Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02009L0071-20140814

    Consolidated text: Richtlijn 2009/71/ Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/71/2014-08-14

    2009L0071 — NL — 14.08.2014 — 001.001


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    RICHTLIJN 2009/71/EURATOM VAN DE RAAD

    van 25 juni 2009

    tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties

    (PB L 172, 2.7.2009, p.18)

    Gewijzigd bij:

     

     

    Publicatieblad

      No

    page

    date

    ►M1

    Richtlijn 2014/87/Euratom van de Raad van 8 juli 2014

      L 219

    42

    25.7.2014




    ▼B

    RICHTLIJN 2009/71/EURATOM VAN DE RAAD

    van 25 juni 2009

    tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties



    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op de artikelen 31 en 32,

    Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 1 ),

    Gezien het advies van het Europees Parlement ( 2 ),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In artikel 2, onder b), van het Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werkers moeten worden vastgesteld.

    (2)

    In artikel 30 van het Verdrag is bepaald dat voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren binnen de Gemeenschap basisnormen moeten worden vastgesteld.

    (3)

    Bij Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 zijn basisnormen vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren ( 3 ). De bepalingen van die richtlijn zijn aangevuld met meer specifieke wetgeving.

    (4)

    Zoals in de jurisprudentie ( 4 ) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Hof van Justitie” genoemd) wordt erkend, heeft de Gemeenschap met de lidstaten gedeelde bevoegdheden op gebieden die vallen onder het Verdrag inzake nucleaire veiligheid ( 5 ).

    (5)

    Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting.

    (6)

    Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, betekent de bij artikel 2, onder b), van het Verdrag aan de Gemeenschap opgelegde taak om uniforme veiligheidsnormen vast te stellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en van de werkers, niet dat wanneer die normen eenmaal zijn vastgesteld een lidstaat niet in een striktere bescherming mag voorzien.

    (7)

    Bij Beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar ( 6 ) is er een kader vastgesteld voor de kennisgeving en de verstrekking van informatie die door de lidstaten kan worden gebruikt om in geval van noodsituaties met stralingsgevaar de bevolking te beschermen. Bij Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn ( 7 ) zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor informatieverstrekking aan de bevolking bij eventueel stralingsgevaar.

    (8)

    Nationale verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties is het grondbeginsel op basis waarvan op internationaal niveau de regelgeving inzake nucleaire veiligheid is opgesteld, zoals bekrachtigd door het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Dit beginsel van nationale verantwoordelijkheid, en dat van de hoofdverantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie die onder het toezicht van de nationale bevoegde regelgevende autoriteit staat, moet worden versterkt en de rol en de onafhankelijkheid van de bevoegde regelgevende autoriteit moeten door deze richtlijn worden versterkt.

    (9)

    Het is aan de lidstaten om in overeenstemming met het betrokken nationale beleid over hun eigen energiemix te beslissen.

    (10)

    Indien krachtens deze richtlijn een passend nationaal kader wordt ontwikkeld, dient rekening te worden gehouden met de nationale omstandigheden.

    (11)

    De lidstaten hebben al maatregelen uitgevoerd voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid in de Gemeenschap.

    (12)

    Hoewel deze richtlijn voornamelijk de nucleaire veiligheid van kerninstallaties betreft, is het tevens van belang te zorgen voor het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslagfaciliteiten en bergingsinstallaties.

    (13)

    De lidstaten dienen, waar passend, na te gaan welke fundamentele veiligheidsbeginselen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie ( 8 ) een kader zouden moeten vormen voor de praktijken die de lidstaten bij de toepassing van deze richtlijn in acht moeten nemen.

    (14)

    Het is nuttig voort te bouwen op het proces waarin de nationale veiligheidsautoriteiten van de lidstaten met kerncentrales op hun grondgebied in het kader van de West-Europese Associatie van Nucleaire Regelgevers (WENRA) hebben samengewerkt en vele gemeenschappelijke referentieniveaus voor de veiligheid van kernreactoren hebben vastgelegd.

    (15)

    Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om in de Europese Unie een groep op hoog niveau op te richten, zoals vervat in zijn conclusies van 8 mei 2007 over nucleaire veiligheid en het veilige beheer van afgewerkte splijtstof en radioactieve afvalstoffen, is bij Beschikking 2007/530/Euratom van de Commissie van 17 juli 2007 tot instelling van de Europese groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer ( 9 ) de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) opgericht, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van nucleaire veiligheid.

    (16)

    Het is nuttig om een uniforme rapportagestructuur vast te stellen voor verslagen van de lidstaten over de toepassing van deze richtlijn aan de Commissie. Gelet op de ruime ervaring van de leden van de ENSREG, zou deze groep ter zake een waardevolle bijdrage kunnen leveren en de raadpleging van en samenwerking met de nationale regelgevende autoriteiten kunnen faciliteren.

    (17)

    Op 15 oktober 2008 heeft de ENSREG tijdens haar vijfde vergadering tien beginselen aangenomen die moeten worden gevolgd bij de opstelling van een nucleaire veiligheidsrichtlijn, zoals vervat in de notulen van de groep van 20 november 2008.

    (18)

    Vorderingen in de nucleaire technologie, lering uit de met de bedrijfsvoering opgedane ervaring en regelgevingskaders zouden de veiligheid verder kunnen verbeteren. Overeenkomstig de verbintenis om de veiligheid te handhaven en te verbeteren moeten de lidstaten met deze factoren rekening houden wanneer zij hun kernenergieprogramma uitbreiden of voor het eerst besluiten nucleaire energie te gebruiken.

    (19)

    De totstandbrenging van een solide veiligheidscultuur binnen een kerninstallatie is een van de fundamentele beginselen op het gebied van veiligheidsbeheer om de veilige werking te verwezenlijken.

    (20)

    De handhaving en verdere ontwikkeling van deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid moeten, onder meer, zijn gebaseerd op een proces van lessen trekken uit de tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring met gebruikmaking van de ontwikkelingen in methodologie en wetenschap, waar van toepassing.

    (21)

    In het verleden zijn in de lidstaten, in nauwe samenwerking met internationale toetsing door vakgenoten onder auspiciën van de IAEA, zelfevaluaties verricht in de vorm van missies van het International Regulatory Review Team of de Integrated Regulatory Review Service. Deze zelfevaluaties en missies op verzoek van de lidstaten, werden verricht op vrijwillige basis in een geest van openheid en transparantie. De zelfevaluaties en de bijbehorende toetsing door vakgenoten van het juridische, regelgevende en organisatorische kader dienen gericht te zijn op de versterking en verscherping van het nationale kader van de lidstaten met erkenning van hun bevoegdheden om op hun eigen grondgebied de veiligheid van kerninstallaties te waarborgen. De zelfevaluaties, gevolgd door internationale toetsing door vakgenoten, zijn geen inspecties of audits, maar vormen een mechanisme voor wederzijds leren, waarin er voor de bevoegde regelgevende autoriteit ruimte is voor verschillende benaderingen inzake organisatie en praktijk en waarin tegelijk aandacht is voor vraagstukken op het gebied van regelingen, techniek en beleid, die meehelpen een sterk nucleaireveiligheidssysteem te waarborgen. De internationale toetsing door vakgenoten moet worden beschouwd als een kans om in een open en constructieve geest beroepservaring uit te wisselen en lessen en goede praktijken te delen op basis van advies van vakgenoten, en niet door controles of het vellen van oordelen. In het besef dat flexibiliteit en geschiktheid voor de verschillende bestaande systemen in de lidstaten van belang zijn, moet een lidstaat zelf kunnen bepalen welke segmenten van zijn systeem worden onderworpen aan de specifieke verlangde toetsing door vakgenoten, met als doel de nucleaire veiligheid continu te verbeteren.

    (22)

    Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” ( 10 ) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

    HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:



    HOOFDSTUK 1

    ▼M1

    DOELSTELLINGEN, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    ▼B

    Artikel 1

    Doelstellingen

    De doelstellingen van deze richtlijn zijn:

    a) een communautair kader instellen om de nucleaire veiligheid en de regelgeving ter zake in stand te houden en de continue verbetering ervan te bevorderen;

    b) ervoor zorgen dat de lidstaten voorzien in passende nationale regelingen voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid om werkers en de bevolking te beschermen tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren.

    Artikel 2

    Toepassingsgebied

    ▼M1

    1.  Deze richtlijn is van toepassing op civiele kerninstallaties die onderworpen zijn aan een vergunningsplicht.

    ▼B

    2.  Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten voor het toepassinggebied van deze richtlijn strengere veiligheidsmaatregelen vaststellen, mits die voldoen aan het Gemeenschapsrecht.

    ▼M1

    3.  Deze richtlijn vormt een aanvulling op de basisnormen bedoeld in artikel 30 van het Verdrag betreffende de nucleaire veiligheid van kerninstallaties en laat de bestaande communautaire wetgeving voor de bescherming van de gezondheid van de werkers en het algemene publiek tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, en met name Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad ( 11 ), onverlet.

    ▼B

    Artikel 3

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

    1.

    „kerninstallatie” :

    ▼M1

    a) een kerncentrale, een verrijkingsinstallatie, een installatie voor de fabricage van kernbrandstof, een opwerkingsfabriek, een onderzoeksreactor, een opslaginstallatie voor bestraalde kernbrandstof, en

    ▼B

    b) opslaginstallaties voor radioactief afval die zich op dezelfde locatie bevinden van en rechtstreeks in verband staan met de onder a) genoemde kerninstallaties;

    2.

    „nucleaire veiligheid” : de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden, de voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die ervoor zorgen dat werkers en de bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren;

    3.

    „bevoegde regelgevende autoriteit” : een autoriteit of stelsel van autoriteiten als bedoeld in artikel 5, door een lidstaat aangewezen op het gebied van regulering van de veiligheid van kerninstallaties;

    4.

    „vergunning” : een onder de bevoegdheid van een lidstaat afgegeven wettig document, op grond waarvan de verantwoordelijkheid wordt toebedeeld voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling van een kerninstallatie;

    5.

    „vergunninghouder” : een rechtspersoon of natuurlijke persoon die de in een vergunning gespecificeerde algemene verantwoordelijkheid voor een kerninstallatie draagt;

    ▼M1

    6.

    „ongeval” : een onbedoelde gebeurtenis waarvan de gevolgen of potentiële gevolgen aanzienlijk zijn uit het oogpunt van stralingsbescherming of nucleaire veiligheid;

    7.

    „incident” : een onbedoelde gebeurtenis waarvan de gevolgen of potentiële gevolgen niet verwaarloosbaar zijn uit het oogpunt van stralingsbescherming of nucleaire veiligheid;

    8.

    „abnormale werking” : een van de normale werking afwijkend operationeel proces dat zich naar verwachting ten minste één keer tijdens de levensduur van een installatie voordoet, maar dat, wat betreft passende voorschriften inzake het ontwerp van de installatie, geen significante schade berokkent aan onderdelen die belangrijk zijn voor de veiligheid of geen omstandigheden creëert die tot een ongeval leiden;

    9.

    „ontwerpbasis” : de reeks voorwaarden en gebeurtenissen waarmee expliciet rekening is gehouden bij het ontwerp, met inbegrip van moderniseringen, van een kerninstallatie, overeenkomstig vastgestelde criteria, op zodanige wijze dat die installatie weerstand kan bieden aan die gebeurtenissen zonder dat de vergunningsgewijs toegestane grenswaarden voor de geplande werking van de veiligheidssystemen worden overschreden;

    10.

    „ontwerpongeval” : ongevalsomstandigheden waartegen een kerninstallatie qua ontwerp gewapend is overeenkomstig de vastgestelde ontwerpcriteria en waarvoor de schade aan de splijtstof, voor zover van toepassing, en de lozing van radioactief materiaal binnen de vergunde grenzen blijven;

    11.

    „ernstige omstandigheden” : omstandigheden die ernstiger zijn dan de omstandigheden waarin zich een ontwerpongeval voordoet; deze omstandigheden kunnen het gevolg zijn van een veelvuldig falen, zoals het volledig verlies van alle schakels van een veiligheidssysteem, of van een uiterst onwaarschijnlijke gebeurtenis.

    ▼B



    HOOFDSTUK 2

    VERPLICHTINGEN



    ▼M1

    AFDELING 1

    Algemene verplichtingen

    ▼B

    Artikel 4

    Kader voor wetgeving, regelgeving en organisatie

    ▼M1

    1.  Er wordt door de lidstaten een passend nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor de veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden („nationale kader”). In het nationale kader wordt met name voorzien in:

    a) de toewijzing van verantwoordelijkheden en de coördinatie tussen de betrokken overheidsinstanties;

    b) nationale nucleaire veiligheidsvoorschriften, die alle stadia van de levenscyclus van kerninstallaties omvatten;

    c) een stelsel van vergunningen en verboden op de bedrijfsvoering van kerninstallaties zonder vergunning;

    d) een stelsel voor regulerend toezicht op de nucleaire veiligheid door de bevoegde regelgevende autoriteit;

    e) doeltreffende en evenredige handhavingsmaatregelen, waaronder, indien nodig, corrigerende maatregelen of de schorsing van de bedrijfsvoering en de wijziging of intrekking van een vergunning.

    De in punt b) bedoelde bepaling van de wijze van vaststelling van nationale nucleaire veiligheidsvoorschriften en het instrument met behulp waarvan zij worden toegepast, valt onder de bevoegdheid van de lidstaten.

    ▼B

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader in stand wordt gehouden en indien nodig verbeterd wordt waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen door veiligheidsanalyses voor reeds in bedrijf zijnde kerninstallaties, de ontwikkeling van de technologie en de resultaten van veiligheidsonderzoek, indien van toepassing en beschikbaar.

    Artikel 5

    De bevoegde regelgevende autoriteit

    1.  Er wordt door de lidstaten een bevoegde regelgevende autoriteit op het gebied van veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden.

    ▼M1

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit daadwerkelijk onafhankelijk is van ongewenste beïnvloeding van besluitvorming op regelgevingsgebied. Met dit doel voor ogen zorgen de lidstaten ervoor dat het nationale kader voorschrijft dat de bevoegde regelgevende autoriteit:

    a) functioneel gescheiden is van andere organen of organisaties die betrokken zijn bij de bevordering of het gebruik van kernenergie, en geen instructies vraagt of aanvaardt van zo'n orgaan of organisatie, bij de uitvoering van haar taken op regelgevingsgebied;

    b) regelgevingsbesluiten neemt die gegrond zijn op gedegen en transparante eisen op het gebied van nucleaire veiligheid;

    c) eigen, afdoende begrotingsmiddelen ontvangt, opdat zij haar regelgevende taken zoals vastgelegd in het nationale kader kan uitvoeren, en verantwoordelijk is voor de uitvoering van de toegewezen begroting;

    d) over een voldoende aantal personeelsleden beschikt met de nodige kwalificaties, ervaring en deskundigheid om aan haar verplichtingen te kunnen voldoen. Zij kan een beroep doen op externe wetenschappelijke en technische middelen en expertise ter ondersteuning van haar regelgevende taken;

    e) procedures vaststelt voor het voorkomen en beslechten van belangenconflicten;

    f) met nucleaire veiligheid verband houdende informatie verstrekt zonder vrijgave door enig ander orgaan of enige andere organisatie, mits daardoor geen andere, in de toepasselijke wetgeving of internationale instrumenten erkende overheersende belangen, onder meer inzake beveiliging, in het gedrang worden gebracht.

    3.  De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit de juridische bevoegdheden krijgt om haar verplichtingen in verband met het in artikel 4, lid 1, omschreven nationale kader te vervullen. Met dit doel voor ogen zorgen de lidstaten ervoor dat het nationale kader de bevoegde regelgevende autoriteiten met de volgende voornaamste regelgevingstaken belast:

    a) nationale voorschriften voor de nucleaire veiligheid voorstellen, omschrijven of deelnemen aan de omschrijving ervan;

    b) eisen dat de vergunninghouder de nationale voorschriften voor de nucleaire veiligheid en het bepaalde in de relevante vergunning in acht neemt en daarvan het bewijs levert;

    c) deze naleving verifiëren door middel van op de regelgeving stoelende evaluaties en inspecties;

    d) doeltreffende en evenredige handhavingsmaatregelen voorstellen of uitvoeren..

    Artikel 6

    Vergunninghouders

    De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader wordt vereist dat:

    a) de hoofdverantwoordelijkheid voor de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie bij de vergunninghouder berust. Die verantwoordelijkheid kan niet worden overgedragen en omvat mede de verantwoordelijkheid voor de activiteiten van aannemers en onderaannemers waarvan de activiteiten van invloed kunnen zijn op de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie;

    b) wanneer een vergunning wordt aangevraagd, de aanvrager de nucleaire veiligheid moet aantonen. De reikwijdte en het niveau van detail moeten evenredig zijn met de potentiële omvang en aard van het gestelde risico voor de kerninstallatie en de vestigingsplaats ervan;

    c) vergunninghouders op systematische en verifieerbare wijze de nucleaire veiligheid van hun kerninstallaties regelmatig beoordelen, onderzoeken en, zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, continu verbeteren. Tijdens de in lid 3 bedoelde beoordelingen wordt ook nagegaan of er maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen ervan, inclusief de verificatie van de toepassing van bepalingen met het oog op verdediging in de diepte;

    d) vergunninghouders beheerssystemen met gepaste voorrang voor nucleaire veiligheid instellen en uitvoeren;

    e) vergunninghouders voorzien in passende locatiegebonden procedures en regelingen voor noodsituaties, waaronder richtsnoeren of vergelijkbare regelingen voor het beheer van ernstige ongevallen, opdat doeltreffend op ongevallen kan worden gereageerd om de gevolgen ervan te voorkomen of te beperken. Deze procedures dienen met name:

    i) te stroken met andere operationele procedures en moeten regelmatig worden geoefend om hun praktische uitvoerbaarheid te controleren;

    ii) betrekking te hebben op ongevallen, met inbegrip van ernstige ongevallen, die zich zouden kunnen voordoen in alle operationele modi, en op ongevallen, met inbegrip van ernstige ongevallen, waarbij verscheidene eenheden tegelijkertijd betrokken zijn of die van invloed zijn op verscheidene eenheden tegelijkertijd;

    iii) regelingen te omvatten voor het ontvangen van externe bijstand;

    iv) periodiek te worden getoetst en regelmatig te worden geactualiseerd, rekening houdend met de ervaringen van oefeningen en de lessen die uit ongevallen zijn geleerd;

    f) vergunninghouders zorgen voor personele en financiële middelen, met toereikende kwalificaties en vaardigheden om te kunnen voldoen aan de verplichtingen inzake de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie. Vergunninghouders zorgen er ook voor dat de aannemers en onderaannemers die onder hun verantwoordelijkheid vallen en waarvan de activiteiten van invloed kunnen zijn op de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie, over de nodige personele middelen met de vereiste kwalificaties en vaardigheden beschikken om aan hun verplichtingen te voldoen.

    Artikel 7

    Deskundigheid en bekwaamheid inzake nucleaire veiligheid

    De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig het nationale kader van alle partijen wordt geëist dat zij voorzien in regelingen voor opleiding en training van hun personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, teneinde een deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid en een locatiegebonden paraatheid te verwerven, in stand te houden en verder te ontwikkelen.

    Artikel 8

    Transparantie

    1.  De lidstaten zorgen ervoor dat de nodige informatie met betrekking tot de nucleaire veiligheid van kerninstallaties en de regulering ervan beschikbaar wordt gesteld voor de werkers en het publiek, met speciale aandacht voor de lokale autoriteiten, bevolking en belanghebbende partijen in de nabijheid van een nucleaire installatie. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit en de vergunninghouders, elk binnen hun verantwoordelijkheidsgebied, in het kader van hun voorlichtingsbeleid:

    a) aan de werkers en het publiek informatie verstrekken over de normale bedrijfsomstandigheden van kerninstallaties, en

    b) in het geval van een incident of ongeval meteen informatie verstrekken aan de werkers en het publiek, alsook aan de bevoegde regelgevende autoriteiten van andere lidstaten in de nabijheid van een kerninstallatie.

    2.  De informatie wordt aan het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig de vigerende wetgeving en de internationale instrumenten, mits hiermee geen andere, in de toepasselijke wetgeving en de internationale instrumenten erkende en overheersende belangen, onder meer inzake beveiliging, in het gedrang worden gebracht.

    3.  Onverminderd artikel 5, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit, indien nodig, een samenwerking op het gebied van de nucleaire veiligheid van kerninstallaties aangaat met de bevoegde regelgevende autoriteiten van andere lidstaten in de nabijheid van een kerninstallatie, onder meer door het uitwisselen en/of delen van informatie.

    4.  De lidstaten zorgen ervoor dat het publiek de nodige kansen krijgt om daadwerkelijk deel te nemen aan het besluitvormingsproces inzake vergunningen voor kerninstallaties, in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving en met hun internationale verplichtingen.

    ▼M1



    AFDELING 2

    Specifieke verplichtingen

    Artikel 8 bis

    Nucleaire-veiligheidsdoelstelling voor kerninstallaties

    1.  De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig het nationale kader voor nucleaire veiligheid wordt geëist dat bij het ontwerp, de keuze van de vestigingsplaats, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling van kerninstallaties de doelstelling voor ogen wordt gehouden dat ongevallen worden voorkomen of, indien een ongeval zich voordoet, de gevolgen van dat ongeval worden beperkt en wordt vermeden dat:

    a) zich vroegtijdige radioactieve lozingen voordoen die noodmaatregelen buiten de locatie noodzakelijk zouden maken, maar waarvoor onvoldoende tijd rest om die ten uitvoer te leggen;

    b) zich grote lozingen voordoen die beschermingsmaatregelen vergen die niet beperkt kunnen worden in tijd of ruimte.

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig hun nationale kader wordt geëist dat de in lid 1 bedoelde doelstelling:

    a) van toepassing is op kerninstallaties waarvoor voor de eerste keer na 14 augustus 2014 een bouwvergunning is verleend;

    b) als referentie wordt gehanteerd wat betreft het tijdig implementeren van redelijkerwijs haalbare maatregelen ter verbetering van de veiligheid van bestaande kerninstallaties, onder andere in het kader van de periodieke veiligheidsevaluatie als omschreven in artikel 8 quater, onder b).

    Artikel 8 ter

    Tenuitvoerlegging van de nucleaire-veiligheidsdoelstelling voor kerninstallaties

    1.  Om de in artikel 8 bis uiteengezette nucleaire-veiligheidsdoelstelling te verwezenlijken, zorgen de lidstaten ervoor dat overeenkomstig hun nationale kader wordt geëist dat, in het geval van verdediging in de diepte, deze verdediging wordt toegepast om ervoor te zorgen dat:

    a) de impact van extreme externe natuurrampen en onopzettelijk door de mens veroorzaakte gevaren tot een minimum wordt beperkt;

    b) abnormale werking en defecten worden voorkomen;

    c) abnormale werking wordt beheerst en defecten worden gedetecteerd;

    d) ongevallen in de ontwerpbasis worden beheerst;

    e) ernstige omstandigheden worden beheerst, en tevens wordt voorkomen dat ongevallen escaleren en de gevolgen van ernstige ongevallen worden beperkt;

    f) de organisatorische structuren, bedoeld in artikel 8 quinquies, lid 1, ingesteld zijn.

    2.  Om de in artikel 8 bis uiteengezette nucleaireveiligheidsdoelstelling te verwezenlijken, zorgen de lidstaten ervoor dat overeenkomstig het nationale kader van de bevoegde regelgevende autoriteit en de vergunninghouder wordt geëist dat zij maatregelen nemen om een effectieve nucleaireveiligheidscultuur te bevorderen en te versterken. Deze maatregelen omvatten met name:

    a) beheerssystemen met gepaste voorrang voor nucleaire veiligheid, die, op alle personeels- en managementniveaus, een kritische attitude bevorderen jegens de geleverde prestaties afgemeten aan de toepasselijke veiligheidsbeginselen en -praktijken en een tijdige rapportering over veiligheidskwesties, zulks in overeenstemming met artikel 6, onder d);

    b) regelingen van de vergunninghouder om operationele ervaringen die significant zijn voor de interne en externe veiligheid te registreren, evalueren en documenteren;

    c) de verplichting voor de vergunninghouder om voorvallen met mogelijke gevolgen voor de nucleaire veiligheid te melden aan de bevoegde regelgevende autoriteiten; en,

    d) regelingen voor opleiding en training, in overeenstemming met artikel 7.

    Artikel 8 quater

    Eerste beoordeling en periodieke veiligheidsevaluaties

    De lidstaten zorgen ervoor dat overeenkomstig het nationale kader wordt geëist dat:

    a) de toekenning van een vergunning voor de bouw van een kerninstallatie, of de exploitatie van een kerninstallatie, wordt gebaseerd op een passende locatie- en installatiespecifieke beoordeling, waarbij onder meer de nucleaire veiligheid wordt aangetoond met betrekking tot de nationale voorschriften inzake nucleaire veiligheid, op basis van de doelstelling van artikel 8 bis van deze richtlijn;

    b) de vergunninghouder, onder regulerend toezicht van de bevoegde regelgevende autoriteit, systematisch en regelmatig, en ten minste om de tien jaar, de veiligheid van de kerninstallatie opnieuw beoordeelt als bepaald in artikel 6, onder c). Die nieuwe veiligheidsbeoordeling heeft tot doel, te waarborgen dat aan de huidige ontwerpbasis wordt voldaan en nieuwe veiligheidsverbeteringen aan het licht te brengen, waarbij rekening wordt gehouden met de veroudering, operationele ervaring, de meest recente onderzoeksresultaten en ontwikkelingen in internationale normen, tegen de achtergrond van de doelstelling van artikel 8 bis.

    Artikel 8 quinquies

    Locatiegebonden paraatheid voor en respons op ongevallen

    1.  Onverminderd de bepalingen van Richtlijn 2013/59/Euratom zorgen de lidstaten ervoor dat de organisatorische structuur van het nationale kader voor locatiegebonden paraatheid voor en respons op noodsituaties wordt ingesteld met een duidelijke toewijzing van verantwoordelijkheden en coördinatie tussen de vergunninghouder, en de bevoegde autoriteiten en organisaties, rekening houdend met alle fasen van een noodsituatie.

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat er samenhang en continuïteit is tussen regelingen voor locatiegebonden paraatheid voor en respons op noodsituaties zoals voorgeschreven door het nationale kader enerzijds, en andere regelingen voor paraatheid voor en respons op noodsituaties die zijn voorgeschreven krachtens Richtlijn 2013/59/Euratom.



    HOOFDSTUK 2 bis

    COLLEGIALE TOETSINGEN EN RICHTSNOEREN

    Artikel 8 sexies

    Collegiale toetsingen

    1.  De lidstaten organiseren ten minste eenmaal in de tien jaar periodieke zelfevaluaties van hun nationale kader en de bevoegde regelgevende autoriteit, en verzoeken om een internationale toetsing door vakgenoten („collegiale toetsing” of „peer review”) van relevante segmenten van hun nationale kader en de bevoegde regelgevende autoriteiten teneinde de nucleaire veiligheid continu te verbeteren. De resultaten van deze collegiale toetsing worden aan de lidstaten en de Commissie bekendgemaakt wanneer zij beschikbaar zijn.

    2.  De lidstaten zorgen ervoor dat op een gecoördineerde wijze:

    a) een nationale evaluatie wordt verricht, gebaseerd op een specifiek thema in verband met de nucleaire veiligheid van de betrokken kerninstallaties op hun grondgebied;

    b) alle andere lidstaten en de Commissie als waarnemer wordt verzocht de onder a) bedoelde nationale evaluatie collegiaal te toetsen;

    c) passende maatregelen worden genomen om de resultaten van de collegiale toetsing op te volgen;

    d) relevante verslagen over bovengenoemd proces en de belangrijkste resultaten ervan, wanneer deze beschikbaar zijn, worden bekendgemaakt.

    3.  De lidstaten zorgen ervoor dat het nodige wordt gedaan opdat de eerste thematische collegiale toetsing in 2017 van start kan gaan, en daarop volgende thematische collegiale toetsingen nadien ten minste om de zes jaar plaatsvinden.

    4.  In het geval van een ongeval dat leidt tot situaties die noodmaatregelen buiten de locatie of maatregelen ter bescherming van het publiek noodzakelijk maken, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat onverwijld om een internationale collegiale toetsing wordt verzocht.

    ▼B

    Artikel 9

    Rapportering

    ▼M1

    1.  De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van deze richtlijn voor de eerste maal uiterlijk op 22 juli 2014, en vervolgens uiterlijk op 22 juli 2020.

    ▼B

    2.  Op basis van de verslagen van de lidstaten rapporteert de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vooruitgang die is gemaakt met de uitvoering van deze richtlijn.

    ▼M1 —————

    ▼B



    HOOFDSTUK 3

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 10

    Omzetting

    1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 22 juli 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    ▼M1

    1 bis.  De verplichting tot omzetting en tenuitvoerlegging van de artikelen 6, 8 bis, 8 ter, 8 quater en 8 quinquies geldt niet voor lidstaten zonder kerninstallaties, tenzij die landen besluiten enige activiteit met betrekking tot kerninstallaties te ontwikkelen waarvoor een vergunning onder hun jurisdictie moet worden verleend.

    ▼B

    2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede van elke latere wijziging van die bepalingen.

    Artikel 11

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 12

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.



    ( 1 ) Advies van 10 juni 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    ( 2 ) Advies van het Europees Parlement van 22 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

    ( 3 ) PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

    ( 4 ) C 187/87 (1988 Jurispr. blz. 5013), C 376/90 (1992 Jurispr. blz. I-6153), C 29/99 (2002 Jurispr. blz. I-11221).

    ( 5 ) PB L 318 van 11.12.1999, blz. 21.

    ( 6 ) PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

    ( 7 ) PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31.

    ( 8 ) IAEA — Veiligheidsbeginselen: fundamentele veiligheidsbeginselen, IAEA Safety Standard Series No SF-1 (2006).

    ( 9 ) PB L 195 van 27.7.2007, blz. 44.

    ( 10 ) PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.

    ( 11 ) Richtlijn 2013/59/Euratom van de Raad van 5 december 2013 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming tegen de gevaren verbonden aan de blootstelling aan ioniserende straling, en houdende intrekking van de Richtlijnen 89/618/Euratom, 90/641/Euratom, 96/29/Euratom, 97/43/Euratom en 2003/122/Euratom (PB L 13 van 17.1.2014, blz. 1).

    Top