Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31986R1866

    Verordening (EEG) nr. 1866/86 van de Raad van 12 juni 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund

    PB L 162 van 18.6.1986, p. 1–9 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 04/02/1998; opgeheven door 398R0088

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1986/1866/oj

    31986R1866

    Verordening (EEG) nr. 1866/86 van de Raad van 12 juni 1986 houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de Øresund

    Publicatieblad Nr. L 162 van 18/06/1986 blz. 0001 - 0009
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 4 Deel 2 blz. 0117
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 4 Deel 2 blz. 0117


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 1866/86 VAN DE RAAD

    van 12 juni 1986

    houdende technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Oostzee, de Belten en de OEresund

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 170/83 van de Raad van 25 januari 1983 tot instelling van een communautaire regeling voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden (1), inzonderheid op artikel 11,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Overwegende dat in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 170/83 is bepaald dat de instandhoudingsmaatregelen om de in artikel 1 van die verordening genoemde doelstellingen te bereiken, moeten worden vastgesteld in het licht van de beschikbare wetenschappelijke adviezen;

    Overwegende dat de toetreding van de Gemeenschap tot het Verdrag inzake de visserij en de instandhouding van de levende rijkdommen van de zee in de Oostzee en de Belten, gewijzigd bij het Protocol van de Conferentie van de vertegenwoordigers van de Staten die partij zijn bij het Verdrag, hierna »het Oostzeeverdrag" te noemen, is goedgekeurd bij Besluit 83/414/EEG (2);

    Overwegende dat dit Verdrag voor de Gemeenschap op 18 maart 1984 in werking is getreden en dat de Gemeenschap in alle in het Oostzeeverdrag vastgelegde rechten en verplichtingen van Denemarken en de Bondsrepubliek Duitsland is getreden;

    Overwegende dat de bij het Oostzeeverdrag ingestelde Internationale Visserijcommissie voor de Oostzee, hierna »Commissie voor de Oostzee" te noemen, sedert haar oprichting een pakket maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden in de Oostzee heeft vastgesteld, waarin laatstelijk door haar aanbevelingen van 20 september 1985 wijzigingen zijn aangebracht;

    Overwegende dat de Gemeenschap krachtens genoemd Verdrag verplicht is deze aanbevelingen voor de Oostzee en de Belten in werking te laten treden, onder voorbehoud van de bezwaren die overeenkomstig de procedure van artikel XI van het Verdrag zijn ingediend,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Grenzen van de geografische zone

    1. Deze verordening heeft betrekking op de vangst en de aanvoer van vis uit de wateren van de Oostzee, de Belten en de OEresund, in het westen begrensd door een lijn van kaap Hasenoere naar kaap Gniben, van Korshage naar Spodsbjerg en van Kaap Gilbjerg naar Kullen. Zij is niet van toepassing op de wateren landwaarts vanaf de basislijnen.

    2. Deze verordening geldt voor:

    - vissers uit de Gemeenschap die zich in de in lid 1 omschreven geografische zone bevinden,

    - alle vissers die zich in deze zone in wateren bevinden die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van de Lid-Staten vallen.

    3. De geografische zone bestaat uit elf, van 22 tot 32 genummerde deelsectoren, waarvan de grenzen zijn aangegeven in bijlage I.

    Artikel 2

    Gesloten tijden voor bepaalde soorten in bepaalde geografische zones

    1. Het is verboden de volgende vissoorten uit de hierna genoemde wateren aan boord te houden in de hieronder vermelde periodes:

    1.2.3 // // // // Soort // Geografische zone // Gesloten tijd // // // // // // // Bot (Platichthys flesus) // Deelsector 26 // 1 februari - 30 april // Bot // Deelsectoren 27, 28 en 29 ten zuiden van 59°30 NB // 1 februari - 31 mei // Bot // Deelsector 32 // 1 februari - 30 juni // Bot (vrouwtjes) // Deelsector 22 ten zuiden van de in bijlage II aangegeven grens // 1 februari - 30 april // Schol (Pleuronectes platessa) // Deelsector 26 // 1 februari - 30 april // Schol // Deelsectoren 27, 28 en 29 ten zuiden van 59°30 NB // 1 februari - 31 mei // Schol // Deelsector 32 // 1 februari - 30 juni // Schol (vrouwtjes) // Deelsector 22 ten zuiden van de in bijlage II aangegeven grens, en deelsectoren 24 en 25 // 1 februari - 30 april // Tarbot (Psetta maxima) // Deelsectoren 22, 24, 25 en 26 // 1 juni - 31 juli // Griet (Scophthalmus rhombus) // Deelsectoren 22, 24, 25 en 26 // 1 juni - 31 juli // Zalm (Salmo salar) // Deelsector 22 ten zuiden van de in bijlage II aangegeven grens en zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 15 juni - 31 augustus (1) // // Deelsector 23 tot en met 31, zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 15 juni - 31 augustus (1) // // Deelsector 32, zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 1 juli - 31 augustus (1) // Zeeforel (Salmo trutta) // Deelsector 22 ten zuiden van de in bijlage II aangegeven grens en zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 15 juni - 31 augustus (1) // // Deelsectoren 23 tot en met 31, zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 15 juni - 31 augustus (1) // // Deelsector 32, zeewaarts vanaf 4 zeemijl gemeten vanaf de basislijnen // 1 juli - 31 augustus (1) // // //

    (1) Voor 1986 wordt de gesloten tijd voor de visserij op zalm en zeeforel in de Oostzee verlengd van 31 augustus tot en met 15 september.

    2. In afwijking van lid 1 mag bij het vissen op kabeljauw tijdens de in dat lid vermelde gesloten tijden bijvangst van bot en schol aan boord zijn tot ten hoogste 10 gewichtsprocenten van de totale hoeveelheid kabeljauw aan boord van het vaartuig.

    Artikel 3

    Minimumvismaat

    1. Vis wordt als ondermaats beschouwd indien hij kleiner is dan de minimummaat die in bijlage III voor de betrokken soort en de betrokken geografische zone is vastgesteld.

    2. De maat van vis wordt gemeten van de punt van de gesloten snuit tot het uiteinde van de staartvin.

    3. Vis die kleiner is dan de vastgestelde minimummaat mag, zelfs wanneer het bijvangst betreft, niet aan boord worden gehouden, noch worden overgeladen, aangevoerd, vervoerd, verwerkt, verduurzaamd, verkocht of opgeslagen, noch worden uitgestald of te koop worden aangeboden. Deze vis moet onmiddellijk na de vangst en zoveel mogelijk nog levend weer overboord worden gezet.

    4. In afwijking van lid 3 mag ondermaatse kabeljauw die is gevangen ten zuiden van 59°30 NB aan boord worden gehouden tot ten hoogste 5 gewichtspercenten van de totale hoeveelheid vis aan boord.

    Artikel 4

    Bepaling van het percentage bijvangst

    1. Het percentage van de in artikel 2, lid 2, bedoelde bijvangst wordt bepaald ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid kabeljauw aan boord na sortering of van de totale hoeveelheid kabeljauw benedendeks of bij aanvoer.

    2. Het percentage van de in artikel 3, lid 4, bedoelde bijvangst wordt bepaald ten opzichte van het gewicht van de totale hoeveelheid vis aan boord na sortering of van de totale hoeveelheid vis benedendeks of bij aanvoer. 3. Nadere voorschriften voor het bepalen van het percentage bijvangst kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 13 bedoelde procedure.

    Artikel 5

    Minimummaaswijdte

    1. Het gebruik of het slepen van sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) of soortgelijke netten die een kleinere maaswijdte hebben dan in bijlage IV voor de betrokken geografische zone en de betrokken vissoort of groep vissoorten is vastgesteld, is verboden.

    2. Bij de zalmvisserij is het gebruik van staande kieuwnetten of drijfnetten waarvan de maaswijdte kleiner is dan de in bijlage IV vastgestelde maaswijdte, verboden.

    Artikel 6

    Bepaling van de maaswijdte

    1. Bij sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten, staande kieuwnetten en drijfnetten wordt de wijdte van de mazen bepaald met een platte, 2 mm dikke maaswijdtemeter die vervaardigd is van duurzaam, vormvast materiaal. De maaswijdtemeter moet één of meer zones met evenwijdige zijkanten hebben en daartussen zones met zijkanten met aan elke zijde een schuinte van 2 cm: 8 cm. Op de maaswijdtemeter wordt aan één kant, zowel op de zone of zones met parallelle zijkanten als op de zones met schuine zijkanten, de breedte in millimeters vermeld. In het laatste geval wordt om de millimeter een merkteken aangebracht en op regelmatige afstanden de breedte vermeld.

    2. Om de maaswijdte te meten wordt de maaswijdtemeter met het smalle uiteinde door de maas gestoken en wel zodanig dat hij loodrecht op het vlak van het net staat en de lange as van de mazen wordt gemeten bij het diagonaal, in lengterichting gestrekte net. De maaswijdtemeter wordt met handkracht door de maasopening gestoken totdat hij bij de schuine zijkanten door de weerstand van de maas wordt tegengehouden. Als wijdte van de maas geldt de breedte van de maaswijdtemeter op het punt waar de maaswijdtemeter wordt tegengehouden.

    3. De maaswijdte van een net is de gemiddelde wijdte van ten minste één willekeurig gekozen reeks van 20 opeenvolgende mazen in de lengterichting van het net. Mazen die liggen op minder dan 10 mazen en op minder dan 50 cm afstand van een naad, touwwerk of de pooklijn mogen niet worden gemeten. Deze afstand wordt gemeten in de richting loodrecht op een naad, touwwerk of de pooklijn, met het net gestrekt in de richting van de meting.

    4. Netten mogen uitsluitend nat worden gemeten.

    5. De wijdte van een bepaalde maas is niet te klein wanneer de zone van de maaswijdtemeter die overeenkomt met de minimummaaswijdte die in bijlage IV voor de betrokken soort, de betrokken geografische zone en het betrokken soort net is vermeld, gemakkelijk door de maas kan worden gestoken.

    Artikel 7

    Bevestiging van voorzieningen aan netten

    1. In afwijking van artikel 5, lid 1, is het toegestaan om aan de buitenkant van de onderste helft van de kuil van sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten een stuk zeildoek, netwerk of enig ander materiaal te bevestigen om slijtage te voorkomen of te beperken. Dergelijk materiaal mag alleen aan de voorkant en de zijkanten van de kuil worden bevestigd.

    2. In afwijking van artikel 5, lid 1, is het toegestaan om een overkuil te bevestigen aan de buitenkant van de kuil en de tunnel. Een overkuil is een cilindervormig stuk netwerk dat volledig rond de kuil is aangebracht. Het materiaal van de overkuil mag even zwaar zijn als, of zwaarder zijn dan dat van de kuil of de tunnel. De mazen van de overkuil moeten ten minste tweemaal zo wijd zijn als die van de kuil, maar mogen in geen geval kleiner zijn dan 80 mm.

    Een overkuil mag aan de volgende punten worden bevestigd:

    a) aan zijn voorkant, en

    b) aan zijn achterkant, en mag ofwel

    c) langs de omtrek aan de kuil worden geregen over één rij mazen, ofwel

    d) in lengterichting worden geregen over één enkele rij mazen.

    3. In afwijking van artikel 5, lid 1, mag in sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten een flap (of keel) worden gebruikt waarvan de mazen kleiner zijn dan die van de kuil.

    De flap mag binnen de kuil of vóór de kuil zijn aangebracht.

    De afstand tussen het voorste aanhechtingspunt van de flap tot het achtereinde van de kuil moet ten minste driemaal zo groot zijn als de lengte van de flap.

    Artikel 8

    Gebruik van vistuig

    1. Vistuig dat in een bepaalde geografische zone of in een bepaald tijdvak mag worden gebruikt, moet in het gesloten gebied of de gesloten tijd zodanig aan boord worden opgeborgen dat het niet gebruiksklaar is. Reserve-vistuig moet afzonderlijk en niet gebruiksklaar worden opgeborgen.

    2. Als niet-gebruiksklaar worden beschouwd:

    - sleepnetten, Deense zegennetten (snurrevod) en soortgelijke netten op voorwaarde dat:

    a) de trawlborden aan de buiten- of binnenkant van de verschansing of aan de galgen zijn vastgesjord, en

    b) van de trawlborden of van de gewichten de vislijn van het sleepnet of de kabels zijn losgemaakt; - vistuigen voor de zalmvisserij op voorwaarde dat:

    a) de netten onder een dekzeil zijn vastgesjord;

    b) de lijnen en vishaken in gesloten kisten zijn opgeborgen.

    - ringzegen, op voorwaarde dat de sluitlijn uit het net is verwijderd.

    Artikel 9

    Beperkingen voor de visserij op zalm en op zeeforel

    In de geografische zone bedoeld in artikel 1, lid 1, met uitzondering van de wateren ten noorden van de in bijlage II aangegeven grenzen, is het voor de zalm- en zeeforelvisserij verboden:

    - bij het vissen met staande kieuwnetten en drijfnetten meer dan 600 netten tegelijkertijd per vaartuig te gebruiken; de lengte van elk net, gemeten over de bovenpees, mag niet meer dan 35 meter bedragen.

    Naast het voor de visserijactiviteit toegestane aantal netten mogen er aan boord in geen geval meer dan 100 reservenetten zijn;

    - bij het vissen met de drijvende beug meer dan 2 000 vishaken per visreis te gebruiken.

    De haakopening (de kortste afstand tussen de punt en de steel) moet bij de drijvende beug en de verankerde beug ten minste 19 mm zijn.

    Naast het voor de visserijactiviteit toegestane aantal vishaken mogen er niet meer dan 200 reservehaken aan boord zijn.

    Algemene bepalingen

    Artikel 10

    1. De gerichte visserij op kabeljauw en platvis (Pleuronectidae) met het oog op aanvoer voor andere doeleinden dan menselijke consumptie is verboden.

    2. Bij het vissen mogen geen explosieve, giftige of verdovende stoffen worden gebruikt.

    3. Het is verboden drijvend of verankerd vistuig te gebruiken zonder afbakening door middel van boeien of andere herkenningstekens.

    4. Het is verboden niet-inheemse soorten in de Oostzee, de Belten en de OEresund uit te zetten of te vissen op niet-inheemse soorten of op steur, tenzij het is toegestaan bij bepalingen die zijn vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 en stroken met de verplichtingen die uit het Oostzee-Verdrag voortvloeien. Onder niet-inheemse soorten wordt verstaan de soorten die niet van nature in de Oostzee, de Belten en de OEresund voorkomen.

    Artikel 11

    Deze verordening is niet van toepassing op de visserij die uitsluitend wordt uitgeoefend ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek dat wordt uitgevoerd met toestemming en onder gezag van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten en waarvan de Commissie en de Lid-Staat of Lid-Staten in de wateren waarvan het onderzoek plaatsvindt, tevoren op de hoogte zijn gesteld.

    Vis, schaal- en weekdieren die voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden worden gevangen, mogen worden verkocht, opgeslagen, uitgestald of te koop aangeboden op voorwaarde dat:

    - deze voldoen aan de normen vastgesteld in de bijlagen II en III en de handelsnormen die zijn aangenomen uit hoofde van de artikelen 2 en 3 van Verordening (EEG) nr. 3796/81 van de Raad van 29 december 1981 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijprodukten (1), of

    - deze rechtstreeks worden verkocht voor andere doeleinden dan menselijke consumptie.

    Vaartuigen die de in de eerste alinea bedoelde visserij uitoefenen, dienen een door de Lid-Staat waarvan zij de vlag voeren, afgegeven vergunning aan boord te hebben.

    Artikel 12

    Deze verordening is niet van toepassing op visserijactiviteiten die worden uitgeoefend voor het kunstmatig uitzetten of overbrengen van vis, schaal- en weekdieren.

    Vis, schaal- en weekdieren die voor de in de eerste alinea genoemde doeleinden worden gevangen, mogen niet rechtstreeks voor menselijke consumptie worden verkocht of in bezit worden gehouden, worden uitgestald of te koop aangeboden in strijd met de andere bepalingen van deze verordening.

    Artikel 13

    1. De Lid-Staten mogen maatregelen nemen voor instandhouding en beheer die betrekking hebben op

    a) strikt lokale bestanden die slechts voor de vissers van de betrokken Lid-Staat van belang zijn, of

    b) voorwaarden of voorschriften die gericht zijn op een beperking van de vangsten door middel van technische maatregelen:

    i) die de in de communautaire visserijregeling vastgestelde maatregelen aanvullen, of

    ii) die strenger zijn dan de in die regeling vastgestelde minimumeisen, op voorwaarde dat deze maatregelen uitsluitend voor de vissers van de betrokken Lid-Staat gelden, verenigbaar zijn met het Gemeenschapsrecht en stroken met het gemeenschappelijk visserijbeleid of met de verplichtingen die voortvloeien uit het Oostzeeverdrag.

    2. Elk ontwerp tot invoering of tot wijziging van nationale technische maatregelen moet tijdig ter kennis van de Commissie worden gebracht opdat zij er opmerkingen over kan maken.

    Indien de Commissie binnen één maand na deze kennisgeving een daartoe strekkend verzoek aan de betrokken Lid-Staat richt, schort de Lid-Staat de inwerkingtreding van de voorgenomen maatregelen op tot het einde van een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving, zodat de Commissie binnen deze termijn kan besluiten of deze maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

    Indien de Commissie bij een ook aan de andere Lid-Staten mede te delen besluit constateert dat een voorgenomen maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, mag de betrokken Lid-Staat die maatregel pas in werking doen treden wanneer de nodige wijzigingen zijn aangebracht.

    De betrokken Lid-Staat brengt elke maatregel onmiddellijk nadat hij die heeft vastgesteld en er eventueel de nodige wijzigingen in heeft aangebracht, ter kennis van de Commissie en van de andere Lid-Staten.

    3. De Lid-Staten verstrekken de Commissie desgevraagd alle nodige inlichtingen om de Commissie in staat te stellen te beoordelen of hun nationale technische maatregelen in overeenstemming zijn met lid 1.

    4. Op initiatief van de Commissie of op verzoek van een Lid-Staat kan in het Comité van beheer overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 170/83 worden onderzocht of een door een Lid-Staat toegepaste nationale technische maatregel in overeenstemming is met lid 1, en kan ten aanzien van een dergelijke maatregel een besluit worden genomen volgens de procedure van artikel 14 van die verordening. Bij een dergelijk besluit is lid 2, derde en vierde alinea, mutatis mutandis van toepassing.

    5. Indien de Commissie constateert dat een ter kennis gebrachte maatregel niet in overeenstemming is met lid 1, besluit zij binnen een termijn van ten hoogste één jaar na de datum van kennisgeving van de maatregel dat de betrokken Lid-Staat de maatregel binnen de door haar vastgestelde termijn moet intrekken of wijzigen. Lid 2, vierde alinea, is mutatis mutandis van toepassing.

    6. De maatregelen voor de aquacultuur en de strandvisserij worden door de Lid-Staat slechts ter informatie aan de Commissie medegedeeld.

    Onder aquacultuur wordt verstaan de teelt van vis, schaal- en weekdieren in zout of brak water.

    Artikel 14

    De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 14 van Verordening (EEG) nr. 170/83.

    Artikel 15

    Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Luxemburg, 12 juni 1986.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    P. WINSEMIUS

    (1) PB nr. L 24 van 27. 1. 1983, blz. 1.

    (2) PB nr. L 237 van 26. 8. 1983, blz. 4.

    (1) PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.

    BIJLAGE I

    DEELSECTOREN VAN DE IN ARTIKEL 1 BEDOELDE GEOGRAFISCHE ZONE

    Deelsector 22

    De wateren begrensd door een lijn vanaf kaap Hasenoere (56°09 NB, 10°44 OL) op de oostkust van Jutland tot kaap Gniben (56°01 NB, 11°18 OL) op de westkust van Seeland, vandaar langs de westkust en de zuidkust van Seeland tot het punt op 12°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot het eiland Falster, vandaar langs de oostkust van het eiland Falster tot Gedser Odde (54°34 NB, 11°58 OL), vandaar rechtwijzend oost tot 12°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van de Duitse Democratische Republiek, vandaar in zuidwestelijke richting langs de kusten van de Duitse Democratische Republiek, de Bondsrepubliek Duitsland en de oostkust van Jutland tot het beginpunt.

    Deelsector 23

    De wateren begrensd door een lijn vanaf kaap Gilbjerg (56°08 NB, 12°18 OL) op de noordkust van Seeland tot Kullen (56°18 NB, 12°28 OL) op de kust van Zweden, vandaar in zuidelijke richting langs de kust van Zweden tot de vuurtoren van Falsterbo (55°23 NB, 12°50 OL), vandaar over de zuidelijke toegang van de OEresund tot de vuurtoren van Stevns (55°19 NB, 12°28 OL) op de kust van Seeland, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Seeland tot het beginpunt.

    Deelsector 24

    De wateren begrensd door een lijn vanaf de vuurtoren van Stevns (55°19 NB, 12°28 OL) op de oostkust van Seeland over de zuidelijke toegang van de OEresund tot de vuurtoren van Falsterbo (55°23 NB, 12°50 OL) op de kust van Zweden, vandaar langs de zuidkust van Zweden tot de vuurtoren van Sandhammoren (55°24 NB, 14°12 OL), vandaar tot de vuurtoren van Hammerodde (55°18 NB, 14°47 OL) op de noordkust van Bornholm, vandaar langs de westkust en zuidkust van Bornholm tot het punt op 15°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van Polen, vandaar in westelijke richting langs de kusten van Polen en de Duitse Democratische Republiek tot het punt op 12°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het punt op 54°34 NB en 12°00 OL, vandaar rechtwijzend west tot Gedser Odde (54°34 NB, 11°58 OL), vandaar langs de oost- en noordkust van het eiland Falster tot het punt op 12°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot de zuidkust van Seeland, vandaar in westelijke en noordelijke richting langs de westkust van Seeland tot het beginpunt.

    Deelsector 25

    De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van Zweden op 56°30 NB, rechtwijzend oost tot de westkust van het eiland OEland, vandaar zuidwaarts rond het eiland OEland tot het punt op de oostkust op 56°30 NB, vandaar rechtwijzend oost tot 18°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de kust van Polen, vandaar in westelijke richting langs de kust van Polen tot het punt op 15°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het eiland Bornholm, vandaar langs de zuidkust en westkust van Bornholm tot de vuurtoren van Hammerodde (55°18 NB, 14°47 OL), vandaar tot de vuurtoren van Sandhammoren (55°24 NB, 14°12 OL) op de zuidkust van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

    Deelsector 26

    De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op 56°30 NB en 18°00 OL, vandaar rechtwijzend oost tot de westkust van de USSR, vandaar in zuidelijke richting langs de kusten van de USSR en van Polen tot het punt op de kust van Polen op 18°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

    Deelsector 27

    De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van het vaste land van Zweden op 59°41 NB, 19°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot de noordkust van het eiland Gotland, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van Gotland tot het punt op 57°00 NB, vandaar rechtwijzend west tot 18°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot 56°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot de oostkust van het eiland OEland, vandaar zuidwaarts rond het eiland OEland tot het punt op de westkust van dit eiland op 56°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot de kust van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt. Deelsector 28

    De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op 58°30 NB en 19°00 OL, rechtwijzend oost naar de westkust van het eiland Saaremaa, vandaar noordwaarts rond het eiland Saaremaa tot het punt op de oostkust van dit eiland op 58°30 NB, vandaar rechtwijzend oost tot de kust van de USSR; vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van de USSR tot het punt op 56°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot 18°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot 57°00 NB, vandaar rechtwijzend oost tot de westkust van het eiland Gotland, vandaar in noordelijke richting tot het punt op de noordkust van Gotland op 19°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

    Deelsector 29

    De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op de oostkust van het vaste land van Zweden op 60°30 NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vaste land van Finland, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust en zuidkust van Finland tot het punt op de zuidkust van het vaste land op 23°00 OL, vandaar rechtwijzend zuid tot 59°00 NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vaste land van de USSR, vandaar in zuidelijke richting langs de westkust van de USSR tot het punt op 58°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot de oostkust van het eiland Saaremaa, vandaar noordwaarts rond het eiland tot het punt op de westkust van dit eiland op 58°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot 19°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het punt op het vaste land van de oostkust van Zweden op 59°41 NB, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

    Deelsector 30

    De wateren begrensd door een lijn vanaf het punt op de oostkust van Zweden op 63°30 NB, vandaar rechtwijzend oost tot het vaste land van Finland, vandaar in zuidelijke richting langs de kust van Finland tot een punt op 60°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot het vaste land van Zweden, vandaar in noordelijke richting langs de oostkust van Zweden tot het beginpunt.

    Deelsector 31

    De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de oostkust van Zweden op 63°30 NB, vandaar noordwaarts rond de Botnische Golf tot een punt op het vaste land van de westkust van Finland op 63°30 NB, vandaar rechtwijzend west tot het beginpunt.

    Deelsector 32

    De wateren begrensd door een lijn vanaf een punt op de zuidkust van Finland op 23°00 OL, vandaar oostwaarts rond de Finse Golf tot een punt op de westkust van de USSR op 59°00 NB, vandaar rechtwijzend west tot 23°00 OL, vandaar rechtwijzend noord tot het beginpunt.

    BIJLAGE II

    GRENZEN VAN BEPAALDE GEOGRAFISCHE ZONES BEDOELD IN ARTIKEL 2

    Grenzen van de geografische zones in de OEresund, Grote Belt en Kleine Belt voor de visserij op vrouwelijke bot, vrouwelijke schol, zalm en zeeforel.

    - Vuurtoren van Falsterbo - vuurtoren van Stevns

    - Jungshoved - Boegenaesand

    - Vuurtoren van Hestehoved - Maddes Klint

    - Skelby Kirke - Flinthorne Odde

    - Kappel Kirke - Gulstav

    - Ristingehale - AEroehale

    - Skjoldnaes - Poels Huk

    - Christiaan X brug tot Soenderborg

    BIJLAGE III

    MINIMUMMAAT BEDOELD IN ARTIKEL 3, LID 3

    1.2.3 // // // // Soort // Geografische zone // Minimummaat // // // // Kabeljauw (Gadus morhua) // Alle deelsectoren ten zuiden van 59°30 NB // 30 cm // Bot (Platichthys flesus) // Deelsectoren 22 tot 25 Deelsectoren 26 tot 28 Zowel deelsector 29 als 32 ten zuiden van 59°30 NB // 25 cm 21 cm 18 cm // Schol (Pleuronectes platessa) // Deelsectoren 22 tot 25 Deelsectoren 26 tot 28 Deelsector 29 ten zuiden van 59°30 NB // 25 cm 21 cm 18 cm // Tarbot (Psetta maxima) // Deelsectoren 22 tot 32 // 30 cm // Griet (Scophthalmus rhombus) // Deelsectoren 22 tot 32 // 30 cm // Aal, paling (Anguilla anguilla) // Deelsectoren 22 tot 32 // 35 cm // Zalm (Salmo salar) // Deelsectoren 22 tot 32, met uitzondering van de geografische zone ten noorden van de in bijlage II aangegeven grenzen // 60 cm // // //

    BIJLAGE IV

    MINIMUMMAASWIJDTE BEDOELD IN ARTIKEL 5

    1.2.3.4 // // // // // Soort // Geografische zone // Soort net // Minimummaaswijdte Lengte van de grote diagonaal // // // // // Kabeljauw (Gadus morhua) // Ten zuiden van 59°30 NB // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 95 mm // Platvis (Pleuronectidae) // Deelsectoren 22 tot 27 en deelsector 28 ten westen van 21°00 OL, en deelsector 29 ten zuiden van 59°30 NB en ten westen van 21°00 OL // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 90 mm // // Deelsector 28 ten oosten van 21°00 OL // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 80 mm // // Deelsectoren 29 en 32 ten zuiden van 59°30 NB en ten oosten van 21°00 OL // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 70 mm // Haring (Clupea harengus) // Deelsectoren 22 tot 27 // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 32 mm // // Deelsectoren 28 en 29 ten zuiden van 59°30 NB // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 28 mm // // Deelsectoren 30 tot 32 en deelsector 29 ten noorden van 59°30 NB // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 16 mm // Sprot (Clupea sprattus) // Deelsectoren 22 tot 32 // Sleepnetten, Deense zegennetten en soortgelijke netten // 16 mm // Zalm (Salmo salar) // Deelsectoren 22 tot 32, met uitzondering van de geografische zone ten noorden van de in bijlage II aangegeven grenzen // Staande kieuwnetten en drijfnetten // 165 mm (natuurvezels) 157 mm (synthetische vezels) // // // //

    70 MM

    HARING ( CLUPEA HARENGUS )

    DEELSECTOREN 22 TOT 27

    SLEEPNETTEN, DEENSE ZEGENNETTEN EN SOORTGELIJKE NETTEN

    32 MM //

    DEELSECTOREN 28 EN 29 TEN ZUIDEN VAN 59*30 NB

    SLEEPNETTEN, DEENSE ZEGENNETTEN EN SOORTGELIJKE NETTEN

    28 MM //

    DEELSECTOREN 30 TOT 32 EN DEELSECTOR 29 TEN NOORDEN VAN 59*30 NB

    SLEEPNETTEN, DEENSE ZEGENNETTEN EN SOORTGELIJKE NETTEN

    16 MM

    SPROT ( CLUPEA SPRATTUS )

    DEELSECTOREN 22 TOT 32

    SLEEPNETTEN, DEENSE ZEGENNETTEN EN SOORTGELIJKE NETTEN

    16 MM

    ZALM ( SALMO SALAR )

    DEELSECTOREN 22 TOT 32, MET UITZONDERING VAN DE GEOGRAFISCHE ZONE TEN NOORDEN VAN DE IN BIJLAGE II AANGEGEVEN GRENZEN

    STAANDE KIEUWNETTEN EN DRIJFNETTEN

    165 MM ( NATUURVEZELS ) 157 MM ( SYNTHETISCHE VEZELS ) // // // //

    Top