Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31976H0333

76/333/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 16 maart 1976 aan de Regering van het Koninkrijk Denemarken aangaande een ontwerp van wet betreffende het personenvervoer over de weg

PB L 84 van 31.3.1976, pp. 57–59 (DA, DE, EN, FR, IT, NL)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reco/1976/333/oj

31976H0333

76/333/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 16 maart 1976 aan de Regering van het Koninkrijk Denemarken aangaande een ontwerp van wet betreffende het personenvervoer over de weg

Publicatieblad Nr. L 084 van 31/03/1976 blz. 0057 - 0059


++++

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 16 maart 1976

aan de Regering van het Koninkrijk Denemarken aangaande een ontwerp van wet betreffende het personenvervoer over de weg

( 76/333/EEG )

Overeenkomstig artikel 1 van de beschikking van de Raad van 21 maart 1962 houdende vaststelling van een procedure voor het voorafgaand onderzoek en overleg omtrent bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke door de Lid-Staten op het gebied van het vervoer worden overwogen ( 1 ) , gewijzigd bij de beschikking van de Raad van 22 november 1973 ( 2 ) , heeft de Deense Regering de Commissie bij een brief van 27 januari 1976 van haar Permanente Vertegenwoordiging bij de Europese Gemeenschappen de tekst toegezonden van een ontwerp van wet betreffende het personenvervoer over de weg .

De Deense Regering beeft verzocht om toepassing van de spoedprocedure , bedoeld in artikel 2 , lid 4 , van voornoemde beschikking . Zij neeft het ontwerp tevens aan de andere Lid-Staten ter kennis gebracht .

De brief van de Permanente Vertegenwoordiging is op 29 januari 1976 door de Commissie ontvangen . De termijn van 15 dagen , waarbinnen de Commissie zich moet uitspreken , is overeenkomstig artikel 2 , lid 4 , van voornoemde beschikking en in overeenstemming met de Deense Regering verlengd tot 12 maart 1976 .

Overeenkomstig artikel 2 , lid 1 , van voornoemde beschikking doet de Commissie de volgende aanbeveling :

1 . De Commissie gaat ervan uit dat het in de bedoeling van de Deense Regering ligt voorschriften voor te stellen voor de toegang tot de markt van het nationale personenvervoer over de weg , aangezien een desbetreffende regeling voor het vervoer tussen Lid-Staten reeds op het niveau van de Gemeenschap is vastgesteld .

2 . De Commissie constateert voorts dat het betrokken ontwerp van wet tevens maatregelen bevat die de Deense Regering voornemens is te treffen krachtens de richtlijn van de Raad van 12 november 1974 inzake de toegang tot het beroep van ondernemer van nationaal en internationaal personenvervoer over de weg ( 3 ) . Meer bepaald gaat het hierbij om de bepalingen van de artikelen 12 , 13 , 14 , 15 en 16 , van het voorgelegde ontwerp van wet .

De Commissie behoudt zich het recht voor om zich op een later tijdstip uit te spreken over deze bepalingen , die haar krachtens artikel 6 van voornoemde richtlijn moeten worden voorgelegd .

3 . Ten aanzien van de andere bepalingen van het Deense ontwerp van wet , waarover zij krachtens artikel 1 van de beschikking van de Raad van 21 maart 1962 wordt geraadpleegd , achtte de Commissie een informatievergadering met de vertegenwoordigers van de Deense Regering of overleg met de andere Lid-Staten als bedoeld in artikel 2 , lid 3 , van voornoemde beschikking van de Raad , niet noodzakelijk .

4 . Wat vorenbedoelde bepalingen betreft is de Commissie van oordeel dat er een zekere onderlinge afhankelijkheid tussen de nationale en de internationale markt van het personenvervoer over de weg bestaat en meer bepaald dat , gezien de kenmerken van dat vervoer , het bestaan van uiteenlopende juridische regelingen nadelige gevolgen kan hebben die afbreuk kunnen doen aan de goede werking van het gehele nationale en internationale vervoer en die de verwezenlijking van het recht van vestiging en de goede uitoefening van het vervoer op het niveau van de Gemeenschap kunnen belemmeren .

Daarom beveelt de Commissie de Deense Regering aan om de nationale bepalingen die zij voornemens is vast te stellen , en met name die betreffende de definities en de instelling van het betrokken vervoer , zoveel mogelijk aan te passen aan de onderstaande , reeds op het niveau van de Gemeenschap vastgestelde voorschriften :

- Verordening nr . 117/66/EEG van de Raad van 28 juli 1966 betreffende de invoering van gemmeenschappelijke regels voor het internationale vervoer van personen over de weg met autobussen ( 4 ) ;

- Verordening ( EEG ) nr . 516/72 van de Raad van 28 februari 1972 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor pendelvervoer met autobussen ( autocars ) tussen de Lid-Staten ( 5 ) ;

- Verordening ( EEG ) nr . 517/72 van de Raad van 28 februari 1972 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor het geregeld vervoer en de bijzondere vormen van geregeld vervoer met autobussen tussen de Lid-Staten ( 6 ) .

5 . Ten einde het toepassingsgebied van de overwogen maatregelen nauwkeurig af te bakenen beveelt de Commissie de Deense Regering aan om in het eerste artikel van haar ontwerp van wet duidelijk te bepalen dat de in het ontwerp vervatte maatregelen alleen van toepassing zijn op nationaal personenvervoer over de weg , d.w.z . vervoer waarvan het gehele traject op Deens nationaal grondgebied is gelegen .

6 . De Commissie constateert dat volgens artikel 4 een vergunning voor geregeld vervoer slechts kan worden verleend voor vervoer dat is opgenomen in een overeenkomstig hoofdstuk 2 van de wet op het lokale of regionale personenvervoer opgesteld schema . Deze wet bevat evenwel geen enkel nauwkeurig criterium ten aanzien van de voorziening in de vervoerbehoefte . Zij wijst er in dit verband op dat geregeld vervoer bestemd is om in bepaalde behoeften van de samenleving te voorzien en dat de instelling ervan berust op motieven met name inzake de behartiging van het algemeen belang . Voor de instelling van dergelijk vervoer is het bijgevolg nodig dat de overheid bepaalde verplichtingen inzake exploitatie en tarieven oplegt .

De Commissie beveelt de Deense Regering derhalve aan , in haar ontwerp van wet te bepalen met welke middelen en volgens welke procedures de overheidsinstanties die belast zijn met het verlenen van goedkeuring voor de instelling , de handhaving , de wijziging of de opheffing van geregeld vervoer , zich een oordeel moeten vormen over :

- de vervoerbehoefte waarin het geregeld vervoer zal moeten voorzien , ten einde met name de capaciteit en de wijze van uitoefening van het vervoer aan die behoefte aan te passen ;

- de marktsituatie , ten einde met name een optimaal gebruik van de transportmiddelen te waarborgen en geen afbreuk te doen aan de goede werking van het reeds bestaande vervoer .

7 . Volgens artikel 7 kunnen de DSB en de particuliere spoorwegen die in het betrokken gebied werkzaam zijn , met het oog op een coordinatie van het rail - en wergvervoer , op bepaalde voorwaarden een wijziging van de door de vergunningverlenende overheidsinstantie vastgestelde voorwaarden voorstellen , welk voorstel zij bij de Raad voor het personenvervoer moeten indienen .

De Commissie is van oordeel dat deze bepaling niet tot gevolg mag hebben dat een situatie ontstant waarin de DSB en de particuliere spoorwegen meer rechten hebben dan de overige op de markt aanwezige vervoerondernemingen , aangezien dit in strijd zou zijn met het fundamentele beginsel van de gelijke behandeling van alle vervoerondernemingen . Bijgevolg beveelt zij de Deense Regering aan ervoor te zorgen dat artikel 7 zo komt te luiden dat er geen twijfel bestaat over de naleving van dit beginsel .

8 . Artikel 9 bevat een definitie van " toeristisch vervoer " en van vervoer " op verzoek " . Deze vormen van vervoer verschillen , naar de opvatting van de Commissie , hierin van geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer dat zij niet worden uitgeoefend met een frequentie en op een traject welke van tevoren zijn vastgesteld . Zij vallen bijgevolg onder het begrip ongeregeld vervoer , dat op het niveau van de Gemeenschap in artikel 3 van Verordening nr . 117/66/EEG is gedefinieerd . De Commissie beveelt de Deense Regering derhalve aan , de definitie van het betrokken vervoer zoals die in genoemd artikel van de verordening van de Gemeenschap is opgenomen over te nemen .

9 . Artikel 11 heeft betrekking op ander vervoer dan dat bedoeld in artikel 2 ( geregeld vervoer en bijzondere vormen van geregeld vervoer ) en artikel 9 ( toeristisch vervoer en vervoer op verzoek ) en schrijft voor dit vervoer een behoefte-onderzoek voor .

De Commissie concludeert dat het hier gaat om vervoer dat in communautair verhand " pendelvervoer " wordt genoemd en waarvan de definitie , voor internationaal vervoer , is opgenomen in artikel 2 van Verordening nr . 117/66/EEG . Bij dit vervoer onderscheidt men twee vormen , waarvoor de voorwaarden inzake vergunningsverlening verschillen ( zie artikelen 5 en 6 van Verordening ( EEG ) nr . 516/72 ) : de ene omvat behalve de vervoerprestatie ook het logies en de maaltijden , de andere is beperkt tot de vervoerprestatie . Onder verwijzing naar het gestelde onder punkt 1 beveelt de Commissie de Deense Regering aan artikel 11 van haar ontwerp van wet in die zin te wijzigen .

10 . De Commissie constateert tenslotte dat de minister van Openbare Werken belast wordt met het vaststellen van de bijzondere voorwaarden waaraan voertuigen en chauffeurs moeten voldoen . Zij gaat ervan uit dat de in dit kader te geven voorschriften betrekking kunnen hebben op de technische kenmerken van de voertuigen en bepaalde sociale aspecten . Zij brengt in herinnering dat de Commissie op dit gebied aan de Raad heeft overhandigd :

- op 17 augustus 1972 , een voorstel voor een richtlijn inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen in de Lid-Staten betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens ( 7 ) , en

- op 30 juli 1970 , een voorstel voor een richtlijn betreffende het minimumniveau van de opleiding van bestuurders in het wegvervoer ( 8 ) .

De Commissie beveelt de Deense Regering aan ervoor te zorgen dat de eventueel op dit gebied uit te vaardigen voorschriften in dezelfde richting gaan als die voorstellen .

11 . De Commissie stelt de andere Lid-Staten in kennis van deze aanbeveling .

Gedaan te Brussel , 16 maart 1976 .

Voor de Commissie

De Vice-Voorzitter

Carlo SCARASCIA MUGNOZZA

( 1 ) PB nr . 23 van 3 . 4 . 1962 , blz . 720/62 .

( 2 ) PB nr . L 347 van 17 . 12 . 1973 , blz . 48 .

( 3 ) PB nr . L 308 van 19 . 11 . 1974 , blz . 23 .

( 4 ) PB nr . 147 van 9 . 8 . 1966 , blz . 2688/66 .

( 5 ) PB nr . L 67 van 20 . 3 . 1972 , blz . 13 .

( 6 ) PB nr . L 67 van 20 . 3 . 1972 , blz . 19 .

( 7 ) PB nr . C 119 van 16 november 1972 , blz . 2 , en wijzigingen krachtens artikel 149 van het Verdrag - doc . COM(74 ) 809 def . van 10 juni 1974 .

( 8 ) PB nr . C 4 van 18 januari 1971 , blz . 12 , en wijzigingen krachtens artikel 149 van het Verdrag - Doc . COM(75 ) 622 def . van 21 november 1975 .

Top