EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31972L0159

Richtlijn 72/159/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de modernisering van landbouwbedrijven

PB L 96 van 23.4.1972, p. 1–8 (DE, FR, IT, NL)
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Deel 1972(II) blz. 324 - 331

Andere speciale editie(s) (DA, EL, ES, PT)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 01/01/1986

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/1972/159/oj

31972L0159

Richtlijn 72/159/EEG van de Raad van 17 april 1972 betreffende de modernisering van landbouwbedrijven

Publicatieblad Nr. L 096 van 23/04/1972 blz. 0001 - 0008
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0312
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1972(II) blz. 0324
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 03 Deel 7 blz. 0172
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0177
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 5 blz. 0177


++++

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 17 april 1972

betreffende de modernisering van landbouwbedrijven

( 72/159/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op de artikelen 42 en 43 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ,

Overwegende dat de in artikel 39 , lid 1 , sub a ) en b ) , van het Verdrag omschreven doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet kunnen worden bereikt zonder hervorming van de landbouwstructuur ;

Overwegende dat deze structuurhervorming een fundamenteel onderdeel van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vormt ; dat zij derhalve op een gemeenschappelijke conceptie en gemeenschappelijke criteria dient te berusten ;

Overwegende dat de diversiteit in de oorzaken , de aard en de ernst van de landbouwstructuurproblemen regionaal gedifferentieerde oplossingen kan vereisen , die na verloop van tijd kunnen worden aangepast ; dat een bijdrage moet worden geleverd tot de algemene economische en sociale ontwikkeling van elk betrokken gebied ; dat het beste effect kan worden bereikt wanneer de Lid-Staten op basis van communautaire concepties en criteria met eigen wettelijke en bestuursrechtelijke voorzieningen uitvoering geven aan de gemeenschappelijke actie en zij bovendien onder de door de Gemeenschap vastgestelde voorwaarden zelf bepalen in hoeverre deze actie in bepaalde gebieden moet worden geïntensiveerd of geconcentreerd ;

Overwegende dat de landbouwstructuur in de Gemeenschap wordt gekenmerkt door een groot aantal landbouwbedrijven , waar de structurele voorwaarden voor het verzekeren van een redelijk inkomen en van een levensstandaard die vergelijkbaar is met die van de andere beroepsgroepen niet aanwezig zijn ; dat bovendien het verschil in het inkomen tussen de bedrijven die zich op grond van de structurele situatie kunnen aanpassen aan de economische ontwikkeling en de andere bedrijven voortdurend groter wordt ;

Overwegende dat in de toekomst alleen die bedrijven zich kunnen aanpassen aan de economische ontwikkeling , waarvan het bedrijfshoofd een adequate beroepskwalificatie heeft , waarvan de rentabiliteit wordt nagegaan aan de hand van een boekhouding en die door toepassing van rationele produktiemethoden in staat zijn een redelijk inkomen te verzekeren en bevredigende arbeidsvoorwaarden voor de arbeidskrachten te waarborgen ; dat het derhalve gewenst is dat door de hervorming van de agrarische produktiestructuur de oprichting en ontwikkeling van dergelijke bedrijven wordt gestimuleerd ;

Overwegende dat in de meeste gevallen de ontwikkeling van dergelijke bedrijven op korte termijn niet mogelijk is ; dat voorts deze ontwikkeling in een rationeler en evenwichtiger tempo zal verlopen in het kader van een ontwikkelingsplan dat zich uitstrekt over verscheidene jaren en waarin de middelen zijn vermeld die van de uitgangssituatie van het bedrijf af tot aan de voltooiing van het plan moeten worden aangewend ;

Overwegende dat , om de ontwikkeling van de bedrijven in een bepaalde richting te sturen , het gewenst is het doel vast te leggen dat met het ontwikkelingsplan moet worden bereikt voor wat de rentabiliteit van het bedrijf en de arbeidsduur van de aldaar tewerkgestelde arbeidskrachten betreft ;

Overwegende dat , indien voor de ontwikkeling van het bedrijf is voorzien in vergroting van de oppervlakte cultuurgrond , het niet nodig is dat reeds bij het begin van de uitvoering van het ontwikkelingsplan het bedrijf de gronden exploiteert waarmede het zal worden vergroot , doch dat het vast moet staan dat het bedrijf in de loop van de ontwikkelingsperiode over de desbetreffende gronden zal kunnen beschikken ;

Overwegende dat , om de zekerheid te hebben dat de financiële overheidsmiddelen voor de ontwikkeling van de bedrijven daadwerkelijk worden aangewend ten behoeve van bedrijven die aan de vereiste voorwaarden voldoen , het gewenst is dat de ontwikkelingsplannen ter goedkeuring aan de bevoegde instanties worden voorgelegd ;

Overwegende dat de landbouwers bij hun pogingen om het doel van het ontwikkelingsplan te bereiken kunnen worden aangemoedigd door hun de onder de voorwaarden van de richtlijn van de Raad van 17 april 1972 ( 1 ) vrijgekomen grond prioritair ter beschikking te stellen en door hun investeringssteun te verlenen ;

Overwegende dat de investeringssteun in beginsel in de vorm van rentesubsidies moet worden toegekend ten einde de economische en financiële verantwoordelijkheid van het bedrijfshoofd te laten voortbestaan ; dat het hiertoe ook gewenst is dat hij een deel van de interesten zelf betaalt ; dat het gewenst is te bepalen dat deze steun ook in de vorm van kapitaalsubsidies of uitgestelde aflossingen kan worden verleend ;

Overwegende dat , wegens de omvang van de investeringen die vereist zijn ter verzekering van de rentabiliteit van op rundvee - en schapenteelt gerichte bedrijven , de toekenning van de steun voor de aankoop van vee aan bepaalde voorwaarden moet worden onderworpen ;

Overwegende dat het , om rekening te houden met de produktiedoelstellingen van de Gemeenschap , gewenst is , de aanmoedigingssteun in de sector varkensvlees slechts onder bepaalde specifieke voorwaarden te verlenen , de toekenning van de aanmoedigingssteun in de sector eieren en pluimvee van een later besluit afhankelijk te stellen en de oriëntatie van de bedrijven op de produktie van rund - en schapevlees in de hand te werken ;

Overwegende dat de boekhouding een onmisbaar instrument is voor de juiste beoordeling van de economische en financiële toestand van het bedrijf en met name van bedrijven die tot modernisering overgaan ; dat een financiële stimulans het bijhouden van de boekhouding kan bevorderen ;

Overwegende dat het ter wille van een rationele produktie en een verbetering van de levensstandaard eveneens gewenst is , de oprichting aan te moedigen van samenwerkingsverbanden voor bedrijfsverzorging , voor een rationeler gemeenschappelijk gebruik van landbouwwerktuigen of voor gezamenlijke exploitatie ;

Overwegende dat met het oog het bereiken van het doel van deze richtlijn zoveel mogelijk gebruik moet worden gemaakt van de mogelijkheden tot bedrijfsontwikkeling in het kader van ruilverkaveling of irrigatie ; dat het bijgevolg gewenst is in het kader van deze werkzaamheden een bijzondere regeling voor aanvullende steun in te stellen of het bestaande stelsel aan te passen ;

Overwegende dat de modernisering van de bedrijven zich slechts in de gewenste omvang zal voltrekken indien de financiële steun van de Lid-Staten aan de bedrijven te dien einde wordt gebundeld ; dat het voorts niet gewenst is bedrijven waarvan de rentabiliteit op lange termijn niet is verzekerd te betrekken in een vaak lang en kostbaar groeiproces ; dat het echter gewenst is de Lid-Staten toe te staan de positie van bedrijfshoofden die om verschillende redenen niet in aanmerking komen voor de maatregelen van de hervorming van de landbouw te vergemakkelijken door overgangssteun voor investeringen ;

Overwegende dat de Lid-Staten bijzondere steunmaatregelen moeten kunnen nemen voor bepaalde gebieden waar handhaving van de bevolking op een minimumniveau niet is gewaarborgd en waar met het oog op de landschapsverzorging een zekere landbouwactiviteit onontbeerlijk is ;

Overwegende dat het geheel van beoogde maatregelen van communautair belang is en gericht op het bereiken van de in artikel 39 , lid 1 , sub a ) , van het Verdrag genoemde doeleinden , met inbegrip van de structuurwijzigingen die nodig zijn voor de goede werking van de gemeenschappelijke markt ; dat deze maatregelen derhalve een gemeenschappelijke actie vormen in de zin van artikel 6 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ( 2 ) ;

Overwegende dat de Gemeenschap , aangezien zij bijdraagt in de financiering van deze gemeenschappelijke actie , in de gelegenheid moet zijn , zich ervan te vergewissen dat de door de Lid-Staten ter uitvoering van de gemeenschappelijke actie getroffen maatregelen bijdragen tot het bereiken van het doel van de actie ; dat te dien einde dient te worden voorzien in een procedure waarbij een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand wordt gebracht in het kader van het Permanent Comité voor de landbouwstructuur , ingesteld bij artikel 1 van de beschikking van de Raad van 4 december 1962 betreffende de coordinatie van het structuurbeleid in de landbouw ( 3 ) , welke procedure , ten aanzien van de financiële aspecten , de raadpleging van het Comité van het E.O.G.F.L . , bedoeld in de artikelen 11 tot en met 15 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 , omvat ;

Overwegende dat het gewenst is dat , op basis van een door de Commissie ingediend verslag , het Europese Parlement en de Raad jaarlijks de resultaten van de getroffen communautaire en nationale maatregelen kunnen nagaan ten einde te kunnen beoordelen of het noodzakelijk is de ingestelde regeling aan te vullen of aan te passen ,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD :

TITEL I

Regeling ter aanmoediging van landbouwbedrijven met ontwikkelingsmogelijkheden

Artikel 1

1 . Ten einde de structurele voorwaarden te scheppen voor een merkbare verbetering van het inkomen en van de arbeids - en produktieomstandigheden in de landbouw , voeren de Lid-Staten een selectieve regeling in ter aanmoediging van landbouwbedrijven met ontwikkelingsmogelijkheden , welke erop gericht is hun activiteiten en hun ontwikkeling onder rationele voorwaarden te bevorderen .

2 . De Lid-Staten kunnen in het kader van de algemene bepalingen welke de Raad volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag zal vaststellen

- het bedrag van de financiële stimulansen , bedoeld in de artikelen 8 , lid 2 , eerste alinea , 10 , 11 en 12 , binnen de aldaar aangegeven grenzen , alsmede in artikel 13 , differentiëren naar gelang van het gebied ,

- in bepaalde gebieden alle in de artikelen 8 , 10 , 11 , 12 en 13 bedoelde maatregelen , of sommige daarvan , niet toepassen .

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn is een landbouwbedrijf met ontwikkelingsmogelijkheden , een bedrijf

1 . waarvan het bedrijfshoofd :

a ) landbouw als hoofdberoep uitoefent ,

b ) beschikt over voldoende vakbekwaamheid ,

c ) zich ertoe verplicht , vanaf het begin van het ontwikkelingsplan een boekhouding bij te houden in de zin van artikel 11 ,

d ) een ontwikkelingsplan voor het bedrijf opstelt , dat beantwoordt aan de voorwaarden van artikel 4 ;

2 . waarvan het arbeidsinkomen lager is dan het in artikel 4 , lid 1 , vastgestelde moderniseringsdoel of waarvan de structuur van dien aard is dat zij de handhaving van het inkomen op een vergelijkbaar niveau in gevaar brengt ; in het laatste geval wordt de in artikel 8 , lid 1 , sub b ) , genoemde rentesubsidie beperkt tot 80 % van de lening , bedoeld in lid 2 van dat artikel .

Artikel 3

1 . De Lid-Staten definiëren het begrip bedrijfshoofd met hoofdberoep landbouw in de zin van deze richtlijn , waarbij zij voor natuurlijke personen ten minste als voorwaarde stellen dat het aandeel van het inkomen uit het landbouwbedrijf 50 % of meer van het totale inkomen van het bedrijfshoofd bedraagt en dat de arbeidsduur voor werkzaamheden buiten het bedrijf minder dan de helft van de totale arbeidsduur van het bedrijfshoofd uitmaakt .

Met name rekening houdend met de in de vorige alinea vermelde criteria , definiëren de Lid-Staten dit begrip wanneer het gaat om

- andere dan natuurlijke personen ,

- een bedrijf waarvan de eigenaar geen bedrijfshoofd is ,

- een in deelpacht gegeven bedrijf .

2 . Voorts stellen de Lid-Staten de criteria vast die in aanmerking moeten worden genomen voor de beoordeling van de vakbekwaamheid van het bedrijfshoofd , gelet op zijn opleidingsniveau voor de landbouw en/of op een minimumduur aan beroepservaring .

Artikel 4

1 . Uit het in artikel 2 , sub d ) , genoemde ontwikkelingsplan moet blijken dat bij voltooiing ervan het te moderniseren bedrijf in staat zal zijn om , in beginsel voor één of twee volwaardige arbeidskrachten , ten minste een arbeidsinkomen te bereiken dat vergelijkbaar is met het arbeidsinkomen dat wordt verkregen in niet-agrarische werkzaamheden in dat gebied .

2 . Onder vergelijkbaar arbeidsinkomen in de zin van lid 1 wordt het gemiddelde brutoloon van niet-agrarische werknemers verstaan . De Lid-Staten kunnen , in voorkomend geval , rekening houden met de verschillen tussen het sociale stelsel voor landbouwers en dat voor werknemers in loondienst buiten de landbouw .

3 . Dat het te moderniseren bedrijf in staat zal zijn het in lid 1 beoogde doel te bereiken , wordt aangetoond aan de hand van een vergelijking van het arbeidsinkomen dat bereikt moet worden bij de voltooiing van het ontwikkelingsplan met

- of wel het in lid 2 gedefinieerde vergelijkbare arbeidsinkomen ,

- of wel dat van een referentiebedrijf waarvan het arbeidsinkomen op het tijdstip van de aanvraag gelijkwaardig is met het in lid 2 gedefinieerde vergelijkbare inkomen .

4 . De Lid-Staten

a ) stellen vast

- het minimumaantal volwaardige arbeidskrachten , zulks met inachtneming van de aard van de produktie en de arbeidsvoorwaarden waartoe zij leidt ;

- de billijke beloning van het in het bedrijf geïnvesteerde kapitaal ;

- het in lid 1 bedoelde moderniseringsdoel , en wel op basis van de looptijd van het ontwikkelingsplan .

b ) kunnen vaststellen , welk percentage van het bij de voltooiing van het ontwikkelingsplan te bereiken arbeidsinkomen ten hoogste mag bestaan uit inkomsten uit niet-agrarische werkzaamheden , mits het arbeidsinkomen van het landbouwbedrijf ten minste overeenkomt met het vergelijkbare arbeidsinkomen voor één volwaardige arbeidskracht . Dit maximumpercentage mag niet meer bedragen dan 20 % .

5 . Bij de voltooiing van het plan moet het in de leden 2 en 3 bedoelde inkomen kunnen worden bereikt zonder dat de jaarlijkse werktijd 2 300 uur overschrijdt .

6 . De verwezenlijking van de doelstellingen van het ontwikkelingsplan kan worden gespreid over ten hoogste zes jaar . De Lid-Staten kunnen echter volgens de procedure van artikel 18 worden gemachtigd om in bepaalde gebieden een langere periode vast te stellen .

Artikel 5

1 . De in de artikelen 2 en 3 bedoelde personen die in aanmerking wensen te komen voor de beoogde aanmoedigingsmaatregelen , dienen hiertoe een verzoek in bij de in artikel 7 bedoelde instanties .

2 . Een verzoek kan uitgaan van een individueel bedrijfshoofd of van een aantal bedrijfshoofden die saménwerken of zich ertoe hebben verbonden samen te werken . De Lid-Staten maken geen enkel verschil tussen deze beide categorieën .

Artikel 6

1 . Het verzoek gaat vergezeld van het in artikel 2 , sub d ) , genoemde ontwikkelingsplan . Dit bevat alle gegevens die nodig zijn om te beoordelen of het bedrijf voldoet aan de in artikel 2 en 4 gestelde voorwaarden en met name :

- een beschrijving van de uitgangssituatie ,

- een beschrijving van de situatie na voltooiing van het plan , opgesteld aan de hand van een kostenraming ,

- een opgave van de maatregelen , en met name de investeringen , die nodig zijn om de beoogde resultaten te bereiken .

2 . Indien het ontwikkelingsplan voorziet in een vergroting van de oppervlakte van het bedrijf , wordt de toekomstige oppervlakte gevormd door :

- de grond die de landbouwer reeds in zijn bezit heeft ,

- de grond ten aanzien waarvan hij beschikt over beloften tot terbeschikkingstelling , die gestaafd zijn door een juridische akte .

Artikel 7

De Lid-Staten

- wijzen de instanties aan die tot taak hebben de aanvragen in behandeling te nemen en de ontwikkelingsplannen goed te keuren ,

- stellen de procedures van onderzoek en goedkeurig vast .

Artikel 8

1 . De regeling ter aanmoediging van bedrijfshoofden wier aanvragen zijn aanvaard en wier ontwikkelingsplannen zijn goedgekeurd , omvat de volgende maatregelen :

a ) het prioritair ter beschikking stellen van gronden die onder de voorwaarden van de richtlijn van de Raad van 17 april 1972 zijn vrijgekomen ;

b ) steun in de vorm van rentesubsidie voor de voor de uitvoering van het ontwikkelingsplan nodige investeringen , echter met uitzondering van de uitgaven voor de aankoop

- van grond ,

- van levende varkens , levend pluimvee en mestkalveren .

Voor de aankoop van levend vee mag alleen de eerste verwerving in aanmerking worden genomen waarin het ontwikkelingsplan voorziet ;

c ) borgstelling voor aangegane leningen en de daarvoor te betalen rente , wanneer het tekort aan zakelijke en persoonlijke zekerheden moet worden aangevuld .

2 . De in lid 1 , sub b ) , genoemde rentesubsidie heeft betrekking op de gehele lening , behalve op het gedeelte boven 40 000 rekeneenheden per volwaardige arbeidskracht . Deze subsidie bedraagt maximaal 5 % en geldt in beginsel voor een duur van 15 jaar , welke door de Lid-Staten evenwel op 20 jaar kan worden gesteld indien het onroerend goed betreft , en op 10 jaar voor andere investeringen . De rente die ten laste blijft van de begunstigde mag niet minder bedragen dan 3 % . De Lid-Staten kunnen het equivalent van deze steun geheel of gedeeltelijk verstrekken in de vorm van een kapitaalsubsidie of van uitgestelde aflossingen ; zij kunnen deze twee vormen van steun ook combineren .

De Raad kan echter op voorstel van de Commissie volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , een Lid-Staat voor een bepaalde duur machtiging verlenen om :

- hogere rentesubsidies toe te kennen dan 5 % , indien de situatie op de kapitaalmarkt van de betrokken Lid-Staat dit wettigt ,

- de door de begunstigde te dragen minimumlast in bepaalde streken te verlagen tot 2 % .

Artikel 9

1 . Indien het ontwikkelingsplan voorziet in de aankoop van rundvee of schapen , wordt de in artikel 8 , lid 1 , sub b ) en c ) , bedoelde steun voor de aankoop van deze soorten vee slechts verleend onder voorwaarde dat na voltooiing van het ontwikkelingsplan het aandeel van de verkopen uit rundvee - of schapenteelt groter is dan 60 % van de totale verkopen van het bedrijf .

2 . Indien het ontwikkelingsplan voorziet in een investering in de varkenssector , wordt de in artikel 8 , lid 1 , sub b ) en c ) , bedoelde steun voor deze investering slechts verleend onder voorwaarde dat de investering niet minder dan 10 000 rekeneenheden en niet meer dan 40 000 rekeneenheden bedraagt en dat na voltooiing van het plan ten minste het equivalent van 35 % van de door de varkens verbruikte hoeveelheid veevoeder op het bedrijf kan worden voortgebracht .

Indien de produktie door een aantal bedrijven gezamenlijk wordt uitgevoerd , wordt aan deze laatste voorwaarde voldaan , indien 35 % van het veevoeder zou kunnen worden voortgebracht door één of meer van de samenwerkende bedrijven .

3 . In de sector eieren en pluimvee is het verlenen van de in artikel 8 , lid 1 , sub b ) en c ) , bedoelde steun afhankelijk van een beslissing welke later door de Raad , op voorstel van de Commissie en volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , wordt genomen .

Artikel 10

Indien het ontwikkelingsplan een orientatie van het landbouwbedrijf op de rund - of schapevleesproduktie inhoudt , worden de in artikel 8 bedoelde aanmoedigingsmaatregelen aangevuld met de toekenning van een oriëntatiepremie . Deze premie wordt door de Raad op voorstel van de Commissie , volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag voor 15 september 1972 vastgesteld .

TITEL II

Andere maatregelen ten behoeve van de landbouwbedrijven

Artikel 11

1 . De Lid-Staten stellen een regeling in om het voeren van een boekhouding op landbouwbedrijven te stimuleren .

Wanneer in een Lid-Staat meer dan 70 % der landbouwbedrijven die als hoofdberoep worden geëxploiteerd , reeds een boekhouding voeren die beantwoordt aan de in lid 2 gestelde voorwaarden , is de betrokken Lid-Staat niet verplicht , dit stelsel in te voeren .

Deze regeling behelst het verstrekken aan bedrijfshoofden met hoofdberoep landbouw , die daarom verzoeken , van een bedrag van 450 rekeneenheden , verdeeld over ten minste de eerste vier jaren waarin een bedrijfseconomische boekhouding van hun bedrijf wordt bijgehouden .

2 . Deze boekhouding

a ) bevat :

- de opstelling van een jaarlijkse begin - en eindinventaris ;

- de systematische en regelmatige registratie van de verschillende goederen - en geldstromen betreffende het bedrijf in de loop van het boekjaar ;

b ) leidt tot de jaarlijkse opstelling :

- van een beschrijving van de algemene bedrijfskenmerken , met name van de gebruikte produktiefactoren ,

- van een gedetailleerde balans ( activa en passiva ) en een gedetailleerde exploitatierekening ( kosten en opbrengsten ) ,

- van de nodige gegevens ter beoordeling van de doelmatigheid van de bedrijfsvoering in haar geheel , en met name van het arbeidsinkomen per volwaardige arbeidskracht en het inkomen van het bedrijfshoofd , alsmede ter beoordeling van de rentabiliteit van de belangrijkste bedrijfsonderdelen .

3 . Indien het bedrijf door de door de Lid-Staten aangewezen instanties wordt gekozen ter verzameling van boekhoudgegevens ten behoeve van voorlichting en wetenschappelijk onderzoek , met name in het kader van het boekhoudkundig informatienet van de Europese Economische Gemeenschap , verbindt het bedrijfshoofd dat de in lid 1 bedoelde steun ontvangt zich ertoe , de boekhoudgegevens van zijn bedrijf in anonieme vorm ter beschikking te stellen van genoemde instanties .

Artikel 12

De Lid-Staten verstrekken aan erkende samenwerkingsverbanden voor bedrijfsverzorging , voor een rationeler gemeenschappelijk gebruik van landbouwwerktuigen of voor gezamenlijke exploitatie , op hun verzoek een startpremie als bijdrage in de kosten van hun beheer .

Het bedrag van deze premie ligt , afhankelijk van het aantal deelnemers en van de gezamenlijk verrichte activiteit , tussen 2 500 en 7 500 rekeneenheden .

De Lid-Staten bepalen de rechtsvorm van deze groeperingen , alsmede de voorwaarden in zake de samenwerking van hun leden .

Artikel 13

1 . Ten einde de modernisering van bedrijven in de zin van artikel 2 te bevorderen in het kader van irrigatiewerken en ruilverkavelingswerkzaamheden , inclusief aanvullende werken :

- voeren de Lid-Staten een bijzonder stelsel van nationale steunverlening in , dat aanvullende stimulansen inhoudt voor de modernisering van de in de artikelen 2 en 4 bedoelde bedrijven en voor bedrijfsbeëindiging ,

of

- passen de Lid-Staten de steunverlening voor collectieve verbeteringswerken aan , zulks ter bevordering van ruilverkavelingswerkzaamheden en irrigatiewerken die voldoen aan de in lid 2 gestelde voorwaarde .

2 . De Gemeenschap neemt deel in de uitgaven van de Lid-Staten voor ruilverkavelingswerkzaamheden , inclusief aanvullende werken , en voor irrigatiewerken , in voorkomend geval met inbegrip van de in lid 1 , eerste streepje , bedoelde aanvullende stimulansen , op voorwaarde dat na de voltooiing van de ruilverkaveling of de irrigatie ten minste 40 % van de cultuurgrond wordt geëxploiteerd door bedrijven waarvan het ontwikkelingsplan is goedgekeurd , of dat 70 % van die grond wordt geëxploiteerd door bedrijven die beantwoorden aan de in artikel 4 , lid 1 , bedoelde ontwikkelingsdoeleinden .

Artikel 14

1 . Investeringssteun boven het in artikel 8 , lid 2 , bedoelde bedrag aan bedrijven welke aan de in de artikelen 2 en 4 gestelde voorwaarden voldoen is verboden , met uitzondering van investeringssteun :

- voor de bouw van bedrijfsgebouwen ,

- voor de verplaatsing van bedrijfsgebouwen , om redenen van openbaar nut ,

- voor grondverbetering ,

mits deze steun wordt toegekend overeenkomstig het bepaalde in lid 3 van het onderhavige artikel en in de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag .

2 . Wat de investeringen in andere bedrijven betreft , kunnen de Lid-Staten , onverminderd het bepaalde in artikel 92 , lid 2 , van het Verdrag , slechts dan steun toekennen , indien de rente welke ten laste van de begunstigde blijft , of , indien de steun in een andere vorm gegeven wordt , het equivalent van deze rente , ten minste 5 % per jaar bedraagt .

Dit neemt niet weg dat

a ) de Lid-Staten gedurende een periode van vijf jaar , te rekenen vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn , overgangssteun kunnen verlenen aan bedrijfshoofden die het in artikel 4 vastgestelde arbeidsinkomen niet kunnen verwerven en die nog niet in aanmerking komen voor de jaarlijkse uitkeringen , bedoeld in artikel 2 , lid 1 , van de richtlijn van de Raad van 17 april 1972 , ter bevordering van bedrijfsbeëindiging in de landbouw en aanwending van cultuurgrond tot verbetering van de structuur ; deze steun mag niet worden toegekend onder voorwaarden die gunstiger zijn dan die van artikel 8 ;

b ) de Lid-Staten in bepaalde gebieden waar de handhaving van de bevolking op een minimumniveau niet gewaarborgd is en waar met het oog op de landschapsverzorging een minimum aan landbouwactiviteit onontbeerlijk is , een bijzondere steunregeling kunnen invoeren .

Volgens de procedure van artikel 43 , stelt de Raad de criteria vast voor de bepaling van die gebieden en voor het uitvoeren van bovengenoemde regeling .

3 . Bovendien zijn verboden :

a ) steun voor de aankoop van varkens of pluimvee , alsmede voor de aankoop van mestkalveren ,

b ) steun , welke niet voldoet aan de in artikel 9 bedoelde voorwaarden .

TITEL III

Financiële en algemene bepalingen

Artikel 15

Het in deze richtlijn vervatte geheel van maatregelen vormt een gemeenschappelijke actie als bedoeld in artikel 6 , lid 1 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

Artikel 16

1 . De beoogde tijdsduur voor de verwezenlijking van de gemeenschappelijke actie bedraagt tien jaar .

2 . Aan het einde van een tijdvak van vijf jaar na het van kracht worden van deze richtlijn zal de wijze van uitvoering door de Raad op voorstel van de Commissie opnieuw worden bezien .

3 . De totale geraamde kosten van de gemeenschappelijke actie die ten laste komen van het E.O.G.F.L . , bedragen 432 miljoen rekeneenheden voor de eerste vijf jaar .

4 . Het bepaalde in artikel 6 , lid 5 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 is op de onderhavige richtlijn van toepassing .

Artikel 17

1 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van :

- de ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen welke zij ter toepassing van deze richtlijn denken vast te stellen , met inbegrip van die welke betrekking hebben op artikel 14 ,

- de voor het van kracht worden van deze richtlijn vastgestelde bepalingen die de toepassing van deze richtlijn mogelijk maken .

2 . Bij de voorlegging van de ontwerpen van wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen en van de reeds geldende bepalingen als bedoeld in lid 1 , geven de Lid-Staten het verband aan dat op regionaal niveau bestaat tussen de desbetreffende maatregel enerzijds en de economische situatie en de kenmerken van de landbouwstructuur anderzijds .

3 . Bij de overeenkomstig lid 1 , eerste streepje , ter kennis gebrachte ontwerpen onderzoekt de Commissie of , op grond van hun verenigbaarheid met deze richtlijn en met inachtneming van de daarin gestelde doeleinden alsmede van het noodzakelijke verband tussen de maatregelen , de voorwaarden voor financiële deelneming door de Gemeenschap in de in artikel 15 bedoelde actie zijn vervuld . Binnen twee maanden na de kennisgeving brengt de Commissie daarover advies uit , na het Permanent Comité voor de landbouwstructuur te hebben geraadpleegd .

4 . De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de in lid 3 bedoelde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen , onmiddellijk nadat deze zijn vastgesteld .

Artikel 18

1 . Ten aanzien van de overeenkomstig artikel 17 , lid 1 , tweede streepje , en lid 4 , ter kennis gebrachte bepalingen onderzoekt de Commissie of , op grond van hun verenigbaarheid met deze richtlijn en met inachtneming van de daarin gestelde doeleinden alsmede van het noodzakelijke verband tussen de maatregelen , de voorwaarden voor financiële deelneming door de Gemeenschap in de in artikel 15 bedoelde gemeenschappelijke actie zijn vervuld . Binnen twee maanden na de kennisgeving legt de Vertegenwoordiger van de Commissie , na raadpleging van het Comité van het E.O.G.F.L . over de financiële aspecten , aan het Permanent Comité voor de landbouwstructuur een desbetreffende ontwerp-beschikking voor .

2 . Het Comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie der aan de orde gestelde vraagstukken . Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van twaalf stemmen , waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen op de in artikel 148 , lid 2 , van het Verdrag bepaalde wijze . De voorzitter neemt niet deel aan de stemming .

3 . De Commissie stelt de beschikking vast . Indien deze beschikking echter niet in overeenstemming is met het door het Comité uitgebrachte advies , wordt zij onverwijld ter kennis van de Raad gebracht . In dat geval kan de Commissie de toepassing van de beschikking tot ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen .

De Raad kan binnen een maand , volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , een andersluidend besluit nemen .

Artikel 19

1 . De uitgaven van de Lid-Staten in het kader van de in artikel 8 , lid 1 , sub b ) , en lid 2 , eerste alinea , en de artikelen 10 , 11 en 12 , bedoelde acties , komen in aanmerking voor financiering uit het E.O.G.F.L . , afdeling Oriëntatie .

De Raad kan op voorstel van de Commissie , volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , besluiten dat de uitgaven van de Lid-Staten in het kader van de in artikel 8 , lid 2 , tweede alinea , bedoelde acties , voor financiering in aanmerking komen .

2 . Voor financiering uit het E.O.G.F.L . komt in aanmerking het in artikel 13 , lid 2 , bedoelde aandeel van de uitgaven der Lid-Staten , berekend aan de hand van de oppervlakte cultuurgrond welke na voltooiing van de verkavelings - of irrigatiewerkzaamheden wordt geëxploiteerd door bedrijven waarvan het ontwikkelingsplan is goedgekeurd , met uitzondering evenwel van de uitgaven voor :

- ontginning tot cultuurgrond die niet gecompenseerd wordt door herbebossing van een gelijkwaardige oppervlakte .

- elektrificatie ,

- het aanleggen van drinkwaterleidingen .

3 . Het E.O.G.F.L . , afdeling Oriëntatie , vergoedt de Lid-Staten 25 % van de voor financiering in aanmerking komende uitgaven .

De deelneming van de Gemeenschap in de in lid 2 bedoelde voor financiering in aanmerking komende uitgaven kan echter voor ruilverkaveling , inclusief aanvullende werken , niet groter zijn dan 150 rekeneenheden per ha , en voor irrigatiewerken niet groter dan 250 rekeneenheden per ha .

4 . De uitvoeringsbepalingen van lid 3 worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

Artikel 20

1 . De door de Lid-Staten vastgestelde maatregelen kunnen slechts dan in aanmerking komen voor financiële deelneming door de Gemeenschap , indien over de desbetreffende bepalingen overeenkomstig artikel 18 gunstig is beschikt .

2 . De financiële deelneming van de Gemeenschap betreft de financierbare uitgaven die voortvloeien uit de steunmaatregelen toegekend bij een besluit , genomen na de datum van het van kracht worden van deze richtlijn .

Artikel 21

1 . De verzoeken om vergoeding hebben betrekking op de uitgaven die door de Lid-Staten in de loop van een kalenderjaar zijn gedaan ; zij worden bij de Commissie ingediend voor 1 juli van het daaropvolgende jaar .

2 . Tot bijstand van het Fonds wordt besloten overeenkomstig artikel 7 , lid 1 , van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

3 . De Commissie kan voorschotten verstrekken .

4 . De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 13 van Verordening ( EEG ) nr . 729/70 .

Artikel 22

1 . Ieder jaar voor 1 augustus worden de geldende communautaire en nationale maatregelen welke verband houden met deze richtlijn behandeld in een jaarverslag dat de Commissie aan het Europese Parlement en aan de Raad voorlegt en waarvoor de Lid-Staten de Commissie de nodige documentatie verschaffen .

De Raad beoordeelt de resultaten van deze maatregelen met inachtneming van het tempo van de voor het bereiken van de doeleinden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid noodzakelijke structurele ontwikkeling , het effect van de maatregelen op de produktiedoelstellingen van de Gemeenschap , hun effect op de harmonische regionale ontwikkeling binnen de Gemeenschap en hun financiële gevolgen .

De Raad stelt eventueel volgens de procedure van artikel 43 van het Verdrag de nodige voorschriften vast .

2 . Ten einde de produktiedoelstellingen van de Gemeenschap te verwezenlijken , kan de Raad , op voorstel van de Commissie , volgens de stemprocedure van artikel 43 , lid 2 , van het Verdrag , ten aanzien van bepaalde sectoren besluiten tot wijziging of aanvulling van de bepalingen van deze richtlijn , alsmede tot schorsing van de toepassing ervan .

Artikel 23

Deze richtlijn doet geen afbreuk aan de bevoegheid van het Groothertogdom Luxemburg om uiterlijk tot en met 31 december 1975 de bestaande nationale maatregelen op de door deze richtlijn bestreken gebieden voort te zetten , behoudens de toepassing van de artikelen 92 tot en met 94 van het Verdrag .

Artikel 24

De Lid-Staten kunnen aanvullende voorwaarden stellen voor de uitvoering van de in deze richtlijn bedoelde steunmaatregelen .

Artikel 25

De Lid-Staten doen de nodige maatregelen in werking treden om gevolg te geven aan het bepaalde in deze richtlijn binnen een termijn van 1 jaar te rekenen vanaf de kennisgeving .

Artikel 26

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten .

Gedaan te Brussel , 17 april 1972 .

Voor de Raad

De Voorzitter

J . P . BUCHLER

( 1 ) Zie bladzijde 9 van dit Publikatieblad .

( 2 ) PB nr . L 94 van 28 . 4 . 1970 , blz . 13 .

( 3 ) PB nr . 136 van 17 . 12 . 1962 , blz . 2892/62 .

Top