EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31992L0030

Richtlijn 92/30/EEG van de Raad van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis

PB L 110 van 28.4.1992, p. 52–58 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 19/06/2000; opgeheven door 300L0012

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1992/30/oj

31992L0030

Richtlijn 92/30/EEG van de Raad van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis

Publicatieblad Nr. L 110 van 28/04/1992 blz. 0052 - 0058
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0133
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 3 blz. 0133


RICHTLIJN 92/30/EEG VAN DE RAAD van 6 april 1992 inzake toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, eerste en derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie,

In samenwerking met het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat Richtlijn 83/350/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende het toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis (3) de noodzakelijke grondslagen heeft gelegd om tot een toezicht op kredietinstellingen op geconsolideerde basis te komen; dat sedert de omzetting van genoemde richtlijn in het recht van de Lid-Staten het beginsel van het toezicht op geconsolideerde basis in de gehele Gemeenschap wordt toegepast;

Overwegende dat het toezicht op geconsolideerde basis, om doeltreffend te zijn, moet kunnen worden toegepast op alle bankgroepen, met inbegrip van die waarvan de moederonderneming geen kredietinstelling is; dat de bevoegde autoriteiten de nodige juridische instrumenten moeten krijgen om een dergelijk toezicht te kunnen uitoefenen;

Overwegende dat voor groepen met diverse activiteiten waarvan de moederonderneming de zeggenschap heeft over ten minste één dochteronderneming die een kredietinstelling is, de bevoegde autoriteiten in staat moeten zijn de financiële situatie van de kredietinstelling in het groepsverband te beoordelen; dat de Lid-Staten, tot een latere cooerdinatie, de nodige consolidatiemethoden mogen voorschrijven met het oog op verwezenlijking van de doelstelling van de onderhavige richtlijn; dat de bevoegde autoriteiten ten minste moeten beschikken over middelen om van alle ondernemingen van de groep de gegevens te verkrijgen die nodig zijn om hun taak te kunnen uitoefenen; dat voor groepen van ondernemingen die uiteenlopende financiële activiteiten uitoefenen, tussen de voor het toezicht op de verschillende financiële sectoren verantwoordelijke autoriteiten een vorm van samenwerking moet worden ingesteld;

Overwegende dat regels ter beperking van de door een kredietinstelling genomen risico's voor een gemengde holding waarvan zij een dochteronderneming is en voor de overige dochterondernemingen van die gemengde holding, bijzonder nuttig kunnen blijken; dat het evenwel de voorkeur verdient dit vraagstuk op een meer algemene wijze te regelen in het kader van een nog vast te stellen richtlijn inzake de beperking van grote risico's;

Overwegende dat de Lid-Staten tevens een bankvergunning kunnen weigeren of intrekken in het geval van bepaalde groepsstructuren die zij voor het uitoefenen van bankactiviteiten ongeschikt achten, met name omdat op deze activiteiten onvoldoende toezicht kan worden uitgeoefend; dat de bevoegde autoriteiten ten dezen beschikken over de in artikel 8, lid 1, onder c), van de Eerste Richtlijn 77/780/EEG van de Raad van 17 december 1977 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (4), en in de artikelen 5 en 11 van de Tweede Richtlijn 89/646/EEG van de Raad van 15 december 1989 tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen (5), vermelde bevoegdheden om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de kredietinstellingen te waarborgen;

Overwegende dat de Lid-Staten ook, met gebruikmaking van daartoe geëigende technieken, kunnen voorzien in het toezicht op groepen met een structuur die niet onder deze richtlijn valt; dat indien dergelijke structuren algemener ingang zouden vinden, deze richtlijn zal moeten worden aangevuld ten einde ook die structuren te bestrijken;

Overwegende dat het toezicht op geconsolideerde basis alle activiteiten dient te omvatten die in de bijlage bij Richtlijn 89/646/EEG omschreven zijn; dat derhalve alle ondernemingen die in hoofdzaak activiteiten uitoefenen onder toezicht op geconsolideerde basis moeten vallen; dat derhalve de definitie van "financiële instellingen" in Richtlijn 83/350/EEG verruimd moet worden zodat ook deze activiteiten eronder vallen;

Overwegende dat ten aanzien van de opneming in de consolidatie van financiële instellingen met activiteiten die hoofdzakelijk aan marktrisico's onderhevig zijn en die aan bijzondere toezichtsregels onderworpen zijn, de daarvoor gewenste cooerdinatie van de methoden van toezicht op geconsolideerde basis op marktrisico's mogelijk is in het kader van een communautaire regeling inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, op welk gebied door de Commissie een voorstel voor een richtlijn is ingediend; dat het onder andere een cooerdinatie betreft inzake de voorwaarden die dienen te gelden bij de in verschillende eenheden van de groep gehouden tegengestelde posities alsmede voor het geval waarin deze financiële instellingen onderworpen zijn aan specifieke toezichtsregels inzake de financiële soliditeit; dat dit inhoudt dat de bevoegde autoriteiten in het toezicht op geconsolideerde basis de financiële instellingen opnemen die hoofdzakelijk onderhevig zijn aan marktrisico's, volgens methoden die zij zullen hebben vastgesteld in verband met de bijzondere aard van de betrokken risico's, zolang de richtlijn van kapitaaltoereikendheid in het licht van de marktrisico's niet van toepassing is geworden;

Overwegende dat het na de vaststelling van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (6), waarin, juncto het bepaalde in de Zevende Richtlijn 83/349/EEG van de Raad van 13 juni 1983 betreffende de geconsolideerde jaarrekening (7) de consolidatieregels zijn vastgelegd ten aanzien van door kredietinstellingen gepubliceerde geconsolideerde jaarrekeningen, thans mogelijk is nader aan te geven welke methoden dienen te worden gehanteerd in het kader van het bedrijfseconomisch toezicht dat op een geconsolideerde basis wordt uitgeoefend;

Overwegende dat deze richtlijn volkomen in de lijn ligt van de doelstellingen van de Europese Akte; dat zij in het bijzonder een gelijke toepassing in de gehele Gemeenschap mogelijk maakt van in andere Gemeenschapsinstrumenten neergelegde bedrijfseconomische regels die op een geconsolideerde basis dienen te worden toegepast; dat deze richtlijn vooral nodig is voor de juiste toepassing van Richtlijn 89/299/EEG van de Raad van 17 april 1989 betreffende het eigen vermogen van kredietinstellingen (8);

Overwegende dat het toezicht op de kredietinstellingen op geconsolideerde basis met name ten doel moet hebben de belangen van de inleggers van die instellingen te beschermen en de stabiliteit van het financiële stelsel te waarborgen;

Overwegende dat tussen de Gemeenschap en derde landen overeenkomsten op basis van wederkerigheid dienen te worden gesloten om de concrete toepassing van geconsolideerd toezicht op een zo breed mogelijke geografische basis mogelijk te maken;

Overwegende dat Richtlijn 83/350/EEG zo ingrijpend dient te worden gewijzigd dat zij beter in haar geheel door de onderhavige richtlijn kan worden vervangen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Definities In deze richtlijn wordt verstaan onder:

- kredietinstelling: een kredietinstelling in de zin van artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG, en alle particuliere of openbare ondernemingen die voldoen aan de definitie van artikel 1, eerste streepje, van Richtlijn 77/780/EEG en waaraan in een derde land vergunning is verleend;

- financiële instelling: een onderneming die geen kredietinstelling is en waarvan de hoofdwerkzaamheid bestaat in het verwerven van deelnemingen of in het verrichten van een of meer van de in de punten 2 tot en met 12 van de lijst in de bijlage bij Richtlijn 89/646/EEG genoemde werkzaamheden;

- financiële holding: een financiële instelling waarvan de dochterondernemingen uitsluitend of hoofdzakelijk kredietinstellingen of financiële instellingen zijn, en waarvan ten minste één dochteronderneming een kredietinstelling is;

- gemengde holding: een moederonderneming die noch een financiële holding, noch een kredietinstelling is en die onder haar dochterondernemingen ten minste één kredietinstelling telt;

- onderneming die nevendiensten van het bankbedrijf verricht: een onderneming waarvan de hoofdactiviteit bestaat in het bezit en het beheer van onroerend goed, het beheer van gegevensverwerkingsdiensten of een andere soortgelijke activiteit welke ten opzichte van de hoofdactiviteit van een of meer kredietinstellingen het karakter van een ondersteunende activiteit heeft;

- deelneming: de rechtstreekse of middellijke eigendom van 20 % of meer van de stemrechten of van het kapitaal van een onderneming;

- moederonderneming: een moederonderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming die naar de mening van de bevoegde autoriteiten feitelijk een overheersende invloed op een andere onderneming uitoefent;

- dochteronderneming: een dochteronderneming in de zin van artikel 1, lid 1, van Richtlijn 83/349/EEG, alsmede iedere onderneming waarover een moederonderneming naar de mening van de bevoegde autoriteiten feitelijk een overheersende invloed uitoefent. Dochterondernemingen van een dochteronderneming worden eveneens geacht dochterondernemingen te zijn van de moederonderneming die aan het hoofd van deze ondernemingen staat;

- bevoegde autoriteiten: de nationale autoriteiten die op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om op kredietinstellingen toezicht uit te oefenen.

Artikel 2

Toepassingsgebied Deze richtlijn is van toepassing op kredietinstellingen waaraan de in artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG bedoelde vergunning is verleend, financiële holdings en gemengde holdings die hun zetel in de Gemeenschap hebben.

Met uitzondering van de centrale banken van de Lid-Staten worden de instellingen die bij artikel 2 van Richtlijn 77/780/EEG permanent van de toepassing daarvan zijn uitgesloten, voor de toepassing van deze richtlijn als financiële instellingen aangemerkt.

Artikel 3

Toezicht op geconsolideerde basis op kredietinstellingen 1. Een kredietinstelling die als dochteronderneming een kredietinstelling of financiële instelling heeft, dan wel een deelneming in dergelijke instellingen houdt, is in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 5 onderworpen aan toezicht op basis van haar geconsolideerde financiële positie. Dit toezicht bestrijkt ten minste de in de leden 5 en 6 genoemde terreinen.

2. Een kredietinstelling waarvan de moederonderneming een financiële holding is, is onderworpen aan toezicht op basis van de geconsolideerde financiële positie van de financiële holding in de mate en op de wijze als bepaald in artikel 5. Dit toezicht bestrijkt ten minste de in de leden 5 en 6 genoemde terreinen. De consolidatie van de financiële positie van de financiële holding betekent geenszins dat de bevoegde autoriteiten op de financiële holding als zodanig een toezichtsfunctie moeten uitoefenen.

3. De Lid-Staten of de overeenkomstig artikel 4 met het toezicht op geconsolideerde basis belaste autoriteiten mogen in individuele gevallen kredietinstellingen, financiële instellingen of nevendiensten van het bankbedrijf verrichtende ondernemingen die dochterondernemingen zijn of waarin een deelneming wordt gehouden, buiten de consolidatie houden indien:

- de in de consolidatie te betrekken onderneming gevestigd is in een derde land waar wettelijke belemmeringen voor de mededeling van de nodige inlichtingen bestaan; of

- de in de consolidatie te betrekken onderneming volgens de bevoegde autoriteiten in het licht van de doelstellingen van het toezicht op de kredietinstellingen te verwaarlozen is, en in ieder geval indien het balanstotaal van de in de consolidatie te betrekken onderneming lager is dan het laagste van de twee volgende bedragen: 10 miljoen ecu of 1 % van het balanstotaal van de moederonderneming, of van de onderneming die de deelneming houdt; indien verscheidene ondernemingen aan bovenstaande voorwaarden voldoen, dienen zij toch in de consolidatie te worden opgenomen indien het geheel van deze ondernemingen in het licht van bovenstaande doelstellingen, een niet te verwaarlozen belang heeft; of

- de consolidatie van de financiële positie van de in de consolidatie te betrekken onderneming, naar de mening van de met het toezicht op geconsolideerde basis belaste autoriteiten, in het licht van de doelstellingen van het toezicht op kredietinstellingen misplaatst of misleidend zou zijn.

4. Indien de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat een dochterkredietinstelling niet in het toezicht op geconsolideerde basis betrekken op grond van een van de in lid 3, tweede en derde streepje, bedoelde gevallen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar deze dochterkredietinstelling gelegen is, van de moederonderneming inlichtingen verlangen om de uitoefening van het toezicht op deze kredietinstelling te vergemakkelijken.

5. Het toezicht op de solvabiliteit, de kapitaaltoereikendheid in het licht van de marktrisico's en de controle op grote risico's zoals die zijn voorgeschreven bij de desbetreffende communautaire besluiten worden overeenkomstig deze richtlijn uitgeoefend op geconsolideerde basis. De Lid-Staten stellen in voorkomend geval de maatregelen vast die nodig zouden blijken om financiële holdings overeenkomstig lid 2 in het geconsolideerde toezicht te kunnen betrekken.

De naleving van de in artikel 12, leden 1 en 2, van Richtlijn 89/646/EEG bepaalde limieten wordt onderworpen aan toezicht en aan controle op basis van de geconsolideerde of gesubconsolideerde financiële positie van de kredietinstelling.

6. De bevoegde autoriteiten schrijven voor dat alle ondernemingen die worden betrokken bij het toezicht op geconsolideerde basis waaraan een kredietinstelling op grond van de leden 1 en 2 onderworpen is, over adequate interne controleprocedures moeten beschikken om de gegevens en inlichtingen te kunnen produceren die van nut zijn voor de uitoefening van het toezicht op geconsolideerde basis.

7. Onverminderd de specifieke bepalingen van andere richtlijnen kunnen de Lid-Staten ervan afzien de in lid 5 bedoelde normen op basis van subconsolidatie of op individuele basis toe te passen op kredietinstellingen die als moederonderneming aan toezicht op geconsolideerde basis onderworpen zijn, alsmede op elke dochteronderneming van deze kredietinstelling die voor vergunning en toezicht onder deze Lid-Staten ressorteert en die in het toezicht op geconsolideerde basis van de moederkredietinstelling is opgenomen. Deze vrijstelling wordt ook toegestaan wanneer de moederinstelling een financiële holding is met haar zetel in dezelfde Lid-Staat als de kredietinstelling, op voorwaarde dat zij aan hetzelfde toezicht wordt onderworpen als kredietinstellingen en met name aan de in lid 5 vastgestelde voorschriften.

In de twee bovengenoemde gevallen moeten maatregelen worden genomen om te zorgen voor een adequate verdeling van het kapitaal binnen de bankgroep.

Indien de bevoegde autoriteiten deze normen op individuele basis toepassen, mogen zij voor de berekening van het eigen vermogen artikel 2, lid 1, laatste alinea, van Richtlijn 89/299/EEG aanwenden.

8. Indien een kredietinstelling die een dochteronderneming is van een moederonderneming die zelf een kredietinstelling is, een vergunning heeft gekregen en in een andere Lid-Staat gelegen is, passen de bevoegde autoriteiten die de vergunning hebben verleend, op deze instelling de in lid 5 bedoelde voorschriften toe, op individuele basis, dan wel, in voorkomend geval, op basis van subconsolidatie.

9. Onverminderd het bepaalde in lid 8, mogen de bevoegde autoriteiten die vergunning hebben verleend aan de dochteronderneming van een moederonderneming die een kredietinstelling is, bij overeenkomst hun toezichthoudende verantwoordelijkheden overdragen aan de bevoegde autoriteiten die vergunning hebben verleend aan en toezicht uitoefenen op de moederonderneming. De Commissie wordt over het afsluiten en de strekking van dergelijke overeenkomsten ingelicht. Zij licht de bevoegde autoriteiten van de overige Lid-Staten en het Raadgevend Comité voor het bankwezen hierover in.

10. De Lid-Staten bepalen dat hun met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten van de dochterondernemingen van een kredietinstelling of een financiële holding die niet onder het toezicht op geconsolideerde basis vallen, de in artikel 6 bedoelde inlichtingen mogen verlangen. In dat geval zijn de in dat artikel bedoelde procedures voor toezending en verificatie van de inlichtingen van toepassing.

Artikel 4

Voor het toezicht op geconsolideerde basis bevoegde autoriteiten 1. Indien de moederonderneming een kredietinstelling is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die aan deze kredietinstelling de in artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG bedoelde vergunning hebben verleend.

2. Indien de moederonderneming van een kredietinstelling een financiële holding is, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die aan deze kredietinstelling de in artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG bedoelde vergunning hebben verleend.

Indien evenwel kredietinstellingen waaraan in meer dan één Lid-Staat vergunning is verleend, dezelfde financiële holding als moederonderneming hebben, wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de autoriteiten die bevoegd zijn voor de kredietinstelling waaraan vergunning is verleend in de Lid-Staat waar de financiële holding is opgericht.

Indien in de Lid-Staat waar de financiële holding is opgericht, aan geen dochterkredietinstelling vergunning is verleend, komen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten (daaronder begrepen de autoriteiten van de Lid-Staat waar de financiële holding is opgericht) met elkaar overeen wie van hen het toezicht op geconsolideerde basis zal uitoefenen. Bij gebreke van een dergelijke afspraak wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die een vergunning hebben verleend aan de kredietinstelling met het hoogste balanstotaal; in het geval van gelijke balanstotalen wordt het toezicht op geconsolideerde basis uitgeoefend door de bevoegde autoriteiten die als eerste een vergunning als bedoeld in artikel 3 van Richtlijn 77/780/EEG hebben verleend.

3. De betrokken bevoegde autoriteiten kunnen met elkaar overeenkomen van het bepaalde in lid 2, eerste en tweede alinea, af te wijken.

4. De in lid 2, derde alinea, en lid 3 bedoelde overeenkomsten bevatten concrete maatregelen inzake samenwerking en informatie-uitwisseling met het oog op het verwezenlijken van de doelstellingen van deze richtlijn.

5. Indien er in de Lid-Staten meer dan één bevoegde autoriteit is voor het bedrijfseconomisch toezicht op kredietinstellingen en financiële instellingen, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen om de onderlinge cooerdinatie te organiseren.

Artikel 5

Vorm en mate van de consolidatie 1. De met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten verlangen met het oog op het toezicht de volledige consolidatie van kredietinstellingen en financiële instellingen die dochterondernemingen van de moederonderneming zijn.

Een proportionele consolidatie kan evenwel worden voorgeschreven in geval de aansprakelijkheid van de moederonderneming die een deel van het kapitaal houdt, naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten beperkt is tot dat deel van het kapitaal, op grond van de aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders of vennoten en van de toereikende solvabiliteit van deze laatsten. De aansprakelijkheid van de overige aandeelhouders en vennoten moet duidelijk worden aangetoond, zo nodig aan de hand van uitdrukkelijk aangegane verbintenissen.

2. De met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten verlangen met het oog op het toezicht de proportionele consolidatie van de deelnemingen in kredietinstellingen of financiële instellingen welke gezamenlijk door een bij de consolidatie betrokken onderneming en een of meer daarin niet opgenomen ondernemingen worden geleid, wanneer daaruit een beperking van de aansprakelijkheid van deze ondernemingen voortvloeit die afhangt van het door hen gehouden aandeel van het kapitaal.

3. In het geval van deelnemingen of van andere vormen van kapitaalbinding dan bedoeld in de leden 1 en 2, bepalen de bevoegde autoriteiten of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden. Zij kunnen met name de toepassing van de vermogensmutatiemethode toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden opgenomen.

4. Onverminderd de leden 1, 2 en 3 bepalen de bevoegde autoriteiten in de volgende gevallen of en in welke vorm consolidatie moet plaatsvinden:

- een kredietinstelling oefent naar het oordeel van de bevoegde autoriteiten een invloed van betekenis uit op een of meer kredietinstellingen of financiële instellingen, zonder daarin evenwel een deelneming te houden of daarmee andere vormen van kapitaalbinding te hebben;

- twee of meer kredietinstellingen of financiële instellingen staan onder centrale leiding zonder dat dit in een overeenkomst of statutaire bepalingen vastgelegd hoeft te zijn;

- twee of meer kredietinstellingen of financiële instellingen hebben bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen die in meerderheid uit dezelfde personen bestaan.

De bevoegde autoriteiten mogen in het bijzonder het gebruik van de in artikel 12 van Richtlijn 83/349/EEG bedoelde methode toestaan of voorschrijven. Deze methode houdt evenwel niet in dat de betrokken ondernemingen in het toezicht op geconsolideerde basis worden opgenomen.

5. Wanneer het toezicht op geconsolideerde basis op grond van artikel 3, leden 1 en 2, is voorgeschreven, worden de ondernemingen die nevendiensten van het bankbedrijf verrichten in de consolidatie betrokken in de gevallen en volgens de methoden die in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn omschreven.

Artikel 6

Door gemengde holdings en hun dochterondernemingen te verstrekken inlichtingen 1. Tot een latere cooerdinatie van de consolidatiemethoden bepalen de Lid-Staten dat, indien de moederonderneming van een of meer kredietinstellingen een gemengde holding is, de voor vergunning aan en toezicht op deze kredietinstellingen verantwoordelijke bevoegde autoriteiten van de gemengde holding en de dochterondernemingen daarvan, hetzij rechtstreeks, hetzij door toedoen van de dochterkredietinstellingen, de mededeling verlangen van alle dienstige inlichtingen en gegevens voor de uitoefening van het toezicht op de dochterkredietinstellingen.

2. De Lid-Staten bepalen dat hun bevoegde autoriteiten de van de gemengde holdings en dochterondernemingen daarvan ontvangen inlichtingen ter plaatse kunnen verifiëren, of door externe controleurs kunnen doen verifiëren. Indien de gemengde holding of een van de dochterondernemingen daarvan een verzekeringsonderneming is, kan ook de procedure van artikel 7, lid 4, worden gevolgd. Indien de gemengde holding of een van de dochterondernemingen daarvan in een andere Lid-Staat is gelegen dan die waar de dochterkredietinstelling is gelegen, geschiedt de verificatie ter plaatse volgens de procedure van artikel 7, lid 7.

Artikel 7

Maatregelen om de toepassing van deze richtlijn te vergemakkelijken 1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat geen juridische belemmeringen de onder het toezicht op geconsolideerde basis vallende ondernemingen, of gemengde holdings en dochterondernemingen daarvan, of de in artikel 3, lid 10, bedoelde dochterondernemingen verhinderen om onderling de inlichtingen uit te wisselen die voor de uitoefening van het toezicht overeenkomstig deze richtlijn dienstig zijn.

2. Indien de moederonderneming en de een of meer kredietinstellingen die dochterondernemingen daarvan zijn, in verschillende Lid-Staten zijn gelegen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van iedere Lid-Staat elkaar alle dienstige inlichtingen die voor het toezicht op geconsolideerde basis nodig zijn of die dat toezicht kunnen vergemakkelijken.

Indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waar de moederonderneming is gelegen, niet zelf op grond van artikel 4 het toezicht op geconsolideerde basis uitoefenen, mag hun door de met dit toezicht belaste bevoegde autoriteiten worden gevraagd om van de moederonderneming de inlichtingen te verlangen die voor het toezicht op geconsolideerde basis dienstig zijn, en om die inlichtingen aan deze autoriteiten door te geven.

3. De Lid-Staten staan toe dat hun bevoegde autoriteiten de in lid 2 bedoelde inlichtingen uitwisselen, met dien verstande dat, met betrekking tot financiële holdings, financiële instellingen of ondernemingen die nevendiensten van het bankbedrijf verrichten, het inwinnen of bezitten van inlichtingen geenszins betekent dat de bevoegde autoriteiten op die instellingen of ondernemingen afzonderlijk toezicht moeten houden.

De Lid-Staten staan eveneens toe dat hun bevoegde autoriteiten de in artikel 6 bedoelde inlichtingen uitwisselen, met dien verstande dat het inwinnen of bezitten van inlichtingen geenszins betekent dat de bevoegde autoriteiten op de gemengde holding en dochterondernemingen daarvan die geen kredietinstelling zijn, of op de in artikel 3, lid 10, bedoelde dochterondernemingen, toezicht houden.

4. Indien een kredietinstelling, een financiële holding of een gemengde holding zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen die verzekeringsondernemingen zijn of andere ondernemingen die beleggingsdiensten verrichten waarvoor een vergunningsstelsel geldt, werken de bevoegde autoriteiten nauw samen met de autoriteiten die van overheidswege belast zijn met het toezicht op de verzekeringsondernemingen of op de genoemde andere instellingen die beleggingsdiensten verrichten. Onverminderd hun respectieve bevoegdheden delen deze autoriteiten elkaar alle inlichtingen mee waardoor de vervulling van hun taak kan worden vergemakkelijkt en controle op de activiteit en de financiële positie van alle aan hun toezicht onderworpen ondernemingen kan worden uitgeoefend.

5. De op grond van deze richtlijn ontvangen inlichtingen, en met name de in deze richtlijn bedoelde uitwisseling van inlichtingen tussen bevoegde autoriteiten, vallen onder het beroepsgeheim als bepaald in artikel 12 van Richtlijn 77/780/EEG.

6. De met het toezicht op geconsolideerde basis belaste bevoegde autoriteiten stellen een lijst op van de in artikel 3, lid 2, bedoelde financiële holdings. Deze lijst wordt aan de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staten en aan de Commissie gezonden.

7. Indien de bevoegde autoriteiten van een Lid-Staat bij de toepassing van deze richtlijn in welbepaalde gevallen inlichtingen betreffende een in een andere Lid-Staat gelegen kredietinstelling, financiële holding, financiële instelling, onderneming die nevendiensten van het bankbedrijf verricht, gemengde holding, dochteronderneming als bedoeld in artikel 6, of dochteronderneming als bedoeld in artikel 3, lid 10, wensen te verifiëren, verzoeken zij de bevoegde autoriteiten van de andere Lid-Staat om deze verificatie. De autoriteiten die het verzoek hebben ontvangen, moeten hieraan in het kader van hun bevoegdheden gevolg geven door de verificatie zelf te verrichten, door de verzoekende autoriteiten toestemming te verlenen om de verificatie te verrichten, dan wel door toe te staan dat de verificatie door een registeraccountant of een deskundige wordt verricht.

8. De Lid-Staten bepalen dat, onverminderd gevallen die onder de strafwet vallen, jegens financiële holdings en gemengde holdings, of verantwoordelijke bestuurders daarvan, die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen overtreden welke ter uitvoering van deze richtlijn zijn vastgesteld, sancties of maatregelen kunnen worden opgelegd om aan de vastgestelde overtredingen een einde te maken of de oorzaken daarvan weg te nemen. In bepaalde gevallen kunnen deze maatregelen een optreden van de rechter vereisen. De bevoegde autoriteiten werken nauw samen opdat de genoemde sancties of maatregelen de beoogde uitwerking hebben, inzonderheid als de zetel van een financiële holding of van een gemengde holding zich elders dan zijn hoofdbestuur of zijn hoofdvestiging bevindt.

Artikel 8

Derde landen 1. De Commissie kan op verzoek van een Lid-Staat of op eigen initiatief aan de Raad voorstellen doen voor onderhandelingen over overeenkomsten met een of meer derde landen met het oog op afspraken over de toepassing van toezicht op geconsolideerde basis

- op kredietinstellingen waarvan de moederonderneming haar zetel in een derde land heeft en

- op kredietinstellingen die in een derde land gelegen zijn en waarvan de moederonderneming een kredietinstelling of financiële holding met zetel in de Gemeenschap is.

2. De in lid 1 bedoelde overeenkomsten hebben met name ten doel te waarborgen

- dat de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de inlichtingen verkrijgen die nodig zijn voor het toezicht, op grond van de geconsolideerde financiële positie, op een kredietinstelling of een financiële holding die in de Gemeenschap gelegen is en die als dochteronderneming een kredietinstelling of een financiële instelling heeft die buiten de Gemeenschap gelegen is, of die in zulke instellingen een deelneming heeft;

- dat de bevoegde autoriteiten van derde landen de inlichtingen verkrijgen die nodig zijn voor het toezicht op moederondernemingen met zetel op hun grondgebied die als dochteronderneming een kredietinstelling of een financiële instelling hebben die gelegen is in een of meer Lid-Staten, of die in zulke instellingen deelnemingen hebben.

3. De Commissie onderzoekt met het in artikel 11 van Richtlijn 77/780/EEG bedoelde Raadgevend Comité het resultaat van de in lid 1 genoemde onderhandelingen en de daaruit voortvloeiende situatie.

Artikel 9

Slotbepalingen 1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. Onverminderd de bepalingen van artikel 3, lid 5, en zolang de toekomstige richtlijn inzake kapitaaltoereikendheid in het licht van de marktrisico's niet van toepassing is geworden, oefenen de bevoegde autoriteiten het toezicht op geconsolideerde basis ook uit op financiële instellingen die hoofdzakelijk aan marktrisico's onderhevig zijn, volgens methoden die zij vaststellen in het licht van de specifieke aard van de betrokken risico's.

3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de voornaamste bepalingen van nationaal recht mee, die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 10

1. Richtlijn 83/350/EEG wordt met ingang van 1 januari 1993 ingetrokken.

2. In de volgende bepalingen wordt de vermelding "Richtlijn 83/350/EEG" vervangen door de vermelding "Richtlijn 92/30/EEG":

- artikel 5 van Richtlijn 89/299/EEG;

- artikel 12, lid 5, artikel 13, lid 3, artikel 15, lid 2, en artikel 18, lid 2, eerste alinea, vijfde streepje, van Richtlijn 89/646/EEG;

- artikel 3, lid 3, van Richtlijn 89/647/EEG.

3. In artikel 1, punt 5, van Richtlijn 89/646/EEG en in artikel 2, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 89/647/EEG wordt de definitie van bevoegde autoriteiten vervangen door onderstaande definitie:

"de nationale autoriteiten die op grond van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen bevoegd zijn om toezicht op kredietinstellingen uit te oefenen".

Artikel 11

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Luxemburg, 6 april 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

Joao PINHEIRO

(1) PB nr. C 326 van 16. 12. 1991, blz. 106, en PB nr. C 94 van 13. 4. 1992. (2) PB nr. C 102 van 18. 4. 1991, blz. 19. (3) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 18. (4) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1). (5) PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1. (6) PB nr. L 372 van 31. 12. 1986, blz. 1. (7) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 90/605/EEG (PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 60). (8) PB nr. L 124 van 5. 5. 1989, blz. 16.

Top