Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31976L0630

Richtlijn 76/630/EEG van de Raad van 20 juli 1976 betreffende de door de Lid-Staten op het gebied van de varkensproduktie te houden enquêtes

PB L 223 van 16.8.1976, p. 4–6 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (EL, ES, PT)

Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/01/1993; opgeheven door 31993L0023

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1976/630/oj

31976L0630

Richtlijn 76/630/EEG van de Raad van 20 juli 1976 betreffende de door de Lid-Staten op het gebied van de varkensproduktie te houden enquêtes

Publicatieblad Nr. L 223 van 16/08/1976 blz. 0004 - 0006
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 16 blz. 0088
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 11 blz. 0019
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 11 blz. 0019


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 20 juli 1976

betreffende de door de Lid-Staten op het gebied van de varkensproduktie te houden enquêtes

( 76/630/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 43 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) ,

Overwegende dat de Commissie voor het vervullen van de taken , haar opgedragen bij het Verdrag , alsmede bij Verordening ( EEG ) nr . 2759/75 van de Raad van 29 oktober 1975 houdende een gemeenschappelijke marktordening in de sector varkensvlees ( 2 ) , gewijzigd bij Verordening ( EEG ) nr . 367/76 ( 3 ) , moet kunnen beschikken over nauwkeurige inlichtingen betreffende de ontwikkeling van de varkensstapel en de varkensvleesproduktie in de Lid-Staten , alsmede over een raming op korte termijn van het aanbod van varkensvlees op de markten ;

Overwegende dat derhalve in alle Lid-Staten op vergelijkbare data , met een vergelijkbare nauwkeurigheid en voor dezelfde categorieën enquêtes betreffende de varkensstapel dienen te worden gehouden ; dat de maandelijkse slachtstatistieken aangevuld dienen te worden en er regelmatig over gelijke perioden ramingen van de varkensvleesproduktie dienen plaats te vinden ;

Overwegende dat het dienstig is de enquêtes in beginsel te beperken tot bedrijven die zich normaliter bezighouden met het fokken of mesten van varkens ; dat het evenwel noodzakelijk is een speciaal onderzoek in te stellen naar het aantal varkens dat niet binnen het waarnemingsgebied van de enquêtes valt , ten einde een overzicht te verkrijgen ;

Overwegende dat de ervaring opgedaan met Richtlijn 68/161/EEG van de Raad van 27 maart 1968 betreffende de door de Lid-Staten op het gebied van de varkensproduktie ( 4 ) te houden enquêtes , laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 73/359/EEG ( 5 ) , heeft aangetoond dat de vergelijkbaarheid van de resultaten kan worden verbeterd , indien de referentiedatum voor de opgave van de omvang van de varkensstapel zo nauwkeurig mogelijk wordt vastgesteld ;

Overwegende dat er , aangezien er geen volledige gemeenschappelijke tellingen meer zullen worden gehouden , passende maatregelen dienen te worden genomen ter verbetering van de opzet van de steekproeven om te voorkomen dat de resultaten hiervan aan waarde inboeten ;

Overwegende dat de structuur van de varkensfokkerij snel wijzigingen ondergaat , waardoor het noodzakelijk is de gegevens van de enquêtes ten minste om de twee jaar te bewerken volgens grootte-klassen van de varkensstapel ;

Overwegende dat er , om na te gaan of de onderzoekmethoden het mogelijk hebben gemaakt de gestadige uitbreiding van de varkensfokkerij te volgen , op gezette tijden verslag over de opgedane ervaring dient te worden uitgebracht ;

Overwegende dat , ter wille van een zo doelmatig mogelijke coordinatie , de Commissie en de Lid-Staten ten aanzien van alle vraagstukken in verband met de toepassing van deze richtlijn elkaar dienen te raadplegen en voortdurend moeten samenwerken bij het verrichten en verwerken van deze enquêtes ;

Overwegende dat het , in het licht van de ervaring die is opgedaan bij vorige enquêtes op het gebied van de varkensproduktie , noodzakelijk is een zekere soepelheid te betrachten bij de statistische indeling van de te registreren technische karakteristieken ;

Overwegende dat er , om de invoering van de voorgenomen voorschriften te vergemakkelijken , een procedure tot stand moet worden gebracht voor een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het Permanent Comité voor de Landbouwstatistiek , dat is ingesteld bij Besluit 72/279/EEG ( 6 ) ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

Artikel 1

De Lid-Staten houden om de vier maanden enquêtes , waarvan telkens één begin december , betreffende de op hun grondgebied bestaande varkensstapel die binnen het in artikel 3 , lid 1 , bedoelde waarnemingsgebied valt .

Artikel 2

Onder varkens worden in de zin van deze richtlijn verstaan : varkens , huisdieren , van onderverdeling 01.03 A van het gemeenschappelijk douanetarief .

Artikel 3

1 . De in artikel 1 bedoelde enquêtes hebben betrekking op alle varkens van landbouwbedrijven of industriële bedrijven . In de zin van deze richtlijn worden als zodanig aangemerkt de bedrijven die ten minste beschikken over :

- een oppervlakte cultuurgrond van 1 hectare , of

- een fokvarken , of

- drie andere varkens .

2 . Deze enquêtes kunnen echter bovendien betrekking hebben op varkens die buiten het in lid 1 bedoelde waarnemingsgebied vallen .

Artikel 4

1 . De in artikel 1 bedoelde enquêtes hebben ten doel , een opgave te verkrijgen van het aantal varkens , ingedeeld in categorieën volgens de procedure van artikel 11 .

2 . De in artikel 1 bedoelde enquêtes voor december , april en augustus hebben betrekking op de aantallen varkens die op één van de eerste drie dagen van die maanden aanwezig zijn .

Voor de in april en augustus te houden enquêtes mag echter de dag waarop de enquêtes plaatsvinden als referentiedag gelden , mits deze binnen de eerste zes dagen van die maanden worden gehouden .

3 . De resultaten van de enquêtes worden door de Lid-Staten aan de Commissie toegezonden binnen een termijn van ten hoogste tien weken na de referentiedag .

Na twee jaar kan deze termijn volgens de procedure van artikel 11 worden bekort .

4 . De Lid-Staten die krachtens artikel 3 , lid 2 , de enquêtes niet beperken tot de in lid 1 van genoemd artikel bedoelde landbouwbedrijven of industriële bedrijven , verstrekken bovendien in de vorm van een schatting de gegevens betreffende deze bedrijven .

5 . De resultaten van de in de maand december gehouden enquête moeten worden verstrekt voor elk van de volgens de procedure van artikel 11 vast te stellen gebieden .

Artikel 5

1 . Ingeval in de nationale bepalingen geen volledige telling wordt voorgeschreven , worden aselecte steekproeven gehouden .

2 . Wat de resultaten van de enquêtes betreft , mag de steekproeffout voor het totale aantal varkens van elke Lid-Staat niet meer dan 3 % bedragen .

3 . De Lid-Staten treffen , zo nodig , passende maatregelen voor het schatten van de waarnemingsfouten .

4 . Ter verbetering van de opzet van de steekproeven treffen de Lid-Staten zoveel mogelijk die maatregelen welke zij geschikt achten om de kwaliteit van de uitkomsten der enquêtes te handhaven .

Artikel 6

1 . De op nationaal vlak verkregen resultaten van de in de maand december gehouden enquêtes dienen ten minste om de twee jaar , voor de eerste maal in 1977 , door de Lid-Staten te worden uitgesplitst naar grootte-klassen van de varkensstapel , welke volgens de procedure van artikel 11 worden vastgesteld .

2 . Een Lid-Staat die echter door middel van een andere , tijdens het referentiejaar gehouden nationale enquête de beschikking krijgt over naar grootteklassen van de varkensstapel uitgesplitste gegevens , mag deze gegevens gebruiken .

Artikel 7

1 . De Lid-Staten stellen maandelijks statistieken van de varkensslachtingen samen .

Voor zover nodig verstrekken zij aanvullende gegevens over iedere maand , die inzonderheid betrekking hebben op het gedeelte van de slachtingen dat niet is opgenomen in de maandelijkse statistieken , bedoeld in de vorige alinea , waardoor deze statistieken vergelijkbaar worden en zodanig kunnen worden aangevuld dat daarin alle slachtingen zijn opgenomen .

2 . De in lid 1 bedoelde statistieken hebben betrekking op het aantal slachtingen en op het gemiddelde gewicht van de geslachte varkens .

De Lid-Staten vermelden in welke vorm de varkens zijn gewogen .

3 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de uitkomsten van de in dit artikel bedoelde statistieken binnen termijnen die volgens de procedure van artikel 11 worden vastgesteld .

Artikel 8

1 . Voor de perioden van 1 december tot en met 30 september , van 1 april tot en met 31 januari en van 1 augustus tot en met 31 mei , ramen de Lid-Staten het aantal te verwachten varkensslachtingen per periode van twee maanden . De perioden kunnen worden gewijzigd overeenkomstig de procedure van artikel 11 .

2 . De resultaten van de in lid 1 bedoelde ramingen worden ter kennis van de Commissie gebracht binnen termijnen die volgens de procedure van artikel 11 worden vastgesteld .

Artikel 9

De Commissie bestudeert in overleg en in voortdurende samenwerking met de Lid-Staten :

a ) de verstrekte resultaten ;

b ) de technische problemen die zich met name voordoen bij de voorbereiding en de uitvoering van de enquêtes en ramingen ;

c ) de betekenis van de uitkomsten van de enquêtes en ramingen .

Artikel 10

De Commissie brengt om de drie jaar , voor de eerste maal in 1978 , aan het Europese Parlement en aan de Raad verslag uit over de ervaringen die zijn opgedaan met de enquêtes en ramingen inzake de varkensproduktie .

Artikel 11

1 . In de gevallen waarin gebruik wordt gemaakt van de in dit artikel omschreven procedure , wordt deze procedure bij het bij Besluit 72/279/EEG ingestelde Permanent Comité voor de Landbouwstatistiek , hierna te noemen het " Comité " , ingeleid door de Voorzitter , hetzij op diens initiatief , hetzij op verzoek van een Vertegenwoordiger van een Lid-Staat .

2 . De Vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van te nemen maatregelen . Het Comité brengt advies uit binnen een termijn die de Voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk . Het spreekt zich uit met een meerderheid van eenenveertig stemmen , waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148 , lid 2 , van het Verdrag . De Voorzitter neemt geen deel aan de stemming .

3 . a ) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité .

b ) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies , doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de vast te stellen maatregelen . De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen .

c ) Indien na verloop van een termijn van drie maanden , te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad , deze geen besluit heeft genomen , worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld .

Artikel 12

Richtlijn 68/161/EEG ( 7 ) , Richtlijn 72/281/EEG ( 8 ) en Richtlijn 73/359/EEG komen te vervallen met ingang van 1 december 1976 .

Artikel 13

De Lid-Staten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking om uiterlijk op 1 december 1976 aan deze richtlijn te voldoen .

Artikel 14

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 20 juli 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

A . P . L . M . M . van der STEE

( 1 ) PB nr . C 159 van 12 . 7 . 1976 , blz . 41 .

( 2 ) PB nr . L 282 van 1 . 11 . 1975 , blz . 1 .

( 3 ) PB nr . L 45 van 21 . 2 . 1976 , blz . 1 .

( 4 ) PB nr . L 76 van 28 . 3 . 1968 , blz . 13 .

( 5 ) PB nr . L 326 van 27 . 11 . 1973 , blz . 19 .

( 6 ) PB nr . L 179 van 7 . 8 . 1972 , blz . 1 .

( 7 ) PB nr . L 76 van 28 . 3 . 1968 , blz . 13 .

( 8 ) PB nr . L 179 van 7 . 8 . 1972 , blz . 5 .

Top