Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31982L0318

    Richtlijn 82/318/EEG van de Commissie van 2 april 1982 houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen

    PB L 139 van 19.5.1982, p. 9–16 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO, HR)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/10/2014; stilzwijgende opheffing door 32009R0661

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1982/318/oj

    31982L0318

    Richtlijn 82/318/EEG van de Commissie van 2 april 1982 houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen

    Publicatieblad Nr. L 139 van 19/05/1982 blz. 0009 - 0016
    Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0017
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0162
    Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0017
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 13 Deel 12 blz. 0162


    ++++

    RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE

    van 2 april 1982

    houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 76/115/EEG van de Raad inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor velligheidsgordels van motorvoertuigen

    ( 82/318/EEG )

    DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

    Gelet op Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan ( 1 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 80/1267/EEG ( 2 ) , in het bijzonder op artikel 11 ,

    Gelet op Richtlijn 76/115/EEG van de Raad van 18 december 1975 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen ( 3 ) , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 81/575/EEG ( 4 ) , in het bijzonder op artikel 6 ,

    Overwegende dat de Raad , met het oog op de veiligheid van het wegverkeer , bij Richtlijn 81/575/EEG heeft besloten tot uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 76/115/EEG , dat tot dusverre alleen categorie M1 als omschreven in bijlage I van Richtlijn 70/156/EEG omvatte , tot alle categorieën motorvoertuigen ; dat een dergelijke uitbreiding van het toepassingsgebied intussen door de technische ontwikkeling mogelijk is geworden ; dat de uitvoering van deze maatregel echter een aanpassing van de voorschriften en proeven van deze richtlijn aan het verruimde toepassingsgebied noodzakelijk maakt ; dat bij de toepassing van de richtlijn bovendien is gebleken dat sommige bepalingen beter moeten worden aangepast aan de daadwerkelijke beproevingsomstandigheden ;

    Overwegende dat de bepalingen van deze richtlijn in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor aanpassing van de richtlijn tot opheffing van technische handelsbelemmeringen bij motorvoertuigen aan de vooruitgang van de techniek ,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

    Artikel 1

    De bijlagen I , II en III van Richtlijn 76/115/EEG worden overeenkomstig de bijlage bij deze richtlijn gewijzigd .

    Artikel 2

    1 . Met ingang van 1 oktober 1982 mogen de Lid-Staten , voor wat betreft motorvoertuigen van categorie M1 , om redenen in verband met de bevestigingspunten van veiligheidsgordels :

    - voor een type motorvoertuig de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde document of de nationale goedkeuring niet weigeren ,

    - het voor de eerste maal in het verkeer brengen van voertuigen niet verbieden ,

    indien de bevestigingspunten van de veiligheidsgordels van dit type voertuig of van deze voertuigen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG , zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn .

    2 . Met ingang van 1 oktober 1983 mogen de Lid-Staten , voor wat betreft motorvoertuigen van categorie M1 :

    - het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde document niet langer afgeven voor een type voertuig waarvan de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG , zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn ,

    - de nationale goedkeuring van een type voertuig weigeren , indien de bevestigingspunten voor veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG , zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn .

    Voor bepaalde typen cabriolets of voor voertuigen waarbij het dak kan worden afgenomen en ten aanzien waarvan gebruik wordt gemaakt van het bepaalde in punt 4.3.2 van bijlage I van Richtlijn 76/115/EEG , in haar eerste versie , geldt , in plaats van bovenvermeld tijdstip , 1 oktober 1986 .

    3 . Met ingang van 1 oktober 1984 mogen de Lid-Staten het voor de eerste maal in het verkeer brengen van voertuigen van categorie M1 weigeren , indien de bevestigingspunten van de veiligheidsgordels niet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG , zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn .

    Deze bepaling geldt niet voor bepaalde typen cabriolets of voor voertuigen waarbij het dak kan worden afgenomen en ten aanzien waarvan gebruik wordt gemaakt van het bepaalde in punt 4.3.2 van bijlage I van Richtlijn 76/115/EEG , in haar eerste versie .

    Artikel 3

    1 . Met ingang van 1 oktober 1982 mogen de Lid-Staten , voor wat betreft motorvoertuigen van andere categorieën dan M1 , om redenen in verband met de bevestigingspunten van veiligheidsgordels :

    - voor een type motorvoertuig de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde document of de nationale goedkeuring niet weigeren ,

    - het voor de eerste maal in het verkeer brengen van voertuigen niet verbieden ,

    indien de bevestigingspunten vari de veiligheidsgordels van dit type voertuig of van deze voertuigen voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 76/115/EEG , zoals gewijzigd bij onderhavige richtlijn .

    2 . In afwijking van het bepaalde in lid 1 mogen de Lid-Staten om redenen in verband met de bevestigingspunten van veiligheidsgordels :

    - tot 30 september 1986 voor een type voertuig van de categorieën N2 en N3 de EEG-goedkeuring of de afgifte van het in artikel 10 , lid 1 , laatste streepje , van Richtlijn 70/156/EEG bedoelde document of de nationale goedkeuring niet weigeren ,

    - tot 30 september 1987 het voor de eerste maal in het verkeer brengen van voertuigen van deze categorieën niet verbieden ,

    indien dit type voertuig of deze voertuigen niet van bevestigingspunten voor veiligheidsgordels zijn voorzien .

    Artikel 4

    De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking treden om uiterlijk op 30 september 1982 aan deze richtlijn te voldoen . Zij stellen de Commissie hiervan onverwijld in kennis .

    Artikel 5

    Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

    Gedaan te Brussel , 2 april 1982 .

    Voor de Commissie

    Karl-Heinz NARJES

    Lid van de Commissie

    ( 1 ) PB nr . L 42 van 23 . 2 . 1970 , blz . 1 .

    ( 2 ) PB nr . L 375 van 31 . 12 . 1980 , blz . 34 .

    ( 3 ) PB nr . L 24 van 30 . 1 . 1976 , blz . 6 .

    ( 4 ) PB nr . L 209 van 29 . 7 . 1981 , blz . 30 .

    BIJLAGE

    Wijzigingen van de bijlagen bij Richtlijn 76/115/EEG

    BIJLAGE I - DEFINITIES , AANVRAAG EEG-GOEDKEURING , EEG-GOEDKEURING , SPECIFICATIES , PROEVEN , CONFORMITEIT VAN DE PRODUKTIE , AANWIJZINGEN

    1.9 . In de Engelse tekst wordt de uitdrukking " ( tip-up ) " geschrapt . In Nederlandse tekst : " weggeklapt " i.p.v . " neergeklapt " .

    2.2.1 . Dit punt luidt als volgt :

    " 2.2.1 . overzichtstekeningen van de voertuigcarrosserie op passende schaal met de plaatsen van de bevestigingspunten , de effectieve bevestigingspunten ( indien van toepassing ) en detailtekeningen van de bevestigingspunten en van de constructiedelen waarop deze zijn vastgemaakt ; " .

    4.4.1 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.1.1 . Punt H is een referentiepunt overeenkomstig de definitie in punt 1.1 van bijlage III bij Richtlijn 77/649/EEG , dat volgens de in deze richtlijn vermelde methode wordt bepaald .

    4.1.1.1 . Punt H' is het referentiepunt overeenkomend met het in 4.1.1 bedoelde punt H en dat voor alle normale rijstanden van de zitplaats wordt bepaald .

    4.1.1.2 . Punt R is het in punt 1.2 van bijlage III bij Richtlijn 77/649/EEG gedefinieerde referentiepunt van een zitplaats . " .

    4.1.2 . Dit punt wordt als volgt gewijzigd :

    " 4.1.2 . De referentielijn is een rechte overeenkomstig punt 3.4 van bijlage III van Richtlijn 77/649/EEG . " .

    4.1.4 . Dit punt wordt als volgt gewijzigd :

    " 4.1.4 . Punt C bevindt zich op een afstand van 450 mm verticaal boven punt R . Indien de in punt 4.1.6 gedefinieerde maat S * 280 mm is en de fabrikant de alternatieve formule BR = 260 mm + 0,8 S van punt 4.4.4.3 kiest , bedraagt de verticale afstand tussen C en R 500 mm . " .

    4.1.5 . De uitdrukking " punt H " wordt vervangen door de uitdrukking " punt H' " .

    4.1.6.2.1 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.1.6.2.1 . is het vlak P voor de bestuurder , het vlak evenwijdig aan het middenlangsvlak van het voertuig dat verticaal gaat door het in het vlak van de stuurwielrand liggende middelpunt van het stuurwiel dat zich , indien het verstelbaar is , in de middelste stand bevindt ; " .

    4.1.6.2.3 . De laatste regel luidt als volgt :

    " A * 300 mm indien de zitbank voor meer dan 2 passagiers is bestemd . " .

    4.3.4 . Aan het einde van punt 4.3.4 wordt de volgende zin toegevoegd :

    " In die gevallen zijn twee bevestigingspunten onder voldoende . " .

    4.4.2.3 . Vervalt .

    4.4.3 . In de Nederlandse tekst wordt het woord " effectieve " ingevoegd voor " bevestigingspunten " .

    4.4.3.1 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.3.1 . De hoeken a1 en a2 moeten bij alle normale rijstanden van de zitplaats 30 * tot 80 * bedragen . Indien bij de voorste zitplaatsen van voertuigen van de categorie M1 ten minste één van de hoeken a1 en a2 in iedere normale rijstand van de zitplaats constant is , moet de waarde daarvan 60 * min of meer 10 * bedragen . " .

    4.4.3.2 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.3.2 . Bij de zitplaatsen achter of zitbanken bij voertuigen van andere categorieën dan M1 en zitplaatsen met een verstelsysteem overeenkomstig punt 1.12 waarvan de rugleuning een hoek van minder dan 20 * maakt ( zie figuur 1 , bijlage III ) , mogen de hoeken a1 en a2 kleiner zijn dan het in 4.4.3.1 voorgeschreven minimum , op voorwaarde dat zij in geen enkele normale rijstand van de zitplaats minder dan 20 * bedragen . " .

    4.4.4.1 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.4.1 . Indien gebruik wordt gemaakt van een riemgeleider of dergelijke voorziening die van invloed is op de plaats van het effectieve bevestigingspunt boven , wordt deze plaats op de gewone wijze bepaald door de plaats van het bevestigingspunt te beschouwen wanneer de hartlijn van de band gaat door een punt J1 dat wordt bepaald vanuit punt R door middel van de volgende drie lijnstukken :

    RZ : stuk van de referentielijn vanuit punt R in opwaartse richting en 530 mm lang ;

    ZX : stuk van de loodlijn op het middenlangsvlak van het voertuig vanuit punt Z naar de zijde waar het bevestigingspunt zich bevindt en 120 mm lang ;

    XJ1 : stuk van de loodlijn op het vlak bepaald door de lijnstukken RZ en ZX vanuit punt X in opwaartse richting en 60 mm lang .

    Er wordt een punt J2 vastgesteld symmetrisch aan punt J1 ten opzichte van het verticale langsvlak door de referentielijn zoals omschreven in punt 4.1.2 van de proefpop die op de betreffende zitplaats is geplaatst . " .

    4.4.4.2 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.4.2 . Het effectieve bevestigingspunt boven moet zich bevinden onder het vlak FN dat loodrecht staat op het middenlangsvlak van de zitplaats en moet een hoek van 65 * vormen met de referentielijn . Bij de zitplaatsen achter mag deze hoek tot 60 * worden verminderd . Het vlak FN is zodanig geplaatst dat het de referentielijn in punt D snijdt , en wel zodanig dat DR = 315 mm + 1,8 S . Indien S * 200 mm is , is DR = 675 mm . " .

    4.4.4.3 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.4.3 . Het effectieve bevestigingspunt boven moet zich achter een vlak FK bevinden dat loodrecht staat op het middenlangsvlak van de zitplaats en dat de referentielijn snijdt onder een hoek van 120 * in een punt B , zodanig dat BR = 260 mm + S . Indien S * 280 mm is , kan de fabrikant naar keuze gebruik maken van de formule BR = 260 mm + 0,8 S . " .

    4.4.4.5 . In de tekst van dit punt wordt " H " vervangen door " R " .

    4.4.4.6 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.4.6 . Het effectieve bevestigingspunt boven moet zich bevinden boven een horizontaal vlak dat het in 4.1.4 gedefinieerde punt C snijdt . " .

    4.4.4.7 . Dit punt luidt als volgt :

    " 4.4.4.7 . Behalve het in punt 4.3.1 vereiste bevestigingspunt boven mogen er nog andere effectieve bevestigingspunten boven worden aangebracht , mits aan een van onderstaande voorwaarden wordt voldaan :

    4.4.4.7.1 . De extra bevestigingspunten voldoen aan de bepalingen van de punten 4.4.4.1 tot en met 4.4.4.6 .

    4.4.4.7.2 . De extra bevestigingspunten kunnen zonder gereedschap worden gebruikt , voldoen aan de bepalingen van de punten 4.4.4.5 en 4.4.4.6 en bevinden zich in een van de vlakken die door een verticale verschuiving van 80 mm in op - of neerwaartse richting uit het in bijlage III , figuur 1 , beschreven vlak zijn afgeleid .

    4.4.4.7.3 . De ( het ) bevestigingspunt(en ) zijn ( is ) bestemd voor een harnasgordel , voldoen ( voldoet ) aan de voorschriften van punt 4.4.4.6 , bevinden ( bevindt ) zich achter het dwarsvlak dat door de referentielijn gaat en zijn ( is ) :

    4.4.4.7.3.1 . indien het één enkel bevestigingspunt betreft , gelegen in het gemeenschappelijke gedeelte van de beide tweevlakshoeken waarvan de ribben worden gevormd door de loodlijnen die gaan door de punten J1 en J2 als omschreven in punt 4.4.4.1 en waarvan de horizontale doorsnede is aangegeven in figuur 2 van bijlage III ;

    4.4.4.7.3.2 . indien het twee bevestigingspunten betreft , gelegen in de meest geschikte van de hierboven omschreven tweevlakshoeken , op voorwaarde dat elk bevestigingspunt niet meer dan 50 mm afwijkt van de symmetrie met het andere bevestigingspunt ten opzichte van vlak P ( zoals omschreven in punt 4.1.6 ) van de betreffende zitplaats . " .

    4.5.1 . In de Nederlandse versie wordt " ( 7,16 duim ) " vervangen door " ( 7/10 ) " .

    Na 4.5.1 worden de volgende nieuwe punten 4.5.2 en 4.5.3 ingevoegd :

    " 4.5.2 . Indien het voertuig door de fabrikant van veiligheidsgordels wordt voorzien die aan de voor de betrokken zitplaats voorgeschreven bevestigingspunten zijn aangebracht , behoeven deze bevestigingspunten niet in overeenstemming te zijn met het voorschrift van 4.5.1 , mits zij voldoen aan alle overige voorschriften van deze richtlijn . De voorschriften van 4.5.1 gelden evenmin voor extra bevestigingspunten als bedoeld bij punt 4.4.4.7.3 .

    4.5.3 . De gordel moet van de bevestiging kunnen worden losgemaakt zonder laatstgenoemde te beschadigen . " .

    5.1.2 . Dit punt luidt als volgt :

    " 5.1.2 . De zitplaatsen moeten worden gemonteerd en in een rijstand worden geplaatst voor het besturen of gebruiken van het voertuig welke , door de technische dienst die de goedkeuringsproeven verricht , zodanig wordt gekozen dat wat de sterkte betreft , de meest ongunstige omstandigheden worden geschapen . De stand van de zitplaats moet in het rapport worden vermeld . Indien de zitplaats een verstelbare rugleuning heeft moet deze rugleuning worden vergrendeld overeenkomstig de aanwijzingen van de fabrikant of indien dergelijke aanwijzingen niet zijn verstrekt , zodanig worden vergrendeld dat bij voertuigen van de categorieën M1 en N1 zoveel mogelijk een effectieve hoek van 25 * wordt gevormd en bij voertuigen van alle andere categorieën zoveel mogelijk een effectieve hoek van 15 * . " .

    5.3.2 . " 10 + 5 * " wordt vervangen door " 10 * min of meer 5 * " .

    5.3.3 . In de Nederlandse versie wordt het woord " kort " vervangen door " snel " .

    5.3.5.1 . Dit punt wordt als volgt aangevuld :

    " Indien , behalve de in punt 4.3 voorgeschreven punten , nog andere bevestigingspunten aanwezig zijn , moeten deze aan de in punt 5.4.5 voorgeschreven proef worden onderworpen . Hierbij worden de belastingen overgebracht door middel van een inrichting waarmede de geometrie wordt nagebootst van het type gordel dat voor bevestiging aan deze punten is bestemd . " .

    De punten 5.4.1.2 , 5.4.1.3 , 5.4.2.1 en 5.4.2.2 worden als volgt aangevuld :

    " Bij voertuigen van andere categorieën dan M1 en N1 bedraagt de proefbelasting 675 daN min of meer 20 daN . " .

    5.4.3 . Dit punt wordt als volgt aangevuld :

    " Bij voertuigen van andere categorieën dan M1 en N1 bedraagt de proefbelasting 1 110 daN min of meer 20 daN . " .

    5.4.4.2 . Dit punt wordt als volgt aangevuld :

    " Bij voertuigen van andere categorieën dan M1 en N1 is deze kracht gelijk aan tienmaal het gewicht van de complete zitplaats . " .

    Na 5.4.4.2 wordt het volgende nieuwe punt 5.4.5 ingevoegd :

    " 5.4.5 . Proef voor speciale veiligheidsgordels

    5.4.5.1 . Er wordt een beproevingsbelasting van 1 350 daN min of meer 20 daN op een trekinrichting uitgeoefend ( zie bijlage IV , figuur 2 ) die is verbonden aan de bevestigingspunten van dezelfde gordel , door middel van een inrichting waarmede de geometrie wordt nagebootst van de voor het bovenlichaam bestemde riem(en ) .

    5.4.5.2 . Gelijktijdig wordt een trekkracht van 1 350 daN min of meer 20 daN uitgeoefend op een trekinrichting ( zie bijlage IV , figuur 3 ) die verbonden is met de twee bevestigingspunten onder .

    5.4.5.3 . Bij andere voertuigen dan die van categorie M1 en N1 bedraagt de beproevingsbelasting 675 daN min of meer 20 daN . " .

    5.5.2 . Dit punt luidt als volgt :

    " 5.5.2 . Bij voertuigen die met deze systemen zijn uitgerust , moeten de wegklap - en vergrendelingssystemen waardoor de inzittenden het voertuig kunnen verlaten , na uitoefening van de trekkrachtbelasting nog met de hand kunnen worden bediend . " .

    BIJLAGE II - BIJLAGE BIJ HET EEG-GOEDKEURINGSFORMULIER VOOR EEN TYPE VOERTUIG VOOR WAT BETREFT DE BEVESTIGINGSPUNTEN VOOR VEILIGHEIDSGORDELS

    Voetnoot ( 1 ) : De tekst van de toelichtingen wordt door de volgende vervangen :

    " " A " voor een driepuntsgordel ;

    " B " voor een heupgordel ;

    " S " voor speciale gordels ; in dit geval de aard hiervan toelichten bij " Opmerkingen " ;

    " Ar " , " Br " of " Sr " voor gordels met " oprolmechanismen " ;

    " Are " , " Bre " of " Sre " voor gordels met oprolmechanismen en energie-absorberend element bij ten minste één bevestigingspunt . " .

    Bijlage III wordt als volgt gewijzigd :

    BIJLAGE III

    Figuur 1

    Vlakken waarbinnen zich de effectieve bevestigingspunten bevinden : zie P.b .

    Figuur 2

    Effectieve bevestigingspunten boven overeenkomstig punt 4.4.4.7.3 van bijlage I : zie P.b .

    Figuur 3 : zie P.b .

    Top