This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 01992L0085-20190726
Council Directive 92/85/EEC of 19 October 1992 on the introduction of measures to encourage improvements in the safety and health at work of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding (tenth individual Directive within the meaning of Article 16 (1) of Directive 89/391/EEC)
Consolidated text: Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
Richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
01992L0085 — NL — 26.07.2019 — 003.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 92/85/EEG VAN DE RAAD van 19 oktober 1992 (PB L 348 van 28.11.1992, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
L 165 |
21 |
27.6.2007 |
||
RICHTLIJN 2014/27/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 februari 2014 |
L 65 |
1 |
5.3.2014 |
|
VERORDENING (EU) 2019/1243 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019 |
L 198 |
241 |
25.7.2019 |
RICHTLIJN 92/85/EEG VAN DE RAAD
van 19 oktober 1992
inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG)
AFDELING I
DOEL EN DEFINITIES
Artikel 1
Doel
1. Deze richtlijn, die de tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG is, heeft ten doel maatregelen ten uitvoer te leggen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie.
2. Richtlijn 89/391/EEG, met uitzondering van artikel 2, lid 2, geldt ten volle voor het gehele in lid 1 bedoelde terrein, onverminderd meer dwingende en/of specifieke bepalingen die in de onderhavige richtlijn zijn opgenomen.
3. Deze richtlijn mag geen verlaging tot gevolg hebben van het niveau van de bescherming van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie ten opzichte van de situatie die op het moment van de aanneming van de richtlijn in iedere Lid-Staat bestaat.
Artikel 2
Definities
In deze richtlijn wordt verstaan onder:
a) zwangere werkneemster of werkneemster tijdens de zwangerschap: elke zwangere werkneemster die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken;
b) werkneemster na de bevalling: elke werkneemster die is bevallen in de zin van de nationale wetten en/of praktijken, en die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken;
c) werkneemster tijdens de lactatie: elke werkneemster tijdens de lactatie in de zin van de nationale wetten en/of praktijken die de werkgever in kennis stelt van haar toestand, overeenkomstig deze wetten en/of praktijken.
AFDELING II
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 3
Richtsnoeren
1. De Commissie, bijgestaan door het Raadgevend Comité voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheidsbescherming op de arbeidsplaats, stelt in overleg met de Lid-Staten richtsnoeren op voor de evaluatie van de chemische, fysische en biologische agentia alsmede van de industriële procédés welke geacht worden een risico te vormen voor de veiligheid of de gezondheid van de werkneemsters in de zin van artikel 2.
De in de eerste alinea bedoelde richtsnoeren hebben ook betrekking op bewegingen en houdingen, geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en de overige lichamelijke en geestelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemsters in de zin van artikel 2.
2. Het is de bedoeling dat in de lid 1 bedoelde richtsnoeren als leidraad dienen voor de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie.
Daartoe brengen de Lid-Staten die richtsnoeren ter kennis van de werkgevers en de werkneemsters en/of hun vertegenwoordigers in hun land.
Artikel 4
Evaluatie en informatie
1. Voor alle werkzaamheden waarbij zich een specifiek risico kan voordoen van blootstelling aan de agentia, procédés of arbeidsomstandigheden waarvan een niet-limitatieve lijst in bijlage I is opgenomen, moeten de aard, de mate en de duur van de blootstelling in de betrokken onderneming en/of inrichting van de werkneemsters in de zin van artikel 2 rechtstreeks door de werkgever of door bemiddeling van de in artikel 7 van Richtlijn 89/391/EEG bedoelde beschermings- en preventiediensten worden geëvalueerd, ten einde:
— ieder risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede iedere terugslag op de zwangerschap of de lactatie van de werkneemster in de zin van artikel 2 te kunnen beoordelen;
— te kunnen vaststellen welke maatregelen moeten worden genomen.
2. Onverminderd artikel 10 van Richtlijn 89/391/EEG worden in de betrokken onderneming en/of inrichting de werkneemster in de zin van artikel 2 en de werkneemsters die zich in een van de in artikel 2 bedoelde toestanden zouden kunnen bevinden en/of hun vertegenwoordigers geïnformeerd over de resultaten van de in lid 1 bedoelde evaluatie en over alle maatregelen op het gebied van de veiligheid en de gezondheid op het werk.
Artikel 5
Consequenties van de resultaten van de evaluatie
1. Onverminderd artikel 6 van Richtlijn 89/391/EEG neemt de werkgever, indien uit de resultaten van de in artikel 4, lid 1, bedoelde evaluatie een risico voor de veiligheid of de gezondheid, alsmede een terugslag op de zwangerschap of de lactatie van een werkneemster in de zin van artikel 2 blijkt, de nodige maatregelen opdat door tijdelijke aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden van de betrokken werkneemster de blootstelling van deze werkneemster aan dit risico wordt vermeden.
2. Indien aanpassing van de arbeidsomstandigheden en/of werktijden technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd, neemt de werkgever de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de betrokken werkneemster een andere arbeidsplaats krijgt.
3. Indien overplaatsing technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan wórden verlangd, wordt de betrokken werkneemster gedurende de gehele voor de bescherming van haar veiligheid of gezondheid noodzakelijke periode, overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken, vrijgesteld van arbeid.
4. Het bepaalde in dit artikel is mutatis mutandis van toepassing wanneer een werkneemster die een werkzaamheid uitoefent die uit hoofde van artikel 6 verboden is, zwanger wordt of met de lactatie begint en haar werkgever hiervan in kennis stelt.
Artikel 6
Blootstellingsverboden
Afgezien van de algemene bepalingen betreffende de bescherming van werknemers en met name die met betrekking tot de grenswaarden van beroepsblootstelling:
1. mogen zwangere werkneemsters in de zin van artikel 2, onder a), in geen enkel geval worden verplicht werkzaamheden te verrichten waarbij zij volgens de evaluatie het risico lopen van een blootstelling aan de in bijlage II, afdeling A, bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die hun veiligheid of gezondheid in gevaar brengt;
2. mogen werkneemsters tijdens de lactatie in de zin van artikel 2, onder c), in geen enkel geval worden verplicht werkzaamheden te verrichten waarbij zij volgens de evaluatie het risico van een blootstelling lopen aan de in bijlage II, afdeling B, bedoelde agentia of arbeidsomstandigheden die hun veiligheid of gezondheid in gevaar brengt.
Artikel 7
Nachtarbeid
1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 niet verplicht worden nachtarbeid te verrichten gedurende hun zwangerschap en tijdens een op de bevalling volgende periode die wordt bepaald door de nationale instantie bevoegd voor veiligheid en gezondheid, mits onder de door de Lid-Staten vastgestelde voorwaarden een medisch attest wordt overgelegd waarin de noodzaak daarvan in verband met. de veiligheid of de gezondheid van de werkneemster wordt bevestigd.
2. De in lid 1 bedoelde maatregelen dienen de mogelijkheid te omvatten overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken:
a) van overplaatsing naar werk overdag, of
b) van vrijstelling van arbeid of verlenging van het zwangerschapsverlof wanneer overplaatsing naar werk overdag technisch en/of objectief niet mogelijk is of om gegronde redenen redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
Artikel 8
Zwangerschapsverlof
1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 recht hebben op een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken.
2. Het in lid 1 bedoelde zwangerschapsverlof moet een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen verplicht zwangerschapsverlof van ten minste twee weken omvatten.
Artikel 9
Vrijstelling van arbeid voor zwangerschapsonderzoek
De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat zwangere werkneemsters in de zin van artikel 2, onder a), overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken recht hebben op vrijstelling van arbeid zonder loonderving om zwangerschapsonderzoek te kunnen ondergaan indien dit onderzoek gedurende de werktijd moet plaatsvinden.
Artikel 10
Ontslagverbod
Ten einde werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in het onderhavige artikel erkende rechten inzake de bescherming van haar veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald:
1. de Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ontslag van werkneemsters in de zin van artikel 2 te verbieden gedurende de periode vanaf het begin van hun zwangerschap tot het einde van het in artikel 8, lid 1, bedoelde zwangerschapsverlof, behalve in uitzonderingsgevallen die geen verband houden met hun toestand en overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken zijn toegestaan en, in voorkomend geval, voor zover de bevoegde instantie hiermee heeft ingestemd;
2. wanneer een werkneemster in de zin van artikel 2 wordt ontslagen gedurende de in punt 1 bedoelde periode, dient de werkgever schriftelijk gegronde redenen op te geven voor het ontslag;
3. de Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om werkneemsters in de zin van artikel 2 te beschermen tegen de gevolgen van ontslag, indien dit op grond van punt 1 onwettig is.
Artikel 11
Rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst
Ten einde de werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in dit artikel erkende rechten inzake de bescherming van hun veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald:
1. in de in de artikelen 5,6 en 7 bedoelde gevallen moeten de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering, van de werkneemsters in de zin van artikel 2 overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken worden gewaarborgd;
2. in het in artikel 8 bedoelde geval moeten worden gewaarborgd:
a) de andere dan de in onderstaand punt b) bedoelde rechten verbonden aan de" arbeidsovereenkomst van de werkneemsters in de zin van artikel 2;
b) het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering van de werkneemsters in de zin van artikel 2;
3. de in punt 2, onder b), bedoelde uitkering wordt als adequaat beschouwd, wanneer zij een inkomen waarborgt dat gelijk is aan het inkomen dat de betrokken werkneemster zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen, binnen de grenzen van een eventueel, door de nationale wetten bepaald maximum;
4. de Lid-Staten hebben de mogelijkheid om aan het in de punten 1 en 2, onder b), bedoelde recht op bezoldiging of uitkering de voorwaarde te verbinden dat de betrokken werkneemster voldoet aan de door de nationale wetgevingen gestelde voorwaarden voor de opening van het recht op deze inkomsten.
In deze voorwaarden mag in geen geval worden bepaald dat meer dan twaalf maanden, onmiddellijk voorafgaand aan de vermoedelijke datum van de bevalling, moet zijn gewerkt.
Artikel 12
Verdediging van rechten
De Lid-Staten nemen in hun interne rechtsorde de nodige voorschriften op om iedere werkneemster die meent te zijn benadeeld door het niét naleven te haren aanzien van de uit deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen de mogelijkheid te bieden om haar rechten voor de gerechten en/of, overeenkomstig de respectieve nationale wetgevingen en/of praktijken, voor andere bevoegde instanties te doen gelden.
Artikel 13
Wijzigingen in bijlage I
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 13 bis gedelegeerde handelingen vast te stellen om zuiver technische wijzigingen aan te brengen in bijlage I teneinde rekening te houden met de technische vooruitgang, wijzigingen in internationale voorschriften of specificaties en nieuwe bevindingen.
Indien, in naar behoren gemotiveerde en uitzonderlijke gevallen van onmiddellijke, rechtstreekse en ernstige risico’s voor de lichamelijke gezondheid en veiligheid van werknemers en andere personen, om dwingende redenen van urgentie binnen een zeer kort tijdsbestek actie vereist is, is de in artikel 13 ter neergelegde procedure van toepassing op overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 13 bis
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 13 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 26 juli 2019. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 13 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 1 ).
5. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6. Een overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.
Artikel 13 ter
Spoedprocedure
1. Een overeenkomstig dit artikel vastgestelde gedelegeerde handeling treedt onverwijld in werking en is van toepassing zolang geen bezwaar wordt gemaakt overeenkomstig lid 2. In de kennisgeving van de gedelegeerde handeling aan het Europees Parlement en de Raad wordt vermeld om welke redenen wordt gebruikgemaakt van de spoedprocedure.
2. Het Europees Parlement of de Raad kan overeenkomstig de in artikel 13 bis, lid 6, bedoelde procedure bezwaar maken tegen een gedelegeerde handeling. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt.
Artikel 14
Slotbepalingen
1. De Lid-Staten doen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twee jaar na de aanneming ervan aan deze richtlijn te voldoen of zorgen ervoor, uiterlijk twee jaar na de aanneming van deze richtlijn, dat de sociale partners via overeenkomsten de nodige maatregelen nemen, waarbij de Lid-Staten de nodige maatregelen moeten treffen om te allen tijde te kunnen garanderen dat de met deze richtlijn opgelegde resultaten worden bereikt. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2. Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.
3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de belangrijke bepalingen van intern recht die op het onder deze richtlijn vallende gebied reeds zijn vastgesteld of die zij op dat gebied vaststellen.
▼M1 —————
Artikel 15
Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.
BIJLAGE I
NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN AGENTIA, PROCÉDÉS EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 1
A. Agentia
1. |
Fysische agentia waarvan wordt aangenomen dat zij embryonaal/foetaal letsel en/of loslating van deplacenta tot gevolg kunnen hebben, met name: a) schokken, trillingen of bewegingen, b) tillen van zware lasten dat met name voor rug en lendenen risico's kan opleveren, c) lawaai, d) ioniserende straling ( *1 ), e) niet-ioniserende straling, f) extreme kou of hitte, g) bewegingen, houdingen en verplaatsingen (hetzij binnen, hetzij buiten de inrichting), geestelijke en lichamelijke vermoeidheid en andere lichamelijke belastingen in verband met de werkzaamheden van de werkneemster in de zin van artikel 2. |
2. |
Biologische agentia Biologische agentia van de risicogroepen 2, 3 en 4 in de zin van artikel 2, tweede alinea, punten 2, 3 en 4, van Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), voor zover bekend is dat deze agentia of de door deze agentia noodzakelijk geworden therapeutische maatregelen de gezondheid van zwangere vrouwen en ongeboren kinderen in gevaar brengen en voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen. |
3. |
Chemische agentia De volgende chemische agentia voor zover bekend is dat zij de gezondheid van zwangere vrouwen en van het ongeboren kind in gevaar brengen en voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen: a) stoffen en mengsels die voldoen aan de criteria voor indeling zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) in één of meerdere van de volgende gevarenklassen en gevarencategorieën met één of meerdere van de volgende gevarenaanduidingen, voor zover zij nog niet in bijlage II voorkomen: — mutageniteit in geslachtscellen, categorie 1A, 1B of 2 (H340, H341); — kankerverwekkendheid, categorie 1A, 1B of 2 (H350, H350i, H351); — voortplantingstoxiciteit, categorie 1A, 1B of 2, of de aanvullende categorie voor gevolgen voor of via lactatie(H360, H360D, H360FD, H360Fd, H360Df, H361, H361d, H361fd, H362); — specifieke doelorgaantoxiciteit bij eenmalige blootstelling, categorie 1 of 2 (H370, H371), b) de chemische agentia van bijlage I bij Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ), c) kwik en kwikderivaten, d) antimitotische geneesmiddelen, e) koolmonoxide, f) gevaarlijke chemische agentia die via de huid worden opgenomen. |
B. Procédés
In bijlage I van Richtlijn 2004/37/EG opgenomen industriële procedés.
C. Arbeidsomstandigheden
Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen.
BIJLAGE II
NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN AGENTIA EN ARBEIDSOMSTANDIGHEDEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 6
A. Zwangere vrouwen in de zin van artikel 2, onder a)
1. Agentia
a) Fysische agentia
Arbeid in een atmosfeer van aanzienlijke overdruk, b.v. in hoge-drukruimten of bij diepzeeduiken.
b) Biologische agentia
De volgende biologische agentia:
— toxoplasma,
— rubeolavirus,
behalve indien aantoonbaar is dat de zwangere werkneemster door immunisatie voldoende tegen deze agentia beschermd is.
c) Chemische agentia
Lood en loodderivaten, voor zover deze agentia door het menselijk organisme kunnen worden geabsorbeerd
2. Arbeidsomstandigheden
Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen.
B. Vrouwen tijdens de lactatie in de zin van artikel 2, onder c)
1. Agentia
a) Chemische agentia
Lood en loodderivaten, voor zover deze agentia door het menselijk organisme kunnen worden opgenomen.
2. Arbeidsomstandigheden
Ondergrondse werkzaamheden in de mijnen.
Verklaring van de Raad en de Commissie ad artikel 11, punt 3, van Richtlijn 92/85/EEG, opgenomen in de notulen van de 1608e zitting van de Raad (Luxemburg, 19 oktober 1992)
DE RAAD EN DE COMMISSIE hebben de volgende verklaring afgelegd:
„Bij de vaststelling van de hoogte van de in artikel 11, punt 2, onder b), en punt 3, bedoelde uitkering wordt om zuiver technische redenen verwezen naar de uitkering die de betrokken werkneemster zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen. Met deze verwijzing wordt geenszins beoogd zwangerschap en bevalling gelijk te stellen met ziekte. In alle Lid-Staten moet krachtens de nationale sociale-zekerheidswetgeving bij ziekteverzuim een uitkering worden uitbetaald. Dat in de gekozen formulering naar deze uitkering wordt verwezen, heeft slechts ten doel de Lid-Staten een concreet, vast referentiebedrag te geven voor de vaststelling van het minimumbedrag van de uitkering dat tijdens het zwangerschapsverlof moet worden uitbetaald. Mochten er in bepaalde Lid-Staten hogere bedragen worden uitgekeerd dan in de richtlijn is voorzien, dan blijven deze uiteraard gehandhaafd. Zulks blijkt duidelijk uit artikel 1, lid 3, van de richtlijn.”.
( 1 ) PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
( *1 ) Zie Richtlijn 80/836/Euratom (PB nr. L 246 van 17.9.1980, blz. 1).
( 2 ) Richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG) (PB L 262 van 17.10.2000, blz. 21).
( 3 ) Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1).
( 4 ) Richtlijn 2004/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk (zesde bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG van de Raad) (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50).