EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02014R0717-20231025

Consolidated text: Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/717/2023-10-25

02014R0717 — NL — 25.10.2023 — 003.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 717/2014 VAN DE COMMISSIE

van 27 juni 2014

inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector

(PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

VERORDENING (EU) 2020/2008 VAN DE COMMISSIE  van 8 december 2020

  L 414

15

9.12.2020

 M2

VERORDENING (EU) 2022/2514 VAN DE COMMISSIE  van 14 december 2022

  L 326

8

21.12.2022

►M3

VERORDENING (EU) 2023/2391 VAN DE COMMISSIE  van 4 oktober 2023

  L 

1

5.10.2023




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 717/2014 VAN DE COMMISSIE

van 27 juni 2014

inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de visserij- en aquacultuursector



▼M3

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.  

Deze verordening is van toepassing op steun die wordt verleend aan ondernemingen die actief zijn in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten, met uitzondering van:

a) 

steun waarvan het bedrag wordt vastgesteld op basis van de prijs of de hoeveelheid van de afgenomen of op de markt gebrachte producten;

b) 

steun verleend voor werkzaamheden die verband houden met de uitvoer naar derde landen of lidstaten, met name steun die direct aan de uitgevoerde hoeveelheden is gerelateerd, en steun voor de oprichting en exploitatie van een distributienet of aan andere lopende uitgaven in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

c) 

steun die afhangt van het gebruik van binnenlandse in plaats van ingevoerde goederen;

d) 

steun voor de aankoop van vissersvaartuigen;

e) 

steun voor de modernisering of de vervanging van hoofd- of hulpmotoren van vissersvaartuigen;

f) 

steun voor concrete acties die de vangstcapaciteit van het vissersvaartuig vergroten of voor uitrusting die de capaciteit van een vissersvaartuig om vis te vinden vergroot;

g) 

steun voor de bouw van nieuwe vissersvaartuigen of de invoer van vissersvaartuigen;

h) 

steun voor de definitieve of tijdelijke stopzetting van de visserijactiviteiten, met uitzondering van steun die voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 20 en 21 van Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 );

i) 

steun voor de experimentele visserij;

j) 

steun voor de overdracht van de eigendom van een bedrijf;

k) 

steun voor het rechtstreeks uitzetten van vis, behalve als instandhoudingsmaatregel waarin uitdrukkelijk bij een rechtshandeling van de Unie is voorzien of wanneer sprake is van het experimenteel uitzetten van vis.

2.  
Wanneer een onderneming actief is in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten en ook actief is in een of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie ( *2 ) vallen, is die verordening van toepassing op steun die voor de laatstgenoemde sector of sectoren of activiteiten wordt verleend, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten geen overeenkomstig die verordening verleende de-minimissteun geniet.
3.  
Als een onderneming actief is in zowel in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten als de primaire productie van landbouwproducten, die onder Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie ( *3 ) valt, is deze verordening van toepassing op steun die voor de eerstgenoemde sector wordt verleend, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van landbouwproducten geen overeenkomstig deze verordening verleende de-minimissteun geniet.
4.  

Voor de toepassing van deze verordening zijn de punten d) tot en met g) van lid 1 niet van toepassing op ondernemingen die zijn gevestigd in de in artikel 349 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden van de Unie met betrekking tot vaartuigen met een lengte over alles van minder dan twaalf meter.

▼B

Artikel 2

Definities

1.  

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

▼M3

a)

„visserij- en aquacultuurproducten” : de producten als omschreven in artikel 5, punten a) en b), van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( *4 );

b)

„primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten” : alle handelingen in verband met de visserij, de kweek of de teelt van aquatische organismen, alsmede activiteiten op het landbouwbedrijf of aan boord die nodig zijn om een dier of plant klaar te maken voor de eerste verkoop, met inbegrip van snijden, fileren of invriezen, en de eerste verkoop aan wederverkopers of verwerkers;

c)

„verwerking en afzet van visserij- en aquacultuurproducten” : alle handelingen, met inbegrip van de hantering, de behandeling en de transformatie, die worden uitgevoerd na het moment van aanlanding (of oogst in geval van aquacultuur) en die resulteren in een bewerkt product, en de distributie ervan;

▼M3

d)

“ondernemingen die gevestigd zijn in de ultraperifere gebieden van de Unie als bedoeld in artikel 349 van het Verdrag” : ondernemingen die hun hoofdregistratie in een ultraperifeer gebied als bedoeld in artikel 349 van het Verdrag hebben en die in dat gebied actief zijn.

▼B

2.  

„Eén onderneming” omvat, voor de toepassing van deze verordening, alle ondernemingen die ten minste een van de volgende banden met elkaar onderhouden:

a) 

één onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van een andere onderneming;

b) 

één onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

c) 

één onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met die onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van die laatstgenoemde onderneming;

d) 

één onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van die laatstgenoemde onderneming.

Ondernemingen die via één of meer andere ondernemingen een van de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), bedoelde betrekkingen hebben, worden als één onderneming beschouwd.

Artikel 3

De-minimissteun

1.  
Steunmaatregelen worden geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en zijn derhalve vrijgesteld van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag, indien zij voldoen aan de voorwaarden die in deze verordening zijn vastgesteld.

▼M3

2.  
Het totale bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat aan één onderneming wordt verleend, mag niet hoger zijn dan 30 000  EUR over een periode van drie belastingjaren.

▼M3

2 bis.  
In afwijking van lid 2 kan een lidstaat beslissen dat het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan één onderneming wordt verleend, niet hoger mag liggen dan 40 000  EUR over een periode van drie belastingjaren, voor zover de lidstaat beschikt over een nationaal centraal register overeenkomstig artikel 6, lid 2.

▼M3

3.  
Het cumulatieve bedrag aan de-minimissteun dat per lidstaat over een periode van drie belastingjaren wordt verleend aan ondernemingen die in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten actief zijn, mag niet hoger zijn dan het in de bijlage vastgestelde nationale maximum.

▼B

4.  
De de-minimissteun wordt geacht te zijn verleend op het tijdstip waarop de onderneming krachtens de toepasselijke nationale wet- en regelgeving een wettelijke aanspraak op de steun verwerft, ongeacht de datum waarop de de-minimissteun aan de onderneming wordt betaald.

▼M3

5.  
De in de leden 2 en 2 bis vastgestelde de-minimisplafonds en het in de bijlage vastgestelde nationale maximum zijn van toepassing ongeacht de vorm van de de-minimissteun of het daarmee nagestreefde doel en ongeacht of de door de lidstaat verleende steun geheel of ten dele uit middelen van Unie-oorsprong wordt gefinancierd. De periode van drie belastingjaren wordt vastgesteld op basis van de belastingjaren zoals de onderneming die in de betrokken lidstaat toepast.
6.  
Voor de toepassing van de in de leden 2 en 2 bis vastgestelde de-minimisplafonds en het in de bijlage vastgestelde nationale maximum wordt steun als een subsidiebedrag uitgedrukt. Alle bedragen die worden gebruikt, zijn brutobedragen, d.w.z. vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wanneer steun in een andere vorm dan een subsidie wordt toegekend, is het steunbedrag het bruto-subsidie-equivalent van de steun.

Steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt gedisconteerd tot de waarde ervan op het tijdstip van de toekenning van de steun. De rentevoet die bij die discontering wordt gehanteerd, is de disconteringsvoet die op het tijdstip van de steunverlening van toepassing is.

7.  
Wanneer de in de leden 2 en 2 bis vastgestelde de-minimisplafonds of het in de bijlage vastgestelde nationale maximum door de toekenning van nieuwe de-minimisssteun zou worden overschreden, mag deze nieuwe steun niet het voordeel van deze verordening genieten.
8.  
In het geval van fusies of overnames wordt alle de-minimissteun die voordien aan elk van de fuserende ondernemingen is verleend, in aanmerking genomen om te bepalen of nieuwe de-minimissteun voor de nieuwe of de overnemende onderneming het toepasselijke de-minimisplafond of het toepasselijke nationale maximum overschrijdt. De-minimissteun die vóór de fusie of overname rechtmatig is verleend, blijft rechtmatig.

▼B

9.  
Indien één onderneming in twee of meer afzonderlijke ondernemingen wordt opgesplitst, wordt de vóór de splitsing verleende de-minimissteun toegerekend aan de onderneming die de steun genoot; dat is in beginsel de onderneming die de activiteiten overneemt waarvoor de de-minimissteun werd gebruikt. Indien deze toerekening niet mogelijk is, wordt de de-minimissteun evenredig toegerekend op basis van de boekwaarde van het aandelenkapitaal van de nieuwe ondernemingen op het daadwerkelijke tijdstip van de splitsing.

Artikel 4

Berekening van het brutosubsidie-equivalent

1.  
Deze verordening is alleen van toepassing op steun waarvan het brutosubsidie-equivalent vooraf precies kan worden berekend zonder dat een risicoanalyse hoeft te worden uitgevoerd (hierna „transparante steun” genoemd).
2.  
Steun vervat in subsidies of rentesubsidies wordt als transparante de-minimissteun beschouwd.
3.  

Steun vervat in leningen wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien:

a) 

tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria volgens het nationale recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste B-, en

▼M3

b) 

voor maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 2, voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50 % van de lening en het een lening betreft van ofwel 150 000  EUR met een looptijd van vijf jaar, ofwel 75 000  EUR met een looptijd van tien jaar, of voor maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 2 bis, voor de lening zekerheden zijn gesteld van ten minste 50 % van de lening en het een lening betreft van ofwel 200 000  EUR met een looptijd van vijf jaar, ofwel 100 000  EUR met een looptijd van tien jaar; indien een lening wordt toegekend voor een bedrag dat lager ligt dan die bedragen of wordt toegekend voor een periode van minder dan respectievelijk vijf of tien jaar, wordt het brutosubsidie-equivalent van die lening berekend als een overeenkomstig deel van de in artikel 3, lid 2 of lid 2 bis, vastgestelde de-minimisplafonds, of

▼B

c) 

het brutosubsidie-equivalent is berekend aan de hand van het referentiepercentage dat van toepassing is op het tijdstip van de steunverlening.

▼M3

4.  
Steun bestaande uit kapitaalinjecties wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het totale door de overheid ingebrachte bedrag het toepasselijke de-minimisplafond niet overschrijdt.
5.  
Steun bestaande uit risicofinancieringsmaatregelen in de vorm van investeringen in aandelenkapitaal of hybride kapitaal wordt alleen als transparante de-minimissteun beschouwd indien het aan één onderneming verstrekte kapitaal het toepasselijke de-minimisplafond niet overschrijdt.

▼B

6.  

Steun vervat in garanties wordt als transparante de-minimissteun behandeld indien:

a) 

tegen de begunstigde geen collectieve insolventieprocedure loopt en hij niet voldoet aan de criteria volgens het nationale recht om, op verzoek van zijn schuldeisers, aan een collectieve insolventieprocedure te worden onderworpen. In geval van grote ondernemingen verkeert de begunstigde in een situatie die vergelijkbaar is met een kredietrating van ten minste B-, en

▼M3

b) 

voor maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 2, de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt en ofwel het garantiebedrag niet groter is dan 225 000  EUR en de garantie een looptijd van vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag niet groter is dan 112 500  EUR en de garantie een looptijd van tien jaar heeft, of, voor maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 2 bis, de garantie niet meer dan 80 % van de onderliggende lening bedraagt en het garantiebedrag niet groter is dan 300 000  EUR en de garantie een looptijd van vijf jaar heeft, ofwel het garantiebedrag niet groter is dan 150 000  EUR en de garantie een looptijd van tien jaar heeft; indien het garantiebedrag lager ligt dan die bedragen of de garantie wordt toegekend voor een periode van minder dan respectievelijk vijf of tien jaar, wordt het brutosubsidie-equivalent van die garantie berekend als een overeenkomstig deel van de in artikel 3, lid 2 of 2 bis, vastgestelde de-minimisplafonds, of

▼B

c) 

het brutosubsidie-equivalent wordt berekend op basis van de safe-harbour-premies die in een mededeling van de Commissie zijn vastgesteld, of

d) 

voordat zij ten uitvoer wordt gelegd,

i) 

de methode voor het berekenen van het brutosubsidie-equivalent van de garantie bij de Commissie is aangemeld op grond van een andere op dat tijdstip toepasselijke verordening van de Commissie op het gebied van staatssteun, en door de Commissie is goedgekeurd als in overeenstemming met de garantiemededeling of een mededeling ter vervanging daarvan, en

ii) 

die methode uitdrukkelijk is toegespitst op het soort garanties en het soort onderliggende transacties die in het kader van de toepassing van deze verordening in het geding zijn.

7.  
Steun vervat in andere instrumenten wordt als transparante de-minimissteun beschouwd indien het instrument voorziet in een maximum dat garandeert dat het betrokken plafond niet wordt overschreden.

Artikel 5

Cumulering

▼M3

1.  
Wanneer een onderneming actief is in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten en actief is in een of meer van de sectoren of andere activiteiten verricht die onder Verordening (EU) nr. 1407/2013 vallen, mag de-minimissteun die overeenkomstig deze verordening voor activiteiten in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten wordt verleend, met de-minimissteun voor de laatstgenoemde sector of sectoren of activiteiten worden gecumuleerd tot het desbetreffende in artikel 3, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1407/2013 vastgestelde plafond, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten geen overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1407/2013 verleende steun geniet.
2.  
Wanneer een onderneming zowel in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten als in de primaire productie van landbouwproducten actief is, mag de-minimissteun die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1408/2013 wordt verleend, met de-minimissteun die overeenkomstig de onderhavige verordening in primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten wordt verleend, worden gecumuleerd tot het in deze verordening vastgestelde plafond, mits de betrokken lidstaat, met passende middelen zoals een scheiding van activiteiten of een uitsplitsing van de kosten, ervoor zorgt dat de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten geen overeenkomstig de onderhavige verordening verleende steun geniet.

▼B

3.  
De-minimissteun mag niet worden gecumuleerd met staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten of met staatssteun voor dezelfde risicofinancieringsmaatregel indien deze cumulering leidt tot het overschrijden van de hoogste toepasselijke steunintensiteit die of het hoogste toepasselijke steunbedrag dat voor de specifieke omstandigheden van elke zaak door een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie is vastgesteld. De-minimissteun die niet wordt verleend voor of kan worden toegewezen aan specifieke in aanmerking komende kosten, mag worden gecumuleerd met andere staatssteun die krachtens een groepsvrijstellingsverordening of een besluit van de Commissie wordt verleend.

Artikel 6

Monitoring

▼M3

1.  
Wanneer een lidstaat voornemens is overeenkomstig deze verordening de-minimissteun aan een onderneming te verlenen, stelt hij die onderneming schriftelijk of elektronisch in kennis van het voorgenomen steunbedrag, uitgedrukt als brutosubsidie-equivalent, en van het feit dat het om de-minimissteun gaat, waarbij hij uitdrukkelijk naar deze verordening verwijst en de titel en de vindplaats ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie vermeldt. Wanneer overeenkomstig deze verordening in het kader van een regeling de-minimissteun wordt verleend aan verschillende ondernemingen en in het kader van die regeling aan die ondernemingen uiteenlopende bedragen aan individuele steun worden verleend, kan de betrokken lidstaat ervoor kiezen deze verplichting te vervullen door de ondernemingen een vast bedrag mee te delen dat met het in het kader van die regeling maximaal te verlenen steunbedrag overeenstemt. Het vaste bedrag wordt gebruikt om te bepalen of het toepasselijke de-minimisplafond wordt bereikt en het in de bijlage vastgestelde nationale maximum niet wordt overschreden. Voordat de lidstaat de steun verleent, verlangt hij van de betrokken onderneming een schriftelijke of elektronische verklaring over alle andere onder deze verordening of andere de-minimisverordeningen vallende de-minimissteun die deze onderneming gedurende de twee voorgaande belastingjaren en het lopende belastingjaar heeft ontvangen.

▼B

2.  
Wanneer een lidstaat een centraal register voor de-minimissteun heeft opgezet dat alle gegevens bevat over alle de-minimissteun die door enige autoriteit in die lidstaat is verstrekt, is lid 1 niet meer van toepassing vanaf het tijdstip waarop het register een periode van drie belastingjaren bestrijkt.

▼M3

Elke lidstaat die overeenkomstig artikel 3, lid 2 bis, steun verleent, beschikt over een centraal register voor de-minimissteun dat volledige informatie bevat over alle de-minimissteun die door enige autoriteit in die lidstaat is verstrekt. Lid 1 is niet langer van toepassing zodra het register een periode van drie belastingjaren bestrijkt.

▼M3

3.  
Een lidstaat verleent pas nieuwe de-minimissteun overeenkomstig deze verordening nadat hij zich ervan heeft vergewist dat dit het totale bedrag aan de-minimissteun dat aan de betrokken onderneming is verleend, niet zodanig doet toenemen dat de in artikel 3, leden 2 en 2 bis, toepasselijke vastgestelde de-minimisplafonds en het in de bijlage vastgestelde nationale maximum worden overschreden, en dat bovendien aan alle in deze verordening vastgestelde voorwaarden is voldaan.

▼B

4.  
De lidstaten leggen dossiers aan die alle informatie bevatten met betrekking tot de toepassing van deze verordening. Deze dossiers bevatten alle informatie die nodig is om te kunnen nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan. De dossiers betreffende individuele de-minimissteun worden gedurende tien belastingjaren vanaf het tijdstip van de steunverlening bewaard. Voor de-minimissteunregelingen worden de dossiers bewaard gedurende tien belastingjaren te rekenen vanaf het tijdstip van de laatste individuele steunverlening op grond van die regeling.
5.  
De betrokken lidstaat verstrekt de Commissie op haar schriftelijk verzoek binnen 20 werkdagen, of binnen de langere termijn die in het verzoek is vastgesteld, alle informatie die de Commissie nodig acht om te kunnen nagaan of aan de voorwaarden van deze verordening is voldaan, en met name het totale bedrag aan de-minimissteun in de zin van deze verordening of andere de-minimisverordeningen dat een onderneming heeft ontvangen.

Artikel 7

Overgangsbepalingen

1.  
Deze verordening is van toepassing op vóór haar inwerkingtreding verleende steun indien de steun aan alle in deze verordening vervatte voorwaarden voldoet. Steun die niet aan die voorwaarden voldoet, wordt door de Commissie beoordeeld overeenkomstig de desbetreffende kaderregelingen, richtsnoeren, mededelingen en bekendmakingen.
2.  
Alle individuele de-minimissteun die tussen 1 januari 2005 en 30 juni 2008 werd verleend en aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 1860/2004 voldoet, wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is bijgevolg van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.
3.  
Alle tussen 31 juli 2007 en 30 juni 2014 verleende individuele de-minimissteun die aan de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 875/2007 voldoet, wordt geacht niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag te voldoen en is bijgevolg van de aanmeldingsverplichting van artikel 108, lid 3, van het Verdrag vrijgesteld.
4.  
Na het verstrijken van de geldigheidsduur van deze verordening blijft elke de-minimissteunregeling die aan de voorwaarden van deze verordening voldoet, nog gedurende zes maanden onder deze verordening vallen.

Artikel 8

Inwerkingtreding en toepassingsperiode

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 2014.

▼M3

Zij is van toepassing tot en met 31 december 2029.

▼B

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

▼M3




BIJLAGE

Nationaal maximum bedoeld in artikel 3, lid 3



(EUR)

Lidstaat

Maximale cumulatieve bedragen aan de-minimissteun per lidstaat aan ondernemingen actief in de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten (1)

België

4 496 000

Bulgarije

760 118

Tsjechië

1 208 000

Denemarken

20 688 000

Duitsland

22 208 000

Estland

1 572 000

Ierland

11 969 529

Griekenland

25 343 906

Spanje

66 336 000

Frankrijk

56 551 178

Kroatië

6 372 370

Italië

38 524 000

Cyprus

1 324 372

Letland

1 780 000

Litouwen

3 328 000

Luxemburg

0

Hongarije

846 353

Malta

4 234 963

Nederland

13 633 923

Oostenrijk

613 703

Polen

16 532 000

Portugal

11 786 313

Roemenië

1 443 731

Slovenië

396 000

Slowakije

344 000

Finland

3 149 148

Zweden

7 544 000

Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland

1 206 336

(1)   

De maximale cumulatieve bedragen aan de-minimissteun zijn gebaseerd op een driejaarsgemiddelde van de jaarlijkse omzet van vangst- en aquacultuuractiviteiten in elke lidstaat, dat wordt verkregen door over de periode van vijf jaar van 2014 tot en met 2018 de hoogste en de laagste waarden niet mee te nemen in de berekening. Om te zorgen voor continuïteit in de planning en verdeling van de-minimissteun voor de primaire productie van visserij- en aquacultuurproducten en voor voldoende handelingsruimte voor alle lidstaten, is de Commissie van mening dat geen enkele lidstaat meer dan 60 % van het eerder bij deze verordening vastgestelde maximale cumulatieve bedrag mag verliezen.



( *1 ) Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PB L 247 van 13.7.2021, blz. 1).

( *2 ) Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1).

( *3 ) Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9).

( *4 ) Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1184/2006 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad (PB L 354 van 28.12.2013, blz. 1).

Top