Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31984R2089

    Verordening (EEG) nr. 2089/84 van de Raad van 19 juli 1984 houdende instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers, van oorsprong uit Japan en Singapore

    PB L 193 van 21.7.1984, p. 1–5 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 21/09/1995

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1984/2089/oj

    31984R2089

    Verordening (EEG) nr. 2089/84 van de Raad van 19 juli 1984 houdende instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers, van oorsprong uit Japan en Singapore

    Publicatieblad Nr. L 193 van 21/07/1984 blz. 0001 - 0005
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 11 blz. 0146
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 11 Deel 28 blz. 0184
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 11 blz. 0146
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 11 Deel 28 blz. 0187


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 2089/84 VAN DE RAAD

    van 19 juli 1984

    houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde kogellagers, van oorsprong uit Japan en Singapore

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EEG) nr. 3017/79 van de Raad van 20 december 1979 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1580/82 (2), inzonderheid op artikel 12,

    Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het bij genoemde verordening ingestelde Raadgevend Comité,

    Overwegende het volgende:

    A. Voorlopige maatregelen

    (1) De Commissie heeft bij Verordening (EEG) nr. 744/84 (3) een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van eenrijige radiale kogellagers, met diepe groeven, en een buitendiameter van ten hoogste 30 mm, van oorsprong uit Japan en Singapore.

    B. Verdere procedures

    (2) Naar aanleiding van de instelling van het voorlopig anti-dumpingrecht verzochten alle partijen die zijn betrokken bij het onderzoek dat tot de voorlopige vaststellingen heeft geleid, te worden gehoord, welk verzoek werd ingewilligd, en hebben zij hun standpunten inzake het recht eveneens schriftelijk kenbaar gemaakt.

    (3) Genoemde partijen verzochten eveneens in kennis te worden gesteld van bepaalde feiten en belangrijke overwegingen op grond waarvan een definitieve vaststelling werd overwogen, welke verzoeken werden ingewilligd.

    (4) In aanvulling op het onderzoek dat tot de voorlopige vaststelling leidde heeft de Commissie een onderzoek ingesteld ten kantore van NMB Italia Srl, Bareggio Italië.

    (5) Binnen de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 744/84 bepaalde termijn hebben negen Japanse fabrikanten van de betrokken kogellagers die naar hun eigen mening een minder belangrijke plaats innemen en die niet hadden gereageerd op de kennisgeving van inleiding van de antidumpingprocedure, zich bij de Commissie aangemeld. Zij hebben allemaal verzocht te worden vrijgesteld van anti-dumpingmaatregelen en zijn, waar nodig, in de gelegenheid gesteld om hun standpunten mondeling toe te lichten. Geen van hen heeft van deze gelegenheid gebruik gemaakt.

    (6) Vier van deze fabrikanten, namelijk:

    - Inoue Jikuuke Kogyo Co. Ltd, Osaka,

    - SMT Nankai Seiko Co. Ltd, Osaka,

    - ISC NSK Micro Precision Co. Ltd, Tokio,

    - Kitanihon Seiko Co. Ltd, Ashihetsu,

    verklaarden niet naar de Gemeenschap uit te voeren en zijn derhalve niet bij het onderzoek betrokken.

    (7) Drie van deze fabrikanten, namelijk:

    - MMM Matsuo Bearing Co. Ltd, Osaka,

    - Izumoto Seiko Co. Ltd, Osaka,

    - WTW Wada Seiko Co. Ltd, Osaka,

    die verklaarden gedurende de onderzochte periode naar de Gemeenschap te hebben uitgevoerd, hebben de Commissie schriftelijk inlichtingen verstrekt. Deze inlichtingen zijn onderzocht maar bleken onvolledig.

    (8) Twee van deze fabrikanten, namelijk:

    - Tottori Yamakei Bearing Ltd, Seisakusho,

    - TOK Bearing Co. Ltd, Tokio,

    hebben geen enkele inlichting verstrekt binnen de vastgestelde termijn en moesten derhalve buiten beschouwing worden gelaten.

    (9) Er heeft zich na afloop van de gestelde termijn nog een Japanse fabrikant, Asahi Seiko Co., Osaka, gemeld.

    (10) Twee importeurs van de betrokken kogellagers, namelijk:

    - Kugellager Fiedler, Seevetal, Duitsland,

    - Findling Waelzlager, Karlsruhe, Duitsland,

    hebben hun standpunten schriftelijk of mondeling naar behoren aan de Commissie kenbaar gemaakt.

    C. Normale waarde

    JAPAN

    (11) De normale waarde werd uiteindelijk vastgesteld op basis van de gemiddelde prijs welke wordt betaald door onafhankelijke kopers op de binnenlandse markt. In die gevallen waarin de producent/exporteur zowel rechtstreeks aan deze kopers verkocht als via eigen of gecontroleerde verkoopmaatschappijen, werd het gecombineerde gewogen gemiddelde van de verkoopprijzen aan niet gebonden kopers genomen, behalve in één geval van uitzonderlijke omstandigheden.

    SINGAPORE

    (12) De normale waarde voor uitvoer door de Minebea-groep werd uiteindelijk vastgesteld op basis van de voor de voorlopige vaststelling gekozen methode, dat wil zeggen uitsluitend door gebruikmaking van de gegevens inzake produktiekosten welke door de Minebea-groep ter beschikking waren gesteld en zulks ondanks het blijvend voorbehoud ten aanzien van de juistheid daarvan.

    (13) De Minebea-groep verzocht om speciaal rekening te houden met een van haar produktie-eenheden die zich in een expansiefase bevindt. Er werd beweerd dat voor de vaststelling van de normale waarde gegevens inzake produktiekosten moeten worden gebruikt met betrekking tot een periode die volgt op die welke in onderzoek is, aangezien in die periode de kosten per stuk lager waren ten gevolge van toegenomen capaciteit en verbeterde benutting van de capaciteit. Voorts werd beweerd dat in strijd met artikel 2, lid 3, onder b), ii), van Verordening (EEG) nr. 3017/79 geen winstelement in de aangenomen normale waarde had moeten worden opgenomen, omdat gelet op de omstandigheden gedurende de expansieperiode niet op winst werd gerekend.

    (14) Terwijl communautaire producenten en andere buitenlandse exporteurs de normale concurrentie moeten ondergaan van andere producenten die vergelijkbare voordelen genieten, werd dit verzoek afgewezen onder meer om de volgende redenen:

    i) noch in artikel VI van de GATT of in de anti-dumpingcode van de GATT, noch in Verordening (EEG) nr. 3017/79 is bepaald dat andere regels van toepassing zijn op exporteurs die zich in een begin- of expansiefase bevinden;

    ii) een gunstiger behandeling van een exporteur zou discriminatie betekenen van andere die zich niet in een begin- of expansiefase bevinden;

    iii) producenten die slechts korte tijd geleden hebben geïnvesteerd en die hun verwachte schaalvoordelen nog niet hebben bereikt, worden geacht niet over te gaan tot »pre-emptive pricing", dat wil zeggen verkopen beneden hun huidige normale waarde en de door de industrie van de Gemeenschap in rekening gebrachte prijzen, op zulke wijze dat aanzienlijke schade ontstaat, hetzij om te proberen toekomstige schaalvoordelen te verwerven, hetzij om door te dringen op de gemeenschappelijke markt en er een aandeel van te veroveren, of om andere doeleinden.

    Derhalve is besloten dat niet wordt afgeweken van de onderzoekperiode welke voor alle andere aspecten van het dumpingonderzoek is vastgesteld en dat zoals in alle andere gevallen die vallen onder Verordening (EEG) nr. 3017/79, voor de bepaling van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b), ii), een redelijke winstmarge in aanmerking moet worden genomen.

    (15) De Commissie heeft voor de instelling van het voorlopig recht een winstmarge van 6 % redelijk geacht voor de berekening van de normale aangenomen waarde. De communautaire industrie bracht naar voren dat voor Singapore een minimum winstmarge van 8 % voor belasting noodzakelijk is om met wederinvestering rekening te houden. De Minebea-groep verklaarde wat betreft haar andere produktie-eenheid in Singapore dat een winstmarge van 6,56 % diende te worden toegepast. Met het oog hierop en andere door de Minebea-groep behaalde winsten wordt een winstmarge van 6 % voor beide produktie-eenheden redelijk geacht.

    D. Dumpingmarges

    (16) Tenslotte werden dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van de normale waarde, vastgesteld als omschreven in punt 11, met exportprijzen aan de hand van een transactiegewijze methode waarbij de invoer tegen identieke prijzen wordt gegroepeerd en rekening houdend met nieuw bewijsmateriaal dat door alle onder punt 2 genoemde partijen is verstrekt.

    (17) In dit verband bleven enkele exporteurs van mening dat bij de in punt 16 omschreven methode geen rekening wordt gehouden met het feit dat de dumping in sommige gevallen werd gecompenseerd door »negatieve" dumping in andere gevallen, dat wil zeggen door die transacties waarbij de exportprijs de normale waarde overschrijdt. Verder werd beweerd dat de Commissie ten onrechte een andere methode toepast dan die welke in vroegere anti-dumpingprocedures betreffende invoer van kogellagers van oorsprong uit Japan was gebruikt en dat deze methode geen rekening hield met het feit dat het ging om verkopen van andere hoeveelheden.

    (18) Sedert de eerste anti-dumpingprocedure betreffende kogellagers is de Commissie zich zeer wel bewust geweest van het verschijnsel van »negatieve" dumping dat niet alleen voorkomt in verband met andere transacties binnen een bepaald type van dit produkt, maar ook tussen verschillende types. Op dat moment werd reeds beweerd dat »negatieve" dumpingmarges de positieve marges zouden moeten compenseren, hetgeen tot gevolg zou hebben gehad dat de dumping op aanzienlijke schaal zou kunnen worden voortgezet. Ten einde deze situatie op te helderen heeft de Raad bij Verordening (EEG) nr. 1681/79 (1) de toen bestaande wetgeving gewijzigd door te bepalen dat de dumpingmarge gelijk was aan het bedrag waarmee de normale waarde de exportprijs overschrijdt en derhalve het begrip van een »negatieve" dumpingmarge heeft uitgesloten.

    Een vergelijking van de normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, welke verkopen met en zonder dumping omvat, zou in strijd zijn met de wijziging door de Raad van de communautaire anti-dumpingwetgeving. Het is derhalve de gangbare praktijk van de Commissie geweest, voor de bepaling van de dumpingmarge, geen gebruik te maken van gewogen gemiddelde uitvoerprijzen, uitgezonderd in gevallen waarin om administratieve reden gemeend werd dat de transactiegewijze methode niet kon worden gebruikt of waarin het berekenen van gemiddelde exportprijzen geen invloed zou hebben op het eindresultaat van de procedure. Het is juist dat in vroegere procedures inzake kogellagers de toepassing van de transactiegewijze methode niet uitvoerbaar werd geacht voor buitenlandse exporteurs noch voor de diensten van de Commissie, vanwege het grote aantal afzonderlijke verkooptransacties dat daarbij in aanmerking zou moeten worden genomen. Uit de ervaring is ondertussen evenwel gebleken dat gelet onder meer op de technische vooruitgang op het gebied van de kantooruitrusting en -systemen deze methode wel uitvoerbaar is.

    Wat het probleem van de betrokken hoeveelheden betreft zijn in de verordening bepaalde voorwaarden gesteld voor kwantitatieve aanpassingen en wordt de bewijslast gelegd op elke betrokken partij die een correctie eist. Ofschoon de door de Commissie toegepaste methode werd bekritiseerd werd geen naar behoren gemotiveerde eis voor een correctie ingediend. In feite bleek bij het onderzoek op de Japanse markt dat transacties of contracten op lange termijn afzonderlijk worden gesloten en dat de betrokken hoeveelheden, groot of klein, slechts een van de vele factoren vormden bij de prijsbepaling. Er werd geconstateerd dat er geen sprake was van een kortingstelsel voor hoeveelheid in de zin van artikel 2, lid 10, onder b), en dat evenmin sprake was van schaalvoordelen ten gevolge van de verkoop van grote hoeveelheden.

    (19) Een exporteur, NTN Toyo Bearing Co. Ltd, weigerde tijdens het onderzoek dat leidde tot de voorlopige vaststelling, de verificatie van bepaalde inlichtingen met betrekking tot een van zijn dochterondernemingen in de Gemeenschap. De Commissie ging derhalve bij haar voorlopige vaststelling uit van het beste beschikbare bewijsmateriaal. Na de instelling van het voorlopige recht liet NTN Toyo Bearing Co. Ltd de verificatie toe. De verificatie van de gegevens had tot gevolg dat de dumpingmarge werd verlaagd. Geen andere factor droeg tot deze verlaging bij.

    (20) De voorlopige vaststellingen worden derhalve als volgt gewijzigd:

    JAPAN

    - Koyo Seiko Co. Ltd 4,03 %,

    - Minebea Co. Ltd 10,91 %,

    - Nachi-Fujikoshi Corp. 9,65 %,

    - Nippon Seiko KK 14,71 %,

    - NTN Toyo Bearing Co. Ltd 11,97 %.

    SINGAPORE

    - Koyo Seiko Co. Ltd 29,77 %,

    - Minebea Co. Ltd 33,89 %.

    E. Schade

    (21) Er is geen nieuw bewijsmateriaal overgelegd betreffende schade voor de communautaire industrie. De Commissie heeft derhalve de conclusies inzake schade welke in Verordening (EEG) nr. 744/84 waren getrokken, bevestigd. Naar de mening van de Commissie blijkt uit de definitieve vaststelling van de feiten dat de schade die door de invoer met dumping van eenrijige radiale kogellagers, met diepe groeven, en een buitendiameter van ten hoogste 30 mm, van oorsprong uit Japan en Singapore, wordt veroorzaakt, afzonderlijk genomen, aanzienlijk moet worden geacht.

    F. Belang van de Gemeenschap

    (22) Geen enkele koper van genoemde kogellagers in de Gemeenschap heeft binnen de in artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 744/84 vastgestelde termijn op de procedure gereageerd.

    (23) De Raad heeft rekening gehouden met het belang van de Gemeenschap. Met het oog op de bijzonder ernstige moeilijkheden waarmee de communautaire industrie wordt geconfronteerd, het economisch, sociaal en strategisch belang ervan en de relatief geringe invloed van een prijsstijging op afgewerkte produkten, is de Raad tot de conclusie gekomen dat moet worden ingegrepen. Onder deze omstandigheden noopt de bescherming van de belangen van de Gemeenschap tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van eenrijige radiale kogellagers, met diepe groeven, en een buitendiameter van ten hoogste 30 mm, van oorsprong uit Japan en Singapore.

    G. Verbintenissen

    (24) Alle exporteurs tegen wie een afzonderlijk voorlopig anti-dumpingrecht was ingesteld hebben prijsverbintenissen aangeboden. Na overleg werd evenwel besloten dat deze verbintenissen niet aanvaardbaar waren aangezien de ervaring met prijsverbintenissen in de sector kogellagers heeft aangetoond dat verbintenissen, ook al worden zij over het algemeen nageleefd, geen bevredigende oplossing vormen, tot geschillen aanleiding lijken te kunnen geven en moeilijk te controleren zijn en tevens een aanzienlijke hoeveelheid tijd en uitgaven vereisen.

    H. Definitief recht en inning van het voorlopig recht

    (25) Twee exporteurs beweerden dat de instelling van een definitief recht en de inning van de bedragen die zijn gedeponeerd uit hoofde van het voorlopig recht onwettig zouden zijn vanwege het feit dat zij - zoals zij beweerden - hun verkoopprijzen op de markt van de Gemeenschap hadden verhoogd, zonder evenwel, in het geval van één exporteur, het juiste bedrag van de verhoging aan te geven. Deze bewering moet worden afgewezen omdat zij betrekking had op een gebeurtenis die beweerdelijk had plaatsgevonden na het einde van de referentieperiode. Bij haar onderzoek besluit de Commissie tot een zogenaamde periode van onderzoek (zie lid 10 van Verordening (EEG) nr. 744/84) waarvoor de marge van dumping wordt vastgesteld. Indien het voorlopig onderzoek aantoont dat er sprake is van dumping en dat er voldoende bewijs is van de daardoor veroorzaakte schade en dat de belangen van de Gemeenschap nopen tot onverwijld optreden kan een voorlopig recht worden ingesteld. Na het instellen van dit recht worden de feiten definitief vastgesteld en wordt rekening gehouden met de opmerkingen van de belanghebbende partijen. De uiteindelijke vaststelling van de feiten heeft echter altijd betrekking op de periode van onderzoek; inzake definitieve anti-dumpingmaatregelen moeten ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden na de instelling van het voorlopig recht buiten beschouwing worden gelaten, evenals ontwikkelingen tussen het einde van de periode van onderzoek en de datum van instelling van het voorlopig recht. Elke andere methode zou het onderzoek praktisch permanent doen worden, exporteurs in de gelegenheid stellen de resultaten te manipuleren door prijsverhogingen van korte duur, hetgeen noch door Verordening (EEG) nr. 3017/79, noch door de GATT wordt toegestaan.

    Lange tijd was het regel en onbetwiste praktijk voor de Gemeenschap niet af te wijken van de periode van onderzoek tenzij de omstandigheden uitzonderlijk waren en niet noopten tot verder langdurig onderzoek. De bewering de prijzen te hebben verhoogd is niet een zodanige uitzonderlijke omstandigheid, aangezien het niet ongebruikelijk is voor een exporteur wiens goederen aan een anti-dumpingrecht zijn onderworpen, zijn verkoopprijzen te verhogen, in het bijzonder indien de importeur in verband staat met de exporteur.

    Bovendien zou er indien anti-dumpingrechten automatisch werden ingetrokken of nooit definitief werden ingesteld indien door de exporteur wordt beweerd dat er hogere uitvoerprijzen zijn bereikt, geen garantie bestaan dat de dumping niet wordt hervat. In feite voorziet de structuur van de anti-dumpingwetgeving niet in een vrijstelling van rechten of de niet-inning van de bedragen die zijn gedeponeerd uit hoofde van het voorlopige anti-dumpingrecht in gevallen als die welke worden ingeroepen, maar voorziet zij in een restitutieprocedure.

    Verder is het door één exporteur voorgelegde bewijsmateriaal ter ondersteuning van de algemene bewering van een niet-gespecificeerde prijsverhoging onvolledig. Gezien de resultaten van het onderzoek dat is gehouden ten kantore van de twee desbetreffende exporteurs zijn er in feite ernstige twijfels over de juistheid van de bewering. Deze twijfels worden bevestigd door het feit dat er overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EEG) nr. 3017/79 een verzoek tot restitutie is ingesteld waarin dumping tegen 13,23 % in de periode tussen de instelling van het voorlopig recht en 31 mei 1984 met zoveel woorden wordt erkend.

    (26) In het geval van uitvoer uit Singapore door Koyo Seiko is vastgesteld dat na beëindiging van een regeling met een producent uit Singapore de export door Koyo Seiko Singapore is gestopt. Het is derhalve niet nodig een afzonderlijk recht voor deze exporteur in te stellen.

    (27) In het licht van alle bovengenoemde vaststellingen moeten de percentages van de definitieve anti-dumpingrechten lager zijn dan die van het voorlopig anti-dumpingrecht, behalve voor de kogellagers die door Minebea uit Japan werden uitgevoerd.

    (28) De bedragen die zijn gedeponeerd uit hoofde van het voorlopig anti-dumpingrecht dienen te worden geïnd ten belope van het maximumbedrag van het definitief ingestelde recht, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van eenrijige radiale kogellagers, met diepe groeven, en een buitendiameter van ten hoogste 30 mm, vallende onder post ex 84.62 van het gemeenschappelijk douanetarief, en overeenkomend met NIMEXE-code ex 84.62-01, van oorsprong uit Japan en Singapore.

    2. Het percentage van het anti-dumpingrecht wordt als volgt vastgesteld, uitgedrukt in percentage van de nettoprijs, franco grens van de Gemeenschap, niet ingeklaard:

    1.2 // Fabrikanten/exporteurs // Percentage van het anti-dumpingrecht // JAPAN // // - Koyo Seiko Co. Ltd // 4,03 %, // - Minebea Co. Ltd // 10,91 %, // - Nachi-Fujikoshi Corp. // 9,65 %, // - Nippon Seiko KK // 14,71 %, // - NTN Toyo Bearing Co. Ltd // 11,97 %, // - Andere // 14,71 %. // SINGAPORE // // - Minebea Co. Ltd // 33,89 %, // - Andere // 33,89 %.

    3. De bepalingen die gelden op het gebied van de douanerechten zijn op genoemd recht van toepassing.

    Artikel 2

    De bedragen die uit hoofde van het voorlopig anti-dumpingrecht overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 744/84 zijn gedeponeerd worden definitief geïnd tot een maximum van de respectievelijke percentages van het definitief anti-dumpingrecht.

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 19 juli 1984.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    J. O'KEEFFE

    (1) PB nr. L 339 van 31. 12. 1979, blz. 1.

    (2) PB nr. L 178 van 22. 6. 1982, blz. 9.

    (3) PB nr. L 79 van 23. 3. 1984, blz. 8, gerectificeerd bij PB nr. L 86 van 29. 3. 1984, blz. 31.

    (1) PB nr. L 196 van 2. 8. 1979, blz. 1.

    Top