Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 02005L0035-20250105

Consolidated text: Richtlijn 2005/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 inzake de handhaving van internationale normen betreffende verontreiniging vanaf schepen en de invoering van administratieve sancties voor verontreinigingsdelicten (Voor de EER relevante tekst)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2005/35/2025-01-05

02005L0035 — NL — 05.01.2025 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

►M2   RICHTLIJN 2005/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

inzake de handhaving van internationale normen betreffende verontreiniging vanaf schepen en de invoering van administratieve sancties voor verontreinigingsdelicten ◄

►C2  (Voor de EER relevante tekst)  ◄

(PB L 255 van 30.9.2005, blz. 11)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

 M1

RICHTLIJN 2009/123/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 21 oktober 2009

  L 280

52

27.10.2009

►M2

RICHTLIJN (EU) 2024/3101 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 27 november 2024

  L 3101

1

16.12.2024


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 033, 4.2.2006, blz.  87 (2005/35/EG)

►C2

Rectificatie, PB L 105, 13.4.2006, blz.  65 (2005/35/EG)




▼B

▼M2

RICHTLIJN 2005/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 7 september 2005

inzake de handhaving van internationale normen betreffende verontreiniging vanaf schepen en de invoering van administratieve sancties voor verontreinigingsdelicten

▼C2

(Voor de EER relevante tekst)



▼M2

Artikel 1

Doel

1.  
De doelstelling van deze richtlijn is de internationale normen betreffende verontreiniging vanaf schepen op te nemen in het Unierecht en ervoor te zorgen dat maatschappijen of andere rechtspersonen of natuurlijke personen die aansprakelijk zijn voor de illegale lozing van verontreinigende stoffen, doeltreffende, evenredige en afschrikkende administratieve sancties worden opgelegd, teneinde de maritieme veiligheid te verbeteren en het mariene milieu beter te beschermen tegen verontreiniging door schepen.
2.  
Deze richtlijn belet de lidstaten niet om in overeenstemming met het Unie- en het internationaal recht strengere maatregelen te nemen door te voorzien in administratieve of strafrechtelijke sancties overeenkomstig hun nationale recht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1) 

„Marpol 73/78”: het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen, 1973, met inbegrip van de daarbij behorende Protocollen van 1978 en 1997, in de versie die van kracht is;

2) 

„verontreinigende stoffen”: stoffen die vallen onder bijlage I (olie), bijlage II (schadelijke vloeistoffen in bulk), bijlage III (schadelijke stoffen die in verpakte vorm over zee worden vervoerd), bijlage IV (sanitair afval van schepen) en bijlage V (vuilnis van schepen) bij Marpol 73/78, en residuen van systemen voor de reiniging van uitlaatgassen;

3) 

„residu van een systeem voor de reiniging van uitlaatgassen”: elke stof die door een behandelingssysteem wordt verwijderd uit het afvalwater of het aftapwater, lozingswater dat niet aan het lozingscriterium voldoet, of elk ander residu dat uit het systeem voor de reiniging van uitlaatgassen (gaswassers) is verwijderd als gevolg van het gebruik van een nalevingsmethode voor emissiebeperking, zoals gedefinieerd in voorschrift 4 van bijlage VI bij Marpol 73/78, die in termen van emissiebeperking wordt gebruikt als alternatief voor de normen van voorschrift 14 van bijlage VI bij Marpol 73/78, rekening houdend met de door de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ontwikkelde richtsnoeren;

4) 

„lozen”: elk vrijkomen van stoffen van een schip, hoe ook veroorzaakt, zoals bedoeld in artikel 2 van Marpol 73/78;

5) 

„schip”: een zeegaand vaartuig dat wordt gebruikt in het mariene milieu, ongeacht de vlag waaronder het vaart, van welk type ook, waaronder begrepen draagvleugelboten, luchtkussenvoertuigen, afzinkbare vaartuigen en drijvend materieel;

6) 

„rechtspersoon”: elke juridische entiteit die deze hoedanigheid krachtens het toepasselijke nationale recht bezit, met uitzondering van staten zelf, publiekrechtelijke lichamen bij de uitoefening van hun overheidsgezag, of publiekrechtelijke internationale organisaties;

7) 

„maatschappij”: de scheepseigenaar of een andere organisatie of persoon, zoals de beheerder of de rompbevrachter, die de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip heeft overgenomen van de scheepseigenaar.

▼B

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.  

Deze richtlijn is overeenkomstig internationaal recht van toepassing op lozingen van verontreinigende stoffen in:

a) 

de binnenwateren, inclusief de havens, van een lidstaat, voorzover het Marpol-regime van toepassing is;

b) 

de territoriale zee van een lidstaat;

c) 

door de internationale scheepvaart gebruikte zeestraten die vallen onder het doorvaartregime als vervat in deel III, hoofdstuk 2, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982, voorzover deze zeestraten onder de jurisdictie van een lidstaat vallen;

d) 

de exclusieve economische of daaraan gelijkwaardige zone van een lidstaat, die is vastgesteld in overeenstemming met het internationaal recht, en

e) 

de volle zee.

2.  
Deze richtlijn is van toepassing op lozingen van verontreinigende stoffen vanaf ieder schip ongeacht zijn vlag, met uitzondering van oorlogsschepen, mariene hulpschepen of andere schepen die eigendom zijn van of varen voor een staat en tijdelijk uitsluitend voor niet-commerciële overheidsdiensten worden gebruikt.

▼M2

Artikel 4

Inbreuken en uitzonderingen

1.  

De lidstaten zien erop toe dat lozingen van verontreinigende stoffen in een van de in artikel 3, lid 1, genoemde gebieden als inbreuken worden beschouwd, tenzij:

a) 

voor verontreinigende stoffen die vallen onder de voorschriften van bijlage I bij Marpol 73/78, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van de voorschriften 15, 34, 4.1, 4.2 of 4.3 van bijlage I bij Marpol 73/78 en deel II-A, punt 1.1.1, van de Internationale Code voor schepen die in polaire wateren varen („Polar Code”);

b) 

voor verontreinigende stoffen die vallen onder de voorschriften van bijlage II bij Marpol 73/78, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van de voorschriften 13, 3.1.1, 3.1.2 of 3.1.3 van bijlage II bij Marpol 73/78 en deel II-A, punt 2.1, van de Polar Code;

c) 

voor verontreinigende stoffen die vallen onder de voorschriften van bijlage III bij Marpol 73/78, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van voorschrift 8.1 van bijlage III bij Marpol 73/78;

d) 

voor verontreinigende stoffen die vallen onder de voorschriften van bijlage IV bij Marpol 73/78, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van de voorschriften 3, 11.1 en 11.3 van bijlage IV bij Marpol 73/78 en deel II-A, punt 4.2, van de Polar Code;

e) 

voor verontreinigende stoffen die vallen onder de voorschriften van bijlage V bij Marpol 73/78, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van de voorschriften 4.1, 4.2, 5, 6.1, 6.2 en 7 van bijlage V bij Marpol 73/78 en deel II-A, punt 5.2, van de Polar Code, en

f) 

voor residuen van systemen voor de reiniging van uitlaatgassen, die lozingen voldoen aan de voorwaarden van de voorschriften 4, 14.1, 14.4, 14.6, 3.1.1 en 3.1.2 van bijlage VI bij Marpol 73/78, rekening houdend met de IMO-richtsnoeren, met inbegrip van Resolutie MEPC.340 (77) in de laatst bijgewerkte versie.

2.  
Elke lidstaat neemt alle nodige maatregelen om te waarborgen dat elke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon die een inbreuk heeft gepleegd in de zin van lid 1, aansprakelijk wordt gesteld.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 6

Handhavingsmaatregelen ten aanzien van schepen in een haven van een lidstaat

1.  
Indien op grond van onregelmatigheden of van informatie het vermoeden bestaat dat een schip dat vrijwillig in een haven of bij een offshoreterminal van een lidstaat ligt in een van de in artikel 3, lid 1, bedoelde gebieden verontreinigende stoffen heeft geloosd of loost, zorgt die lidstaat ervoor dat er overeenkomstig zijn nationaal recht een passende inspectie of andere passende actie wordt uitgevoerd, rekening houdend met de toepasselijke richtlijnen van de IMO.
2.  
Voor zover de in lid 1 van dit artikel bedoelde inspectie feiten aan het licht brengt die kunnen wijzen op een inbreuk in de zin van artikel 4, past de betrokken lidstaat de bepalingen van deze richtlijn toe. De bevoegde autoriteiten van die lidstaat en van de vlaggenstaat worden geïnformeerd.
3.  
Bijlage I bij deze richtlijn bevat een indicatieve lijst van onregelmatigheden of informatie waarmee rekening moet worden gehouden bij de toepassing van lid 1 van dit artikel.

▼B

Artikel 7

Handhaving door kuststaten ten aanzien van schepen op doorvaart

1.  

Indien de vermoedelijke lozing van verontreinigende stoffen plaatsvindt in de in artikel 3, lid 1, onder b), c), d) of e), bedoelde gebieden en het van de lozing verdachte schip geen haven in de betreffende lidstaat aandoet die over de gegevens met betrekking tot de vermoedelijke lozing beschikt, zijn onderstaande bepalingen van toepassing:

a) 

indien de volgende aanloophaven van het schip een haven in een andere lidstaat is, werken de betrokken lidstaten nauw samen bij de in artikel 6, lid 1, bedoelde inspectie, en beslissen zij samen over passende maatregelen ten aanzien van die lozing;

b) 

indien de volgende aanloophaven van het schip een haven in een staat buiten de Gemeenschap is, neemt de lidstaat de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de volgende aanloophaven van het schip wordt ingelicht over de vermoedelijke lozing, en verzoekt hij de staat van de volgende aanloophaven om passende maatregelen ten aanzien van die lozing te nemen.

2.  
Wanneer er duidelijke objectieve bewijzen zijn dat een schip dat vaart in de in artikel 3, lid 1, onder b) of d), bedoelde gebieden een inbreuk heeft begaan in het in artikel 3, lid 1, onder d), bedoelde gebied, resulterend in een lozing die ernstige schade veroorzaakt of dreigt te veroorzaken aan de kustlijn of daaraan gelieerde belangen van de betrokken lidstaat, dan wel aan enige rijkdommen van de in artikel 3, lid 1, onder b) of d), bedoelde gebieden, legt deze staat, op voorwaarde dat het bewijsmateriaal dit rechtvaardigt, de zaak overeenkomstig zijn nationaal recht voor aan zijn bevoegde autoriteiten voor met het oog op het instellen van rechtsvervolging uit hoofde van deel XII, afdeling 7, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 1982, met inbegrip van het vasthouden van het schip.
3.  
De autoriteiten van de vlaggenstaat worden van ieder geval op de hoogte gebracht.

▼M2

Artikel 8

Administratieve sancties

1.  
Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) stellen de lidstaten een systeem van administratieve sancties in de zin van hun nationaal rechtsstelsel vast voor inbreuken op de nationale bepalingen ter uitvoering van artikel 4 van deze richtlijn en zorgen ze ervoor dat die sancties worden toegepast. De administratieve sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de ter omzetting van deze richtlijn ingevoerde administratieve sancties boeten omvatten die worden opgelegd aan de maatschappij die voor de inbreuk aansprakelijk wordt gesteld.
3.  
Indien het rechtsstelsel van de lidstaat niet voorziet in administratieve sancties, kan dit artikel zodanig worden toegepast dat de sancties, met inbegrip van de in lid 2 bedoelde boeten, worden bepaald door de bevoegde autoriteit en worden opgelegd door de bevoegde nationale rechtbanken, waarbij wordt gewaarborgd dat die rechtsmiddelen doeltreffend zijn en eenzelfde effect hebben als de door de bevoegde autoriteiten opgelegde administratieve boeten. De overeenkomstig dit lid opgelegde sancties moeten in elk geval doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn en worden toegepast overeenkomstig deze richtlijn. De betrokken lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 6 juli 2027 in kennis van de wetsbepalingen die zij op grond van dit lid vaststellen, en melden onverwijld alle latere wetswijzigingen of wijzigingen die op de bepalingen van invloed zijn.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 8 quinquies

Effectieve toepassing van sancties

1.  

Teneinde te waarborgen dat de sancties doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn, zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij het bepalen van het soort en de hoogte van de administratieve sanctie en het opleggen van die sanctie aan een maatschappij of een andere rechtspersoon of natuurlijke persoon die door de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 8 aansprakelijk is bevonden voor een inbreuk in de zin van artikel 4, rekening houden met alle relevante omstandigheden van de inbreuk, en in het bijzonder:

a) 

de aard, de ernst en de duur van de lozing;

b) 

de mate van verwijtbaarheid of schuld van de verantwoordelijke persoon in de zin van het rechtsstelsel van de betrokken lidstaat;

c) 

de door de lozing veroorzaakte schade voor het milieu of de gezondheid van de mens, in voorkomend geval met inbegrip van de gevolgen ervan voor de visserij, het toerisme en de kustgemeenschappen;

d) 

de financiële draagkracht van de aansprakelijke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon;

e) 

de economische voordelen die de inbreuk de aansprakelijke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon in voorkomend geval heeft opgeleverd of naar verwachting zal opleveren;

f) 

de maatregelen die de aansprakelijke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon heeft genomen om de lozing te voorkomen of de gevolgen ervan te beperken;

g) 

de mate waarin de voor de inbreuk aansprakelijke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon met de bevoegde autoriteit samenwerkt, met inbegrip van handelingen die tot doel hebben een passende inspectie of ander onderzoek door een bevoegde autoriteit te omzeilen of te belemmeren, en

h) 

eerdere door de aansprakelijke maatschappij of andere rechtspersoon of natuurlijke persoon gepleegde verontreinigingsdelicten vanaf schepen.

2.  
De lidstaten zien af van het vaststellen of toepassen van administratieve sancties voor inbreuken in het kader van deze richtlijn op een te laag niveau om de evenredigheid, de doeltreffendheid en het afschrikkende karakter van die sancties te waarborgen.

▼B

Artikel 9

Naleving van het internationaal recht

De lidstaten passen de bepalingen van deze richtlijn toe zonder formele of feitelijke discriminatie van buitenlandse schepen, en overeenkomstig het geldende internationaal recht, inclusief deel XII, hoofdstuk 7, van het Verdrag inzake het recht van de zee van de Verenigde Naties van 1982; zij stellen de vlaggenstaat van het vaartuig en alle andere betrokken staten onverwijld op de hoogte van de maatregelen die overeenkomstig deze richtlijn zijn genomen.

▼M2

Artikel 10

Uitwisseling van gegevens en ervaringen

1.  

Voor de toepassing van deze richtlijn werken de lidstaten en de Commissie, met de hulp van het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid (EMSA), samen bij de uitwisseling van informatie, voortbouwend op het in artikel 22 bis, lid 3, van en bijlage III bij Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) bedoelde systeem voor de uitwisseling van maritieme informatie van de Unie (SafeSeaNet), teneinde:

a) 

de informatie te verbeteren die nodig is voor de doeltreffende uitvoering van deze richtlijn, met name zoals die wordt verstrekt door de bij deze richtlijn opgerichte Europese dienst voor de opsporing van verontreiniging per satelliet (CleanSeaNet) en door andere relevante rapportagemechanismen, met het oog op de ontwikkeling van betrouwbare methoden voor het traceren van verontreinigende stoffen in zee;

b) 

een passend controle- en monitoringsysteem te ontwikkelen en toe te passen, waarbij de overeenkomstig punt a) verstrekte informatie wordt geïntegreerd met de informatie die de Commissie aan de lidstaten beschikbaar stelt in SafeSeaNet, THETIS-EU en andere informatiedatabanken en -instrumenten van de Unie, teneinde de vroegtijdige identificatie en monitoring van schepen die verontreinigende stoffen lozen te vergemakkelijken en met het oog op de optimalisering van de handhavingsmaatregelen van de nationale autoriteiten;

c) 

optimaal gebruik te maken van de overeenkomstig de punten a) en b) van dit lid verstrekte informatie en de door de lidstaten uit hoofde van artikel 10 bis gerapporteerde informatie, teneinde de toegang tot en de uitwisseling van dergelijke informatie tussen de bevoegde autoriteiten onderling en met de autoriteiten van andere lidstaten en de Commissie te vergemakkelijken, en

d) 

uiterlijk op 6 juli 2030 ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle zeer betrouwbare waarschuwingen digitaal analyseren en aangeven of zij die zeer betrouwbare waarschuwingen die CleanSeaNet elk jaar verzendt, al dan niet controleren, waarbij zij ernaar streven ten minste 25 % van die zeer betrouwbare waarschuwingen te controleren, met dien verstande dat „controleren” betekent dat de bevoegde autoriteiten een vervolgactie ondernemen naar aanleiding van een door CleanSeaNet verzonden waarschuwing om na te gaan of er daadwerkelijk een illegale lozing heeft plaatsgevonden. Indien een lidstaat een waarschuwing niet controleert, moet hij de redenen daarvoor aangeven.

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat informatie over ernstige incidenten met verontreiniging vanaf schepen tijdig onder de betrokken visserij- en kustgemeenschappen wordt verspreid.
3.  
De Commissie zorgt ervoor dat de nationale autoriteiten en deskundigen van de lidstaten, met inbegrip van deskundigen uit de privésector, het maatschappelijk middenveld en de vakbonden, ervaringen kunnen uitwisselen over de toepassing van deze richtlijn in de Unie, teneinde gemeenschappelijke praktijken en richtsnoeren voor de handhaving van deze richtlijn op te stellen.
4.  
De Commissie zorgt ervoor dat de nationale bevoegde autoriteiten van de lidstaten ervaringen en beste praktijken kunnen uitwisselen over de wijze waarop een doeltreffende vaststelling en toepassing van sancties kan worden gewaarborgd. Aan de hand van die uitwisseling van informatie kan de Commissie richtsnoeren voorstellen, onder meer over soorten verontreinigende stoffen en gevoelige aandachtsgebieden.

▼M2

Artikel 10 bis

Rapportage

1.  
De Commissie zet een elektronisch rapportage-instrument op voor de verzameling en uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de uitvoering van het bij deze richtlijn ingestelde handhavingssysteem.
2.  

De lidstaten waarborgen dat de volgende informatie over de door hun bevoegde autoriteiten ondernomen acties wordt gerapporteerd via het in lid 1 bedoelde elektronische rapportage-instrument:

a) 

informatie over de opvolging die de bevoegde autoriteiten geven aan een door CleanSeaNet verzonden waarschuwing of de redenen om een dergelijke waarschuwing niet op te volgen, zo snel mogelijk nadat de opvolgingsactiviteiten zijn voltooid of de beslissing is genomen om de waarschuwing niet op te volgen;

b) 

informatie over de overeenkomstig artikel 6 verrichte inspecties of andere passende acties, zo snel mogelijk nadat de inspecties of andere passende acties zijn voltooid;

c) 

informatie over de overeenkomstig artikel 7 ondernomen acties, zo snel mogelijk nadat die acties zijn voltooid, en

d) 

informatie over overeenkomstig deze richtlijn opgelegde sancties, zodra de administratieve en, in voorkomend geval, gerechtelijke procedures zijn afgerond, zonder onnodige vertraging en in ieder geval uiterlijk op 30 juni van elk jaar voor sancties die in het voorgaande kalenderjaar zijn opgelegd. Als die informatie over sancties persoonsgegevens bevat, wordt ze geanonimiseerd.

3.  
Met het oog op de eenvormige toepassing van dit artikel kan de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen nadere regels vaststellen voor de procedure voor rapportage van de in lid 2 bedoelde informatie, met inbegrip van het soort informatie dat moet worden gerapporteerd. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 13 bedoelde onderzoeksprocedure.
4.  
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de autoriteiten die toegang hebben tot het in lid 1 bedoelde elektronische rapportage-instrument.

Artikel 10 ter

Opleiding

De Commissie, met de hulp van het EMSA en in samenwerking met de lidstaten, bevordert de capaciteitsopbouw van de lidstaten door, in voorkomend geval, opleiding te verstrekken aan de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en verificatie van inbreuken die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen en de handhaving van sancties of andere maatregelen naar aanleiding van die inbreuken.

Artikel 10 quater

Publicatie van informatie

1.  
Op basis van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 10 bis gerapporteerde informatie stelt de Commissie een overzicht op van de uitvoering en handhaving, in voorkomend geval na afronding van de administratieve en gerechtelijke procedures, van deze richtlijn in de hele Unie; zij maakt dat overzicht openbaar en werkt het regelmatig bij. Voor zover die informatie over sancties persoonsgegevens of commercieel gevoelige gegevens bevat, wordt ze geanonimiseerd. Dat overzicht bevat de in bijlage II bij deze richtlijn vermelde informatie.
2.  
Onverminderd Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) neemt de Commissie passende maatregelen om de vertrouwelijkheid van de bij de toepassing van deze richtlijn verkregen informatie te beschermen.

Artikel 10 quinquies

Bescherming van personen die mogelijke inbreuken melden en bescherming van hun persoonsgegevens

1.  
De Commissie ontwikkelt, verleent toegang tot en onderhoudt een vertrouwelijk extern onlinemeldkanaal voor het ontvangen van meldingen in de zin van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) over mogelijke inbreuken op deze richtlijn, en zendt dergelijke meldingen door aan de betrokken lidstaten.
2.  
De lidstaten waarborgen dat de nationale bevoegde autoriteiten die via het in lid 1 genoemde kanaal meldingen van inbreuken op deze richtlijn ontvangen, onderzoek instellen, waar gepast maatregelen treffen, tijdig terugkoppeling geven over en opvolging geven aan die meldingen overeenkomstig Richtlijn (EU) 2019/1937.
3.  
De Commissie kan de toepassing van de artikelen 4, 14 tot en met 22, 35 en 36 van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), op grond van artikel 25, lid 1, punten c) en h), en overeenkomstig artikel 25, lid 2, van die verordening, beperken voor de betrokkenen die het onderwerp uitmaken van of worden vermeld in de melding die via het in lid 1 van dit artikel genoemde kanaal wordt verricht en die niet de betrokkenen zijn die die melding verrichten. Die beperking mag slechts gelden voor de duur die de bevoegde autoriteiten van de lidstaat nodig hebben om de in lid 2 van dit artikel genoemde melding te onderzoeken.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 12 bis

Evaluatie en herziening

1.  

Uiterlijk op 6 juli 2032 voert de Commissie een evaluatie van deze richtlijn uit. Die evaluatie wordt ten minste op het volgende gebaseerd:

a) 

de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van deze richtlijn;

b) 

de door de lidstaten overeenkomstig artikel 10 bis gerapporteerde informatie en het overeenkomstig artikel 10 quater verstrekte overzicht voor de hele Unie;

c) 

de interactie van deze richtlijn met andere relevante internationale en Uniewetgeving inzake de bescherming van het mariene milieu en de maritieme veiligheid, en

d) 

de meest recente gegevens en wetenschappelijke bevindingen.

2.  
In het kader van de herziening beoordeelt de Commissie de mogelijkheid om het toepassingsgebied van deze richtlijn zo nodig te wijzigen in het licht van nieuwe of geactualiseerde internationale normen ter voorkoming van verontreiniging door schepen die onder de huidige en toekomstige bepalingen van Marpol 73/78 valt, zoals plastic zwerfvuil op zee, verloren gegane containers en verloren gegane kunststofkorrels.

▼M2

Artikel 13

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) ingestelde Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS). Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ).
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 en artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2099/2002 van toepassing.

▼M2 —————

▼M2

Artikel 16

Omzetting

1.  
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 april 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
2.  
Lidstaten die geen rechtstreekse toegang tot de zee of geen zeehavens hebben, zijn niet verplicht artikel 6 en artikel 7, lid 2, van deze richtlijn om te zetten en uit te voeren.

▼B

Artikel 17

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 18

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

▼M2




BIJLAGE I

Niet-limitatieve lijst van onregelmatigheden of informatie als bedoeld in artikel 6

1. Alle onregelmatigheden met betrekking tot oliejournaals en andere relevante journaals of met betrekking tot andere tekortkomingen in verband met mogelijke lozingen, die zijn ontdekt tijdens inspecties uit hoofde van Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad ( *2 ), uitgevoerd door de betrokken lidstaat, door een andere lidstaat of door een staat die het Memorandum van overeenstemming van Parijs inzake havenstaatcontrole heeft ondertekend, in de vorige aanloophavens van het schip.

2. Alle onregelmatigheden met betrekking tot de afgifte van scheepsafval of de kennisgeving daarvan, zoals vereist uit hoofde van Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad ( *3 ), die hebben plaatsgevonden in de betrokken lidstaat of in de lidstaat van de vorige aanloophavens van het schip.

3. Alle onregelmatigheden met betrekking tot het niet naleven van de criteria voor het gebruik van gaswassers als emissiereductiemethoden, zoals neergelegd in bijlage II bij Richtlijn (EU) 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad ( *4 ), waarin wordt verwezen naar de richtsnoeren van 2009 voor gaswassers die zijn opgenomen in Resolutie MEPC.184(59), als vervangen door de in resolutie MEPC.340(77) opgenomen richtsnoeren van 2021 voor gaswassers.

4. Alle informatie die van een andere lidstaat is verkregen met betrekking tot een mogelijke illegale lozing van het schip, verkregen volgens de procedures van Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad ( *5 ), met inbegrip van bewijzen of vermoedens van opzettelijke olielozingen of andere inbreuken op Marpol 73/78, die door kuststations van een lidstaat zijn meegedeeld aan de kuststations van de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 16 van die richtlijn, of incidenten of ongevallen die door de kapitein van het schip zijn gemeld aan het kuststation van de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 17 van die richtlijn.

5. Alle andere informatie van bij de exploitatie van het schip betrokken personen, met inbegrip van loodsen, die wijst op onregelmatigheden in verband met een mogelijke schending van de verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn.




BIJLAGE II

Informatie die moet worden opgenomen in het in artikel 10 quater bedoelde door de Commissie gepubliceerde overzicht voor de hele Unie

1. Voor elk door een lidstaat geverifieerd en bevestigd verontreinigingsincident bevat de informatie in het overeenkomstig artikel 10 quater door de Commissie gepubliceerde overzicht voor de hele Unie:

a) 

de datum van het incident;

b) 

de identificatie van het schip dat bij het incident betrokken is;

c) 

de plaats (lengte- en breedtegraad) van het verontreinigingsincident;

d) 

de omvang van het verontreinigingsincident (oppervlakte en lengte), indien van toepassing;

e) 

de soort verontreinigende stof;

f) 

de betrokken lidstaat of lidstaten;

g) 

een beschrijving van de verificatieactiviteiten van het verontreinigingsincident;

h) 

de datum en het tijdstip van de verificatieactiviteiten en de voor de verificatieactiviteiten gebruikte middelen;

i) 

nadere gegevens over de opgelegde administratieve sanctie.

2. Voor elke lidstaat bevat de geaggregeerde informatie in het overeenkomstig artikel 10 quater door de Commissie gepubliceerde overzicht voor de hele Unie:

a) 

het aantal van CleanSeaNet afkomstige potentiële verontreinigingsincidenten die zijn waargenomen;

b) 

het aantal van CleanSeaNet afkomstige potentiële verontreinigingsincidenten die door de lidstaat ter plaatse zijn gecontroleerd;

c) 

het aantal van CleanSeaNet afkomstige potentiële verontreinigingsincidenten die door de lidstaat met andere middelen zijn geverifieerd;

d) 

het aantal na verificatie bevestigde verontreinigingsincidenten (gedetailleerd per gebied: territoriale wateren, EEZ, volle zee);

e) 

het aantal geïdentificeerde overtreders;

f) 

het aantal gevallen waarin een sanctie is opgelegd.

3. Een samenvatting, uitsluitend voor referentiedoeleinden, van relevante delen van Marpol 73/78, die wordt bijgewerkt telkens wanneer er in Marpol 73/78 wijzigingen plaatsvinden die relevant zijn voor deze richtlijn.



( 1 ) Richtlijn (EU) 2024/1203 van het Europees Parlement en de Raad van 11 april 2024 inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht en tot vervanging van de Richtlijnen 2008/99/EG en 2009/123/EG (PB L, 2024/1203, 30.4.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2024/1203/oj).

( 2 ) Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

( 3 ) Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

( 4 ) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

( 5 ) Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

( 6 ) Verordening (EG) nr. 2099/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende de oprichting van het Comité voor maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (COSS) en houdende wijziging van de verordeningen op het gebied van maritieme veiligheid en voorkoming van verontreiniging door schepen (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 1).

( *1 ) Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13).

( *2 ) Richtlijn 2009/16/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende havenstaatcontrole (PB L 131 van 28.5.2009, blz. 57).

( *3 ) Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2019 inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen, tot wijziging van Richtlijn 2010/65/EU en tot intrekking van Richtlijn 2000/59/EG (PB L 151 van 7.6.2019, blz. 116).

( *4 ) Richtlijn (EU) 2016/802 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende een vermindering van het zwavelgehalte van bepaalde vloeibare brandstoffen (PB L 132 van 21.5.2016, blz. 58).

( *5 ) Richtlijn 2002/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2002 betreffende de invoering van een communautair monitoring- en informatiesysteem voor de zeescheepvaart en tot intrekking van Richtlijn 93/75/EEG van de Raad (PB L 208 van 5.8.2002, blz. 10).

Top