Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02008R1256-20081220

    Consolidated text: Verordening (EG) n r. 1256/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland, naar aanleiding van een procedure krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96, van oorsprong uit Thailand, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen krachtens artikel 11, lid 2, van die verordening, van oorsprong uit Oekraïne, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen krachtens artikel 11, lid 2, en een tussentijds nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van die verordening, en tot beëindiging van de procedures betreffende hetzelfde product van oorsprong uit Bosnië-Herzegovina en Turkije

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1256/2008-12-20

    2008R1256 — NL — 20.12.2008 — 000.002


    Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

    ►B

    VERORDENING (EG) Nr. 1256/2008 VAN DE RAAD

    van 16 december 2008

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal

    (PB L 343, 19.12.2008, p.1)


    Gerectificeerd bij:

    ►C1

    Rectificatie, PB L 352, 24.12.2013, blz. 88  (1256/2008)




    ▼B

    VERORDENING (EG) Nr. 1256/2008 VAN DE RAAD

    van 16 december 2008

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal

    van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland, naar aanleiding van een procedure krachtens artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96,

    van oorsprong uit Thailand, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen krachtens artikel 11, lid 2, van die verordening,

    van oorsprong uit Oekraïne, naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen krachtens artikel 11, lid 2, en een tussentijds nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van die verordening,

    en tot beëindiging van de procedures betreffende hetzelfde product van oorsprong uit Bosnië-Herzegovina en Turkije



    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ( 1 ) („de basisverordening”), en met name op artikel 9 en artikel 11, leden 2 en 3,

    Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:PROCEDUREGELDENDE MAATREGELEN

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 1697/2002 heeft de Raad een definitief antidumpingrecht op bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit onder meer Oekraïne, Thailand en Turkije ingesteld („de geldende maatregelen”) ( 2 ).

    ONDERHAVIG ONDERZOEKKlacht

    (2)

    Op 20 augustus 2007 werd door het Defence Committee of the Welded Steel Tube Industry of the European Union („de klager”) een klacht ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale communautaire productie van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal vertegenwoordigen.

    (3)

    De klacht bevatte voldoende bewijsmateriaal inzake dumping van het betrokken product, van oorsprong uit Belarus, Bosnië-Herzegovina, de Volksrepubliek China („China”) en Rusland, en de aanmerkelijke schade als gevolg daarvan, om, na overleg met het Raadgevend Comité, een procedure in te leiden.

    Verzoeken om een nieuw onderzoek

    (4)

    Op 25 juni 2007 werd door de klager, het Defence Committee of the Welded Steel Tube Industry of the European Union, een verzoek om een nieuw onderzoek ingediend op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening. Dit verzoek werd ingediend namens producenten die samen een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, van de totale communautaire productie van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal vertegenwoordigen.

    (5)

    Het verzoek bevatte voldoende bewijsmateriaal om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de antidumpingmaatregelen betreffende het betrokken product, van oorsprong uit Oekraïne, Thailand en Turkije, alsmede een tussentijds nieuw onderzoek naar de dumping en schade betreffende de invoer uit Turkije, te openen. Na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft de Commissie overeenkomstig artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening nieuwe onderzoeken geopend.

    (6)

    Het verzoek bevatte voldoende bewijsmateriaal dat de invoer van het betrokken product uit Turkije omvangrijk is gebleven, zowel in absolute cijfers als wat het marktaandeel betreft. Bovendien werd in het verzoek gesteld dat de hoeveelheden en de prijzen van het uit dit land ingevoerde betrokken product naast andere gevolgen ook een ongunstig effect op het marktaandeel en het prijspeil van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden, wat leidde tot aanzienlijke nadelen voor de algemene prestaties en de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (7)

    Op 15 oktober 2007 werd door Interpipe Groep, een exporteur uit Oekraïne, een verzoek om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek krachtens artikel 11, lid 3, van de basisverordening ingediend. Het verzoek was beperkt tot het onderzoek naar dumping.

    Opening van het onderzoek

    (8)

    Op 26 september 2007 kondigde de Commissie met een bericht („bericht 1”) in het Publicatieblad van de Europese Unie ( 3 ) aan dat een antidumpingprocedure krachtens artikel 5 van de basisverordening werd ingeleid betreffende de invoer van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal van oorsprong uit Belarus, Bosnië-Herzegovina, de Volksrepubliek China en Rusland („het antidumpingonderzoek”).

    (9)

    Diezelfde dag kondigde zij eveneens met een bericht („bericht 2”) in het Publicatieblad van de Europese Unie ( 4 ) aan dat op grond van artikel 11, leden 2 en 3, van de basisverordening een nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen betreffende de invoer van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal uit Oekraïne, Thailand en Turkije („het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen”), alsmede een tussentijds nieuw onderzoek betreffende de invoer uit Turkije („het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Turkije”), werden geopend.

    (10)

    Op 24 januari 2008 maakte de Commissie met een bericht („bericht 3”) in het Publicatieblad van de Europese Unie ( 5 ) bekend dat op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening een tussentijds nieuw onderzoek werd geopend naar de dumping door één exporteur van bepaalde gelaste buizen en pijpen van ijzer of van niet-gelegeerd staal, van oorsprong uit Oekraïne, namelijk Interpipe Group („het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Oekraïne”).

    (11)

    Bovengenoemde onderzoeken zijn gecombineerd omdat zij kennelijk onderling verband met elkaar houden, in het bijzonder wat betreft de vaststelling van de schade en de waarschijnlijkheid van herhaling van schade. Uit het oogpunt van behoorlijk bestuur zijn zij in één verordening gecombineerd.

    PARTIJEN BIJ DE PROCEDURE

    (12)

    De diensten van de Commissie hebben de klager, de in de klacht en het verzoek genoemde communautaire producenten, alle andere bekende communautaire producenten, importeurs en handelaren, de bekende producenten/exporteurs in Belarus, Bosnië-Herzegovina, de Volksrepubliek China, Oekraïne, Rusland, Thailand en Turkije, alsmede de autoriteiten van de betrokken landen, officieel in kennis gesteld.

    (13)

    De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om binnen de in de berichten vermelde termijnen hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord. Een aantal producenten/exporteurs en door de klager vertegenwoordigde communautaire producenten hebben hiervan gebruikgemaakt en hebben argumenten aangedragen waarmee tijdens het onderzoek rekening moest worden gehouden.

    Steekproeven

    (14)

    Omdat bij de onderzoeken veel producenten/exporteurs in bepaalde exporterende landen, communautaire producenten en importeurs betrokken zijn, is overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening het gebruik van steekproeftechnieken bij het antidumpingonderzoek, het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Turkije, als bedoeld in de overwegingen 8 en 9, waar mogelijk overwogen.

    (15)

    Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk is en, zo ja, deze samen te stellen, is de producenten/exporteurs en hun vertegenwoordigers, alsmede de communautaire producenten en importeurs verzocht zich kenbaar te maken en de in de berichten van inleiding vermelde informatie te verstrekken.

    Steekproef van communautaire producenten

    (16)

    Het steekproefformulier werd door 15 partijen (13 klagers en 2 producenten die de klacht steunden) beantwoord en 2 andere ondernemingen verleenden medewerking door een beknopte vragenlijst in te vullen. De mate van medewerking bedroeg ongeveer 95 % van de communautaire productie.

    (17)

    Na overleg met de klager is de steekproef, overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening, samengesteld op basis van de grootste representatieve verkoophoeveelheid. Dit leidde tot een steekproef van 9 ondernemingen. De in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden tijdens het onderzoektijdvak (OT) een aandeel van 67 % in de totale communautaire productie.

    Steekproef van importeurs

    (18)

    Op basis van de informatie waarover de Commissie beschikte, is contact opgenomen met ongeveer 140 importeurs. Van deze 140 verklaarden er 16 geen gelaste buizen uit de betrokken landen in te voeren en 3 niet meer in het betrokken product te handelen. 13 niet-verbonden importeurs beantwoordden de vragenlijst, maar slechts 2 gaven een volledig antwoord. De medewerkende niet-verbonden importeurs vertegenwoordigden minder dan 5 % van de totale invoer, een zeer geringe mate van medewerking.

    Steekproef van exporteurs

    (19)

    Zoals in de berichten van inleiding is aangegeven, werd een steekproef overwogen voor de producenten/exporteurs in China, Rusland, Turkije, Oekraïne en Thailand. In onderstaande analyse per land wordt nader op de steekproefprocedures ingegaan.

    VERIFICATIE VAN ONTVANGEN INFORMATIE

    (20)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van dumping, schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte, ingewonnen en gecontroleerd. De ingediende informatie van de volgende ondernemingen is ter plaatse gecontroleerd:

    a) communautaire producenten:

     Jäkl Karvina, Tsjechië (onderdeel van ArcelorMittal Group);

     ArcelorMittal Poland S.A., Polen (onderdeel van ArcelorMittal Group);

     Corus Tubes UK, Verenigd Koninkrijk;

     Corus Tubes bv, Nederland;

     Laminaciones Arregui S.L., Spanje;

     Ruukki Sverige AB, Zweden.

    De overige 3 in de steekproef opgenomen ondernemingen zijn:

     Mittal Steel Iași, Roemenië;

     Arvedi Tubi Acciaio spa, Italië;

     Zelezarny Veseli a.s., Tsjechië (in dit geval vond een controle plaats op basis van een gedetailleerde analyse en vergelijking van het antwoord met verstrekte ondersteunende documentatie).

    b) Niet-verbonden importeurs:

     Comercial de Tubos, Spanje;

     Anastel Ltd, Verenigd Koninkrijk.

    c) Producenten/exporteurs en producenten in de Volksrepubliek China:

     Jinghua Steel Pipe Group:

     

     Hengshui Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Tangshan Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Laiwu Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Jilin Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Guangzhou Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Chengdu Pengzhou Jinghua Steel Pipe Co. Ltd.;

     Zhejian Kingland Group:

     

     Zhejian Kingland Pipeline and Technologies Co. Ltd.;

     Kingland Group Co. Ltd.;

     Fubo Group:

     

     Shandong Fubo Group Co. Ltd.;

     Zibo Fubo Steel Pipes Factory Co. Ltd.;

     Weifang East Steel Pipe Co. Ltd.;

     Huludao Group:

     

     Huludao City Steel Pipe Industrial Co. Ltd.;

     Huludao Seven-Star Steel Pipe Group Co. Ltd.;

     Jiangsu Guoqiang Zinc-plating Industrial Co. Ltd.

    d) Producenten/exporteurs in Rusland:

     TMK Group (Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works (Tagmet), Taganrog);

     OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works (VMZ), Vyksa).

    Van beide groepen werd alleen de producent met de grootste exporthoeveelheid naar de Gemeenschap gecontroleerd.

    Verbonden handelaren in Rusland:

     CJSC Trade House TMK, Moskou, TMK Group;

     Closed Joint Stock Company United Metallurgical Company (UMC), Moskou, OMK Group;

     OMK Steel, LLC, Moskou, OMK Group.

    Verbonden importeur:

     TMK Sinara Handel GmbH, Keulen, Duitsland, TMK Group.

    Om ontwijking in de toekomst te voorkomen, zijn de dumpingmarges voor de groepen als geheel berekend.

    e) Producent/exporteur in Thailand:

     Samchai Steel Industries Public Company Ltd, Samutsakorn, Thailand.

    f) Producenten/exporteurs in Oekraïne:

     OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant;

    ▼C1

     OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant.

    ▼B

    In Oekraïne gevestigde verbonden handelaren/importeurs:

     Interpipe Ukraine LLC.

    Buiten Oekraïne gevestigde verbonden handelaren/importeurs:

     Interpipe-M LLC;

     Interpipe Europe, S.A.

    Om ontwijking in de toekomst te voorkomen, zijn de dumpingmarges voor de groepen als geheel berekend.

    g) Producent/exporteur in Bosnië-Herzegovina:

     Unis Fabrika cijevi a.d., Derventa.

    h) Marktdeelnemer in Belarus:

     Mogilev Metallurgical Works Joint Stock Company.

    Niet-verbonden importeur en eigenaar van export:

     FB Stahlhandel GmbH.

    i) Producenten/exporteurs in Turkije:

     Cayirova Boru Sanayi ve Ticaret AȘ ( 6 );

     Yücel Boru ve Profil Endüstrisi AȘ;

     Noksel Çelik Boru Sanayi AȘ, Ankara;

     Erbosan Erciyas Boru Sanayii ve Ticaret AȘ, Kayseri;

     Borusan Mannesmann Boru Sanayi ve Ticaret AȘ, Istanboel;

     Toscelik Profil ve Sac Endustrisi AȘ, Iskenderun.

    Om ontwijking in de toekomst te voorkomen, zijn de dumpingmarges voor de groepen als geheel berekend.

    ONDERZOEKTIJDVAK

    (21)

    Het onderzoek naar de dumping en schade in het kader van het antidumpingonderzoek had betrekking op de periode van 1 juli 2006 tot en met 30 juni 2007 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar trends in het kader van de schadeanalyse had betrekking op de periode van 1 januari 2004 tot het eind van het OT („de beoordelingsperiode”). Voor het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Turkije en het onderzoek bij het vervallen van de maatregelen werden hetzelfde OT en dezelfde beoordelingsperiode gebruikt.

    (22)

    Het onderzoektijdvak voor het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Oekraïne omvatte het gehele kalenderjaar 2007 („onderzoektijdvak Interpipe” of „OTI”).

    MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

    (23)

    De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was aan te bevelen:

     voor bepaalde landen definitieve antidumpingrechten in te stellen;

     de procedures betreffende Bosnië-Herzegovina en Turkije te beëindigen.

    (24)

    De partijen konden hierover overeenkomstig de basisverordening binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken.

    (25)

    De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de definitieve bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCTBETROKKEN PRODUCT

    (26)

    Het betrokken product betreft gelaste buizen en pijpen, van ijzer of niet-gelegeerd staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, met uitzondering van buizen en pijpen van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen of bij de olie- of gaswinning, precisiebuizen en buizen en pijpen die voorzien zijn van hulpstukken voor gas- of vloeistofleidingen voor gebruik in de burgerluchtvaart, van oorsprong uit Belarus, Bosnië-Herzegovina, de Volksrepubliek China, Oekraïne, Rusland, Thailand en Turkije. Het wordt doorgaans aangegeven onder de GN-codes ex730630 41, ex730630 49, ex730630 72 en ex730630 77.

    (27)

    Gelaste buizen en pijpen kennen een groot aantal toepassingen en worden onder andere gebruikt als water-, stoom-, aardgas- en luchtleidingen, als leidingen voor andere vloeistoffen en gassen in afvoer-, verwarmings- en ventilatiesystemen, airconditioninginstallaties, automatische sproei-installaties en voor soortgelijke doeleinden. Ze worden vaak ook gebruikt in de bouw, bij de vervaardiging van dragende constructies, afrasteringen, afschermingen en steigers.

    (28)

    De belangrijkste grondstoffen voor het betrokken product zijn warmgewalste coils die tot buizen worden gevormd. De gelaste buizen en pijpen kunnen vervolgens van een deklaag worden voorzien of gegalvaniseerd worden. Deze verdere behandelingen zijn bedoeld om de kwaliteit van het product te verbeteren. De buizen en pijpen worden gewoonlijk geleverd met gewone uiteinden maar ze kunnen ook afgeschuind zijn of voorzien zijn van uiteinden met schroefdraad, al dan niet met verbindingsstukken. Het betrokken product wordt in verschillende afmetingen vervaardigd al naar gelang de verschillende normen en classificaties. De diverse soorten van het product zijn in hoge mate onderling verwisselbaar wat het eindgebruik betreft en concurreren dus met elkaar. Derhalve wordt, net als bij vorige onderzoeken met betrekking tot hetzelfde product, geconcludeerd dat alle soorten van het betrokken product in het kader van het onderzoek als een enkel product moeten worden beschouwd.

    (29)

    Voor het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen, het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Turkije en het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Oekraïne is het betrokken product hetzelfde als bij het oorspronkelijke en vorige onderzoek, als genoemd in overweging 1.

    SOORTGELIJK PRODUCT

    (30)

    Het product dat in Belarus, Bosnië-Herzegovina, de Volksrepubliek China, Oekraïne, Rusland, Thailand en Turkije wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, is in ieder opzicht gelijk aan het product dat op de binnenlandse markt van deze landen wordt verkocht en het product dat door de communautaire producenten wordt geproduceerd en op de communautaire markt wordt verkocht. Hetzelfde geldt voor het product dat wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd in vergelijking met het product dat wordt geproduceerd en wordt verkocht in de VS, die voor de Volksrepubliek China en Belarus als vergelijkbaar derde land met een markteconomie diende. Daarom worden al deze producten als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening beschouwd.

    DUMPINGALGEMENE METHODE

    (31)

    De hieronder beschreven algemene methode is waar passend op alle producenten/exporteurs toegepast. In de daaropvolgende bevindingen betreffende de dumpingaspecten voor de betrokken landen worden daarom uitsluitend de aspecten beschreven die voor een bepaald exportland specifiek zijn.

    NORMALE WAARDE

    (32)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening is eerst voor elke medewerkende producent/exporteur nagegaan of zijn binnenlandse verkoop van gelaste buizen en pijpen representatief was, d.w.z. of de totale hoeveelheid van deze verkoop ten minste 5 % bedroeg van zijn totale uitvoer naar de Gemeenschap.

    (33)

    Vervolgens heeft de Commissie vastgesteld welke soorten gelaste buizen en pijpen die op de binnenlandse markt werden verkocht identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten. Op basis van dit onderzoek achtte de Commissie de op de binnenlandse markt verkochte productsoorten en de uitgevoerde soorten rechtstreeks vergelijkbaar, aangezien zij dezelfde oorsprong, omvang (buitendiameter), wanddikte, buitenafwerking en eindafwerking hadden.

    (34)

    Voor elke op de binnenlandse markt verkochte soort die rechtstreeks vergelijkbaar was met de soorten gelaste buizen en pijpen die naar de Gemeenschap waren uitgevoerd, werd nagegaan of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde soort gelaste buizen en pijpen werd voldoende representatief geacht wanneer de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid van die soort in het onderzoektijdvak ten minste 5 % bedroeg van de totale naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheid van de vergelijkbare soort.

    (35)

    Ook werd onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke soort gelaste buis kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke producent/exporteur in het betrokken land vastgesteld wat in het onderzoektijdvak het aandeel van de winstgevende verkoop van elke uitgevoerde soort van het betrokken product aan onafhankelijke afnemers op de binnenlandse markt was geweest.

    a) Voor productsoorten waarvan meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, d.w.z. waarvoor de gemiddelde verkoopprijs van de productsoort gelijk was aan of hoger was dan de gemiddelde productiekosten voor de productsoort, werd de normale waarde berekend als de gemiddelde prijs van de hele binnenlandse verkoop van de productsoort, ongeacht of die winstgevend was of niet.

    b) Voor productsoorten waarvan minstens 10 % maar niet meer dan 80 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd de normale waarde berekend door het gewogen gemiddelde te nemen van de verkoopprijzen van de transacties die hadden plaatsgevonden tegen prijzen die gelijk waren aan of hoger waren dan de kostprijs van die productsoort.

    c) Voor productsoorten waarvan minder dan 10 % van de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs, werd ervan uitgegaan dat deze niet in het kader van normale handelstransacties waren verkocht en moest de normale waarde worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening.

    (36)

    Voor productsoorten waarvoor geen binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden, werd nagegaan of de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening op basis van de binnenlandse prijzen van andere producenten kon worden vastgesteld. Indien geen betrouwbare binnenlandse prijzen van andere producenten beschikbaar waren, werd de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening door berekening vastgesteld.

    (37)

    Bij de berekening van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening werden de verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten („VAA-kosten”) en de winst overeenkomstig artikel 2, leden 3 en 6, van de basisverordening gebaseerd op feitelijke gegevens over de productie en verkoop van het soortgelijke product in het kader van normale handelstransacties door de betrokken producent/exporteur.

    UITVOERPRIJS

    (38)

    In alle gevallen waarin het betrokken product naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was uitgevoerd, werd de uitvoerprijs vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, d.w.z. aan de hand van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

    (39)

    Wanneer de uitvoer via een verbonden importeur had plaatsgevonden en niet betrouwbaar werd geacht, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening berekend aan de hand van de prijs waartegen de ingevoerde producten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer waren doorverkocht, naar behoren gecorrigeerd voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop en voor een redelijke marge voor de VAA-kosten en de winst. Hierbij werd gebruikgemaakt van de eigen VAA-kosten van de verbonden importeur. De winstmarge werd vastgesteld op basis van door medewerkende niet-verbonden importeurs verstrekte informatie.

    (40)

    Wanneer geen uitvoerprijs voorhanden was, en dus ook geen wederverkoop van ingevoerde producten, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening op een redelijke grondslag samengesteld.

    VERGELIJKING

    (41)

    De normale waarde en de uitvoerprijzen voor vergelijkbare productsoorten werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Correcties werden toegestaan in alle gevallen waarin deze redelijk en nauwkeurig bleken te zijn en met bewijsmateriaal waren gestaafd.

    DUMPINGMARGE VOOR DE ONDERZOCHTE ONDERNEMINGEN

    (42)

    In het algemeen werd de dumpingmarge voor elke producent/exporteur overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening vastgesteld door per productsoort de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs te vergelijken.

    (43)

    Voor groepen van verschillende, onderling verbonden ondernemingen werd conform de gebruikelijke werkwijze van de Commissie één gemeenschappelijke dumpingmarge vastgesteld om ontwijking van de maatregelen te voorkomen.

    RESIDUELE DUMPINGMARGE

    (44)

    Voor niet-medewerkende ondernemingen werd overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening op basis van de beschikbare gegevens een residuele dumpingmarge vastgesteld.

    (45)

    Met het oog op de vaststelling van de residuele dumpingmarge werd eerst de mate van medewerking vastgesteld. De mate van medewerking werd hoog geacht wanneer de exporthoeveelheid van de medewerkende producenten/exporteurs ongeveer overeenkwam met de cijfers van Eurostat voor het betrokken land en er geen reden was om aan te nemen dat er producenten/exporteurs waren die geen medewerking verleenden. In dergelijke gevallen werd de residuele dumpingmarge vastgesteld op het niveau van de medewerkende onderneming met de hoogste dumpingmarge teneinde de doeltreffendheid van de eventuele maatregelen te waarborgen.

    (46)

    In het algemeen werd bij een geringe mate van medewerking de residuele dumpingmarge vastgesteld op de hoogste marge die was vastgesteld voor een representatief model voor een andere medewerkende producent. Deze aanpak werd ook nodig geacht om te voorkomen dat niet-medewerking werd beloond.

    BOSNIË-HERZEGOVINAAlgemene opmerkingen

    (47)

    De invoer uit Bosnië-Herzegovina bedroeg in het OT 33 kiloton (kt) en had een marktaandeel van ongeveer 2,5 %. De grootste producent/exporteur had een aandeel van meer dan 90 % in de totale productie in Bosnië-Herzegovina (bestemd voor de binnenlandse markt en voor uitvoer). Deze onderneming verleende medewerking aan het onderzoek en beantwoordde de vragenlijst.

    Normale waarde

    (48)

    De totale omvang van de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product was representatief, zoals gedefinieerd in overweging 32. De normale waarde werd volgens de hierboven beschreven algemene methode gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in Bosnië-Herzegovina betaalde of te betalen prijs, of zo nodig berekend.

    Uitvoerprijs

    (49)

    In alle gevallen werd het betrokken product verkocht aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd derhalve overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de door niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap betaalde of te betalen prijs.

    (50)

    De exporteur betwistte de hoogte van de door de klager aangevoerde vervoerskosten. Bij de controle ter plaatse kon hij inderdaad aantonen dat deze kosten lager waren.

    Vergelijking

    (51)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedden. Na de mededeling van feiten en overwegingen maakte een belanghebbende bezwaar tegen de correcties voor verschillen in fysieke kenmerken die de Commissie zou hebben toegepast. Bij de berekening van de dumpingmarge voor de enige producent/exporteur in Bosnië-Herzegovina werden dergelijke correcties echter niet gerechtvaardigd geacht en ook niet toegepast.

    Dumpingmarge

    (52)

    Vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs leverde een dumpingmarge van 0,7 % op.

    (53)

    Omdat de dumpingmarge minimaal, dat wil zeggen minder dan 2 %, is, moet de procedure tegen Bosnië-Herzegovina overeenkomstig artikel 9, lid 3, van de basisverordening worden beëindigd zonder maatregelen in te stellen. De aard en de gevolgen van de invoer uit dit land komen aan de orde in het gedeelte betreffende schade, onder „andere factoren”.

    VOLKSREPUBLIEK CHINA (CHINA)Algemene opmerkingen

    (54)

    Volgens de gegevens van Eurostat (alle GN-codes) is de invoer uit China de afgelopen jaren sterk toegenomen, van 22 kt in 2004 naar 111 kt in 2006 (180 kt in het OT). Daardoor is China veruit de grootste exporteur naar de communautaire markt, met een marktaandeel dat tussen 2004 en het OT van 1,8 naar meer dan 13,8 % is gestegen. De medewerkende producenten hebben zelfs een nog hogere exporthoeveelheid opgegeven, namelijk 233 kt. Zes in de steekproef opgenomen ondernemingen gaven samen 219 kt op. Deze discrepantie betekent in de eerste plaats dat China een nog belangrijkere positie en een nog groter aandeel op de communautaire markt heeft verworven dan eerst werd gedacht.

    (55)

    Bovendien kan het verschil tussen de door Eurostat en de medewerkende producenten gerapporteerde hoeveelheden wijzen op onjuiste douaneaangifte voor het betrokken product. Dit stemt overeen met de bewering van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat onjuiste aangifte voor het betrokken product wordt gedaan. Uit het onderzoek als geheel is gebleken dat marktdeelnemers mogelijk onder één factuur verschillende soorten buizen verkopen (waarvan een deel tot het betrokken product behoort). Daarom valt niet uit te sluiten dat, afhankelijk van de al dan niet duidelijke vermelding van deze verschillen op de factuur, van deze situatie gebruik wordt gemaakt om onjuiste aangifte van het betrokken product te doen onder andere codes dan die van het betrokken product.

    Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

    (56)

    Krachtens artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening moet bij antidumpingonderzoeken naar producten van oorsprong uit China de normale waarde voor producenten die aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening voldoen, overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel worden vastgesteld.

    (57)

    Gemakshalve worden de BMO-criteria hieronder nog eens kort samengevat:

    1. besluiten van ondernemingen en de door hen gemaakte kosten zijn een reactie op marktomstandigheden, zonder staatsinmenging;

    2. de boekhouding wordt door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden voor jaarrekeningen gecontroleerd en bestrijkt alle terreinen;

    3. er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

    4. faillissements- en eigendomswetten bieden rechtszekerheid en stabiliteit;

    5. munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

    (58)

    Na de opening van dit onderzoek is een steekproef geselecteerd van zes Chinese producenten/groepen van producenten („entiteiten”) die alle overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om een BMO hadden gevraagd en het desbetreffende aanvraagformulier op tijd hadden teruggestuurd. Naar aanleiding van deze verzoeken hebben controles ter plaatse bij deze ondernemingen plaatsgevonden. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel aan de voorwaarden voor een BMO voldoet. Daarom is ingeval een dochtermaatschappij of een andere met de indiener van het verzoek verbonden onderneming een producent en/of exporteur van en/of handelaar in het betrokken product is, deze onderneming verzocht een afzonderlijk BMO-aanvraagformulier in te vullen.

    (59)

    Naar aanleiding van de controles ter plaatse bij de zes in de steekproef opgenomen entiteiten is besloten al hun BMO-aanvragen af te wijzen. Geen van de entiteiten voldeed namelijk aan de criteria 1, 2 en 3 (zie onderstaande analyse). Alle entiteiten bleken wel aan de criteria 4 en 5 te voldoen. De faillissements- en eigendomswetten bieden dus stabiliteit en rechtszekerheid en de munteenheden worden tegen de marktkoers omgerekend.

    Criterium 1: besluiten van ondernemingen zijn een reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten weerspiegelen de marktprijzen

    (60)

    De documentatie van de ondernemingen was veelal onbetrouwbaar. Sommige ondernemingen dienden verschillende versies van hetzelfde document in (bv. gecorrigeerde bedrijfsvergunningen, twee afwijkende versies van de statuten met verschillende aandeelhouders, nooit ondertekende statuten). De lokale autoriteiten accepteerden niet alleen dergelijke situaties, maar verleenden zelfs hiermee overeenkomende certificaten en documenten zonder enige onderbouwing. Door dergelijke onbetrouwbare documenten is de juridische positie van de ondernemingen onzeker en lijken zij nog steeds onder staatsinvloed te staan.

    (61)

    In sommige andere gevallen bestond onduidelijkheid over de bedrijfsvergunning. In één geval werd in eerste instantie een bedrijfsvergunning zonder begin- of einddatum verstrekt. Later kwam men met een versie die slechts een einddatum bevatte. Bijgevolg moet de betrouwbaarheid van de geproduceerde documenten in het algemeen in twijfel worden getrokken.

    (62)

    Na de bekendmaking van de bevindingen van de Commissie beweerden de ondernemingen over het algemeen dat zij in particuliere handen waren. Deze beweringen ten spijt, werd ook staatsinmenging vastgesteld in ondernemingen die geen of slechts ten dele staatseigendom waren. Zoals hierboven is uitgelegd, is om andere redenen geconcludeerd dat er al met al een aanzienlijke staatsinmenging was.

    (63)

    De ontvangen opmerkingen hebben niet geleid tot aanpassing van de bevindingen van de Commissie. Geconcludeerd werd dat de ondernemingen aan aanzienlijke staatsinmenging waren blootgesteld.

    Criterium 2: Bedrijven beschikken over een door een onafhankelijke instantie gecontroleerde, duidelijke boekhouding

    (64)

    In de boekhouding van de onderzochte ondernemingen werden verschillende onregelmatigheden geconstateerd. Geen van de entiteiten beschikte over een coherente boekhouding.

    (65)

    Enkele onregelmatigheden betroffen bijvoorbeeld de wijze waarop ondernemingen hun maatschappelijk kapitaal hadden verhoogd (zonder dat er feitelijke investeringen plaatsvonden). In sommige gevallen was de waarde van het actieve vermogen van de onderneming nooit gestort of in natura ter beschikking gesteld. Ook is vastgesteld dat niet-inbare vorderingen niet volgens de internationale standaarden voor jaarrekeningen werden geboekt. In de jaarrekeningen van enkele bedrijven kwam het maatschappelijk kapitaal niet overeen met dat in andere documenten, zoals de statuten of de bedrijfsvergunning. Ook werden onregelmatigheden aangetroffen bij de afschrijving (sommige ondernemingen schreven bepaalde activa niet meer af) en de landgebruiksrechten, die niet volgens de regels in de boekhouding werden opgenomen.

    (66)

    Enkele entiteiten voerden aan dat de onregelmatigheden in de boekhouding niet zo zwaar hadden moeten wegen voor de BMO-beslissing. Volgens hen vertoonde de boekhouding weliswaar vele tekortkomingen, maar waren die onvoldoende om alleen op basis daarvan te concluderen dat niet aan criterium 2 werd voldaan. Zoals echter in de vorige alinea’s is uitgelegd, gaat het hier niet om lichte tekortkomingen, dus zelfs als men ervan uitgaat dat met lichte tekortkomingen in de boekhouding toch aan criterium 2 kan worden voldaan, gaat dat argument in dit geval niet op.

    (67)

    In enkele gevallen werd ook aangevoerd dat de boekhouding door externe, dus onafhankelijke, accountants werd gecontroleerd. Aangezien de accountants echter op geen van de in het onderzoek vastgestelde problemen hadden gewezen, voldeden zij niet aan de internationale standaarden voor jaarrekeningen. De betrokken entiteiten hebben bijgevolg niet kunnen aantonen dat zij over een duidelijke, door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de internationale standaarden gecontroleerde basisboekhouding beschikten.

    Criterium 3: Er zijn geen verstoringen die voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie

    (68)

    Ook in verband met landgebruikscontracten waren er onregelmatigheden. In veel gevallen kon geen bewijs van de betaling van landgebruiksrechten worden overgelegd; omdat land staatseigendom is, betekent dit dat deze entiteiten aan aanzienlijke staatsinmenging blootgesteld waren. Sommige entiteiten konden geen betrouwbare bewijsstukken van de aankoop en overdracht van aandelen tonen. In sommige gevallen was de herwaardering van activa kennelijk willekeurig. De onregelmatigheden van het privatiseringsproces stellen alle daaropvolgende overdrachten van aandelen in een schimmig daglicht en lijken de lokale autoriteiten invloed te geven op de transacties van enkele ondernemingen.

    (69)

    Daardoor hebben onregelmatigheden bij het privatiseringsproces nog altijd gevolgen voor de huidige situatie en transacties van de ondernemingen, aangezien de productiekosten en de waarde van de activa beïnvloed worden door verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie.

    (70)

    Het Raadgevend Comité werd geraadpleegd en de direct betrokken partijen werden dienovereenkomstig ingelicht. De bedrijfstak van de Gemeenschap werd in de gelegenheid gesteld opmerkingen te maken, maar er werden geen opmerkingen over de BMO-status ontvangen.

    (71)

    Wel ontving de Commissie opmerkingen van de BMO-aanvragers. Deze opmerkingen zijn hetzij in bovenstaande analyse verwerkt, hetzij in een individueel antwoord aan de betrokken exporteur aan de orde gekomen. Geen van de ontvangen opmerkingen heeft echter geleid tot aanpassing van de bevindingen inzake de behandeling als marktgerichte onderneming.

    Individuele behandeling (IB)

    (72)

    Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht worden vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

    (73)

    De aard van de bij alle ondernemingen vastgestelde staatsinmenging beïnvloedt hun activiteit als geheel. Daarom kan niet worden uitgesloten dat ook de vaststelling van de uitvoerprijzen en -hoeveelheden, alsook de vaststelling van de verkoopvoorwaarden en andere, daarmee verband houdende aspecten van hun uitvoer hierdoor beïnvloed worden.

    (74)

    Bovendien wordt erop gewezen dat de zes onderzochte entiteiten bijna de gehele uitvoer naar de Gemeenschap vertegenwoordigden. Gezien deze concentratie, het betrekkelijk kleine aantal marktdeelnemers en de aanzienlijke mate van staatsinmenging in alle onderzochte entiteiten kan niet worden uitgesloten dat de staatsinmenging zal worden aangewend om de maatregelen te ontwijken indien voor individuele exporteurs een ander recht wordt vastgesteld.

    (75)

    De ondernemingen hebben bijgevolg niet kunnen aantonen dat zij aan de criteria b) en e) in artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeden.

    Vaststelling van de normale waarde voor alle producenten/exporteurs aan wie geen BMO is toegekendReferentieland

    (76)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening werd de normale waarde voor ondernemingen waaraan geen BMO kon worden toegekend, vastgesteld op grond van de prijzen of berekende waarde in een referentieland.

    (77)

    In bericht 1 meldde de Commissie voornemens te zijn om de VS als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor China en Belarus te gebruiken, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mede te delen. Eén belanghebbende heeft bezwaar tegen dit voorstel gemaakt en gaf aan Turkije hiervoor geschikter te achten, omdat volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening in voorkomend geval gebruik moet worden gemaakt van een derde land met een markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is. Bovendien werd opgemerkt dat Turkije in het oorspronkelijke onderzoek als referentieland voor Oekraïne was gebruikt.

    (78)

    De instellingen bleven echter bij hun standpunt dat de VS voor het onderhavige nieuwe onderzoek om de hieronder gegeven redenen een geschikter referentieland was.

    (79)

    Ten eerste erkennen de communautaire instellingen in principe dat het logisch is om in een herzieningsonderzoek van hetzelfde referentieland uit te gaan als in het oorspronkelijke onderzoek (hoewel er geldige redenen kunnen zijn om in het herzieningsonderzoek een ander referentieland te kiezen). Voor China en Belarus betreft deze verordening echter geen herzieningsonderzoek, maar een geheel nieuw onderzoek. Daarom zijn dergelijke overwegingen niet relevant. Bovendien werden, zoals elders in deze verordening wordt uiteengezet, de Turkse ondernemingen waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek een nulrecht werd vastgesteld, op grond van het rapport van het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting over rundvlees en rijst uit Mexico ( 7 ) geacht niet in deze procedure te zijn betrokken. Daarom hebben de instellingen geen volledig beeld van de normale waarde op de Turkse markt. Bovendien lijken er bepaalde verstoringen op de Turkse markt te bestaan. In het bijzonder was het marktaandeel van de invoer in Turkije zeer laag (3,3 %), terwijl dit in de VS 39 % bedroeg. Een dergelijke geringe invoer kan wijzen op een belemmering van de internationale mededinging op de Turkse markt, ondanks het feit dat er in Turkije ongeveer 15 bekende producenten zijn.

    (80)

    Anderzijds is de VS een grote markt voor gelaste buizen in het algemeen, en voor het betrokken product in het bijzonder, die qua omvang vergelijkbaar is met de Gemeenschap. Er lijkt een aanzienlijke concurrentie te heersen. Er zijn meer dan 15 met elkaar concurrerende binnenlandse producenten, waarvan de binnenlandse verkoop aanzienlijk is in vergelijking met de Chinese uitvoer naar de Gemeenschap.

    (81)

    Bovendien vindt in de VS een aanzienlijke invoer uit derde landen plaats, ofschoon er tijdens het OT antidumpingmaatregelen tegen verschillende landen van kracht waren (Taiwan, Mexico, Turkije, Thailand, Brazilië, India en Korea). Tijdens het OT bedroeg de invoer naar schatting ruim een derde van het verbruik in de VS en was ongeveer drie kwart van de ingevoerde hoeveelheid van oorsprong uit landen waarvoor een douanerecht van 0 % en geen antidumpingrechten golden. Tijdens het OT deden de autoriteiten van de VS in feite onderzoek naar de Chinese uitvoer om na te gaan of er schade veroorzakende dumpingpraktijken plaatsvonden en als gevolg hiervan zijn in januari 2008 maatregelen ingesteld (die in april 2008 zijn aangepast en variëren van 69,2 tot 85,55 %) ( 8 ). Deze maatregelen hebben dus geen merkbaar effect op bovengenoemde analyse, maar wijzen er wel op dat het zeer goed mogelijk is dat de prijsniveaus in de VS tijdens het OT kunstmatig werden gedrukt of negatief werden beïnvloed als gevolg van de Chinese invoer met dumping.

    (82)

    Bovendien zijn het productieproces en de toegang tot grondstoffen in de VS en in China vergelijkbaar en lijkt China geen merkbaar natuurlijk voordeel te hebben bij de productie en verkoop van het betrokken product.

    (83)

    Aan de hand van deze vergelijking van Turkije en de VS is geconcludeerd dat de VS voor China en Belarus een geschikter referentieland is.

    (84)

    Aan alle bekende producenten in de VS zijn vragenlijsten gestuurd. De Commissie heeft een antwoord ontvangen van een belangrijke producent. Zowel de productie als de binnenlandse verkoop van de medewerkende producent was representatief voor de vaststelling van de normale waarde.

    Vaststelling van de normale waarde in het referentieland

    (85)

    Nadat de VS als referentieland was gekozen, is de normale waarde krachtens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening vastgesteld op basis van de van de medewerkende producent in het referentieland ontvangen informatie, d.w.z. op basis van de betaalde of te betalen prijzen, overeenkomstig de in de overwegingen 32 tot en met 37 beschreven methode.

    (86)

    De binnenlandse verkoop van de producent van het soortgelijke product werd representatief geacht in vergelijking met de uitvoer van het betrokken product door de producenten/exporteurs in China naar de Gemeenschap. Bovendien werd geoordeeld dat deze binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties plaatsvond.

    Uitvoerprijs

    (87)

    Bij rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor het betrokken product.

    (88)

    Bij uitvoer naar de Gemeenschap via niet-verbonden handelsondernemingen, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op grond van de prijs van het product bij de verkoop door de betrokken producent aan de handelsondernemingen (niet-verbonden afnemers) met het oog op uitvoer.

    Vergelijking

    (89)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer dat gerechtvaardigd was, werden passende correcties toegepast voor vervoer en verzekering, krediet, commissies en bankkosten. Ook werden, waar nodig, correcties toegepast voor fysieke verschillen.

    Vaststelling van dumping

    (90)

    Voor de berekening van de voor het hele land en voor alle exporteurs in China geldende dumpingmarge heeft de Commissie eerst de mate van medewerking vastgesteld. De aan de hand van Eurostat-gegevens berekende totale invoer van het betrokken product van oorsprong uit China werd vergeleken met de exporthoeveelheid die de Chinese exporteurs in hun antwoorden op de vragenlijsten hadden vermeld. Zoals is aangegeven in overweging 54, was er een discrepantie tussen de door Eurostat gerapporteerde uitvoer (180 kt) en de hoeveelheid die de producenten/exporteurs in hun antwoorden op de vragenlijst hebben opgegeven (216 kt). Op grond hiervan werd vastgesteld dat de mate van medewerking zeer groot was.

    (91)

    Daarom werd de dumpingmarge als volgt berekend. De uitvoerprijs werd berekend aan de hand van de uitvoerige informatie van de medewerkende exporteurs in hun antwoorden op de vragenlijst, behalve voor één entiteit, die een onvolledig antwoord gaf, waardoor de fysieke kenmerken van de producten niet konden worden vergeleken. De uitvoerprijs werd vergeleken met de vastgestelde normale waarde in het referentieland.

    (92)

    De dumpingmarge voor het hele land werd vastgesteld op 130,8 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap.

    BELARUSAlgemene opmerkingen

    (93)

    Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt Belarus niet als land met een markteconomie beschouwd. Daarom werd de normale waarde voor de uitvoer van Belarus naar de Gemeenschap vastgesteld op basis van gegevens die verkregen zijn van een producent in een derde land met een markteconomie.

    (94)

    Tijdens het OT bedroeg de invoer uit Belarus ongeveer 29 kt, hetgeen overeenkomt met een marktaandeel van zo’n 2,3 %. De enige bekende fabrikant in Belarus verleende medewerking aan het onderzoek en beantwoordde de vragenlijst. Deze fabrikant werkt op basis van een gebruiksovereenkomst („tolling agreement”) met twee importeurs in Duitsland en Zwitserland. Alleen de in de EU gevestigde importeur verleende medewerking aan het onderzoek.

    (95)

    De gebruiksovereenkomst houdt in dat de Duitse importeur, een entiteit die onafhankelijk is van de fabrikant in Belarus, hem grondstoffen levert en alle kosten van de invoer in Belarus (vervoer, laden en lossen, verzekering) voor zijn rekening neemt. Vervolgens betaalt hij een gebruiksvergoeding („tolling fee”) en neemt hij de kosten van het vervoer van Belarus naar de EU, alsmede de daarmee gemoeide kosten voor het laden en lossen en verzekeringen, voor zijn rekening. Gedurende het fabricageproces blijft de Duitse importeur eigenaar van het betrokken product dat uit Belarus wordt uitgevoerd. Omdat er vanwege de gebruiksovereenkomst geen werkelijke uitvoerprijs is, moest deze door berekening worden vastgesteld.

    (96)

    De totale invoer van het betrokken product van oorsprong uit Belarus zoals berekend op basis van Eurostat-gegevens (aan de hand van de GN-codes ex730630 41, ex730630 49, ex730630 72 en ex730630 77) werd daartoe vergeleken met de exporthoeveelheid die de medewerkende fabrikant en de genoemde Duitse marktdeelnemer in hun antwoorden op de vragenlijst hebben opgegeven. Aan de hand hiervan werd vastgesteld dat de mate van medewerking gering was, namelijk 30 % van de totale uitvoer uit Belarus naar de Gemeenschap.

    (97)

    Er werd geen verzoek om individuele behandeling overeenkomstig artikel 9, lid 5, van de basisverordening ingediend.

    Normale waarde

    (98)

    De normale waarde werd overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening vastgesteld op basis van de prijzen of berekende waarde in een referentieland.

    Referentieland

    (99)

    Zoals in het gedeelte betreffende China is aangegeven, is in bericht 1 de VS genoemd als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor Belarus en China. De belangrijkste redenen die aan deze keuze ten grondslag lagen, zijn in de analyse voor China vermeld en gelden ook voor Belarus. Twee partijen maakten bezwaar tegen de keuze van de VS als referentieland en stelden in plaats daarvan Turkije voor. De belangrijkste redenen waarom de Commissie de voorkeur heeft gegeven aan de VS boven Turkije zijn vermeld in de overwegingen 76 tot en met 84.

    (100)

    De normale waarde is bijgevolg bepaald volgens de in de overwegingen 32 tot en met 37 beschreven methode.

    Uitvoerprijs

    (101)

    De door de Duitse importeur verstrekte gegevens betroffen slechts een deel van de producten van oorsprong uit Belarus die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Over het andere, zeer aanzienlijke deel van deze invoer werden geen gegevens verstrekt. Voor dit deel moest daarom overeenkomstig artikel 18 van de basisverordening gebruik worden gemaakt van de beste gegevens die beschikbaar waren.

    (102)

    Er werden twee belangrijke informatiebronnen geanalyseerd. De gegevens van Eurostat werden ongeschikt geacht. Ten eerste omvatten zij transacties in het kader van de gebruiksovereenkomst met de Duitse marktdeelnemer, waarvoor er geen uitvoerprijs was. Ten tweede omvatten zij ook transacties in het kader van de gebruiksovereenkomst met de Zwitserse onderneming die geen medewerking verleende. Bovendien moet erop worden gewezen dat de Oekraïense onderneming waarop het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Oekraïne gericht is, volgens bepaalde partijen, alsook volgens de website van Interpipe Group, met zowel de Zwitserse als de Belarussische onderneming verbonden is. Aangezien de Zwitserse onderneming geen medewerking verleende, konden geen uitvoerprijzen voor haar transacties worden vastgesteld.

    (103)

    Anderzijds waren er wel gedetailleerde gegevens per productsoort beschikbaar over de transacties met de genoemde Duitse marktdeelnemer, met inbegrip van zijn kosten en uitgaven. Op grond hiervan kon de onderzoekende autoriteit de uitvoerprijs per productsoort vaststellen, zoals hieronder wordt uiteengezet. Dit werd dan ook beschouwd als de beste informatie die de Commissie ter beschikking stond.

    (104)

    De uitvoerprijs werd berekend op basis van de prijs van het betrokken product bij verkoop aan de eerste onafhankelijke afnemer van de medewerkende Duitse importeur. In dit specifieke geval moesten vanwege de gebruiksovereenkomst enkele correcties worden toegepast om een betrouwbare uitvoerprijs grens Gemeenschap vast te stellen. Er werd gecorrigeerd voor alle kosten die gemaakt werden tussen de grens van de Gemeenschap en de eerste onafhankelijke afnemer van de Duitse importeur. Het ging hierbij om de VAA-kosten en winst van de Duitse importeur, alsmede om vervoers-, verzekerings- en douanekosten binnen de Gemeenschap.

    Vergelijking

    (105)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening een correctie toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Er werden passende correcties toegepast voor fysieke kenmerken, vervoer, verzekeringskosten en douanekosten in alle gevallen waarin verzoeken daartoe gerechtvaardigd en accuraat werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

    Vaststelling van dumping

    (106)

    Op deze grondslag werd de dumpingmarge voor het hele land vastgesteld op 92,4 % van de cif-prijs, grens Gemeenschap.

    RUSLANDAlgemene opmerkingen

    (107)

    De invoer uit Rusland bedroeg in het OT ongeveer 36 kt, hetgeen overeenkomt met een marktaandeel van 3,3 %.

    (108)

    Vanwege het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs werd in eerste instantie een steekproef samengesteld. In dat verband werd vier groepen verzocht de vragenlijst van de Commissie te beantwoorden, maar slechts twee groepen voldeden aan dat verzoek, waardoor een steekproef niet meer nodig was.

    Normale waarde

    (109)

    De binnenlandse verkoop van het betrokken product door beide producenten/exporteurs was representatief, zoals gedefinieerd in overweging 32. De normale waarde werd volgens de in de overwegingen 33 e.v. beschreven methode gebaseerd op de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in de Russische Federatie betaalde of te betalen prijs.

    (110)

    Voor de fabricagekosten, en in het bijzonder de gaskosten, werd onderzocht of de door de producenten/exporteurs betaalde gasprijzen een redelijk beeld gaven van de aan de gasproductie en -distributie verbonden kosten.

    (111)

    De door de producenten/exporteurs betaalde binnenlandse gasprijs bedroeg ongeveer een kwart van de uitvoerprijs van aardgas uit Rusland. Alle beschikbare gegevens duiden erop dat de binnenlandse gasprijzen in Rusland gereguleerd worden en ver onder de marktprijzen liggen die op niet-gereguleerde markten voor aardgas worden betaald. Omdat de administratie van de producenten/exporteurs geen redelijk beeld van de gaskosten gaf, moesten deze kosten dan ook overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening worden gecorrigeerd. Gezien het ontbreken van voldoende representatieve, niet-vertekende gegevens over de gasprijzen op de Russische binnenlandse markt, werd de correctie overeenkomstig artikel 2, lid 5, gebaseerd op informatie van andere representatieve markten. De gecorrigeerde prijs werd gebaseerd op de gemiddelde uitvoerprijs van Russisch gas aan de Duits-Tsjechische grens (Waidhaus), gecorrigeerd voor lokale distributiekosten. Waidhaus is het voornaamste leveringspunt voor Russisch gas aan de EU, die de grootste afnemer van Russisch aardgas is en waar de prijzen een redelijk beeld van de kosten geven; daarom kan deze markt als representatief in de zin van artikel 2, lid 5, van de basisverordening worden beschouwd.

    (112)

    Voor de productsoorten waarvoor de normale waarde op de hierboven beschreven wijze werd berekend, werd uitgegaan van de fabricagekosten van de uitgevoerde soorten, na correctie voor de gaskosten.

    Uitvoerprijs

    (113)

    In de gevallen waarin de uitvoer naar de Gemeenschap via een in de Gemeenschap gevestigde verbonden importeur plaatsvond, werd de uitvoerprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening door berekening vastgesteld. In de gevallen waarin de uitvoer aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap via een in de Russische Federatie gevestigde verbonden handelaar plaatsvond, werden de uitvoerprijzen gebaseerd op de door onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap betaalde of te betalen prijzen.

    Vergelijking

    (114)

    Er werden passende correcties toegepast voor krediet, vervoer en aanverwante kosten in alle gevallen waarin verzoeken daartoe gerechtvaardigd werden bevonden en met gecontroleerd bewijsmateriaal werden gestaafd.

    Dumpingmarge

    (115)

    Bij vergelijking van de normale waarde en de uitvoerprijs bleek dat er sprake was van dumping. Na de mededeling van feiten en overwegingen hebben beide Russische producenten/exporteurs opmerkingen gemaakt. In het eerste geval hebben onderbouwde opmerkingen, met name over correcties voor de door berekening vastgestelde normale waarden, geleid tot een kleine aanpassing van de dumpingmarge, die geen gevolgen voor het antidumpingrecht heeft omdat ook de herziene dumpingmarge hoger is dan de schademarge. In het tweede geval wees de belanghebbende op een administratieve fout, waardoor de VAA-kosten dubbel waren gerekend; deze fout is rechtgezet. Op grond hiervan bedragen de dumpingmarges (per groep producenten/exporteurs), uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring:

     voor TMK Group (Seversky Pipe Plant Open Joint Stock Company en Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works): 22,7 %;

     voor OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works en Joint Stock Company Almetjvesk Pipe Plant): 10,1 %.

    Conclusies inzake dumping voor Rusland

    (116)

    Omdat de mate van medewerking hoog was (meer dan 90 % van de uitvoer van het betrokken product uit de Russische Federatie naar de Gemeenschap, zoals gerapporteerd door Eurostat), werd de residuele dumpingmarge voor alle andere exporteurs in de Russische Federatie op hetzelfde niveau vastgesteld als voor de medewerkende producent/exporteur TMK Group, namelijk 22,7 %.

    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING EN/OF HERHALING VAN DUMPING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 11, LID 2, VAN DE BASISVERORDENING; TOEREIKENDHEID VAN HET NIVEAU VAN DE MAATREGEL TEN AANZIEN VAN DUMPING OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 11, LID 3, VAN DE BASISVERORDENINGALGEMEEN

    (117)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het vervallen van de geldende maatregelen tegen Oekraïne, Thailand en Turkije waarschijnlijk tot voortzetting of herhaling van dumping zou leiden.

    (118)

    Voor Turkije en de genoemde Oekraïense onderneming werd bovendien overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de basisverordening onderzocht of de omstandigheden sinds het oorspronkelijke dumpingonderzoek waren gewijzigd en of de eventuele veranderingen van blijvende aard waren.

    THAILANDOpmerkingen vooraf

    (119)

    Anders dan bij het oorspronkelijke onderzoek, vond er volgens de gegevens van Eurostat in het OT geen uitvoer van het betrokken product vanuit Thailand plaats. De enige medewerkende producent meldde geen uitvoer naar de Gemeenschap en de overige producenten/exporteurs verleenden geen medewerking. Uit de Thaise exportstatistieken blijkt dat er in het OT wel enige uitvoer werd geregistreerd die deels ook het betrokken product kan betreffen, maar deze hoeveelheid was in ieder geval te verwaarlozen, en derhalve niet representatief.

    (120)

    De mate van medewerking in het huidige nieuwe onderzoek was zeer gering, aangezien slechts één Thaise producent zich tijdens de procedure meldde. Volgens de klacht waren er in Thailand tijdens het OT echter ten minste twaalf andere producenten van het betrokken product en openbare gegevens bevestigen dit. Geen van hen verleende medewerking aan het onderzoek, waardoor de mate van medewerking minder dan 10 % van de totale geschatte Thaise productie van het betrokken product bedroeg.

    Invoer met dumping tijdens het onderzoektijdvak

    (121)

    De enige medewerkende Thaise producent verrichte tijdens het OT geen uitvoer naar de Gemeenschap. Aangezien het betrokken product van oorsprong uit Thailand niet naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, kon er geen sprake zijn van voortzetting van dumping. Daarom moet de analyse in dit geval betrekking hebben op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping als de maatregelen worden beëindigd.

    Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokkenOpmerkingen vooraf

    (122)

    Zoals in overweging 120 al werd aangestipt, bleek in het onderzoek dat er tijdens het OT in Thailand ten minste dertien producenten van het betrokken product waren, waarvan er slechts één aan het onderzoek meewerkte.

    (123)

    Nagegaan werd in hoeverre de gegevens van deze medewerkende Thaise producent konden worden gebruikt voor de analyse van de algehele situatie ten aanzien van de waarschijnlijke ontwikkeling van de uitvoer uit Thailand en meer specifiek als benchmark voor indicatoren van de binnenlandse en uitvoerprijzen, de kosten, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad.

    (124)

    In dit verband werden een aantal tekortkomingen in de gegevens van de medewerkende onderneming ontdekt. Ten eerste kon de onderneming de binnenlandse en uitvoerprijzen niet laten aansluiten op de werkelijke transacties en met haar gecontroleerde boekhouding voor het OT. Bovendien kon de onderneming de productiekosten niet uitsplitsen naar productcontrolenummer (PCN), zoals gedefinieerd in de vragenlijsten die naar de betrokkenen zijn gestuurd. De producent was alleen in staat de gemiddelde productiekosten voor alle geproduceerde PCN’s uit te splitsen naar zwarte en gegalvaniseerde buizen. Uit gegevens over de kostenstructuur van PCN’s van verschillende producenten in andere bij het onderzoek betrokken landen, waaronder de Gemeenschap, blijkt echter dat de productiekosten per PCN in feite sterk uiteenlopen. Dit geldt ook voor de specifieke productsoorten die deze Thaise onderneming produceert en verkoopt. Dit betekent dat een kostenuitsplitsing waarbij geen vergelijking per PCN mogelijk is, ontoereikend is voor de vaststelling van de binnenlandse normale waarde.

    (125)

    Zelfs als dergelijke gegevens wel verkregen konden worden, mag niet worden vergeten dat de medewerkende producent minder dan 10 % van de totale productie van het betrokken product in Thailand verzorgt, hetgeen betekent dat de gegevens altijd aan andere statistische gegevens zouden moeten worden getoetst om te beoordelen of zij representatief genoeg waren om er een beoordeling van het hele land op te baseren.

    (126)

    De onderneming werd binnen een redelijke termijn, gezien de voor het onderzoek geldende termijnen, op de hoogte gebracht van het voornemen van de Commissie artikel 18 van de basisverordening toe te passen, alsook van de redenen waarom dit noodzakelijk werd geacht. Er werden opmerkingen ontvangen, die grondig werden geanalyseerd en uitvoerig werden beantwoord. Geen van de verklaringen van de onderneming werd toereikend geacht om de Commissie ervan te weerhouden zich voor de bovengenoemde punten op de beste beschikbare gegevens te baseren.

    (127)

    Bijgevolg werd de informatie over de binnenlandse prijzen en de prijzen van de uitvoer naar andere landen voor de Thaise exporteurs gebaseerd op de beste gegevens die beschikbaar waren, waaronder de klacht en openbare informatie.

    (128)

    De door de onderneming verstrekte gegevens over de voorraden, de productie en de capaciteit konden daarentegen wel worden gecontroleerd. Deze informatie kon dan ook, in combinatie met de gegevens uit de klacht, worden gebruikt om de productiehoeveelheid en -capaciteit van alle producenten/exporteurs in Thailand vast te stellen.

    (129)

    Gezien het voorgaande werd bij de beoordeling van de waarschijnlijke gevolgen van intrekking van de maatregelen rekening gehouden met de volgende overwegingen.

    Productie, onbenutte capaciteit en waarschijnlijkheid dat deze capaciteit voor uitvoer naar de Gemeenschap zal worden gebruikt

    (130)

    Uit de klacht blijkt dat er in Thailand een reservecapaciteit van meer dan 370 kt is, ofwel bijna 30 % van de totale capaciteit. Deze reservecapaciteit komt overeen met meer dan 25 % van het totale verbruik in de Gemeenschap (zoals gedefinieerd in overweging 231) en zou kunnen worden gebruikt voor uitvoer naar de communautaire markt.

    (131)

    De medewerkende producent, die tijdens het OT minder dan 10 % van de totale Thaise productie vertegenwoordigde, had een nog grotere reservecapaciteit. Zijn reservecapaciteit bedroeg tijdens het OT meer dan 50 %.

    (132)

    Bij elkaar wijzen deze factoren erop dat er in Thailand een aanzienlijke reservecapaciteit is. Omdat er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat deze capaciteit kan worden geabsorbeerd door toegenomen binnenlandse verkoop, uitvoer naar andere derde landen of de productie van andere producten dan het betrokken product, wordt geconcludeerd dat indien de maatregelen vervallen, deze reservecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid voor uitvoer naar de Gemeenschap zal worden gebruikt, niet in de laatste plaats omdat de Gemeenschap een aantrekkelijke exportmarkt is.

    (133)

    Aangezien de communautaire markt een van de grootste ter wereld is, is zij alleen al door haar omvang aantrekkelijk voor elke Thaise producent/exporteur van het betrokken product. Het potentiële belang van de communautaire markt wordt nog vergroot doordat de VS, een andere belangrijke markt, maatregelen tegen invoer uit Thailand heeft ingesteld.

    (134)

    Omdat in de Gemeenschap ook nog eens een relatief aantrekkelijk prijsniveau en goed ontwikkelde distributiekanalen bestaan, wordt geoordeeld dat er, als er geen maatregelen zijn, een duidelijke economische prikkel is om de uitvoer van belangrijke derde markten, zoals de VS, naar de Gemeenschap te verleggen.

    (135)

    Al met al wordt het daarom waarschijnlijk geacht dat een toename van de huidige bezettingsgraad zal leiden tot een grotere uitvoer, met name naar de communautaire markt.

    Waarschijnlijk prijsniveau

    (136)

    Een aantal factoren wijzen erop dat de Thaise uitvoer naar de Gemeenschap waarschijnlijk tegen dumpingprijzen zou plaatsvinden.

    (137)

    Ten eerste lijkt de uitvoer naar belangrijke derde markten tegen dumpingprijzen te hebben plaatsgevonden. Dit wordt bevestigd door het feit dat de VS antidumpingrechten van zo’n 15 % op gelaste buizen uit Thailand heeft ingesteld. Dit wijst op een meer algemeen dumpinggedrag bij de uitvoer naar grote derde markten. Het feit dat de Thaise uitvoer naar de Gemeenschap is gestaakt nadat de maatregelen werden ingesteld, lijkt het idee te versterken dat de Thaise producenten/exporteurs niet in staat zijn of weigeren zonder dumping uit te voeren.

    (138)

    Bovendien zouden potentiële Thaise verkopers het betrokken product, dat over het algemeen vrij homogeen is, waarschijnlijk tegen de heersende prijzen van andere invoer in de Gemeenschap leveren. Zoals hierboven is geconcludeerd, zijn de invoerprijzen van andere exportlanden over het algemeen laag. Wanneer men bedenkt dat de potentiële uitvoerprijzen van Thaise producenten/exporteurs waarschijnlijk dit lage niveau zullen moeten hebben, is het, ook al omdat de kostenstructuur van het betrokken product grotendeels bepaald wordt door de wereldwijd sterk gestegen prijzen van staalrollen en zink, waarschijnlijk dat deze uitvoer tegen dumpingprijzen zal plaatsvinden.

    Conclusie

    (139)

    Het is waarschijnlijk dat een aanzienlijke hoeveelheid van de Thaise uitvoer in de Gemeenschap tegen dumpingprijzen verkocht zal worden indien de maatregelen vervallen.

    TURKIJE (i): ALGEMENE DUMPINGVRAAGSTUKKEN EN ASPECTEN VAN ARTIKEL 11, LID 2Algemene punten

    (140)

    De klager voerde aan dat indien de maatregelen vervallen, de invoer met dumping uit Turkije waarschijnlijk zeer ernstige schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap zou toebrengen. In het tussentijdse nieuwe onderzoek (zie hieronder) heeft de klager gevraagd om aanscherping van de maatregelen omdat de dumping en de schade zouden toenemen.

    (141)

    Uit statistieken bleek dat de invoer uit Turkije 110 kt bedroeg, ofwel bijna 9 % van het verbruik in de Gemeenschap (zoals gedefinieerd in overweging 231). De cijfers van Eurostat weken sterk af van de door de ondernemingen opgegeven hoeveelheid (138 kt). In dit verband wordt verwezen naar de opmerkingen in overweging 55.

    (142)

    De algemene methode voor de dumpingberekening (beschreven in de overwegingen 31 tot en met 46) is op alle producenten/exporteurs in Turkije toegepast. In het oorspronkelijke onderzoek is bij wijze van uitzondering voor bepaalde exporteurs een andere methode gebruikt omdat de wisselkoersen tijdens het oorspronkelijke onderzoektijdvak aanzienlijk schommelden. Vanwege deze schommelingen werd in het oorspronkelijke onderzoek de voorkeur gegeven aan een vergelijking van de maandelijkse gewogen gemiddelde normale waarde met de maandelijkse gewogen gemiddelde uitvoerprijs. Omdat deze uitzonderlijke omstandigheden zich bij het onderhavige onderzoek niet voordeden, is nu de in de overwegingen 31 tot en met 46 beschreven standaardmethode toegepast. In het onderhavige onderzoek is de dumpingmarge voor de producenten/exporteurs in Turkije dus vastgesteld door een gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

    (143)

    De volgende ondernemingen, waarvan de individuele dumpingmarge in het oorspronkelijke onderzoek nul bedroeg, werden in eerste instantie in het nieuwe onderzoek betrokken en in de steekproef opgenomen: Cayirova Boru Sanayi ve Ticaret AȘ, Istanboel, Yücel Boru ve Profil Endüstrisi AȘ, Istanboel, en Noksel Çelik Boru Sanayi AȘ, Ankara. Hoewel ondernemingen waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek een dumpingmarge van nul of een minimale dumpingmarge is vastgesteld, volgens artikel 9, lid 3, van de basisverordening door de communautaire instellingen bij een nieuw onderzoek kunnen worden betrokken, bestaat hiertoe geen verplichting. Bovendien heeft het WTO-orgaan voor geschillenbeslechting na de goedkeuring van de basisverordening in de zaak over rundvlees en rijst uit Mexico geoordeeld dat de desbetreffende bepaling van de Antidumpingovereenkomst geen nieuw onderzoek van dergelijke ondernemingen toestaat. Daarom achten de communautaire instellingen het passend geen gebruik te maken van de tijdens het nieuwe onderzoek verzamelde gegevens over deze drie ondernemingen. Bijgevolg zijn deze ondernemingen van de steekproef uitgesloten. In deze verordening wordt voorts aangenomen dat geen van deze ondernemingen zich momenteel schuldig maakt aan dumping.

    Steekproef (van exporteurs) en medewerking

    (144)

    Er zijn steekproefformulieren toegezonden aan 15 potentiële producenten/exporteurs in Turkije, waarvan er 8 hebben geantwoord. Drie ondernemingen/groepen, die 41 % van de totale invoer uit Turkije in de Gemeenschap vertegenwoordigen, zijn in de steekproef opgenomen.

    Normale waarde

    (145)

    Zoals al is aangegeven, werd de normale waarde hetzij berekend, hetzij vastgesteld aan de hand van de in het kader van normale handelstransacties door onafhankelijke afnemers in Turkije betaalde of te betalen prijzen. Enkele door de producenten/exporteurs gevraagde correcties zijn van de hand gewezen of aangepast.

    Kredietkosten

    (146)

    Na de mededeling van de bevindingen van de Commissie hebben enkele van de exporteurs aangevoerd dat de kredietkosten moesten worden vastgesteld op basis van de werkelijke betalingsvoorwaarden die de producenten en de afnemers met elkaar overeengekomen waren. Deze argumenten zijn aanvaard.

    Terugbetaling van rechten

    (147)

    Bepaalde ondernemingen vroegen om een correctie voor de terugbetaling van rechten, omdat over de grondstoffen voor het soortgelijke product invoerheffingen zouden zijn betaald wanneer dit bestemd was voor verbruik in Turkije, die terugbetaald zouden zijn wanneer het product naar de Gemeenschap werd uitgevoerd.

    (148)

    In één geval bleek het opgegeven bedrag hoger te zijn dan de heffing op de materialen die fysiek in het op de binnenlandse markt verkochte soortgelijke product waren verwerkt. Vastgesteld werd dat de betrokken onderneming/groep minder rechten had betaald omdat zij voor haar binnenlandse productie niet alleen coils had gebruikt waarover invoerrechten waren betaald, maar ook coils die met een recht van 0 % waren ingevoerd en op de lokale markt gekochte coils. Deze correcties werden bijgevolg dienovereenkomstig aangepast.

    (149)

    Een andere onderneming, waarvan het verzoek om correctie oorspronkelijk was afgewezen, voerde aan dat wel een correctie moest worden toegekend omdat over de op de binnenlandse markt verkochte producten wel degelijk rechten waren betaald. Het argument werd gedeeltelijk aanvaard.

    (150)

    In dit verband voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dat dit een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie zou zijn. Het betreft hier echter een antidumpingonderzoek. Daarom is deze bewering niet onderzocht.

    Verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten (VAA-kosten)

    (151)

    Een van de Turkse exporteurs, waarvoor de normale waarde moest worden berekend, gaf aan negatieve VAA-kosten te hebben. Dit was het gevolg van aanzienlijke wisselkoerswinsten, die hoger waren dan de totale VAA-kosten. In dit geval werd geen rekening gehouden met de financiële voordelen. Er werd alleen rekening gehouden met de financiële kosten van de leningen van de ondernemingen. De VAA-kosten werden dan ook dienovereenkomstig gecorrigeerd.

    Uitvoerprijs

    (152)

    In alle gevallen werd het betrokken product verkocht aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijs werd derhalve voor alle exporteurs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening gebaseerd op de door niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap betaalde of te betalen prijs.

    Vergelijking

    (153)

    De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken af fabriek. Om een billijke vergelijking te waarborgen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening door middel van correcties rekening gehouden met verschillen die de vergelijkbaarheid van de prijzen beïnvloedden. Daarom werden er in voorkomend geval correcties toegepast voor rabatten, kortingen, kosten van vervoer, laden, lossen, op- en overslag, bankkosten, verzekerings- en kredietkosten, waar die met gecontroleerd bewijsmateriaal waren gestaafd.

    Dumping tijdens het onderzoektijdvak

    (154)

    Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werd de dumpingmarge voor de producenten/exporteurs in Turkije vastgesteld door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs.

    (155)

    Vergelijking van de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen met een gewogen gemiddelde normale waarde leverde de volgende dumpingmarges op:

     Erbosan Erciyas Boru Sanayii ve Ticaret AȘ, Kayseri (Erbosan): 0,5 %,

     Borusan Mannesmann Boru Sanayi ve Ticaret AȘ, Istanboel (Borusan): -1,4 %,

     Toscelik Profil ve Sac Endustrisi AȘ, Iskenderun (Toscelik): 0,9 %.

    (156)

    Twee ondernemingen waren bereid mee te werken maar werden niet in de steekproef opgenomen. Omdat de dumpingmarges voor alle ondernemingen in de steekproef onder de de minimis-drempel lagen en de mate van medewerking aan het onderzoek zeer groot was, werd de voor het hele land geldende dumpingmarge eveneens geacht minimaal te zijn.

    (157)

    Daarom wordt geconcludeerd dat de dumping in het geval van Turkije niet is voortgezet. De nadere analyse in het kader van artikel 11, lid 3, van de basisverordening betreft dan ook uitsluitend de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping.

    Analyse van de waarschijnlijkheidAlgemene opmerkingen

    (158)

    De EU-markt is ontegenzeggelijk zeer aantrekkelijk voor Turkse producenten. Dit heeft verschillende redenen, waaronder in de eerste plaats de omvang. Bij de omvang gaat het niet alleen om het hoge verbruik, maar ook om het feit dat de Turkse uitvoer naar andere derde markten veelal gefragmenteerd is: er worden kleine hoeveelheden naar vele verschillende bestemmingen uitgevoerd. In die zin is de Gemeenschap als één enkele bestemming met een grote absorptiecapaciteit aantrekkelijker.

    (159)

    Ook de geografische nabijheid is een belangrijke reden, omdat de vervoerskosten voor deze producten niet onbelangrijk zijn.

    (160)

    De Gemeenschap is bovendien een traditionele markt voor Turkse exporteurs, die goed ontwikkelde distributiekanalen en een groot aantal afnemers hebben.

    Aandeel van uitvoer naar de EU en prijsbeleid

    (161)

    Ondanks de geldende maatregelen werd de uitvoer uit Turkije in het hele OT voortgezet. Voor geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen werd echter dumping vastgesteld. Overigens vertegenwoordigen de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de niet in de steekproef opgenomen ondernemingen die medewerking aan de onderhavige nieuwe onderzoeken verleenden en de ondernemingen waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek een dumpingmarge van nul of een minimale dumpingmarge is vastgesteld, samen ongeveer 90 % van de totale Turkse uitvoer naar de Gemeenschap. De markt voor deze Turkse uitvoer lijkt stabiel te zijn en er zijn geen aanwijzingen dat de ondernemingen hun prijsstrategieën zullen wijzigen. Bovendien zijn de drie in de steekproef opgenomen ondernemingen en de drie ondernemingen waarvoor in het oorspronkelijke onderzoek een dumpingmarge van nul of een minimale dumpingmarge is vastgesteld veruit de grootste spelers op de markt en prijsleiders. Daarom is het waarschijnlijk dat de overige ondernemingen geneigd zullen zijn hun prijsbeleid te volgen. Herhaling van dumping lijkt voor Turkije dan ook onwaarschijnlijk. Voor de volledigheid werden echter ook de onderstaande factoren onderzocht.

    Onbenutte capaciteit in Turkije

    (162)

    In het onderzoek werd voor de medewerkende, al dan niet in de steekproef opgenomen producenten tijdens het OT een totale reservecapaciteit vastgesteld van ongeveer 143 000 ton. Deze hoeveelheid komt overeen met ongeveer 10 % van het totale verbruik in de Gemeenschap van gelaste buizen (zoals gedefinieerd in overweging 231).

    Mogelijke absorptiecapaciteit van markten van derde landen

    (163)

    Op de grootste derde markt voor het betrokken product, de VS, zijn antidumpingrechten tegen Turkije ingesteld die tot 14,7 % belopen. Dit betekent dat het bij een overigens gelijkblijvende situatie onwaarschijnlijk is dat de VS aanzienlijke aanvullende exporthoeveelheden uit Turkije zou absorberen. Het feit dat de uitvoer naar derde landen gefragmenteerd is, aangezien er naar veel verschillende bestemmingen wordt uitgevoerd, lijkt er echter op te wijzen dat de Turkse exporteurs nieuwe markten proberen aan te boren en het is dan ook niet onwaarschijnlijk dat derde markten een deel van deze capaciteit kunnen absorberen. Bovendien kan voor de verkoop als gevolg van de benutting van de huidige reservecapaciteit redelijkerwijs worden uitgegaan van de huidige verhouding tussen de Turkse uitvoer naar de Gemeenschap en die naar derde landen (70/30). Dit zou betekenen dat de invoer in de Gemeenschap met 100 000 ton stijgt, hetgeen op basis van het verbruik in het OT een aanvullend marktaandeel van 7 % oplevert. Er zij echter op gewezen dat dit de maximale theoretische verkoopstijging is, op basis van de aanname dat de reservecapaciteit voor 100 % wordt benut, wat in deze tak van industrie zelden voorkomt.

    Prijsfactoren

    (164)

    De prijsverschillen tussen de Turkse uitvoer naar de Gemeenschap en naar derde landen waren niet significant, en hingen af van de betrokken onderneming. Uit een nadere analyse na de mededeling van feiten en overwegingen bleek dat de prijzen van de Turkse uitvoer naar derde landen iets hoger waren dan die van de uitvoer naar de Gemeenschap. Omdat voor de Turkse uitvoer naar de Gemeenschap geen dumping werd vastgesteld, kan worden aangenomen dat de uitvoer naar derde landen over het algemeen niet tegen dumpingprijzen plaatsvond. Ook zijn er geen andere aanwijzingen dat Turkse exporteurs hun prijsstrategie zullen wijzigen. Niets in de omstandigheden van de markt of in de situatie van de exporteurs in het algemeen wees erop dat het waarschijnlijk is dat zij hun algemene marktgedrag zullen wijzigen.

    (165)

    Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat herhaling van invoer met dumping van oorsprong uit Turkije niet waarschijnlijk is.

    TURKIJE (ii): ASPECTEN VAN ARTIKEL 11, LID 3

    (166)

    Volgens de klager voorkwamen de huidige maatregelen niet dat de invoer met dumping werd voortgezet en was de hoogte van de rechten niet langer toereikend om de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping van het betrokken product uit Turkije op te heffen.

    Blijvende aard van de gewijzigde omstandigheden

    (167)

    Zoals hierboven is geconcludeerd, vond de invoer uit Turkije niet meer tegen dumpingprijzen plaats. Alle dumpingmarges die in dit onderzoek zijn vastgesteld, bevonden zich onder de de minimis-drempel. Dit gold in het bijzonder voor drie ondernemingen waarvoor oorspronkelijk dumping was vastgesteld.

    (168)

    De communautaire markt zal, zoals aangegeven, voor Turkse exporteurs hoogstwaarschijnlijk aantrekkelijk blijven, zowel door het prijsniveau als door de uitgebreide en langdurige handelsbetrekkingen. Tegelijkertijd zetten de Turkse producenten grote hoeveelheden op hun binnenlandse markt af. Deze hoeveelheden worden tegen concurrerende en betrekkelijk lage prijzen verkocht in vergelijking met de andere grote markten, waaronder de EU en de VS. De binnenlandse prijzen en de normale waarden lagen op een zodanig niveau dat de uitvoer naar de Gemeenschap in het geheel niet meer tegen dumpingprijzen plaatsvond.

    (169)

    Het onderzoek heeft geen andere omstandigheden aan het licht gebracht die het waarschijnlijk maken dat bij het vervallen van de maatregelen de prijzen en het dumpinggedrag zouden veranderen. Voor de ondernemingen waarvoor sinds het oorspronkelijke onderzoek een nulrecht gold, blijft de op het rapport over rundvlees en rijst uit Mexico gebaseerde redenering, zoals uiteengezet in overweging 143, van kracht. Voor de overige ondernemingen heeft het onderhavige onderzoek daadwerkelijk aangetoond dat de omstandigheden zijn gewijzigd, aangezien vastgesteld werd dat zij niet meer tegen dumpingprijzen uitvoerden. Bovendien zijn er geen dwingende redenen waaruit blijkt dat de gewijzigde omstandigheden niet van blijvende aard zijn. Alle onderzochte ondernemingen voerden in 2006 en in het OT naar derde landen uit tegen hogere prijzen dan de prijzen waartegen naar de Gemeenschap werd uitgevoerd. In dezelfde perioden overstegen de prijzen van de uitvoer naar de Gemeenschap de binnenlandse verkoopprijzen. Hieruit blijkt duidelijk dat de gewijzigde omstandigheden (de uitvoer vindt niet meer tegen dumpingprijzen plaats) van blijvende aard zijn.

    Conclusie

    (170)

    Bijgevolg kan worden geconcludeerd dat indien de maatregelen zouden vervallen, de uitvoer naar de Gemeenschap waarschijnlijk niet tegen dumpingprijzen zal plaatsvinden. Bovendien kan redelijkerwijs worden aangenomen dat de gewijzigde omstandigheden ten opzichte van het oorspronkelijke onderzoek wat betreft het ontbreken van dumping, van blijvende aard zijn.

    (171)

    Gezien het voorgaande moet de procedure betreffende de invoer van oorsprong uit Turkije worden beëindigd.

    OEKRAÏNE (i): ASPECTEN VAN ARTIKEL 11, LID 3Algemene opmerkingen

    (172)

    Interpipe Group beweerde dat een vergelijking van de normale waarde, gebaseerd op zijn eigen kosten of binnenlandse prijzen, met zijn prijzen bij uitvoer naar een derde markt die vergelijkbaar is met de EU, een aanzienlijk lagere dumpingmarge zou opleveren dan de marge waarvan bij de bestaande maatregelen is uitgegaan. Daarom zou handhaving van de maatregelen op het huidige niveau niet langer noodzakelijk zijn om de gevolgen van dumping te neutraliseren.

    (173)

    In de loop van het onderzoek werd de onderneming ervan op de hoogte gebracht dat de Commissie van plan was artikel 18 van de basisverordening toe te passen. De reden hiervoor was dat de onderneming geen naar productsoort (productcontrolenummer, PCN) uitgesplitste gegevens over de productiekosten had verstrekt. De onderneming had uitsluitend de gemiddelde productiekosten voor alle in een bepaalde werkplaats geproduceerde productsoorten opgegeven.

    (174)

    Bij bestudering van de feiten bleken de ingediende gegevens over de productiekosten onaanvaardbaar voor de Commissie, omdat op basis daarvan geen behoorlijke vergelijking met de verkoopprijzen op de binnenlandse markt naar productsoort mogelijk was.

    (175)

    De onderneming werd overeenkomstig artikel 18, lid 4, van de basisverordening binnen een redelijke termijn in kennis gesteld van deze situatie. Er werden opmerkingen ontvangen, die werden geanalyseerd en uitvoerig werden beantwoord. Geen van de verklaringen van de onderneming werd toereikend geacht om de Commissie ervan te weerhouden zich voor de hieronder genoemde punten op de beste beschikbare gegevens te baseren.

    (176)

    Na de mededeling van de feiten en overwegingen voerde de klager aan dat de procedure moest worden beëindigd omdat de enige Oekraïense producent zo weinig medewerking verleende dat de Commissie artikel 18 van de basisverordening moest toepassen om de fabricagekosten aan te passen. Er moet echter op worden gewezen dat artikel 18 werd toegepast om de Commissie in staat te stellen de door de enige Oekraïense medewerkende producent ingediende informatie aan te vullen door gebruik te maken van de beste beschikbare informatie. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

    Normale waarde

    (177)

    De Commissie onderzocht of de binnenlandse verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 4, van de basisverordening in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden. Daartoe werden de productiekosten van het door de medewerkende producenten/exporteurs geproduceerde en op de binnenlandse markt verkochte product geanalyseerd.

    (178)

    OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant (NMPP), dat het betrokken product produceert, verstrekte geen uitsplitsing van de productiekosten (PK) naar PCN. Deze producent/exporteur gaf alleen de gemiddelde PK van alle geproduceerde PCN’s voor haar twee werkplaatsen op. Uit gegevens over de kostenstructuur van PCN’s van verschillende producenten in andere bij het onderzoek betrokken landen, waaronder de Gemeenschap, blijkt echter dat de productiekosten per PCN sterk uiteenlopen.

    (179)

    OJSC Interpipe Nizhnedneprovsk (NTRP) Tube Rolling Plant, een verbonden onderneming van NMPP, gaf wel een uitsplitsing van de PK naar PCN.

    (180)

    Zoals in overweging 173 is uiteengezet, heeft de Commissie artikel 18 van de basisverordening op NMPP toegepast om de productiekosten per PCN te verkrijgen. Overwogen is gebruik te maken van de gegevens uit het oorspronkelijke onderzoek, maar aangezien Oekraïne nadien de status van markteconomie heeft gekregen, werden dergelijke gegevens niet beschouwd als de beste beschikbare informatie. Bovendien was de Commissie van mening dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verstrekte informatie van zodanige kwaliteit was dat daaruit conclusies over de productiekosten (PK) per productcontrolenummer (PCN) konden worden getrokken. Daarom werd de door de medewerkende bedrijfstak van de Gemeenschap ingediende informatie beschouwd als de betrouwbaarste en beste informatie die beschikbaar was om de PK per PCN af te leiden. In dit verband konden in het onderzoek de verschillen tussen het goedkoopste PCN van de bedrijfstak van de Gemeenschap en alle andere PCN’s worden berekend. Deze afwijking werd vervolgens toegepast op de door NMPP opgegeven gemiddelde PK. Wanneer een door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerd PCN overeenkwam met een door NTRP geproduceerd PCN, werden de kosten van NTRP gebruikt.

    (181)

    Dezelfde belanghebbende maakte er bezwaar tegen dat de Commissie de normale waarde en de uitvoerprijs in het OTI aan de hand van gegevens over het OT berekende. In dit verband is aan enkele bezwaren tegemoetgekomen. De Commissie is uitgegaan van het gewogen gemiddelde van de cif-uitvoerprijzen naar de Gemeenschap tijdens de zes maanden waarin beide procedures elkaar overlapten. Om voor elke soort van het betrokken product een eerlijke vergelijking binnen hetzelfde tijdvak mogelijk te maken tussen de gewogen gemiddelde normale waarden bij uitvoer naar de Gemeenschap en de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, werden bovendien de productiekosten van de medewerkende producenten gecorrigeerd. De correctie werd toegepast om voor de fabricagekosten uit te gaan van dezelfde zes maanden als waarop de berekening van de cif-uitvoerprijzen naar de Gemeenschap is gebaseerd. De enige Oekraïense medewerkende exporteur voerde aan dat de Commissie gebruik moest maken van de fabricagekosten per eenheid van de verbonden onderneming, OJSC Interpipe Nizhnedneprovsk (NTRP) Tube Rolling Plant, wanneer de PCN’s daarvan vrijwel identiek waren aan die van OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant (NMPP). Zoals in overweging 175 is uitgelegd, beschikt de Commissie echter over bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de productiekosten per PCN aanzienlijk uiteenlopen. Dit argument werd dan ook van de hand gewezen.

    Uitvoerprijs

    (182)

    De groep voerde tijdens het OTI een te verwaarlozen hoeveelheid van het betrokken product naar de Gemeenschap uit. Op zichzelf werden deze transacties onvoldoende representatief geacht om te kunnen beoordelen of een gedragsverandering van blijvende aard had plaatsgevonden.

    (183)

    Interpipe Group stelde voor het prijsniveau voor de uitvoer naar de Gemeenschap te baseren op de uitvoer naar derde landen. De exporteur achtte met name de uitvoer naar Rusland hiervoor geschikt. De onderneming verstrekte bewijsmateriaal van zijn uitvoer naar derde markten en naar de Russische markt.

    (184)

    Eerst werd bepaald of de uitvoer van het betrokken product naar de door Interpipe Group voorgestelde derde landen een significant deel van de totale uitvoer vormde. De uitvoer naar Rusland bleek meer dan de helft van de totale uitvoer van de groep uit te maken, hetgeen in principe toereikend werd geacht om conclusies op te baseren, mits de Russische markt voldoende gelijkenissen vertoonde met de Gemeenschap.

    (185)

    Aan de hand van de informatie waarover de Commissie beschikte, werd nagegaan of de marktvoorwaarden en de marktstructuur in Rusland vergelijkbaar waren met die in de Gemeenschap, teneinde te beoordelen of de uitvoer naar Rusland een betrouwbare vervanging voor de waarschijnlijke uitvoerprijzen naar de Gemeenschap kon vormen met het oog op de vaststelling van een nieuw niveau voor de maatregel.

    (186)

    Enerzijds leek Rusland, net als de Gemeenschap, een significante markt voor het betrokken product te zijn, waar grotendeels vergelijkbare productsoorten werden verkocht.

    (187)

    Anderzijds werden echter saillante verschillen tussen beide markten geconstateerd. Zo werden in Rusland aanzienlijke invoerrechten geheven, terwijl die in de Gemeenschap ontbraken ( 9 ). Als gevolg hiervan wordt een aanzienlijk kleiner percentage ingevoerd dan in de Gemeenschap. Bovendien lijkt de productiesector in Rusland, waar een klein aantal grote producenten het leeuwendeel van de productie voor zijn rekening neemt, veel meer geconcentreerd dan in de Gemeenschap, waar de productie over meer producenten verspreid is. Ook lijken er in de distributiekanalen minder handelaren die uit voorraad leveren te zijn dan in de Gemeenschap. En ten slotte wijst de omvangrijke Russische dumping in de Gemeenschap op verschillen in prijsvorming en op verstoringen op de Russische binnenlandse markt, aangezien dergelijke praktijken anders niet zouden voorkomen.

    (188)

    Deze dumping geeft tevens aan dat de binnenlandse prijsniveaus in Rusland hoger liggen dan de prijzen waartegen exporteurs waarschijnlijk naar de Gemeenschap zouden uitvoeren. Dit komt doordat de prijzen die importeurs met een aanzienlijke aanwezigheid in de Gemeenschap betalen, waarschijnlijk op het niveau van de Russische uitvoerprijzen liggen en door de homogene aard van het betrokken product, waardoor exporteurs die in de Gemeenschap voet aan de grond willen krijgen, zich naar alle waarschijnlijkheid moeten aanpassen aan het prijsniveau van de laagste aanbieders.

    (189)

    Het bovenstaande wijst op verschillen die gevolgen hebben voor de prijsvorming, en dus voor de prijsniveaus, waardoor de Russische prijzen niet bruikbaar zijn voor de vaststelling van een nieuw niveau voor de maatregelen.

    (190)

    De Commissie heeft ook onderzocht of voor dit doeleinde gebruik kon worden gemaakt van de prijzen van de uitvoer naar andere derde landen dan Rusland. Eerst werd nagegaan of de op een na grootste uitvoermarkt als referentieland kon dienen. Deze mogelijkheid viel echter af omdat Belarus geen land met een markteconomie is. Ook werd gekeken naar de uitvoer naar andere landen, maar de desbetreffende exporthoeveelheden waren te klein om representatief geacht te worden.

    (191)

    Bijgevolg worden de prijzen van de uitvoer uit Oekraïne naar Rusland (en naar andere derde landen waarnaar de indiener van het verzoek tijdens het OTI uitvoerde) niet representatief geacht voor het waarschijnlijke prijsbeleid bij uitvoer naar de Gemeenschap en deze worden derhalve buiten beschouwing gelaten. Gezien het voorgaande werd het noodzakelijk geacht in plaats daarvan artikel 2, lid 9, van de basisverordening op Interpipe Group toe te passen. In dit verband werd nagegaan of gebruik kon worden gemaakt van het gewogen gemiddelde van de cif-uitvoerprijzen naar de Gemeenschap tijdens het OT van alle medewerkende producenten/exporteurs in alle bij het onderzoek betrokken landen om cijfers op PCN-basis te verkrijgen die als referentie voor de vaststelling van een uitvoerprijs voor de Oekraïense producent/exporteur konden worden gebruikt.

    (192)

    Deze methode werd geschikt geacht omdat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat, ingeval uitvoer uit Oekraïne naar de Gemeenschap plaatsvond, het prijspatroon daarvan niet significant zou afwijken van dat van de directe concurrenten, d.w.z. de andere exporteurs naar de Gemeenschap.

    (193)

    Zoals in overweging 181 is uiteengezet, heeft de Commissie bij de vaststelling van de uitvoerprijs uitsluitend gebruikgemaakt van gegevens uit de zes maanden waarin het OT en het OTI elkaar overlapten.

    (194)

    Derhalve werden de overeenkomstige uitvoerprijzen per PCN-eenheid van deze exporteurs gebruikt om de uitvoerprijs van Interpipe Group vast te stellen.

    (195)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen voerde de enige Oekraïense producent/exporteur aan dat bij de vaststelling van de uitvoerprijs geen correctie mag worden toegepast voor de VAA-kosten en de winst van de verbonden onderneming, aangezien artikel 2, lid 9, van de basisverordening in dit geval niet van toepassing is. Beweerd werd dat dat artikel alleen van toepassing is op verbonden importeurs die in de Gemeenschap zijn gevestigd, aangezien er in de tekst een duidelijk onderscheid wordt gemaakt tussen invoer en wederverkoop. Ook werd aangevoerd dat de verbonden onderneming als exportafdeling fungeert.

    (196)

    Opgemerkt moet worden dat de enige Oekraïense producent/exporteur het betrokken product bij verkoop naar de Gemeenschap rechtstreeks naar de Gemeenschap verzond, zijn verbonden onderneming in Zwitserland voor iedere zending een factuur stuurde en een betaling ter zake ontving. De producent/exporteur verrichtte dus alle functies van een exporteur. De verbonden onderneming in Zwitserland onderhandelde over verkoopcontracten en factureerde de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap. De verbonden onderneming zorgde ook voor de aflevering van de verkochte producten.

    (197)

    In verband met de opmerkingen van de Oekraïense onderneming naar aanleiding van de mededeling van de feiten en overwegingen wordt opgemerkt dat de uitvoerprijzen op grond van artikel 2, lid 9, van de basisverordening mogen worden samengesteld wanneer er geen uitvoerprijs voorhanden is (eerste mogelijkheid van artikel 2, lid 9). Artikel 2, lid 9, biedt ook de mogelijkheid om de uitvoerprijzen op elke redelijke grondslag samen te stellen. Een redelijke grondslag houdt ook in dat de VAA-kosten en een redelijke winst van de verbonden onderneming kunnen worden afgetrokken. Zelfs als ervan was uitgegaan dat deze elementen beter als „commissies” of „marges” overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, worden behandeld, wat niet het geval is, zou dat voor de resulterende dumpingmarge geen verschil hebben gemaakt. Omdat de winst van de verbonden onderneming beïnvloed werd doordat de inkoop geschiedde op voorwaarden voor transacties binnen de groep, werd een redelijke winst vastgesteld aan de hand van gegevens die verkregen werden van onafhankelijke importeurs en handelaars die aan het onderzoek meewerkten.

    (198)

    Na de mededeling van de feiten en overwegingen voerde de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dat de basisverordening en het WTO-recht niet toestonden dat dumpingmarges werden berekend wanneer er geen uitvoer naar de Gemeenschap plaatsvond. Om de in de voorgaande overwegingen vermelde redenen wordt herhaald dat in artikel 2, lid 9, van de basisverordening expliciet is vermeld dat de uitvoerprijs op elke redelijke grondslag mag worden samengesteld wanneer deze prijs niet voorhanden is. Het argument wordt bijgevolg verworpen.

    Dumpingmarge

    (199)

    Bij vergelijking van de op de hierboven beschreven wijze berekende normale waarde met de op de eveneens hierboven beschreven wijze berekende uitvoerprijs, bleek dat er sprake was van dumping. De dumpingmarge voor de Oekraïense groep, uitgedrukt in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, bedraagt:

    Interpipe Group (OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsk Tube Rolling Plant): 10,7 %.

    Conclusies inzake dumping voor Oekraïne

    (200)

    Geconcludeerd werd dat de dumping door Interpipe Group op het in overweging 199 genoemde niveau lag. Voor alle andere producenten/exporteurs in Oekraïne blijft de toepasselijke residuele dumpingmarge onveranderd.

    OEKRAÏNE (ii): ASPECTEN VAN ARTIKEL 11, LID 2Opmerkingen vooraf

    (201)

    De uitvoer uit het betrokken land naar de EU is geleidelijk afgenomen, van 29 kt in 2002 tot 17,2 kt in 2005 en tot vrijwel nul in het OT.

    (202)

    Slechts twee Oekraïense producenten, behorend tot dezelfde groep (Interpipe Group), meldden zich en hebben de vragenlijst beantwoord: OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant en OJSC Interpipe Nizhnedneprovsk Tube Rolling Plant.

    (203)

    Vastgesteld werd dat nog ten minste 7 andere producenten in Oekraïne actief waren. Uit de informatie waarover de Commissie beschikt, blijkt dat het aandeel van Interpipe Group in de Oekraïense productie 26 % bedraagt. De mate van medewerking wordt bijgevolg zeer gering geacht.

    Invoer met dumping tijdens het onderzoektijdvak

    (204)

    De uitvoer van de enige medewerkende Oekraïense groep producenten naar de Gemeenschap was tijdens het OT te verwaarlozen. De zeer geringe Oekraïense uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap was niet representatief en vormde dus geen betrouwbare en zinvolle basis om vast te stellen of er sprake was van voortzetting van dumping. Daarom moet de analyse in dit geval betrekking hebben op de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping als de maatregelen worden beëindigd.

    Ontwikkeling van de invoer indien de maatregelen worden ingetrokkenOpmerkingen vooraf

    (205)

    Zoals in overweging 203 al werd vermeld, bleek in het onderzoek dat er tijdens het OT in Oekraïne ten minste zeven producenten van het betrokken product waren en dat slechts één groep aan het onderzoek meewerkte.

    (206)

    Nagegaan werd in hoeverre de gegevens van deze medewerkende Oekraïense groep konden worden gebruikt voor de analyse van de algehele waarschijnlijke ontwikkeling van de uitvoer uit Oekraïne en meer specifiek als benchmark voor indicatoren van de binnenlandse en uitvoerprijzen, de kosten, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad.

    (207)

    De door de onderneming verstrekte informatie over de voorraden, het productieniveau en de capaciteit is in samenhang met gegevens in de klacht gebruikt om de productiehoeveelheid en de capaciteit van de Oekraïense producenten vast te stellen.

    (208)

    Gezien het voorgaande werd bij de beoordeling van de waarschijnlijke gevolgen van intrekking van de maatregelen rekening gehouden met de volgende overwegingen.

    Productie, onbenutte capaciteit en waarschijnlijkheid dat deze capaciteit voor uitvoer naar de Gemeenschap zal worden gebruikt

    (209)

    Aan de hand van de informatie waarover de Commissie beschikte, werd vastgesteld dat de jaarlijkse productiecapaciteit voor het betrokken product in Oekraïne meer dan 400 kt bedraagt.

    (210)

    Omdat er geen bewijsmateriaal is waaruit blijkt dat deze capaciteit kan worden geabsorbeerd door toegenomen binnenlandse verkoop, uitvoer naar andere derde landen of de productie van andere producten dan het betrokken product, wordt geconcludeerd dat indien de maatregelen vervallen, naar alle waarschijnlijkheid een aanzienlijke reservecapaciteit voor uitvoer naar de Gemeenschap zal worden gebruikt, niet in de laatste plaats omdat de Gemeenschap een aantrekkelijke exportmarkt is. Dit wordt nog eens bevestigd door de aanzienlijke reservecapaciteit van Interpipe Group.

    (211)

    Aangezien de communautaire markt een van de grootste ter wereld is, is zij alleen al door haar omvang aantrekkelijk voor elke Oekraïense producent/exporteur van het betrokken product.

    (212)

    Er wordt nogmaals op gewezen dat Interpipe Group coils uit Oekraïne levert aan het productiebedrijf Mogilev in Belarus, dat deze op grond van een gebruiksovereenkomst verwerkt tot het betrokken product, dat vervolgens door de Zwitserse dochteronderneming van Interpipe naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd. Interpipe blijft gedurende het hele proces eigenaar van het product. Hiervoor bleek al dat deze uitvoer tegen dumpingprijzen plaatsvindt. Met name omdat voorgesteld wordt maatregelen tegen Belarus te nemen, kan niet worden uitgesloten dat een deel van de uitvoer van de groep uit Belarus in het vervolg vanuit Oekraïne zal plaatsvinden.

    (213)

    Omdat in de Gemeenschap ook nog eens een relatief aantrekkelijk prijsniveau en goed ontwikkelde distributiekanalen bestaan, wordt geoordeeld dat er, als er geen maatregelen zijn, een duidelijke economische prikkel is om de uitvoer van derde markten als Rusland of Belarus naar de Gemeenschap te verleggen.

    (214)

    Al met al wordt het daarom waarschijnlijk geacht dat een toename van de huidige bezettingsgraad zal leiden tot een grotere uitvoer, met name naar de communautaire markt.

    Waarschijnlijk prijsniveau

    (215)

    Gezien de geringe mate van medewerking en bovengenoemde informatie worden de beweringen in de klacht betreffende de waarschijnlijkheid van herhaling van dumping geacht te zijn bevestigd. Er zijn nog andere factoren die dit ondersteunen.

    (216)

    De prijzen van de uitvoer naar andere derde landen bevinden zich op hetzelfde niveau als die van de invoer in de Gemeenschap. Dit betekent dat het waarschijnlijk is dat de uitvoer naar deze andere derde landen eveneens met dumping plaatsvindt, hetgeen op een meer algemeen dumpinggedrag wijst.

    (217)

    Bovendien zouden potentiële Oekraïense verkopers het betrokken product, dat over het algemeen vrij homogeen is, waarschijnlijk tegen de heersende prijzen van andere invoer in de Gemeenschap leveren. Zoals hierboven is geconcludeerd, zijn de invoerprijzen van andere exportlanden over het algemeen laag. Wanneer men bedenkt dat de potentiële uitvoerprijzen van Oekraïense producenten/exporteurs waarschijnlijk ditzelfde lage niveau zullen moeten hebben, is het, ook al omdat de kostenstructuur van het betrokken product grotendeels bepaald wordt door de wereldwijd sterk gestegen prijzen van staalrollen en zink, waarschijnlijk dat deze uitvoer tegen dumpingprijzen zal plaatsvinden, met een dumpingmarge van ongeveer 10,7 %, zoals vastgesteld in overweging 199.

    Conclusie

    (218)

    Het is waarschijnlijk dat een aanzienlijke hoeveelheid van de Oekraïense uitvoer in de Gemeenschap tegen dumpingprijzen verkocht zal worden indien de maatregelen vervallen.

    SCHADEASPECTEN (ANTIDUMPINGONDERZOEK, NIEUW ONDERZOEK BIJ HET VERVALLEN VAN DE MAATREGELEN, TUSSENTIJDS NIEUW ONDERZOEK VOOR TURKIJE)DEFINITIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP EN VAN DE COMMUNAUTAIRE PRODUCTIE

    (219)

    Vastgesteld werd dat het soortgelijke product in de Gemeenschap werd geproduceerd door 17 ondernemingen die aan het onderzoek meewerkten en de klacht steunden en door 2 niet-medewerkende ondernemingen. Er hebben zich geen communautaire producenten gemeld die bezwaar tegen het onderzoek hadden.

    (220)

    Omdat 2 producenten in de Gemeenschap geen medewerking verleenden, werd de communautaire productie gebaseerd op de informatie in de klacht en de informatie die tijdens het onderzoek van de medewerkende producenten werd verkregen.

    (221)

    De 17 medewerkende communautaire producenten vertegenwoordigden 95 % van de totale communautaire productie van het betrokken product. Zij werden dan ook geacht de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

    (222)

    De communautaire producenten die in de steekproef van dit onderzoek werden opgenomen, vertegenwoordigden ongeveer 67 % van de productie van het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak.

    VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

    (223)

    Het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van de verkoop op de communautaire markt door alle communautaire producenten en de invoer uit de betrokken landen en uit derde landen.

    (224)

    De verkoop op de communautaire markt door de communautaire producenten werd vastgesteld op basis van de informatie in de antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap en, wat de twee niet-medewerkende producenten betreft, de informatie in de klacht.

    (225)

    Voor de invoer uit de betrokken landen en uit derde landen werden de volgende bronnen geraadpleegd:

     de gegevens van Eurostat voor volledige GN-codes;

     vertrouwelijke andere statistische informatie waarover de Commissie beschikte;

     invoergegevens afkomstig van belanghebbenden.

    (226)

    Bovendien moest er volgens de klacht niets van de gegevens op basis van de GN-codes worden afgetrokken om de invoer van het betrokken product vast te stellen, omdat onder deze codes nauwelijks andere producten zijn ingevoerd.

    (227)

    Op grond hiervan werd geconcludeerd dat de volledige GN-codes de beste bron waren voor de vaststelling van de hoeveelheden en prijstrends voor de hele beoordelingsperiode.

    (228)

    In dit verband moet het volgende worden opgemerkt. Voor Belarus was geen andere prijsinformatie voor de volledige beoordelingsperiode beschikbaar en na analyse van de prijsniveaus zoals opgegeven door Eurostat en de bovengenoemde Duitse onderneming, werd geconcludeerd dat de Eurostat-statistieken de meest nauwkeurige bron waren voor de prijstrends.

    (229)

    Wat de invoer uit China naar de EU-markt betreft, bleek in het onderzoek dat de gegevens van de medewerkende producenten/exporteurs hoger uitkwamen dan de in onderstaande tabel 2 vermelde cijfers over de invoer. Omdat de prijsniveaus van beide gegevensreeksen vergelijkbaar waren, en om te voorkomen dat van al te hoge hoeveelheden werd uitgegaan, is besloten de officiële statistieken aan te houden, niet in de laatste plaats omdat deze aanpak, in vergelijking met het gebruik van gegevens van de medewerkende producenten/exporteurs, geen wezenlijke gevolgen had voor de analyse van de schade en het oorzakelijk verband.

    (230)

    Omdat de door de medewerkende exporteurs opgegeven invoer uit Turkije hoger was dan de Eurostat-gegevens, geldt voor Turkije een soortgelijke redenering. Ook hier had deze aanpak, in vergelijking met het gebruik van gegevens van de medewerkende producenten/exporteurs, geen wezenlijke gevolgen voor de analyse van de schade en het oorzakelijk verband.

    (231)

    Het aldus vastgestelde verbruik („het verbruik in de Gemeenschap”) steeg tijdens de beoordelingsperiode met 9 %, namelijk van 1 234 kt in 2004 naar 1 342 kt tijdens het OT. Meer in het bijzonder daalde het verbruik in de Gemeenschap in 2005 met 12 %, waarna het in 2006 en tijdens het OT weer toenam. De afname van het verbruik in 2005 is te wijten aan de voorraadvermindering (en dus geringere inkoop) door handelaren dat jaar, nadat in 2004 meer was ingekocht.



    Tabel 1

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    EU-verbruik (ton)

    1 234 037

    1 082 125

    1 282 737

    1 342 657

    Index

    100

    88

    104

    109

    INVOER UIT DE BETROKKEN LANDEN EN UIT DERDE LANDEN

    (232)

    Voor de landen die bij het antidumpingonderzoek betrokken zijn (Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland) werd onderzocht of aan de voorwaarden voor een gecumuleerde analyse van alle invoer werd voldaan. Omdat de uitvoer uit Bosnië-Herzegovina onder de de minimis-drempel voor dumping lag, werd deze alleen in aanmerking genomen bij de invoer uit derde landen in punt 3.4 en bij de overige oorzaken in punt 4. Er werd een afzonderlijke analyse verricht voor de invoer uit de landen die bij het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen betrokken zijn en voor de invoer uit Turkije (in het kader van het tussentijdse nieuwe onderzoek voor Turkije). In dit verband wordt erop gewezen dat de dumpingmarges voor Turkije onder de de minimis-drempel lagen en dat ook de invoerhoeveelheden voor Oekraïne en Thailand, zowel opgeteld als afzonderlijk, minimaal waren. Voor de laatste twee landen is echter vastgesteld dat herhaling van schade veroorzakende dumping waarschijnlijk is, zoals in punt F zal blijken.

    Cumulatie

    (233)

    De Commissie onderzocht of de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland overeenkomstig artikel 3, lid 4, van de basisverordening cumulatief moest worden beoordeeld.

    (234)

    Volgens dat artikel moeten de gevolgen van invoer uit twee of meer landen die gelijktijdig aan hetzelfde onderzoek worden onderworpen, cumulatief worden beoordeeld wanneer i) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde product meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening; ii) de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is; en iii) een dergelijke beoordeling gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de Gemeenschap, opportuun is.

    Dumpingmarge

    (235)

    Alle invoer uit China, Rusland en Belarus voldoet aan het in overweging 234 genoemde voorschrift i).

    Met dumping ingevoerde hoeveelheid

    (236)

    De hoeveelheid van de invoer uit China, Rusland en Belarus is meer dan minimaal en bijgevolg niet te verwaarlozen (zoals blijkt uit onderstaande tabel 2).

    Concurrentieverhoudingen

    (237)

    Wat de concurrentieverhoudingen betreft, bleek in het onderzoek dat het tegen dumpingprijzen uit de betrokken landen ingevoerde betrokken product en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap vervaardigde en verkochte product, in wezen dezelfde fysieke en technische kenmerken hadden. Hetzelfde geldt voor een vergelijking van de met dumping uit de verschillende betrokken landen ingevoerde producten.

    (238)

    Bovendien zijn de producten op deze basis onderling verwisselbaar en werden ze in de beoordelingsperiode via vergelijkbare verkoopkanalen, d.w.z. al dan niet uit voorraad leverende handelaren, in de Gemeenschap verkocht.

    (239)

    Ook werd in het onderzoek vastgesteld dat in de diverse lidstaten van de Gemeenschap en voor alle soorten van het betrokken product, inclusief gegalvaniseerde producten, zwarte producten en buizen met een afwijkende buitenafwerking, concurrentie plaatsvond. Derhalve werd geoordeeld dat de ingevoerde gelaste buizen met elkaar en met de in de Gemeenschap geproduceerde gelaste buizen concurreerden.

    (240)

    Voorts werd het prijsbeleid van de diverse gecumuleerde landen onderzocht. Er bleek in deze landen ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap sprake te zijn van prijsonderbieding en prijsbederf en zoals in overweging 244 zal blijken vertoonden de prijzen een soortgelijke tendens.

    (241)

    Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat de invoer van Russische oorsprong niet cumulatief moest worden beoordeeld, omdat deze invoer qua hoeveelheid en marktaandeel een afwijkende tendens vertoonde op een markt met een stijgende vraag. In dit verband moet worden opgemerkt dat de in de Gemeenschap ingevoerde hoeveelheid gedurende de hele beoordelingsperiode aanzienlijk was. Bovendien nam de invoer met dumping uit alle drie landen (Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland) in de laatste twee geanalyseerde jaren aanzienlijk toe en volgden de prijsniveaus in het algemeen dezelfde trends en hadden zij dezelfde orde van grootte; in het bijzonder in het OT, zoals uit de gegevens van de individuele ondernemingen blijkt. Voorts onderbood alle gecumuleerde invoer in het OT de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (242)

    Het bovenstaande leidde tot de conclusie dat aan alle voorwaarden voor cumulatie in artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. Daarom werd besloten de invoer van gelaste buizen van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China en Rusland cumulatief te beoordelen. Deze landen worden hierna gezamenlijk aangeduid als de „gecumuleerde landen” en de invoer uit deze landen wordt aangeduid als „de gecumuleerde invoer”.



    Tabel 2 — Invoer (ton)

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    China

    21 781

    54 120

    110 922

    184 887

    Rusland

    42 036

    30 124

    34 148

    36 057

    Belarus

    12 827

    22 056

    28 191

    29 615

    Totale gecumuleerde invoer

    76 644

    106 300

    173 261

    250 559

    Oekraïne

    25 173

    17 210

    4 501

    2 753

    Thailand

    90

    0

    0

    0

    Overige invoer

    222 096

    162 177

    238 150

    238 441

    Waarvan uit Bosnië-Herzegovina

    6 836

    11 011

    30 032

    33 095

    Waarvan uit Turkije

    95 049

    85 018

    99 843

    110 994

    Totale invoer

    324 003

    285 687

    415 912

    491 753



    Tabel 3 — Marktaandeel (%)

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Belarus

    1,0

    2,0

    2,2

    2,2

    China

    1,8

    5,0

    8,6

    13,8

    Rusland

    3,4

    2,8

    2,7

    2,7

    Gecumuleerde invoer

    6,2

    9,8

    13,5

    18,7

    Oekraïne

    2,0

    1,6

    0,4

    0,2

    Thailand

    0,0

    0,0

    0,0

    0,0

    Overige invoer

    18,0

    15,0

    18,6

    17,8

    Waarvan uit Bosnië-Herzegovina

    0,6

    1,0

    2,3

    2,5

    Waarvan Turkije

    7,7

    7,9

    7,8

    8,3

    Totale invoer

    26,3

    26,4

    32,4

    36,6

    Hoeveelheid en marktaandeel van de gecumuleerde invoer

    (243)

    De gecumuleerde invoer is toegenomen van 76 644 ton in 2004 tot 250 559 ton tijdens het OT, ofwel met meer dan 200 %. Omdat het verbruik van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode met 9 % steeg, nam het marktaandeel van de gecumuleerde invoer van het betrokken product toe van 6,2 % in 2004 tot 18,7 % tijdens het OT. De ontwikkeling van de invoer en van de marktaandelen van het betrokken product tijdens de beoordelingsperiode is weergegeven in de tabellen 2 en 3.

    Prijzen en prijsonderbiedingOntwikkeling van de prijzen voor de bij het antidumpingonderzoek betrokken landen

    (244)

    De gewogen gemiddelde prijs van de invoer uit de betrokken landen ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:



    Tabel 4 — Invoerprijzen (euro/ton)

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    China

    460

    537

    520

    557

    Rusland

    481

    543

    551

    603

    Belarus

    456

    495

    503

    549

    (245)

    De gegevens in tabel 4 zijn afkomstig uit de Comext-databank en betreffen de volledige GN-codes. De prijzen van de invoer in de Gemeenschap vertonen in het algemeen een stijgende tendens, die overeenkomt met de algemene prijsstijging voor alle marktdeelnemers op de EU-markt.

    Prijsonderbieding voor de bij het antidumpingonderzoek betrokken landen

    (246)

    Voor de vaststelling van de prijsonderbieding baseerde de Commissie haar analyse op de informatie op gedetailleerd productsoortniveau die in de loop van het onderzoek werd verstrekt door de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in China. Voor Rusland werd gebruikgemaakt van de gegevens van de medewerkende producent/exporteur. Voor Belarus werden gegevens van de medewerkende Duitse marktdeelnemer gebruikt.

    (247)

    Om een billijke vergelijking in hetzelfde handelsstadium te maken, werden deze uitvoerprijsgegevens vergeleken met een gewogen gemiddelde prijs van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten, op hetzelfde gedetailleerde productsoortniveau. In alle gevallen werd bij deze analyse rekening gehouden met de werkelijke cif-prijzen grens Gemeenschap van de producenten/exporteurs. Voor de bedrijfstak van de Gemeenschap werden de prijzen van de verkoop aan onafhankelijke afnemers gebruikt, waar nodig gecorrigeerd tot de prijs af fabriek. Tijdens het OT waren de gemiddelde prijsonderbiedingsmarges voor de in de vragenlijst gedefinieerde productsoorten als volgt:



    Tabel 5 — Onderbieding

     

    OT

    China

    43 %

    TMK Rusland

    12 %

    OMK Rusland

    15 %

    Belarus

    22 %

    Ontwikkeling van de prijzen en prijsonderbieding voor het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

    (248)

    Er wordt aan herinnerd dat de invoerhoeveelheden voor Oekraïne en Thailand onder de de minimis-drempel lagen. Om die reden werden de prijzen, en dus ook de prijstrends en de berekening van de prijsonderbieding, niet betrouwbaar en van betekenis geacht.

    Invoer uit andere derde landenIngevoerde hoeveelheid en marktaandeel in het nieuwe onderzoek

    (249)

    Zoals uit de tabellen 2 en 3 blijkt, nam de invoer uit derde landen, waaronder die uit Bosnië-Herzegovina en Turkije, licht toe van 222 096 ton in 2004 tot 238 441 ton tijdens het OT. Het marktaandeel van deze invoer lag gedurende deze periode rond 18 %.

    SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (250)

    Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren. Deze analyse werd uitgevoerd voor de in overweging 20 genoemde negen in de steekproef opgenomen ondernemingen die de vragenlijsten volledig hebben beantwoord. Voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen werden de volgende factoren onderzocht: prijzen, werkgelegenheid en lonen, investeringen, winstgevendheid, rendement van investeringen, kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken. Voor enkele indicatoren (die hierna als macro-indicatoren worden geanalyseerd) was informatie voor alle 17 ondernemingen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (waaronder de negen in de steekproef opgenomen ondernemingen) beschikbaar, waarvan gebruik is gemaakt. Deze macro-indicatoren waren: marktaandeel, verkoophoeveelheid in de Gemeenschap, productie en productiecapaciteit.

    Macro-indicatorenProductie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

    (251)

    De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde tussen 2004 en het OT met 10 %. De productiecapaciteit werd berekend volgens een standaardmethode, die op de hele bedrijfstak van de Gemeenschap werd toegepast. Deze methode hield rekening met de werkelijke capaciteit op lange termijn, met normale productiestoppen voor bijvoorbeeld onderhoud, en was de gangbare methode van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De productiecapaciteit voor het betrokken product is tijdens de beoordelingsperiode licht gedaald, van 2 218 597 ton in 2004 tot 2 132 322 ton tijdens het OT (een afname van 4 %).

    (252)

    Als gevolg van de afname van de productie daalde ook de bezettingsgraad tijdens de beoordelingsperiode, van zo’n 44 % tot 41 %. Overigens heeft deze factor in deze sector een beperkte relevantie als schade-indicator, aangezien de fabrieken en het productiematerieel ook worden ingezet voor de vervaardiging van andere buizen en andere producten, die buiten het bestek van dit onderzoek vallen.



    Tabel 6 — Bedrijfstak van de Gemeenschap

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Productiecapaciteit (ton)

    2 218 597

    2 211 597

    2 136 747

    2 132 322

    Productiehoeveelheid (ton)

    970 080

    832 973

    914 663

    875 477

    Index van productiehoeveelheid (%)

    100

    85,9

    94,3

    90,2

    Bezettingsgraad (%)

    43,7

    37,7

    42,8

    41,1

    Verkoophoeveelheid en marktaandeel

    (253)

    Uit tabel 7 blijkt dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt verkochte hoeveelheden duidelijk zijn afgenomen. Deze afname krijgt extra betekenis doordat het totale verbruik gedurende dezelfde periode met 9 % toenam, zoals blijkt uit tabel 1. Na in 2004 en 2005 betrekkelijk constant te zijn gebleven, daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2006 en het OT aanzienlijk. Dit staat in schril contrast met de constante of toegenomen marktaandelen (zie overweging 243) van de invoer met dumping uit China, Belarus en Rusland afzonderlijk, en met het toegenomen marktaandeel van de gecumuleerde landen gedurende de beoordelingsperiode.



    Tabel 7 — Bedrijfstak van de Gemeenschap

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Verkoop (ton)

    901 934

    788 338

    858 725

    842 804

    Marktaandeel (%)

    73,1

    72,9

    66,9

    62,8

    Micro-indicatorenVoorraden

    (254)

    De voorraden van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten liepen tussen 2004 en 2005 met 23 % terug en waren daarna constant. Bij berekening van de omloopsnelheid van de voorraden bleek dat deze in de beoordelingsperiode steeds rond 30 verkoopdagen lag. Het onderzoek heeft bevestigd dat de voorraden in dit verband geen significante indicator zijn, omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap gewoonlijk op bestelling produceert en betrekkelijk kleine voorraden aanhoudt.



    Tabel 8

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Voorraden (ton)

    63 632

    49 074

    48 716

    49 008

    Index (%)

    100

    77,1

    76,6

    77,0

    Voorraadomloopsnelheid (dagen)

    35

    31

    29

    30

    Verkoopprijzen

    (255)

    De gemiddelde verkoopprijs per eenheid aan niet-verbonden afnemers in de Gemeenschap steeg tijdens de beoordelingsperiode met 14,8 %. Deze toename moet echter worden gezien tegen de achtergrond van de aanzienlijke stijging van de productiekosten in deze periode. De toename van de productiekosten werd met name veroorzaakt door de aanzienlijk hogere aankoopprijs van de belangrijkste grondstoffen: coils, zink en energie, zoals beschreven in overweging 287. De productmix heeft tijdens de beoordelingsperiode in het algemeen geen aanmerkelijke verandering ondergaan die de in tabel 9 weergegeven verkoopprijstrend zou kunnen vertekenen.



    Tabel 9

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Verkoopprijs in euro/t

    660

    691

    711

    758

    Index (%)

    100

    104,7

    107,7

    114,8

    (256)

    De toename van de productiekosten tijdens de beoordelingsperiode kwam niet tot uiting in een navenante stijging van de verkoopprijs; deze stond namelijk sterk onder druk door de invoer uit de betrokken landen. Daardoor kon de bedrijfstak van de Gemeenschap de stijging van de grondstoffenprijzen niet aan zijn afnemers doorberekenen.

    (257)

    De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden dus gedrukt, hoewel zij in absolute cijfers stegen. Met andere woorden, de prijsstijging zou zonder de invoer met dumping veel groter zijn geweest.

    (258)

    Bovendien werden de verkoopprijzen op de communautaire markt met zo’n 12 tot 43 % onderboden, zoals in de overwegingen 246 e.v. is uiteengezet.

    Winstgevendheid

    (259)

    De algemene winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten voor het betrokken product werd gebaseerd op de gewogen gemiddelde winstgevendheid over de netto-omzet van het betrokken product bij verkoop aan niet-verbonden afnemers op de EU-markt. Tijdens de beoordelingsperiode is de winstgevendheid achteruitgegaan tot -1,0 % tijdens het OT. Bovendien was de winstgevendheid tijdens de hele beoordelingsperiode duidelijk onvoldoende, waardoor het voortbestaan van ten minste een deel van de bedrijfstak in gevaar komt, mede gezien het feit dat deze situatie zich al vele jaren voordoet.

    (260)

    De winstgevendheid bleef steeds achter bij het in de overwegingen 352 e.v. vermelde streefpercentage van 5 %.



    Tabel 10 — Winstgevendheid (%)

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Winst/netto-omzet

    0,9

    - 2,6

    - 1,9

    - 1,0

    Werkgelegenheid, productiviteit en lonen

    (261)

    De werkgelegenheid van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten daalde tijdens de beoordelingsperiode met 23,5 %, van 2 772 werknemers in 2004 tot 2 123 in het OT.

    (262)

    De lonen, berekend als de gemiddelde kosten per werknemer, stegen van 15 668 euro in 2004 naar 21 558 euro in het OT. Een belangrijke verklaring voor deze toename van de loonkosten per werknemer is de sterke loonstijging in de tot de bedrijfstak van de Gemeenschap behorende ondernemingen in de 10 landen die in 2004 tot de EU toetraden.

    (263)

    Deze stijging wordt echter meer dan gecompenseerd door het gecombineerde effect van bovengenoemde afname van de werkgelegenheid en de aanzienlijke productiviteitsstijging (17 %). Dit bevestigt de voortdurende inspanningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om de efficiëntie te vergroten.



    Tabel 11 — Werkgelegenheid

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Aantal werknemers

    2 772

    2 350

    2 179

    2 123

    Index (%)

    100

    84,7

    78,6

    76,5

    Loonkosten per werknemer (EUR)

    15 668

    17 836

    20 945

    21 558

    Index (%)

    100

    113,8

    133,7

    137,6

    Productie per werknemer

    238

    238

    283

    278

    Index (%)

    100

    100

    119

    117

    Investeringen, rendement van investeringen

    (264)

    Het onderzoek bevestigde dat de in de steekproef opgenomen communautaire producenten geen belangrijke kapitaaluitgaven in verband met de algemene bedrijfsactiviteit deden die van invloed waren op de handel in het betrokken product. Zoals in de overwegingen 251 en 252 is aangetoond, werden er geen investeringen gedaan om de productiecapaciteit te vergroten. In de huidige marktomstandigheden heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap niet geïnvesteerd in capaciteitsvergroting, maar stappen genomen om de efficiëntie van zijn bestaande productiematerieel in stand te houden en te vergroten. Ook werden enige investeringen in de activiteiten in verband met de productie van gelaste buizen gedaan voor milieu-, gezondheids- en veiligheidsdoeleinden.

    (265)

    Het rendement van investeringen, uitgedrukt als de verhouding tussen de nettowinst van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten en de brutoboekwaarde van hun vaste activa, komt overeen met de in overweging 259 weergegeven trend voor de winstgevendheid. Het rendement van investeringen is zeer gering en vanaf 2005 steeds negatief.



    Tabel 12

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Investeringen

    14 880 328

    14 939 859

    11 600 607

    10 548 216

    Rendement van investeringen (%)

    1,4 %

    - 3,5 %

    - 2,7 %

    - 1,8 %

    Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

    (266)

    De ontwikkeling van de kasstroom van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten door verkoop van het betrokken product op de EU-markt weerspiegelde de ontwikkeling van de winstgevendheid. Opgemerkt zij dat de kasstroom weliswaar laag was, maar tijdens de beoordelingsperiode wel positief bleef, met uitzondering van 2005 toen hij slechts licht negatief was.

    (267)

    Uit het onderzoek bleek niet dat de bedrijfstak van de Gemeenschap problemen had met het aantrekken van kapitaal. Er zij echter op gewezen dat het vermogen om kapitaal aan te trekken voor dit onderzoek van minder betekenis moet worden geacht. De meeste producenten van het betrokken product in de bedrijfstak van de Gemeenschap maken namelijk deel uit van grote concerns. Het vermogen om kapitaal aan te trekken houdt bijgevolg nauw verband met de prestaties van de groep als geheel, en niet zo zeer met de individuele prestaties voor het betrokken product. Uit het feit dat geen van deze concerns heeft besloten in nieuwe productiefaciliteiten te investeren, blijkt echter dat dergelijke investeringen de laatste jaren onvoldoende rendement hebben opgeleverd.



    Tabel 13

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Kasstroom ( % van omzet)

    5,5 %

    - 0,4 %

    1,0 %

    1,6 %

    Groei

    (268)

    Zoals in overweging 253 al bleek, is het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 10,3 procentpunt afgenomen, terwijl het verbruik in de Gemeenschap met 9 % toenam. Dit wijst er duidelijk op dat de communautaire producenten in de tijdens de beoordelingsperiode waargenomen marktomstandigheden onvoldoende groei konden realiseren.

    Hoogte van de dumpingmarge in het kader van het antidumpingonderzoek

    (269)

    Gezien de aanzienlijke dumpingmarges tijdens het OT voor China, Rusland en Belarus en de hoeveelheid en prijzen van de betrokken invoer, kunnen de gevolgen van de hoogte van de dumpingmarge niet als verwaarloosbaar worden beschouwd.

    Hoogte van de dumpingmarge in het kader van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen

    (270)

    Er wordt aan herinnerd dat de uitvoer uit Oekraïne en Thailand in het OT onder de de minimis-drempel lag en daarom niet als een betrouwbare en zinvolle basis voor de vaststelling van een dumpingmarge werd beschouwd. Daarom werd het passend geacht de beoordeling te baseren op de waarschijnlijkheid van herhaling van schade veroorzakende dumping, waarop in punt F wordt ingegaan.

    Herstel van de effecten van eerdere dumping

    (271)

    Het verwachte herstel van de bedrijfstak van de Gemeenschap van de effecten van eerdere dumping heeft niet volledig plaatsgevonden, zoals blijkt uit de geringe winstgevendheid en uit het feit dat de bedrijfstak zijn verkoophoeveelheden niet aanzienlijk heeft kunnen vergroten, in combinatie met het aanzienlijke verlies van marktaandeel. De bedrijfstak had de laatste jaren te kampen met aanzienlijke dumping door China, Rusland en Belarus, waardoor het verwachte herstel is belemmerd.

    Conclusie inzake schade

    (272)

    Zowel afzonderlijk als gezamenlijk beschouwd bleef de invoer uit de gecumuleerde landen (zoals gedefinieerd in overweging 242) in de hele beoordelingsperiode een aanzienlijke rol spelen op de communautaire markt. Sinds 2005 is deze invoer zelfs aanzienlijk toegenomen, in zowel absolute als relatieve zin. Het gezamenlijke marktaandeel is toegenomen van ongeveer 6 % in 2004 tot ongeveer 10 % in 2005 en vervolgens tot ongeveer 19 % tijdens het OT, zoals in overweging 243 is uiteengezet. Bovendien vertoont de invoer met dumping uit de afzonderlijke landen een aanzienlijke prijsonderbieding. De prijsbederfmarges zijn eveneens aanmerkelijk en weerspiegelen het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap verlies lijdt.

    (273)

    De indicatoren voor de bedrijfstak van de Gemeenschap wijzen op een algemene negatieve ontwikkeling tijdens de beoordelingsperiode, waarin aanmerkelijke schade is geleden. In dit licht moeten schijnbaar positieve ontwikkelingen, zoals de stijging van de verkoopprijzen, worden afgezet tegen de grotere kostenstijging voor belangrijke grondstoffen of componenten die deze positieve trends in de schaduw stellen.

    (274)

    Uit de voorgaande analyse blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in moeilijk economisch en financieel vaarwater verkeert en aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3 van de basisverordening heeft geleden. Gezien de representativiteit van de in de steekproef opgenomen communautaire producenten en het feit dat de macro-indicatoren voor alle ondernemingen van de bedrijfstak zijn geanalyseerd, zoals vermeld is in overweging 250, geldt deze conclusie voor de hele bedrijfstak van de Gemeenschap.

    OORZAKELIJK VERBANDInleiding

    (275)

    Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening werd nagegaan of de aanmerkelijke schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap het gevolg was van de invoer met dumping uit de betrokken landen. Ook werden andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap schade kon hebben geleden, onderzocht om te voorkomen dat schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping werd toegeschreven.

    Gevolgen van de invoer met dumping uit de gecumuleerde landen

    (276)

    Zoals hierboven is aangegeven, groeide de invoer uit de gecumuleerde landen tijdens de beoordelingsperiode met meer dan 200 %. Het marktaandeel van de gecumuleerde landen steeg van 6,2 naar 18,7 %. Bovendien viel de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap duidelijk samen met de aanzienlijke toename van de invoer met dumping uit de gecumuleerde landen. Hoewel uit tabel 4 blijkt dat de prijzen van de uit de gecumuleerde landen afkomstige invoer tijdens de beoordelingsperiode stegen, moet dit worden afgezet tegen de navenante algemene prijsstijging op de communautaire markt, die in overweging 255 is toegelicht.



    Tabel 14 — Invoervolume

     

    2004

    2005

    2006

    OT

    Gecumuleerde landen (ton)

    76 644

    106 300

    173 261

    250 559

    Marktaandeel

    6,2 %

    9,8 %

    13,5 %

    18,7 %

    (277)

    De invoer uit de gecumuleerde landen heeft een grotere plaats op de EU-markt veroverd en een aanzienlijk marktaandeel overgenomen van landen waarnaar het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen wordt verricht (met uitzondering van Turkije), alsook van niet bij het onderzoek betrokken derde landen en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In feite verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode ruim 10 procentpunten van zijn marktaandeel. In dezelfde periode steeg het marktaandeel van de invoer uit de gecumuleerde landen met meer dan 10 procentpunten, zoals uit tabel 14 blijkt.

    (278)

    Dit was mogelijk doordat de invoer tegen zeer lage prijzen plaatsvond. In overweging 247 is gebleken dat de prijzen van de invoer uit de gecumuleerde landen die van de communautaire producenten aanzienlijk onderboden.

    (279)

    De invoer met dumping uit de gecumuleerde landen heeft de in punt 4 beschreven schade veroorzaakt, waarbij een neerwaartse prijsdruk ertoe heeft geleid dat de bedrijfstak van de Gemeenschap onvoldoende winstgevend was en zelfs verliezen heeft geleden. Daarbij komt dat ook voor veel andere schadefactoren, zoals de productie, de werkgelegenheid en het marktaandeel, negatieve trends werden waargenomen. Zoals in overweging 273 bleek, vielen ook de toename van de invoer uit de gecumuleerde landen en de negatieve trends van de schade-indicatoren duidelijk samen.

    Gevolgen van de invoer uit andere landenBosnië-Herzegovina

    (280)

    De invoer uit Bosnië-Herzegovina bedroeg ongeveer 33 000 ton, of 2,5 % van het verbruik in de Gemeenschap. De gemiddelde invoerprijs van 576 euro per ton vormt een indicatie dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden onderboden. Toch werd, gezien de hoeveelheden waar het om gaat, geconcludeerd dat slechts een klein deel van de schade aan deze invoer kan worden toegeschreven en dat het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en de invoer met dumping uit de gecumuleerde landen hierdoor niet wordt verbroken.

    Turkije

    (281)

    Deze invoer bedroeg ongeveer 111 000 ton, of 8,3 % van het verbruik in de Gemeenschap tijdens het OT. De gemiddelde invoerprijs van 620 euro per ton onderbood de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Toch blijkt uit tabel 4 dat de Turkse prijzen hoger waren dan die van de drie gecumuleerde landen. Wanneer er rekening mee wordt gehouden dat de Turkse producenten hoofdzakelijk zwarte buizen naar de communautaire markt uitvoerden (waarvoor de kosten lager zijn), terwijl de gecumuleerde landen voornamelijk gegalvaniseerde buizen (met hogere kosten) uitvoerden, is het prijsverschil nog groter. Bovendien zijn de invoerhoeveelheden uit de gecumuleerde landen 125 % groter dan die uit Turkije.

    (282)

    Gezien de hoeveelheden en de onderbieding wordt geconcludeerd dat een niet onbelangrijk deel van de geleden schade aan de invoer uit Turkije kan worden toegeschreven. Een veel groter deel van de schade kan echter worden toegeschreven aan de gecumuleerde invoer, waarvan de gevolgen hierboven zijn beschreven. Daarom wordt geconcludeerd dat de schade als gevolg van de invoer uit Turkije niet zodanig is dat het oorzakelijk verband tussen de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en de invoer met dumping uit de betrokken landen erdoor wordt verbroken.

    Oekraïne, Thailand

    (283)

    De invoer uit Oekraïne en Thailand was te verwaarlozen en wordt dan ook geacht geen aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap te hebben toegebracht.

    Gevolgen van de invoer uit andere derde landen

    (284)

    De invoer uit andere derde landen (met uitzondering van Bosnië, Oekraïne, Thailand en Turkije) bedroeg in 2004 ongeveer 127 000 ton, of 10,3 % van het verbruik in de Gemeenschap. Tijdens de beoordelingsperiode schommelde deze invoer, maar in het OT werd wederom hetzelfde aandeel in het verbruik in de Gemeenschap bereikt. De gemiddelde invoerprijs bedroeg in het OT 735 euro per ton, tegen 586 euro in 2004. Omdat onbekend is om welke productsoorten het precies gaat, konden moeilijk prijsvergelijkingen worden gemaakt. Niettemin lijkt het erop dat de prijzen van andere derde landen veel hoger liggen dan die van de gecumuleerde landen en de andere betrokken landen. Dit zou betekenen dat de prijzen van de invoer uit andere derde landen, zo er al sprake is van prijsonderbieding, de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (in ieder geval) in mindere mate onderbieden dan die van de invoer met dumping. Bijgevolg kan niet worden geconcludeerd dat zij aanmerkelijk bijdragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade of het oorzakelijk verband verbreken.

    Gevolgen van andere factorenPrestaties op exportmarkten

    (285)

    De in de steekproef opgenomen communautaire producenten zagen hun uitvoer tijdens de beoordelingsperiode van ongeveer 60 000 naar 20 000 ton teruglopen. Beoordeeld werd of deze daling tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade had bijgedragen. De verkoophoeveelheid op derde markten maakte tijdens de beoordelingsperiode nooit meer dan 10 % van de totale verkoophoeveelheid uit en vormde een klein deel (ongeveer 5 %) van de totale productie, wat erop wijst dat de uitvoer geen grote invloed had op de prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    (286)

    Bovendien moet worden opgemerkt dat de in overweging 259 vermelde winstgevendheid uitsluitend betrekking heeft op de verkoop op de EU-markt en dus niet wordt beïnvloed door bovengenoemde daling van de uitvoer. Het onderzoek wees ook uit dat de winstgevendheid van de verkoop op de communautaire markt in elk jaar van de beoordelingsperiode vergelijkbaar was met die op derde markten. Dit toont aan dat de prestaties op de EU-markt en de exportmarkten niet wezenlijk anders waren. Daarom werd geconcludeerd dat de door de bedrijfstak geleden schade niet, of slechts voor een te verwaarlozen deel, aan deze factor kan worden toegeschreven en dat het oorzakelijk verband hierdoor niet wordt verbroken.

    Schommeling van de grondstofprijzen

    (287)

    De grondstofkosten maken een groot deel uit van de totale productiekosten van het betrokken product (meer dan 75 % als energie wordt meegerekend). De prijzen voor gelaste buizen worden dus sterk beïnvloed door de grondstofkosten. De belangrijkste grondstoffen waren coils, zink en energie. In de beoordelingsperiode stegen deze prijscomponenten respectievelijk met meer dan 20 %, 200 % en 50 %.

    (288)

    In de overwegingen 255 en 256 bleek dat ook de verkoopprijzen in deze periode zijn gestegen. Onder druk van de verkoopprijzen van concurrenten op de markt, en in het bijzonder van de oneerlijke handel door invoer met dumping, was deze prijsstijging echter onvoldoende om de stijging van de kosten te verdisconteren. Daarom werd in het onderzoek geconcludeerd dat de grondstofprijzen op zichzelf geen oorzaak voor de schade waren, omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap de kostenstijgingen, of ten minste een aanzienlijk deel ervan, aan zijn afnemers had kunnen doorberekenen als de invoer met dumping niet had plaatsgevonden.

    (289)

    Bovendien wordt benadrukt dat dergelijke stijgingen van de inputkosten zich niet tot de Gemeenschap beperken en dat gezien de aard van de inputs verwacht zou kunnen worden dat zij in de betrokken landen even groot zijn en dezelfde ontwikkeling volgen.

    Concurrentievermogen en bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (290)

    Onderzocht werd of de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade werd veroorzaakt doordat deze bedrijfstak onvoldoende concurrerend was en/of een lage bezettingsgraad had. Hiertoe werd de kostenstructuur van de bedrijfstak van de Gemeenschap vergeleken met die van de producenten/exporteurs. Er werden inderdaad enkele verschillen in de fabricagekosten vastgesteld, zoals de loonkosten, de energiekosten en de milieu-, gezondheids- en veiligheidskosten.

    (291)

    Ten aanzien van de bezettingsgraad wordt eraan herinnerd dat aan deze indicator niet te veel belang moet worden gehecht, omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap dezelfde uitrusting ook voor andere producten kan gebruiken. Bovendien is het waarschijnlijker dat problemen ten aanzien van de bezettingsgraad in verband worden gebracht met het verlies aan marktaandeel door de bedrijfstak van de Gemeenschap als gevolg van invoer met dumping.

    (292)

    Enkele partijen hebben aangevoerd dat de toenemende bedrijfskosten het concurrentievermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap hebben aangetast en de in punt 4 beschreven schade hebben veroorzaakt. In dit verband moet worden benadrukt dat deze extra bedrijfskosten niet zodanig hoog zijn dat de in dit onderzoek vastgestelde aanmerkelijke schade erdoor veroorzaakt kan zijn.

    (293)

    Niet vergeten mag worden dat de grondstof- en energiekosten meer dan 75 % van de totale productiekosten van het eindproduct uitmaakten. De mogelijke invloed van een stijging van de andere bedrijfskosten kan dus nooit in meer dan 25 % van de totale productiekosten doorwerken. Aangezien de stijgingen matig waren, kunnen zij geen aanmerkelijke gevolgen hebben gehad.

    (294)

    Het onderzoek bracht geen structurele ondoelmatigheden aan het licht waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet-concurrerend zou zijn. Zoals uit tabel 11 blijkt, heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productiviteit tijdens de beoordelingsperiode juist met 17 % vergroot.

    (295)

    Het onderzoek wees voorts uit dat de EU-markt zeer concurrerend was, niet in de laatste plaats als gevolg van het zeer grote aantal ondernemingen dat op deze markt actief is. Naast de 19 communautaire producenten droegen tientallen importeurs uit de hele wereld bij tot de zware concurrentie op de EU-markt. Op grond van bovenstaande overwegingen is dan ook geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over het algemeen zeer concurrerend was en dat de door de bedrijfstak geleden schade niet aan een gebrek aan concurrentievermogen kan worden toegeschreven.

    Wisselkoersschommelingen

    (296)

    Enkele belanghebbenden voerden aan dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade was veroorzaakt door wisselkoersschommelingen die invoer in de EU aantrekkelijk maakten.

    (297)

    Bij het onderzoek moet echter worden vastgesteld of de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) dan wel of deze schade aan andere factoren is toe te schrijven. Overeenkomstig artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet in dit verband worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Het gaat daarom alleen om een verschil in prijspeil; de factoren die dat prijspeil beïnvloeden, hoeven niet te worden geanalyseerd.

    (298)

    Afgezien daarvan, vinden de handelstransacties van veel van de bij dit onderzoek betrokken exportlanden in VS-dollar plaats. De schommelingen tussen de VS-dollar en de euro bedroegen in de beoordelingsperiode echter slechts 6 %. De grotere waardevermindering van de VS-dollar vond pas na afloop van het OT plaats. Tussen juli 2007 en april 2008 verloor de VS-dollar 16 % in waarde ten opzichte van de euro.

    (299)

    Daarom werd geconcludeerd dat de aanmerkelijke schade van de communautaire producenten niet door wisselkoersschommelingen kon zijn veroorzaakt.

    Stakingen

    (300)

    Enkele belanghebbenden beweerden in het algemeen (zonder namen van ondernemingen of periodes te noemen) dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de geleden schade zelf had veroorzaakt en dat deze het gevolg was van vakbondsacties en stakingen bij bepaalde producenten in de nieuwe lidstaten. Deze bewering werd echter niet met bewijsmateriaal onderbouwd. Bovendien betrof de beschuldiging slechts een deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voor producenten in de oude en nieuwe lidstaten werden echter soortgelijke schadetrends geconstateerd. Daarom kan worden geconcludeerd dat ook als enkele communautaire producenten met stakingen en vakbondsacties te kampen hebben gehad, dit niet voldoende zwaarwegend is om het oorzakelijke verband tussen de dumping en de schade te verbreken.

    Grote investeringen

    (301)

    Er werd beweerd dat grote investeringen door de bedrijfstak van de Gemeenschap tot de geleden schade hadden bijgedragen. Zoals is aangegeven in overweging 264, bleek uit het onderzoek dat in de beoordelingsperiode geen grote investeringen waren gedaan. Bovendien wordt het belang van deze bewering, ook als zij gefundeerd was, in ieder geval beperkt doordat de afschrijvingen een relatief klein deel van de totale kosten uitmaakten, zodat werd geconcludeerd dat grote investeringen niet tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade hebben bijgedragen.

    Cyclische aard van de staalindustrie

    (302)

    Er werd beweerd dat de cyclische aard van de staalindustrie tot de geleden schade had bijgedragen doordat het OT zou samenvallen met het dieptepunt van de cyclus. Ten eerste wordt onderstreept dat schade veroorzakende dumping op alle momenten van de economische cyclus mogelijk is. Bovendien leverde het onderzoek, zoals uit de analyse van het verbruik in overweging 231 bleek, geen ondersteuning voor dit argument op. Het verbruik vertoonde in het OT namelijk een stijgende lijn en bevond zich zeker niet op een cyclisch dieptepunt. Het argument werd daarom van de hand gewezen.

    Conclusie inzake het oorzakelijk verband

    (303)

    Aangezien de toename van de invoer met dumping uit de gecumuleerde landen, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de prijsonderbieding en het prijsbederf die zijn vastgesteld, samenvielen met de verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, moet worden geconcludeerd dat de invoer met dumping een oorzaak is van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade.

    (304)

    Aan de hand van de in de overwegingen 285 e.v. beschreven analyse van de bekende belangrijke andere factoren en de beweringen van de belanghebbenden, wordt geconcludeerd dat het oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping uit de betrokken landen en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade, daardoor niet wordt verbroken.

    WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE (NIEUW ONDERZOEK BIJ HET VERVALLEN VAN DE MAATREGELEN EN TUSSENTIJDS NIEUW ONDERZOEK VOOR TURKIJE)

    (305)

    Overeenkomstig artikel 11, lid 2, van de basisverordening is de invoer uit de bij het onderzoek betrokken landen onderzocht om na te gaan of voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk was.

    (306)

    In verband met de waarschijnlijke gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van het vervallen van de maatregelen werden in het verlengde van de hierboven samengevatte elementen in verband met de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van dumping, de volgende factoren beoordeeld.

    (307)

    Zoals hierboven in overweging 223 e.v. is aangegeven, wordt ondanks de toename van het verbruik met 9 % niet verwacht dat het mondiale verbruik van het betrokken product in de nabije toekomst aanzienlijk zal veranderen, hoewel het wel een bepaalde cyclische trend kan volgen. Alternatieve producten, zoals kunststof pijpen, hebben het gebruik van gelaste buizen niet op grote schaal kunnen vervangen en zo het verbruik ervan kunnen beperken.

    OEKRAÏNE

    (308)

    Sinds de instelling van de maatregelen is de invoer uit Oekraïne afgenomen tot onder de de minimis-drempel. Zoals in de overwegingen 172 e.v. is aangegeven, zijn er echter duidelijke aanwijzingen dat opnieuw een aanzienlijke invoer met dumping naar de Gemeenschap uit Oekraïne op gang zal komen als de maatregelen vervallen. De prijzen van die invoer zouden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijk onderbieden, aangezien zij naar alle waarschijnlijkheid op het niveau van de laagste aanbieder in de Gemeenschap zouden liggen.

    THAILAND

    (309)

    In de overwegingen 119 e.v. is geconcludeerd dat naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijke hoeveelheden tegen dumpingprijzen uit Thailand naar de Gemeenschap zouden worden uitgevoerd. Deze prijzen zouden die van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijk onderbieden, aangezien zij naar alle waarschijnlijkheid op het niveau van de laagste aanbieder in de Gemeenschap zouden liggen.

    TURKIJE

    (310)

    Omdat hierboven werd geconcludeerd dat voortzetting of herhaling van dumping niet waarschijnlijk is, hoeft niet verder te worden onderzocht of voortzetting of herhaling van schade waarschijnlijk is.

    (311)

    Ten aanzien van de schadeaspecten in verband met het tussentijdse nieuwe onderzoek (artikel 11, lid 3, van de basisverordening) is geen analyse nodig omdat in het nieuwe onderzoek voor dit land werd geconcludeerd dat geen dumping plaatsvond en dat herhaling van dumping niet waarschijnlijk was.

    CONCLUSIE INZAKE DE WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SCHADE

    (312)

    Opheffing van de maatregelen zou bijgevolg waarschijnlijk leiden tot grootschalige invoer uit zowel Oekraïne als Thailand tegen prijzen onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Dergelijke invoer zou de bedrijfstak van de Gemeenschap hoogstwaarschijnlijk ernstig schaden. De bedrijfstak van de Gemeenschap kan in dat geval twee dingen doen: hij kan zijn prijzen verlagen om zijn marktaandeel te behouden, of hij kan zijn verkoopprijzen op hetzelfde niveau houden en afnemers verliezen, waardoor zijn verkoop uiteindelijk zal teruglopen. In het eerste geval zou de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen zijn met verlies te draaien en in het tweede geval zou de teruglopende verkoop uiteindelijk hogere kosten opleveren, gevolgd door verliezen.

    (313)

    Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap al vele jaren te lijden onder invoer met dumping, waardoor een precaire economische situatie is ontstaan. Als deze schade wordt voortgezet of herhaald, komt het voortbestaan van deze bedrijfstak in gevaar.

    (314)

    Het onderzoek heeft bijgevolg uitgewezen dat voortzetting en herhaling van de schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, die al vele jaren onder schade veroorzakende dumping te lijden heeft, als gevolg van invoer uit Oekraïne en Thailand zeer waarschijnlijk is. Niet verwacht wordt dat de schade veroorzakende dumping als gevolg van invoer uit Turkije zal worden voortgezet of herhaald.

    BELANG VAN DE GEMEENSCHAPINLEIDING

    (315)

    Op grond van artikel 21 van de basisverordening is nagegaan of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het niet in het belang van de Gemeenschap was om antidumpingmaatregelen tegen de betrokken landen te nemen of de bestaande maatregelen te verlengen.

    (316)

    Om de waarschijnlijke gevolgen van het al dan niet instellen van maatregelen en het al dan niet verlengen van de bestaande maatregelen in te schatten, heeft de Commissie informatie ingewonnen bij alle bekende belanghebbenden. Zij zond daartoe vragenlijsten aan 116 importeurs, uit voorraad leverende handelaren en gebruikers. Er hebben zich binnen de termijnen geen andere belanghebbenden gemeld.

    (317)

    32 van de aangeschreven niet-verbonden importeurs beantwoordden de vragenlijst. Daarvan verklaarden er 16 niet uit de betrokken landen in te voeren en 3 dat zij niet meer actief zijn in deze sector. Van de overige 13 niet-verbonden importeurs gaven er slechts twee een volledig antwoord op de vragenlijst. Een steekproef was daardoor overbodig.

    BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

    (318)

    In de overwegingen 250 tot en met 274 is gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden.

    (319)

    De instelling van antidumpingmaatregelen zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk in staat stellen zijn omzet en marktaandeel te vergroten en zijn verkoopprijzen te verhogen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zou dan de winstgevendheid kunnen bereiken die zonder de invoer met dumping mogelijk is en kunnen profiteren van de groei van de communautaire markt: dit zou investeringen bevorderen en het algehele concurrentievermogen van de bedrijfstak vergroten.

    (320)

    De voortzetting van de bestaande maatregelen zal de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zijn activiteiten, in eerlijke concurrentie met invoer van oorsprong uit Oekraïne en Thailand, voort te zetten. De positieve effecten van de instelling van de nieuwe antidumpingmaatregelen zullen dan niet door oneerlijke concurrentie worden tenietgedaan.

    (321)

    Als eerlijke marktvoorwaarden worden hersteld, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk weer aan concurrentievermogen winnen en een adequate winst kunnen boeken. De economische resultaten in het laatste decennium wijzen uit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap structureel gezond is: ondanks de herhaalde oneerlijke concurrentie van de invoer met dumping kon de bedrijfstak zijn verlies aan marktaandeel beperken. Bovendien is in overweging 295 gebleken dat de bedrijfstak van de Gemeenschap concurrerend is en in staat is zijn productiviteit te vergroten.

    (322)

    Als de bestaande antidumpingmaatregelen echter worden ingetrokken en geen nieuwe antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zou de handel verder worden verstoord, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap zich geleidelijk van de markt zou moeten terugtrekken. Intrekking van de bestaande maatregelen zou, in combinatie met de grote productiecapaciteit van de betrokken landen, en met name China, waarschijnlijk leiden tot een toename van de invoer met dumping op de communautaire markt. Voor de bedrijfstak van de Gemeenschap zou het dan steeds moeilijker worden om te herstellen en zijn marktaandeel te verdedigen. Bovendien kan het gebrek aan investeringen in de bedrijfstak van de Gemeenschap uiteindelijk zijn voortbestaan op lange termijn in gevaar brengen.

    NIET-VERBONDEN IMPORTEURS/HANDELAREN

    (323)

    Er wordt nogmaals op gewezen dat de medewerkende niet-verbonden importeurs tijdens het OT minder dan 5 % van de totale invoer van het betrokken product in de Gemeenschap vertegenwoordigden.

    (324)

    Een aantal exporteurs voerde echter aan dat de maatregelen grote gevolgen voor de importeurs/handelaren zouden hebben, omdat de kosten voor hun invoer uit de betrokken landen zouden toenemen.

    (325)

    Als antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de invoer uit de betrokken landen waarschijnlijk dalen. Ook is het inderdaad mogelijk dat de verkoopprijs van het betrokken product in de Gemeenschap licht zal stijgen, hetgeen van invloed is op de economische situatie van importeurs/handelaren, en met name van de ondernemingen die hun producten uit de bij het onderzoek betrokken landen invoeren. De wederverkoopprijs die zij aan hun afnemers zouden kunnen aanbieden, zou namelijk meer in overeenstemming zijn met die van hun concurrenten die het betrokken product ook bij de bedrijfstak van de Gemeenschap betrokken.

    (326)

    Deze gevolgen voor de situatie van importeurs en handelaren zullen echter beperkt zijn, want de handel in het betrokken product vormt slechts een klein deel van hun activiteiten. Uit de informatie van de importeurs/handelaren die de vragenlijst hebben beantwoord, blijkt dat zij ook allerlei andere staalproducten verkopen. Gemiddeld maakte de handel in het betrokken product minder dan 4 % van de totale omzet uit. Bovendien zouden de importeurs/handelaren de prijsstijging waarschijnlijk aan hun afnemers kunnen doorberekenen, aangezien het betrokken product een betrekkelijk kleine invloed op de kosten van de gebruikers heeft.

    (327)

    Daarom werd geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen en de voortzetting van de bestaande maatregelen waarschijnlijk geen ernstige negatieve invloed zullen hebben op de situatie van de importeurs/handelaren in de Gemeenschap.

    VERWERKENDE BEDRIJVEN

    (328)

    Het betrokken product wordt in de Gemeenschap hoofdzakelijk gebruikt in de bouw. De vraag naar het betrokken product hangt daarom af van de situatie van deze bedrijfstak.

    (329)

    Zoals in overweging 316 al bleek, hebben zich tijdens het onderzoek geen belanghebbende gebruikers of vertegenwoordigende organisaties daarvan gemeld.

    (330)

    Een aantal exporteurs voerde echter aan dat de instelling van maatregelen grote gevolgen voor de gebruikers/afnemers zou hebben. In het bijzonder werd beweerd dat de maatregel de concurrentie zou schaden en de kosten voor gebruikers/afnemers zou doen toenemen.

    (331)

    Zoals in overweging 302 is aangegeven, kan niet worden uitgesloten dat de prijs van het betrokken product in de Gemeenschap licht zal stijgen. De nadelige gevolgen van de toegenomen kosten voor de gebruikers/afnemers zouden waarschijnlijk echter gering zijn, omdat de prijs van het betrokken product weinig invloed heeft op hun totale kosten.

    (332)

    Wat betreft de bewering van verschillende exporteurs dat de instelling van maatregelen tegen de bij het nieuwe onderzoek betrokken groep landen de concurrentie in de Gemeenschap feitelijk zou belemmeren, kan worden tegengeworpen dat de instelling van antidumpingmaatregelen en de handhaving van de bestaande maatregelen de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zal verbeteren, waardoor een breed scala van leveranciers op de communautaire markt aanwezig zal zijn, inclusief leveranciers uit derde landen waarop de maatregelen niet van toepassing zijn en exporteurs uit de betrokken landen die zonder dumping uitvoeren.

    (333)

    Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de instelling van antidumpingmaatregelen de economische situatie van de gebruikers van het betrokken product niet aanmerkelijk zal schaden.

    TOELEVERINGSBEDRIJVEN

    (334)

    De belangrijkste grondstof voor de productie van het betrokken product zijn warmgewalste coils („coils”).

    (335)

    Zoals in overweging 316 al bleek, hebben zich tijdens het onderzoek geen toeleveringsbedrijven van coils of vertegenwoordigende organisaties daarvan gemeld.

    (336)

    Als de maatregelen achterwege blijven, zullen de communautaire coilsproducenten waarschijnlijk te maken krijgen met een teruglopende vraag als gevolg van de verminderde activiteit van de communautaire producenten van het betrokken product.

    (337)

    Op grond van het bovenstaande wordt geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen in het belang zijn van de producenten van de belangrijkste grondstof die bij de vervaardiging van het betrokken product in de Gemeenschap wordt gebruikt.

    CONCLUSIE INZAKE HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    (338)

    Het is waarschijnlijk dat voortzetting van de maatregelen tegen het betrokken product van oorsprong uit Oekraïne en Thailand en instelling van antidumpingmaatregelen tegen het betrokken product van oorsprong uit Belarus, China en Rusland de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zal stellen geen marktaandeel meer te verliezen, de verloren verkoop terug te veroveren en weer voldoende winst te maken. Als de bestaande maatregelen daarentegen worden ingetrokken en geen antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zal de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk toenemende problemen door oneerlijke concurrentie ondervinden, waardoor bepaalde communautaire producenten zich van de markt zullen moeten terugtrekken; de ontmanteling of ombouw van machines zal extra kosten opleveren.

    (339)

    De instelling van antidumpingmaatregelen zal enige negatieve gevolgen hebben doordat de invoerhoeveelheid zal afnemen en de kosten voor importeurs/handelaren en gebruikers/afnemers licht zullen stijgen als gevolg van een hogere verkoopprijs van het betrokken product in de Gemeenschap.

    (340)

    De stijging van de verkoopprijs zal echter beperkt blijven omdat er concurrentie blijft heersen tussen de communautaire producenten onderling, alsmede met de invoer zonder dumping of tegen niet-schadelijke prijzen uit de betrokken landen en de invoer uit andere derde landen.

    (341)

    Tot slot beweerde een belanghebbende dat antidumpingmaatregelen volgens de economische literatuur „aanzienlijke welvaartskosten voor de importlanden” met zich meebrengen. Er werd in dit verband geen bewijsmateriaal voor het betrokken product en de betrokken marktdeelnemers verstrekt. Dit onderzoek moet op deze kwestie zelf worden gebaseerd: op basis daarvan is het onwaarschijnlijk dat importeurs/handelaren en gebruikers/afnemers van het betrokken product ernstige gevolgen zullen ondervinden, aangezien de prijs van bepaalde gelaste buizen een zeer gering effect heeft op de uiteindelijke kosten van hun producten of aankopen.

    (342)

    De toeleveringsbedrijven zullen waarschijnlijk baat hebben bij voortzetting van de bestaande maatregelen en instelling van antidumpingmaatregelen, doordat de vraag naar coils op de communautaire markt zal toenemen.

    (343)

    Op basis van alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de bestaande maatregelen in te trekken en geen nieuwe antidumpingrechten in te stellen.

    BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE BETREFFENDE BOSNIË-HERZEGOVINA EN TURKIJE

    (344)

    Gezien de bevindingen in de overwegingen 52 e.v., respectievelijk 170 e.v. wordt geconcludeerd dat de procedure betreffende Bosnië-Herzegovina en Turkije moet worden beëindigd.

    VERBINTENISSEN

    (345)

    Twee producenten/exporteurs in Rusland en de enige producent/exporteur in Belarus hebben overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening prijsverbintenissen aangeboden.

    (346)

    De aangeboden prijsverbintenissen zijn onderzocht. Het onderzoek wees uit dat de meeste bevindingen en overwegingen in Verordening (EG) nr. 1697/2002 (zie de overwegingen 77 en 78) op grond waarvan tijdens dat onderzoek alle prijsverbintenissen werden afgewezen, nog altijd gelden. In het onderzoek werd met name bevestigd dat:

     het betrokken product een basisproduct is dat zelfs op zeer korte termijn een aanzienlijke prijsvolatiliteit kent, waardoor het zich niet goed leent voor een vaste prijsverbintenis; de volatiliteit is het gevolg van de schommelingen van de prijzen van grondstoffen, met name warmgewalste coils en zink, die belangrijke maar wisselende componenten van de productiekosten zijn. De aanzienlijke fluctuatie van de grondstofprijzen wordt in veel gevallen nog versterkt door de wisselkoersschommelingen tussen de euro en de VS-dollar. Met name zink wordt gewoonlijk in VS-dollar verhandeld. De prijzen zouden daarom maandelijks moeten worden aangepast. Als de minimumprijzen aan de prijs van warmgewalste coils en zink worden gekoppeld, zouden per subproductgroep verschillende indexeringsformules moeten worden vastgesteld omdat de energie- en loonkosten per ton verschillen naar gelang de grootte van het product. Als een systeem met een indexeringsformule zou worden ingevoerd, zouden daarom drie of vier subformules per productcategorie moeten worden vastgesteld, afhankelijk van de grootteklasse.

    (347)

    Bovendien kent het betrokken product vele productsoorten en zijn sommige kenmerken bij invoer niet eenvoudig vast te stellen. Daardoor is het praktisch onmogelijk om voor elke productsoort zinvolle minimuminvoerprijzen vast te stellen waarop de Commissie en de douaneautoriteiten van de lidstaten bij invoer behoorlijk toezicht kunnen houden.

    (348)

    Ook wordt opgemerkt dat er naast deze productgebonden redenen ook ondernemingsgebonden redenen zijn om de aangeboden verbintenissen af te wijzen. Voor de producent uit Belarus wordt er in de eerste plaats op gewezen dat Belarus een land zonder markteconomie is, als bedoeld in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening, en dat de onderneming geen individuele behandeling (IB), als bedoeld in artikel 9, lid 5, van de basisverordening, heeft aangevraagd. Bovendien werkte deze producent slechts ten dele aan het onderzoek mee, zoals in de overwegingen 101 tot en met 104 is gebleken, en daarom werd het ook om algemene beleidsredenen onjuist geacht een prijsverbintenis te aanvaarden. De ene Russische producent/exporteur verkoopt ook andere producten dan het betrokken product aan dezelfde afnemers in de EU. Daarom wordt voor deze producent/exporteur het risico van kruiscompensatie te groot geacht. De andere Russische producent/exporteur had een gebrekkig boekhoudsysteem, waardoor hij niet goed in staat was nauwkeurige en betrouwbare gegevens te verstrekken. De Commissie achtte de infrastructuur van de onderneming daarom ontoereikend om een verbintenis ten uitvoer te leggen en effectief toezicht mogelijk te maken.

    (349)

    Deze aangeboden prijsverbintenissen zijn bijgevolg afgewezen.

    ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    (350)

    Gezien bovenstaande conclusies moeten de bestaande maatregelen die op de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Oekraïne en Thailand van toepassing zijn, worden gehandhaafd overeenkomstig de vorige verordening, met uitzondering van die voor OJSC Interpipe, waarvoor de volgende marge geldt:



    Land

    Onderneming

    Antidumpingrecht %

    Thailand

    Saha Thai Steel Pipe Co. Ltd

    21,7

    Alle andere ondernemingen

    35,2

    Oekraïne

    ►C1  OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant ◄ en OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant

    10,7

    Alle andere ondernemingen

    44,1

    (351)

    Daarnaast moeten de hieronder beschreven definitieve maatregelen tegen het betrokken product van oorsprong uit China, Rusland en Belarus worden ingesteld.

    SCHADEMARGE

    (352)

    De definitieve antidumpingrechten moeten hoog genoeg zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap toebrengt, maar mogen het niveau van de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de gevolgen van de aanmerkelijke schade veroorzakende dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moesten stellen zijn kosten te dekken en een winst voor belasting te maken die in normale concurrentieomstandigheden, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, redelijkerwijze kon worden gemaakt.

    (353)

    Tijdens het onderzoek voerde de klager op grond van de opbrengst over de omzet van het betrokken product in 2004 aan dat in dit onderzoek van een normale winst van 10,8 % moest worden uitgegaan. Deze bewering berustte op de gegevens van vijf geselecteerde communautaire producenten, waarbij 2004 representatief werd geacht omdat de bestaande antidumpingmaatregelen dat jaar het effect van de invoer met dumping gedeeltelijk hadden tenietgedaan.

    (354)

    In het onderzoek bleek echter dat de winstgevendheid van deze vijf geselecteerde communautaire producenten veel lager was dan de opgegeven 10,8 %. Bovendien werd 2004 geen geschikte periode voor deze beoordeling bevonden omdat op dat moment schade veroorzakende dumping plaatsvond.

    (355)

    In het vorige onderzoek werd op grond van de gegevens over 1997 en 1998 geconcludeerd dat een winstmarge van 5 % op de omzet een passend niveau was dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schade veroorzakende dumping had kunnen verwachten. Omdat deze informatie niet van recente datum is, werd aan de hand van andere bronnen gecontroleerd of zij nog steeds geldig was. Ten eerste zijn gelaste buizen een uitontwikkeld product, waarvoor de productieprocessen sinds 1997 nauwelijks zijn veranderd. Ten tweede blijkt uit recente gegevens uit de BACH-databank dat uiteenlopende metaalproducenten ongeveer 5 % winst maken.

    (356)

    Daarom werd geconcludeerd dat een winstniveau van 5 % voor dit product nog steeds passend is.

    (357)

    De geen schade veroorzakende prijs is vastgesteld door de normale winst, zoals hierboven berekend, op te tellen bij de productiekosten van elke productsoort. Het eventuele verschil tussen deze geen schade veroorzakende prijs en de uitvoerprijs voor dezelfde productsoort werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de totale cif-waarde bij invoer.

    (358)

    Er wordt nogmaals op gewezen dat aan geen van de Chinese medewerkende exporteurs een BMO of IB werd toegekend en dat bijgevolg een schademarge voor het hele land is berekend. De berekening werd gebaseerd op de gegevens van de medewerkende producenten/exporteurs. De gegevens van één Chinese exporteur werden bij de berekening buiten beschouwing gelaten omdat geen volledige PCN-gegevens aan de Commissie werden verstrekt.

    (359)

    Voor Belarus werd eveneens een recht voor het hele land berekend, op grond van de invoerprijzen van de Duitse importeur, zoals vermeld in overweging 95, omdat de mate van medewerking onvoldoende was.

    (360)

    Aan de medewerkende producenten/exporteurs in Rusland werden individuele schademarges toegekend. De schademarge voor het hele land, die op de niet-medewerkende exporteurs van toepassing is, werd vastgesteld op het niveau van de hoogste marge van een medewerkende exporteur, aangezien de mate van medewerking meer dan 80 % bedroeg.

    (361)

    Op basis van bovenstaande conclusies werden de volgende schademarges berekend:



    Land

    Onderneming

    Schademarge %

    China

    Alle ondernemingen

    90,6

    Rusland

    TMK Group (Seversky Pipe Plant Open Joint Stock Company en Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works)

    16,8

     

    OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works en Joint Stock Company Almetjvesk Pipe Plant)

    20,5

     

    Alle andere ondernemingen

    20,5

    Belarus

    Alle ondernemingen

    38,1

    DEFINITIEVE RECHTEN

    (362)

    In het licht van het voorgaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening wordt geoordeeld dat op de invoer van oorsprong uit China, Rusland en Belarus definitieve antidumpingrechten moeten worden ingesteld die gelijk zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is.

    (363)

    Op basis van het bovenstaande worden de volgende definitieve antidumpingrechten voorgesteld:



    Land

    Onderneming

    Antidumpingrecht %

    China

    Alle ondernemingen

    90,6

    Rusland

    TMK Group (Seversky Pipe Plant Open Joint Stock Company en Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works)

    16,8

     

    OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works en Joint Stock Company Almetjvesk Pipe Plant)

    10,1

     

    Alle andere ondernemingen

    20,5

    Belarus

    Alle ondernemingen

    38,1

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



    Artikel 1

    1.  Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op gelaste buizen en pijpen, van ijzer of van niet-gelegeerd staal, met rond profiel, met een uitwendige diameter van niet meer dan 168,3 mm, met uitzondering van de buizen en pijpen van de soort gebruikt voor olie- of gasleidingen of bij de olie- of gaswinning, precisiebuizen en buizen en pijpen die voorzien zijn van hulpstukken voor gas- of vloeistofleidingen voor gebruik in de burgerluchtvaart, ingedeeld onder de GN-codes ex730630 41, ex730630 49, ex730630 72 en ex730630 77 (TARIC-codes 7306304120, 7306304920, 7306307280 en 7306307780), van oorsprong uit Belarus, de Volksrepubliek China, Oekraïne, Rusland en Thailand.

    2.  Het definitieve antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 beschreven producten, vervaardigd door de onderstaande ondernemingen, bedraagt:



    Land

    Onderneming

    Antidumpingrecht %

    Aanvul-lende TARIC-code

    Thailand

    Saha Thai Steel Pipe Co. Ltd

    21,7

    A405

    Alle andere ondernemingen

    35,2

    A999

    Oekraïne

    ►C1  OJSC Interpipe Nizhnedneprovsky Tube Rolling Plant ◄ en OJSC Interpipe Novomoskovsk Pipe Production Plant

    10,7

    A345

    Alle andere ondernemingen

    44,1

    A999

    China

    Alle ondernemingen

    90,6

    Rusland

    TMK Group (Seversky Pipe Plant Open Joint Stock Company en Joint Stock Company Taganrog Metallurgical Works)

    16,8

    A892

     

    OMK Group (Open Joint Stock Company Vyksa Steel Works en Joint Stock Company Almetjvesk Pipe Plant)

    10,1

    A893

     

    Alle andere ondernemingen

    20,5

    A999

    Belarus

    Alle ondernemingen

    38,1

    3.  Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De antidumpingprocedure betreffende het betrokken product van oorsprong uit Bosnië-Herzegovina wordt beëindigd.

    Artikel 3

    De antidumpingprocedure betreffende het betrokken product van oorsprong uit Turkije wordt beëindigd.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.



    ( 1 ) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

    ( 2 ) PB L 259 van 27.9.2002, blz. 8. Op 1 mei 2004 is de Europese Unie uitgebreid met 10 nieuwe lidstaten, waaronder Tsjechië en Polen. Met ingang van die datum werden de in de Gemeenschap van 15 lidstaten geldende antidumpingmaatregelen automatisch ook door de nieuwe lidstaten op de invoer uit derde landen toegepast. Tegelijkertijd kwamen de maatregelen tegen de nieuwe lidstaten automatisch te vervallen.

    ( 3 ) PB C 226 van 26.9.2007, blz. 7.

    ( 4 ) PB C 226 van 26.9.2007, blz. 12.

    ( 5 ) PB C 17 van 24.1.2008, blz. 14.

    ( 6 ) Zie overweging 143 voor deze onderneming, evenals voor Yücel Boru ve Profil Endüstrisi AȘ en Noksel Çelik Boru Sanayi AȘ, Ankara.

    ( 7 ) Rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting over Mexico — Definitive Anti-Dumping Measures on Beef and Rice: Complaint with Respect to Rice (WT/DS295/AB/R) en het rapport van het panel (WT/DS295/R), zoals gewijzigd bij het rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting.

    ( 8 ) Federal Register, deel 73, nr. 10, dinsdag 15 januari 2008, Notices, blz. 2456; Federal Register, deel 73, nr. 80, donderdag 24 april 2008, Notices, blz. 22130.

    ( 9 ) Er loopt bovendien een vrijwaringsonderzoek naar het betrokken product. Als naar aanleiding van dit onderzoek soortgelijke vrijwaringsmaatregelen worden ingesteld als die welke eind 2006 tegen pijpen met een grotere diameter zijn ingesteld (toen werd een bijzonder recht van 8 % ingevoerd), zou hierdoor nog een structureel verschil met de Gemeenschap ontstaan.

    Top