Staten in de Gemeenschap werden aangerekend. Deze prijzen daalden voortdurend, ook gedurende lange perioden, waarin de Amerikaanse dollar ten opzichte van de valuta's in de Gemeenschap een appreciatie onderging.

    6.2.6. De produktiviteit van de producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap (52) Zowel de glasindustrie als bepaalde exporteurs stelden zich vragen omtrent de produktiviteit van de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap.

    De produktie van synthetisch natriumcarbonaat in de Gemeenschap brengt hogere produktiekosten mee dan de produktie van het natuurlijke produkt in de Verenigde Staten. Het prijsverschil ligt evenwel beduidend lager dan de prijsonderbieding die door de exporteurs van de Verenigde Staten gedurende de periode van onderzoek wordt toegepast indien rekening wordt gehouden met de kosten voor het vervoer van het natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten naar de Gemeenschap.

    6.2.7. De zogenaamde voorbijgaande aard van de dumping door de exporteurs van natriumcarbonaat in de Verenigde Staten (53) Uit de huidige en het vroegere onderzoek (zie de overwegingen 1 en 2) naar de invoer van natriumcarbonaat uit de Verenigde Staten is, in tegenstelling tot wat door de exporteurs van de Verenigde Staten wordt beweerd, gebleken dat de dumping die door deze exporteurs op de markt van de Gemeenschap werd toegepast, niet van voorbijgaande aard was, maar systematisch plaatsvond. Er werd zeer belangrijke dumping vastgesteld sedert de jaren tachtig (de maatregelen van 1987 werden pas in 1990 beëindigd wegens het beperkte marktaandeel van de invoer uit de Verenigde Staten, hoewel de producenten van de Verenigde Staten dumping bleken toe te passen); een en ander werd in dit onderzoek bevestigd.

    6.3. Conclusie (54) De Commissie stelde geen andere factoren vast dan die welke hierboven werden vermeld, ter verklaring van de schade waarvan de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap had te lijden. De bovenvermelde factoren hadden negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    Zij kunnen evenwel op zich geen volledige verklaring bieden voor de verslechtering van de positie van deze bedrijfstak die tot uiting kwam in een daling van het marktaandeel ten voordele van de exporteurs in de Verenigde Staten en in een verlies aan rentabiliteit. Het is duidelijk dat de invoer met dumping uit de Verenigde Staten de problemen waarmee de bedrijfstak van de Gemeenschap werd geconfronteerd heeft verergerd.

    (55) De Commissie concludeert bijgevolg dat de gevolgen van de invoer met dumping van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten op zich de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijke schade heeft berokkend.

    F. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. Algemene overwegingen

    (56) De opheffing van de gevolgen van onbillijke handelspraktijken en het herstel van de vrije concurrentie in de handel met de Gemeenschap vormen het eigenlijke doel van de anti-dumpingmaatregelen en zijn fundamenteel in het algemene belang van de Gemeenschap.

    Wanneer de gevolgen voor de concurrentie van mogelijke anti-dumpingmaatregelen in dit geval worden onderzocht, dient rekening te worden gehouden met het feit dat de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap nog steeds over een vrij groot marktaandeel beschikt. In dit opzicht lijken de volgende opmerkingen relevant.

    (57) De Commissie erkent, dat de instelling van anti-dumpingmaatregelen gevolgen zou kunnen hebben voor de prijzen van de betrokken exporteurs in de Gemeenschap en bijgevolg voor hun relatieve concurrentievermogen. Er wordt evenwel niet verwacht dat de concurrentie op de markt van de Gemeenschap ten gevolge van deze maatregelen zal verminderen. Integendeel, door de opheffing van de ongerechtvaardigde voordelen die door de dumpingpraktijken werden verkregen, wordt voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap achteruitgaat, wordt een grote keuze aan producenten van natriumcarbonaat gehandhaafd en wordt de concurrentie zelfs versterkt. De Commissie is er immers van overtuigd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zonder deze maatregelen verder zou verslechteren. Er zij in dit opzicht opgemerkt, dat verschillende Belgische en Duitse producenten hun produktie in de loop van 1993 hebben gestaakt.

    (58) In dit verband hebben de exporteurs en de verwerkingsbedrijven in de Gemeenschap met als voornaamste afnemer de glasindustrie, gewezen op de beschikkingen van december 1990, waarin werd geconcludeerd dat bepaalde praktijken van de producenten in de Gemeenschap concurrentiebeperkend waren (zie overweging 44).

    De betrokken producenten dienden evenwel in de toekomst dergelijke praktijken te staken en werden er met name toe verplicht ten aanzien van bepaalde concurrenten anders op te treden zowel wat de verdeling van de markt als het bepalen van hun prijzen betreft. Bovendien houdt de Commissie toezicht op de situatie. Derhalve kan ervan worden uitgegaan dat de normale mededinging in de Gemeenschap werd hersteld en dat de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap nu concurrentiëler en meer op de markt is gericht dan vóór 1991. Deze situatie mag bijgevolg niet door onbillijke handelspraktijken uit balans worden gebracht.

    2. Specifieke belangen

    (59) De gevolgen van anti-dumpingmaatregelen voor uit de Verenigde Staten ingevoerd natriumcarbonaat werden afgewogen tegen de specifieke belangen van andere betrokken partijen dan de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals de verwerkende bedrijfstak en de verbruikers.

    (60) De CPIV, die de belangrijkste verwerkende bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigt, voerde aan dat de instelling van anti-dumpingrechten op de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten de levensvatbaarheid en het concurrentievermogen van de glasindustrie in gevaar zou brengen door de markt van de Gemeenschap voor materiaal uit de Verenigde Staten ontoegankelijk te maken. De glasindustrie had zelf te kampen met een ernstige prijsdaling voor vlak en hol glas en had ten gevolge hiervan ernaar gestreefd om de produktiviteit te verbeteren en de kosten te verlagen. Deze bedrijfstak wenst bijgevolg een sterke concurrentie in de sector van het natriumcarbonaat te handhaven omdat dit produkt, volgens de CPIV, een belangrijk gedeelte uitmaakt van de totale kosten bij de glasproduktie.

    (61) Wat de belangen van de verwerkingsbedrijven, met name de glasproducenten, in de Gemeenschap betreft, dienen de prijsvoordelen op korte termijn te worden afgewogen tegen de gevolgen op langere termijn van het niet-handhaven van een zo groot mogelijk aantal leveranciers. Het niet-instellen van anti-dumpingmaatregelen zou de levensvatbaarheid van de producenten van de Gemeenschap eventueel verder bedreigen en het concurrentievermogen kunnen verminderen, hetgeen zou leiden tot het verdwijnen van bepaalde producenten en op zijn beurt in het nadeel van de verwerkingsbedrijven in de Gemeenschap zou zijn.

    (62) De glasindustrie voerde aan dat de prijs van natriumcarbonaat de prijs van vlak glas met 15 tot 20 % wijzigde, al naar gelang van het bedrijf. Om dit argument te staven werden geen bewijzen ingediend. Bij het onderzoek naar de eventuele gevolgen van anti-dumpingmaatregelen bij de invoer van natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten op het concurrentievermogen van de belangrijkste verwerkende bedrijfstak in de Gemeenschap, met name de glasindustrie, werd vastgesteld dat de prijs van natriumcarbonaat (partij na recyclage) ongeveer 8 % bedraagt van de prijs van 1 ton glas. Dit betekent dat glasprodukten, ten gevolge van de voorgestelde maatregelen en, in de veronderstelling dat de rechten niet door de exporteurs in de Verenigde Staten zouden worden geabsorbeerd en door de producenten van de Gemeenschap in hun verkoopprijzen volledig zouden worden doorberekend, maximaal 0,5 % duurder zouden worden.

    Bij deze berekeningen werd slechts van één enkele produktsoort uitgegaan: onbewerkt vlak glas dat gemiddeld niet meer dan 20 % van de produktie van een glasfabrikant uitmaakt. Indien alle glasprodukten (bewerkte en onbewerkte) in aanmerking worden genomen, zouden de gevolgen voor de prijs van glas geringer zijn (0,3 %).

    Onder deze omstandigheden kunnen de anti-dumpingrechten, die extra kosten zijn, als een verwaarloosbare factor worden beschouwd voor de rentabiliteit van de glasindustrie of voor de uiteindelijke verbruiker van de afgewerkte glasprodukten.

    (63) Bovendien staat de glasindustrie bij haar onderhandelingen zeer sterk; dit wordt beklemtoond door de Beschikkingen 89/93/EEG, 84/388/EEG, 74/292/EEG, 80/1334/EEG en 81/881/EEG van de Commissie inzake procedures op grond van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag. Alle belangrijke glasfabrikanten behoren tot groepen die in de gehele wereld werkzaam zijn. Deze groepen onderhandelen bij hun aankoopcontracten steeds meer op het niveau van de Gemeenschap en zelfs op wereldniveau.

    Deze onderhandelingspositie wordt nog versterkt door het feit dat er vandaag de dag echte alternatieven voor natriumcarbonaat beschikbaar zijn (met name glasafval).

    Volgens Eurostat bleef de glasinvoer in de Gemeenschap gedurende enkele jaren op een laag peil. Dit betekent dat de glasproducenten in de Gemeenschap slechts te kampen hebben met een beperkte invoer op hun binnenlandse markt van zich niet in de Gemeenschap bevindende glasproducenten en de gevolgen van deze invoer zijn voor het prijsniveau in de Gemeenschap onbelangrijk. Bovendien wordt de positie van de glasindustrie versterkt doordat glas slechts in minieme mate door andere produkten kan worden vervangen.

    (64) De verwerkende bedrijfstak beschouwt de Verenigde Staten, wat natriumcarbonaat betreft, als een secundaire concurrerende grondstoffenleverancier. Niets wijst erop dat natriumcarbonaat van oorsprong uit de Verenigde Staten deze rol niet verder zou kunnen blijven spelen, alleen maar omdat een einde wordt gemaakt aan de onbillijke prijzen van dit produkt. Terzelfder tijd bevestigde de verwerkende bedrijfstak aangewezen te zijn op betrouwbare en vlotte leveringen die alleen kunnen worden gewaarborgd door geografisch dichtbijgelegen, natriumcarbonaat producerende bedrijven. Het is niet in het belang van de bedrijfstak dergelijke betrouwbare bevoorradingsbronnen te laten afnemen of in gevaar te laten komen door voortdurende dumping.

    (65) De Commissie concludeert bijgevolg, dat het niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn, de bedrijfstak voor natriumcarbonaat in de Gemeenschap niet tegen deze onbillijke concurrentie te beschermen en dat derhalve in het belang van de Gemeenschap anti-dumpingmaatregelen dienen te worden genomen.

    G. INSTELLING VAN VOORLOPIGE MAATREGELEN

    (66) Eén exporteur en de CPIV voerden aan dat de instelling van een voorlopig recht in dit geval niet nodig was, aangezien de invoer uit de Verenigde Staten na de periode van onderzoek was gedaald en de producenten van natriumcarbonaat in de Gemeenschap dus niet langer schade berokkende. Zij voerden aan dat, overeenkomstig artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 een voorlopig recht slechts mag worden toegepast indien in het belang van de Gemeenschap moet worden opgetreden om schade gedurende de procedure te voorkomen. De basis voor de instelling van voorlopige rechten zou derhalve ontbreken.

    In artikel 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 is bepaald dat, wanneer uit een voorafgaand onderzoek is gebleken dat er dumping bestaat, daardoor veroorzaakte schade is bewezen en de belangen van de Gemeenschap een optreden noodzakelijk maken om schade gedurende de procedure te voorkomen, de Commissie een voorlopig anti-dumpingrecht dient in te stellen.

    Het feit dat het niveau van de invoer met dumping uit de Verenigde Staten na de periode van onderzoek misschien is gedaald, betekent niet dat het niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn voorlopige maatregelen in te stellen. Gezien het gedrag van de exporteur in vroegere perioden is het waarschijnlijk dat de invoer uit de Verenigde Staten opnieuw zal toenemen wanneer de procedure wordt voortgezet zonder dat maatregelen worden genomen. Daarom acht de Commissie de instelling van voorlopige maatregelen noodzakelijk.

    H. RECHT

    (67) De voorlopige anti-dumpingrechten dienen zo te worden vastgesteld, dat de bedrijfstak een redelijke winst kan boeken die hij door de gevolgen van de invoer met dumping heeft moeten missen, en de daling van de verkoop een halt kan worden toegeroepen. In dit geval wordt geoordeeld, dat dit resultaat het best kan worden bereikt door de instelling van rechten ad valorem.

    (68) Om de noodzakelijke prijsverhoging te berekenen en vast te stellen of een recht dat lager is dan de dumpingmarge, dient te worden ingesteld overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, heeft de Commissie de gemiddelde invoerprijzen franco grens Gemeenschap, voor inklaring, van het met dumping ingevoerde produkt vergeleken met de hiermee overeenstemmende gewogen gemiddelde produktiekosten van iedere klagende producent van de Gemeenschap, waaraan een winstmarge van 6 % werd toegevoegd. Deze winstmarge werd, gezien de voorlopige vaststellingen, redelijk geacht in een situatie waarin de vraag naar het betrokken produkt afnam en werd als een absoluut minimum beschouwd om de investeringen van de bedrijfstak op lange termijn te waarborgen. Het verschil tussen de gemiddelde kosten en de gemiddelde invoerprijzen werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de prijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring. Omdat het hieruit resulterende percentage dat het niveau van de berokkende schade uitdrukt, in sommige gevallen lager ligt dan de dumpingmarges, dienen de anti-dumpingrechten op dit lagere niveau te worden gebaseerd overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

    (69) De volgende rechten dienen bijgevolg te worden ingesteld:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    (70) Voor de producenten van de Verenigde Staten die niet aan het onderzoek medewerkten, oordeelde de Commissie dat de rechten moesten worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Er werd geoordeeld, dat de redelijkste gegevens die waren welke gedurende het onderzoek werden vastgesteld en dat er geen reden was om aan te nemen dat rechten die minder bedroegen dan de hoogste rechten die nodig werden geacht, voldoende zouden zijn om de schade op te heffen die door deze invoer teweeg werd gebracht. Om te voorkomen dat het recht zou worden ontdoken en om bedrijven die niet aan het onderzoek medewerkten niet te belonen, werd het passend geacht het hoogste berekende recht, namelijk 14,3 %, toe te passen.

    I. SLOTBEPALING

    (71) Om deze zaak vlot af te handelen, dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de betrokken partijen hun standpunten schriftelijk bekend kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Bovendien dient er op te worden gewezen, dat alle bevindingen in het kader van deze verordening voorlopig zijn en eventueel opnieuw moeten worden overwogen met het oog op definitieve rechten die door de Commissie kunnen worden voorgesteld,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Op de invoer van natriumcarbonaat, ingedeeld onder GN-code 2836 20 00, van oorsprong uit de Verenigde Staten van Amerika, wordt een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld.

    2. Het voorlopige anti-dumpingrecht bedraagt 14,3 % van de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring (aanvullende Taric-code 8826), behalve voor de volgende ondernemingen, waarvoor het volgende recht zal gelden:

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Het recht is niet van toepassing op produkten die worden vervaardigd en/of uitgevoerd door Texasgulf Soda Ash Inc., Raleigh (NC) (aanvullende Taric-code 8825).

    3. Het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de in lid 1 bedoelde produkten is afhankelijk van het stellen van een waarborg gelijk aan het bedrag van het voorlopige recht.

    Artikel 2

    Onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 kunnen de betrokken partijen binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening hun standpunt schriftelijk kenbaar maken en verzoeken door de Commissie te worden gehoord.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 10 april 1995.

    Voor de Commissie Leon BRITTAN Vice-Voorzitter

    (1) PB nr. L 152 van 15. 6. 1991.

    (2) In de cijfers van Eurostat over de handel binnen de Gemeenschap wordt geen onderscheid gemaakt tussen natriumcarbonaat van oorsprong uit de Gemeenschap en uit derde landen en de vermelde cijfers geven derhalve ter zake geen uitsluitsel.

    (1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

    (2) PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10.

    (3) PB nr. L 311 van 29. 11. 1984, blz. 26.

    (4) PB nr. L 206 van 2. 8. 1984, blz. 15.

    (5) PB nr. L 283 van 16. 10. 1990, blz. 38.

    (6) PB nr. C 213 van 6. 8. 1993, blz. 12.

    (1) PB nr. L 152 van 15. 6. 1991.

    (2)

    Top