This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 31981L0715
Ninth Commission Directive 81/715/EEC of 31 July 1981 establishing Community methods of analysis for the official control of feedingstuffs
Negende Richtlijn 81/715/EEG van de Commissie van 31 juli 1981 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders
Negende Richtlijn 81/715/EEG van de Commissie van 31 juli 1981 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders
PB L 257 van 10.9.1981, p. 38–46
(DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL) Dit document is verschenen in een speciale editie.
(ES, PT, FI, SV, CS, ET, LV, LT, HU, MT, PL, SK, SL, BG, RO)
No longer in force, Date of end of validity: 25/08/2009; opgeheven door 32009R0152
Negende Richtlijn 81/715/EEG van de Commissie van 31 juli 1981 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders
Publicatieblad Nr. L 257 van 10/09/1981 blz. 0038 - 0046
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 13 blz. 0233
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 23 blz. 0070
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 13 blz. 0233
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 23 blz. 0070
NEGENDE RICHTLIJN VAN DE COMMISSIE van 31 juli 1981 houdende vaststelling van gemeenschappelijke analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (81/715/EEG) DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, Gelet op Richtlijn 70/373/EEG van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van diervoeders (1), laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van Griekenland, inzonderheid op artikel 2, Overwegende dat bovenbedoelde richtlijn bepaalt dat de officiële controle van diervoeders, welke ertoe strekt na te gaan of aan de op grond van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen inzake de kwaliteit en de samenstelling van diervoeders gestelde eisen is voldaan, geschiedt volgens communautaire bemonsterings- en analysemethoden; Overwegende dat bij de volgende Richtlijnen 71/250/EEG (2), 71/393/EEG (3), 72/199/EEG (4), 73/46/EEG (5), 74/203/EEG (6), 75/84/EEG (7), 76/372/EEG (8) en 78/633/EEG (10 9) van de Commissie, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn van 30 juli 1981, reeds een zeker aantal gemeenschappelijke analysemethoden is vastgesteld ; dat het gezien de vorderingen welke de werkzaamheden sindsdien hebben gekend, dienstig is een negende reeks methoden vast te stellen; Overwegende dat de in deze richtlijn vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor diervoeders, HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: Artikel 1 De Lid-Staten schrijven voor dat de analysen voor de officiële controle van diervoeders ten aanzien van hun gehalte aan avoparcin en monensin natrium geschieden volgens de in de bijlage omschreven methoden. Artikel 2 De Lid-Staten doen de wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling in werking treden, die nodig zijn om op 1 december 1981 aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis. Artikel 3 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 31 juli 1981. Voor de Commissie De Voorzitter Gaston THORN (1) PB nr. L 170 van 3.8.1970, blz. 2. (2) PB nr. L 155 van 12.7.1971, blz. 13. (3) PB nr. L 279 van 20.12.1971, blz. 7. (4) PB nr. L 123 van 29.5.1972, blz. 6. (5) PB nr. L 83 van 30.3.1973, blz. 21. (6) PB nr. L 108 van 22.4.1974, blz. 7. (7) PB nr. L 32 van 5.2.1975, blz. 26. (8) PB nr. L 102 van 15.4.1976, blz. 8. (9) PB nr. L 206 van 29.7.1978, blz. 43. BIJLAGE 1. BEPALING VAN AVOPARCIN DOOR MIDDEL VAN AGARDIFFUSIE 1. DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode kan avoparcin in diervoeders en voormengsels worden bepaald. De ondergrens van de bepaling ligt bij 2 mg/kg (2 ppm). In aanwezigheid van polyether-antibiotica kan de bepaling gestoord worden. 2. PRINCIPE Het monster wordt geëxtraheerd met een mengsel van aceton, water en zoutzuur. De antibiotische activiteit van het extract wordt bepaald door meting van de diffusie van avoparcin in een agarvoedingsbodem die geënt is met Bacillus subtilis. De diffusie wordt zichtbaar door de vorming van groeiremmingszones van het micro-organisme. De diameter van deze remzones wordt geacht recht evenredig te zijn met de logaritme van de antibioticumconcentratie binnen het gebruikte concentratiegebied. 3. MICRO-ORGANISME : BACILLUS SUBTILIS ATCC 6633 (NCIB 8054) 3.1. Bewaren van de stam Buizen met schuingestolde voedingsbodem (4.1) worden geënt met Bacillus subtilis en een nacht bebroed bij 30 ºC. De kweek wordt in de koelkast bewaard bij ca. 4 ºC. Elke maand wordt opnieuw overgeënt. 3.2. Bereiding van de sporesuspensie (1) Een vers bereide cultuur in een agarbuisje (3.1) wordt gesuspendeerd in 2 à 3 ml steriel water. Met deze suspensie wordt het oppervlak beënt van 300 ml in een Roux-fles gestolde voedingsbodem (4.1), die daarna 3-5 dagen geïncubeerd wordt bij 30 ºC. Neem de cultuur op in 15 ml ethanol (4.2) na de vorming van sporen te hebben gecontroleerd onder de microscoop en meng goed. Deze suspensie kan ten minste 5 maanden bij ca. 4 ºC bewaard worden. 4. VOEDINGSBODEMS EN REAGENTIA 4.1. Voedingsbodems (2) >PIC FILE= "T0020714"> 4.2. Ethanol 20 % (v/v) : verdun 200 ml ethanol met 800 ml water. 4.3. Zoutzuur, d : 1,18-1,19. (1) Andere methoden kunnen gebruikt worden voor zover is bewezen dat zij overeenkomstige sporesuspensies geven. (2) Elke handelsvoedingsbodem van vergelijkbare samenstelling, die dezelfde resultaten geeft, kan gebruikt worden. 4.4. 2 M-natriumhydroxydeoplossing. 4.5. Fosfaatbuffer, 0,1 M: >PIC FILE= "T0020715"> 4.6. Mengsel van aceton, water en zoutzuur (4.3) : 65 : 32,5 : 2,5 (v/v/v). 4.7. Standaard : avoparcinsulfaat met bekende activiteit. 5. STANDAARDOPLOSSINGEN Los een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid standaard (4.7) van ongeveer 10 mg op in de fosfaatbuffer (4.5), en verdun met deze buffer tot een voorraadoplossing van 100 ¶g avoparcin per ml. Deze kan in een gesloten kolf maximaal 7 dagen bij 4 ºC bewaard worden. 5.1. Voor voormengsels Met de voorraadoplossing worden door successieve verdunning met de buffer (4.5) de volgende oplossingen bereid: >PIC FILE= "T0020716"> 5.2. Voor diervoeders Met de voorraadoplossing worden door successieve verdunning met de buffer (4.5) de volgende oplossingen bereid: >PIC FILE= "T0020914"> 6. BEREIDING VAN HET EXTRACT EN DE VERDUNNINGEN 6.1. Voormengsels Weeg tot op 10 mg nauwkeurig een hoeveelheid van het monster af die 10 tot 100 mg avoparcin bevat. Breng deze hoeveelheid met 60 ml van het mengsel (4.6) over in een maatkolf van 100 ml. Schud gedurende 15 minuten op een schudapparaat. Controleer de pH en breng hem zo nodig op 2 met zoutzuur (4.3). Vul aan tot 100 ml met mengsel (4.6) en meng goed. Filtreer een deel door geschikt filtreerpapier (b.v. Whatman nr. 1), waarbij de eerste 5 ml van het filtraat worden weggeworpen. Neem een aliquoot deel en breng met natriumhydroxideoplossing (4.4) op pH 4,5. Verdun deze oplossing met buffer (4.5) totdat een aangenomen avoparcinconcentratie van 4 ¶g/ml is bereikt (= U8). Bereid, uitgaande van deze oplossing, door successieve verdunning (1 + 1) met buffer (4.5), de oplossingen U4 (aangenomen gehalte 2 ¶g/ml), U2 (aangenomen gehalte 1 ¶g/ml) en U1 (aangenomen gehalte 0,5 ¶g/ml). 6.2. Diervoeders Voeg aan een afgewogen hoeveelheid van 50,0 g monster 100 ml van het mengsel (4.6) toe en schud gedurende 30 minuten op een schudapparaat. Maak het extract helder door centrifugeren (waarbij gebruik wordt gemaakt van met een stop gesloten centrifugebuizen), neem een aliquoot deel van het heldere extract (zie onderstaande tabel) en breng met de natriumhydroxydeoplossing (4.4) de pH op 4,5. Verdun dit aliquoot deel met buffer (4.5) tot U8 (zie onderstaande tabel). Bereid, uitgaande van deze oplossing, door successieve verdunningen (1 + 1) met de buffer (4.5), de oplossingen U4 (aangenomen gehalte : 1,0 ¶g/ml), U2 (aangenomen gehalte : 0,5 ¶g/ml) en U1 (aangenomen gehalte : 0,25 ¶g/ml). >PIC FILE= "T0020717"> 7. UITVOERING VAN DE BEPALING 7.1. Enten van de voedingsbodem Beënt bij 50 ºC de voedingsbodem (4.1) met de sporesuspensie (3.2). Door voorafgaande proeven met platen met voedingsbodem (4.1) dient men de hoeveelheid sporesuspensie te bepalen die bij de verschillende concentraties avoparcin zo groot mogelijke remzones geeft, die toch nog scherp zijn. 7.2. Gereedmaken van de platen De agardiffusie vindt plaats in platen waarop de vier standaardconcentraties (S8, S4, S2 en S1) voorkomen en de vier extractconcentraties (U8, U4, U2 en U1). Elke plaat moet beslist alle vier concentraties van standaard en extract bevatten. Daarom moet de afmeting van de platen zo gekozen worden dat men in de agarvoedingsbodem ten minste 8 gaatjes kan ponsen van 10 tot 13 mm diameter, waarvan de middelpunten niet minder dan 30 mm van elkaar verwijderd zijn. Als platen kan men vlakke glazen platen gebruiken, waarop aluminium of plastic ringen van 200 mm diameter en 20 mm hoogte gezet worden. Giet in de platen een hoeveelheid voedingsbodem (4.1), geënt als aangegeven in 7.1, die een laagdikte van ca. 2 mm geeft (60 ml voor een plaat van 200 mm diameter). Laat de voedingsbodem stollen, pons er de gaatjes in en pipeteer er de exact afgemeten hoeveelheden van standaard en extract in (0,10 tot 0,15 ml per gaatje, afhankelijk van de diameter). Breng iedere concentratie tenminste in viervoud aan, zodat iedere bepaling als grondslag voor de berekening 32 remzones heeft. 7.3. Bebroeding Bebroed de platen 16 tot 18 uur bij 30 ºC. 8. METING EN BEREKENING Meet de diameter van de remzones tot op 0,1 mm nauwkeurig. Zet voor elke concentratie de gemiddelde waarden op semilogaritmisch papier uit, zodanig dat de logaritme van de concentraties tegen de diameter van de remzones komt te staan. Trek de best passende lijnen voor standaard en extract en ga daarbij, bij voorbeeld, als volgt te werk. Bepaal het meest passende punt voor de laagste standaardwaarde (SL) volgens de formule: >PIC FILE= "T0020718"> Bepaal het meest passende punt voor de hoogste standaardwaarde (SH) volgens de formule: >PIC FILE= "T0020719"> Bepaal op dezelfde wijze de meest passende punten voor de laagste extractwaarde (UL) en de hoogste extractwaarde (UH) door in bovenstaande formules S1, S2, S4 en S8 door U1, U2, U4 en U8 te vervangen. Vul de waarden SL en SH in dezelfde grafiek in. Door deze twee punten te verbinden krijgt men de meest passende rechte voor de standaardoplossing. Op dezelfde wijze verkrijgt men met UL en UH de meest passende rechte voor het extract. Wanneer er geen enkele storing is, moeten de rechten evenwijdig zijn. In de praktijk kunnen de rechten als evenwijdig worden beschouwd wanneer (SH - SL) en (UH - UL) niet meer dan 10 % van hun gemiddelde afwijken. Als de rechten niet evenwijdig zijn, kan men hetzij U1 en S1, hetzij U8 en S8 uitsluiten. De waarden SL, SH, UL en UH waarmee men dan de meest passende rechten kan trekken, worden dan berekend volgens de volgende formules: >PIC FILE= "T0020720"> en analoge formules voor UL en UH. De met deze alternatieve formules getrokken rechten moeten ook op evenwijdigheid onderzocht worden, zoals boven aangegeven. Wanneer het resultaat uit drie niveaus berekend is, moet dit op het analysecertificaat vermeld worden. Wanneer de rechten als evenwijdig beschouwd kunnen worden, wordt de logaritme van de relatieve activiteit (log A) berekend volgens één van de volgende formules: >PIC FILE= "T0020721"> Werkelijke activiteit = aangenomen activiteit × relatieve activiteit. Blijkt de relatieve activiteit buiten het gebied 0,5 tot 2,0 te liggen, dan moet men de bepaling herhalen met geschikte aanpassingen aan de extractconcentraties of, indien zulks onmogelijk is, aan de standaardoplossingen. Indien de relatieve activiteit in het gebied van de gevraagde waarden niet opgebracht kunnen worden, moet het resultaat als een benadering worden beschouwd en als zodanig op het analysecertificaat worden vermeld. Wanneer de rechten niet als evenwijdig beschouwd kunnen worden, moet men de bepaling herhalen. Wanneer het dan nog steeds niet lukt evenwijdige rechten te verkrijgen, moet de bepaling als niet bevredigend worden beschouwd. 9. HERHAALBAARHEID Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen aan hetzelfde monster uitgevoerd door dezelfde analist mag niet groter zijn dan: - 2 mg/kg in absolute waarde bij avoparcingehalten van 2 t/m 10 mg/kg; - 20 % van de hoogste waarde bij gehalten van meer dan 10 en t/m 25 mg/kg; - 5 mg/kg in absolute waarde bij gehalten van meer dan 25 en t/m 50 mg/kg; - 10 % van de hoogste waarde bij gehalten van meer dan 50 mg/kg. 2. BEPALING VAN MONENSIN NATRIUM DOOR MIDDEL VAN AGARDIFFUSIE 1. DOEL EN TOEPASSINGSGEBIED Met deze methode kan monensin natrium in diervoeders en voormengsels worden bepaald. De ondergrens van de bepaling ligt bij 10 mg/kg (10 ppm) (1). 2. PRINCIPE Het monster wordt geëxtraheerd met 90 % methanol. Het extract wordt verder behandeld, afhankelijk van het gehalte monensin natrium van het monster. De antibiotische activiteit wordt bepaald door meting van de diffusie van monensin natrium in een agarvoedingsbodem, die geënt is met Bacillus subtilis. De diffusie wordt zichtbaar door de vorming van groeiremmingszones van het micro-organisme. De diameter van deze remzones wordt geacht recht evenredig te zijn met de logaritme van de antibioticumconcentratie binnen het gebruikte concentratiegebied. De gevoeligheid van deze bepalingsmethode neemt af in aanwezigheid van natriumionen. 3. MICRO-ORGANISME : BACILLUS SUBTILIS ATCC 6633 (NCIB 8054) 3.1. Bewaren van de stam Buizen met schuingestolde voedingsbodem (4.1) worden geënt met Bacillus subtilis, en een nacht geïncubeerd bij 30 ºC. De kweek wordt in de koelkast bewaard bij ca. 4 ºC. Elke maand wordt opnieuw overgeënt. 3.2. Bereiding van de sporesuspensie (2) Een vers bereide cultuur in een agarbuisje (3.1) wordt gesuspendeerd in 2 à 3 ml steriel water. Met deze suspensie wordt het oppervlak beënt van 300 ml in een Roux-fles gestolde voedingsbodem (4.1), die daarna 3-5 dagen geïncubeerd wordt bij 30 ºC. Neem de cultuur op in 15 ml ethanol (4.3) na de vorming van sporen te hebben gecontroleerd onder de microscoop en meng goed. Deze suspensie kan ten minste 5 maanden bij 4 ºC bewaard worden. 4. VOEDINGSBODEMS EN REAGENTIA 4.1. Voedingsbodem voor het voortkweken van de stam (3) >PIC FILE= "T0020722"> 4.2. Voedingsbodem voor de metingen >PIC FILE= "T0020723"> (1) 1 mg monensin natrium komt overeen met 1 000 "UK" eenheden. (2) Andere methoden kunnen gebruikt worden voor zover is bewezen dat zij overeenkomstige sporesuspensies geven. (3) Elke handelsvoedingsbodem van vergelijkbare samenstelling, die dezelfde resultaten geeft, kan gebruikt worden. 4.3. Ethanol 20 % (v/v) : verdun 200 ml ethanol met 800 ml water. 4.4. Methanol, watervrij. 4.5. Methanol 90 % (v/v) : verdun 900 ml methanol (4.4) met 100 ml water. 4.6. Methanol 50 % (v/v) : verdun 500 ml methanol (4.4) met 500 ml water. 4.7. Aluminiumoxide, gekorreld (Alcoa F, 20 mesh ; Activated alumina UG1 : F. Lancaster and Co., of gelijkwaardig). 4.8. Standaard : monensin natrium met bekende activiteit (b.v. van het International Laboratory for Biological Standards, Central Veterinary Laboratory, Weybridge, Surrey KT15 3NB, Groot-Brittannië). 5. APPARATUUR 5.1. Roterende vacuümverdamper met rondbodemkolf van 250 ml. 5.2. Glazen chromatografiekolom, inwendige diameter ; 25 mm, lengte : 400 mm, met aan een uiteinde een vernauwde opening van 2 mm doorsnede. 5.3. Glazen chromatografiekolom, inwendige diameter : 11 mm, lengte : ongeveer 300 mm, met aan een uiteinde een vernauwde opening van 2 mm doorsnede. 6. STANDAARDOPLOSSINGEN Los een nauwkeurig afgewogen hoeveelheid standaard (5.8) op in methanol (4.4), en verdun tot een voorraadoplossing van 800 ¶g monensin natrium per ml. Deze kan in gesloten kolven 2 weken bij 4 ºC bewaard worden. Met deze voorraadoplossing worden door successieve verdunning met 50 % methanol (4.6) de volgende oplossingen bereid: >PIC FILE= "T0020724"> 7. BEREIDING VAN HET EXTRACT 7.1. Extractie 7.1.1. Voormengsels Aan een afgewogen hoeveelheid van 2,0 g van het monster worden 100 ml 90 % methanol (4.5) toegevoegd. Homogeniseer en centrifugeer gedurende enkele minuten. Verdun de bovenstaande vloeistof met 50 % methanol (4.6) tot een aangenomen monensin natriumgehalte van 8 ¶g/ml bereikt is (= U8). 7.1.2. Diervoeders met een monensin natriumgehalte van het minder dan 50 ppm Aan een afgewogen hoeveelheid van 10,0 tot 20,0 g van het monster wordt 100 ml 90 % methanol (4.5) toegevoegd. Het mengsel wordt gedurende 15 minuten gehomogeniseerd ; vervolgens laten rusten. Breng in het smalle uiteinde van een glazen kolom (5.2) een prop watten aan, voeg onder zacht tikken aluminiumoxyde (4.7) toe tot de kolom 75 tot 80 mm hoog is. Decanteer het homogenaat over de bereide aluminiumoxydekolom en vang de doorgelopen vloeistof op. Verdun 30 ml van de doorgelopen vloeistof tot 50 ml met water. Maak daarna verdunningen met 50 % methanol (4.6) tot een aangenomen monensin natriumgehalte van 8 ¶g/ml bereikt is (U8). 7.1.3. Diervoeder met een monensin natriumgehalte minder dan 50 ppm (ondergrens : 10 ppm) Aan een afgewogen hoeveelheid van 10,0 tot 20,0 g van het monster wordt 100 ml 90 % methanol (4.5) toegevoegd. Het mengsel wordt gedurende 15 minuten gehomogeniseerd en dan gecentrifugeerd voor het verkrijgen van een helder extract. Van een monster met een monensin natriumgehalte van 20 ppm wordt 40 ml van de bovenstaande vloeistof afgenomen ; van een monster met een gehalte van 10 ppm wordt 80 ml afgenomen. De oplossing wordt onder vacuüm in de roterende verdamper (5.1) bij een temperatuur van niet meer dan 40 ºC verdampt en het residu in 10 ml 90 % methanol (4.5) opgelost. Breng in het smalle uiteinde van een glazen kolom (5.3) een prop watten aan en voeg onder zacht tikken aluminiumoxyde (4.7) toe tot de kolom 75 tot 80 mm hoog is. Decanteer de methanolische oplossing van het residu op de aluminiumoxydekolom en verzamel het filtraat. Was de kolom met 10 ml 90 % methanol (4.5) en voeg de spoelvloeistof bij het filtraat. De oplossing wordt onder vacuüm in de roterende verdamper (5.1) bij een temperatuur van niet meer dan 40 ºC geheel verdampt, het residu in 10 ml watervrije methanol (4.4) opgelost en met water tot 20 ml verdund. Centrifugeer gedurende ten minste 5 minuten bij tenminste 4 000 tpm. Maak daarna verdunningen met 50 % methanol (4.6) tot een aangenomen monensin natriumgehalte van 8 ¶g/ml bereikt is (= U8). 7.2. Verdunningen van het extract Bereid, uitgaande van U8, door successieve verdunningen (1 + 1) met 50 % methanol (4.6), de oplossingen U4 (aangenomen gehalte 2 ¶g/ml), U2 (aangenomen gehalte 2 ¶g/ml) en U1 (aangenomen gehalte 1 ¶g/ml). 8. UITVOERING VAN DE BEPALING 8.1. Enten van de voedingsbodem Beënt bij 50-60 ºC de voedingsbodem (4.2) met de sporesuspensie (3.2). Door voorproeven met platen met voedingsbodem (4.2) dient men de hoeveelheid inoculum te bepalen die bij de verschillende concentraties monensin natrium zo groot mogelijke remzones geeft, die toch nog scherp zijn. 8.2. Gereedmaken van de platen De agardiffusie vindt plaats in platen waarop de vier standaardconcentraties (S8, S4, S2 en S1) voorkomen en de vier extractconcentraties (U8, U4, U2 en U1). Elke plaat moet beslist alle vier concentraties van standaard en extract bevatten. Daarom moet de afmeting van de platen zo gekozen worden dat men in de agarvoedingsbodem ten minste 8 gaatjes kan ponsen van 10 tot 13 mm diameter, waarvan de middelpunten niet minder dan 30 mm van elkaar verwijderd zijn. Als platen kan men vlakke glazen platen gebruiken, waarop aluminium of plastic ringen van 200 mm diameter en 20 mm hoogte gezet worden. Giet in de platen een hoeveelheid voedingsbodem (4.2), die geënt is als aangegeven in 8.1, die een laagdikte van ca. 2 mm geeft (60 ml voor een plaat van 200 mm diameter). Laat de voedingsbodem stollen, pons er de gaatjes in en pipeteer er de exact afgemeten hoeveelheden van standaard en extract in (0,10 tot 0,15 ml per gaatje, afhankelijk van de diameter). Breng iedere concentratie ten minste in viervoud aan, zodat iedere bepaling als grondslag voor de berekening 32 remzones heeft. 8.3. Bebroeding Bebroed de platen ca. 18 uur bij 35 - 37 ºC. 9. METING EN BEREKENING Meet de diameter van de remzones tot op 0,1 mm nauwkeurig. Zet voor elke concentratie de gemiddelde waarden op semilogaritmisch papier uit, zodanig dat de logaritme van de concentraties tegen de diameter van de remzones komt te staan. Trek de best passende lijnen voor standaard en extract en ga daarbij, bij voorbeeld, als volgt te werk. Bepaal het meest passende punt voor de laagste standaardwaarde (SL) volgens de formule: >PIC FILE= "T0020725"> Bepaal het meest passende punt voor de hoogste standaardwaarde (SH) volgens de formule: >PIC FILE= "T0020726"> Bepaal op dezelfde wijze de meest passende punten voor de laagste extractwaarde (UL) en de hoogste extractwaarde (UH) door in bovenstaande formules S1, S2, S4 en S8 door U1, U2, U4 en U8 te vervangen. Vul de waarden SL en SH in dezelfde grafiek in. Door deze twee punten te verbinden krijgt men de meest passende rechte voor de standaardoplossing. Op dezelfde wijze verkrijgt men met UL en UH de meest passende rechte voor het extract. Wanneer er geen enkele storing is, moeten de rechten evenwijdig zijn. In de praktijk kunnen de rechten als evenwijdig worden beschouwd, wanneer (SH - SL) en (UH - UL) niet meer dan 10 % van hun gemiddelde afwijken. Als de rechten niet evenwijdig zijn, kan men hetzij U1 en S1, hetzij U8 en S8 uitsluiten. De waarden SL, SH, UL en UH waarmee men dan de meest passende rechten kan trekken, worden dan berekend volgens de volgende formules: >PIC FILE= "T0020727"> en analoge formules voor UL en UH. De met deze alternatieve formules getrokken rechten moeten ook op evenwijdigheid onderzocht worden, zoals boven aangegeven. Wanneer het resultaat uit drie niveaus berekend is, moet dit op het analysecertificaat vermeld worden. Wanneer de rechten als evenwijdig beschouwd kunnen worden, wordt de logaritme van de relatieve activiteit (log A) berekend volgens een van de volgende formules: >PIC FILE= "T0020728"> Werkelijke activiteit = aangenomen activiteit × relatieve activiteit. Blijkt de relatieve activiteit buiten het gebied 0,5 tot 2,0 te liggen, dan moet men de bepaling herhalen met geschikte aanpassingen aan de extractconcentraties of, indien zulks onmogelijk is, aan de standaardoplossingen. Indien de relatieve activiteit in het gebied van de gevraagde waarden niet opgebracht kunnen worden, moet het resultaat als een benadering worden beschouwd en als zodanig op het analysecertificaat worden vermeld. Wanneer de rechten niet als evenwijdig beschouwd kunnen worden, moet men de bepaling herhalen. Wanneer het dan nog steeds niet lukt evenwijdige rechten te verkrijgen, moet de bepaling als niet bevredigend worden beschouwd. 10. HERHAALBAARHEID Het verschil tussen de resultaten van twee bepalingen op hetzelfde monster uitgevoerd door dezelfde analist mag niet groter zijn dan: - 20 % van de hoogste waarde bij monensin natriumgehalten van 10 tot en met 25 mg/kg; - 5 mg/kg in absolute waarde bij gehalten van meer dan 25 en tot en met 50 mg/kg; - 10 % van de hoogste waarde bij gehalten van meer dan 50 mg/kg.