Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023R1578

    Gedelegeerde Verordening (EU) 2023/1578 van de Commissie van 20 april 2023 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de vereisten voor de interne methodiek of externe bronnen die in het kader van het interne wanbetalingsrisicomodel worden gebruikt voor het ramen van kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling (Voor de EER relevante tekst)

    C/2023/2571

    PB L 193 van 1.8.2023, p. 7–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2023/1578/oj

    1.8.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 193/7


    GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/1578 VAN DE COMMISSIE

    van 20 april 2023

    tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de vereisten voor de interne methodiek of externe bronnen die in het kader van het interne wanbetalingsrisicomodel worden gebruikt voor het ramen van kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 325 novosexagies, lid 12, derde alinea,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Instellingen waaraan geen toestemming is verleend om de kansen op wanbetaling of de verliezen bij wanbetaling te ramen overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, worden door artikel 325 novosexagies, lid 5, punt e), en lid 6, punt d), van die verordening verplicht voor de berekening van hun eigenvermogensvereiste voor kredietrisico een interne methodiek te ontwikkelen of externe bronnen te gebruiken om die kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling te ramen voor de berekening van hun eigenvermogensvereiste voor marktrisico als bedoeld in artikel 325 quinsexagies van die verordening. Om een gelijk speelveld voor alle instellingen in de Unie te waarborgen, moeten de vereisten voor een dergelijke interne methodiek dezelfde zijn als die welke van toepassing zijn op de methodieken die worden gebruikt door instellingen waaraan toestemming is gegeven de kansen op wanbetaling of verliezen bij wanbetaling te ramen overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van die verordening. Er zijn echter gevallen denkbaar waarin instellingen voor de berekening van hun eigenvermogensvereiste voor marktrisico niet kunnen vertrouwen op externe gegevensbronnen, of hun modellen niet redelijkerwijs kunnen gebruiken overeenkomstig de vereisten van deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van die verordening, omdat er onvoldoende inputgegevens zijn of onevenredige inspanningen vereist zijn. Daarom moeten specifieke vereisten worden vastgesteld die het mogelijk maken dat al deze gevallen adequaat worden gedekt door de interne methodiek van de instellingen die wordt gebruikt voor de berekening van het eigenvermogensvereiste voor marktrisico, of delen daarvan. Die specifieke vereisten moeten prudente resultaten waarborgen. Tegelijkertijd moeten deze vereisten voldoen aan specifieke behoeften op het gebied van tijdigheid en flexibiliteit, met inbegrip van situaties waarin posities voor bepaalde uitgevende instellingen te klein zijn om een complexe methodiek te vereisen, zodat een eenvoudigere methodiek passender is.

    (2)

    Die specifieke vereisten mogen alleen van toepassing zijn indien nodig, dat wil zeggen alleen wanneer instellingen niet kunnen vertrouwen op externe gegevensbronnen, of niet redelijkerwijs kunnen gebruikmaken van modellen die voldoen aan de vereisten van deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013. Daarom moeten voorwaarden worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat er geen andere bronnen zijn voor het ramen van de kansen op wanbetaling en de verliezen bij wanbetaling, en dat de gevallen waarin instellingen niet op externe bronnen kunnen vertrouwen en niet redelijkerwijs kunnen gebruikmaken van hun modellen, geen buitensporig bedrag van hun portefeuilles vertegenwoordigen, rekening houdend met de vereisten van artikel 325 septsexagies, lid 1, van die verordening. Instellingen moeten deze voorwaarden vaak genoeg beoordelen om rekening te houden met mogelijke veranderingen, met inbegrip van veranderingen in de beschikbaarheid van externe gegevensbronnen, en daarbij de frequentie waarmee de eigenvermogensvereisten voor marktrisico worden gerapporteerd in aanmerking nemen.

    (3)

    Opdat instellingen rekening kunnen houden met de kenmerken van de posities voor verschillende uitgevende instellingen, met inbegrip van het belang en de aanhoudingsperioden van die posities, moet het instellingen worden toegestaan interne methodieken te ontwikkelen voor de raming van de kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling die uit verschillende delen bestaan, om die verschillende posities te dekken.

    (4)

    Er moet voor worden gezorgd dat het risico van wanbetaling van individuele uitgevende instellingen voldoende gekapitaliseerd is. De ramingen van kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling op basis van een interne methodiek of een deel daarvan moeten derhalve conservatief genoeg zijn, rekening houdend met andere methodieken en bronnen die door de instellingen worden gebruikt. Daartoe moet worden gespecificeerd onder welke voorwaarden de ramingen van de kansen op wanbetaling en de verliezen bij wanbetaling conservatief genoeg zullen zijn. Met name voor de gevallen waarin instellingen niet op externe gegevensbronnen kunnen vertrouwen, en evenmin redelijkerwijs hun modellen kunnen toepassen, moeten grenzen worden gesteld aan de waarden die de ramingen van de kansen op wanbetaling en de verliezen bij wanbetaling kunnen aannemen.

    (5)

    Instellingen die externe bronnen gebruiken om de kansen op wanbetaling en de verliezen bij wanbetaling te ramen, moeten, als onderdeel van de validatie van het interne wanbetalingsrisicomodel, de gemaakte ramingen periodiek herzien om ervoor te zorgen dat die ramingen geschikt blijven voor de portefeuilles van de instellingen. Instellingen die meer dan één externe bron gebruiken, moeten een hiërarchie van die externe bronnen vaststellen om ervoor te zorgen dat deze in het interne wanbetalingsrisicomodel consistent worden gebruikt. Bovendien is het mogelijk dat instellingen die externe bronnen gebruiken om de kansen op wanbetaling te ramen, een aantal stappen en procedures moeten uitvoeren voordat zij de eigenlijke ramingen van de kansen op wanbetaling kunnen opstellen. Daarom moeten voorschriften worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat de methodiek die wordt gebruikt om uit externe bronnen ramingen van de kansen op wanbetaling op te stellen, conceptueel solide is, in die zin dat zij accurate en consistente ramingen oplevert die niet vertekend zijn.

    (6)

    Overeenkomstig artikel 325 novosexagies, lid 11, van Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten instellingen hun interne modellen zodanig documenteren dat hun correlatie- en andere modelleringsaannames voor de bevoegde autoriteiten transparant zijn. Om de bevoegde autoriteiten te helpen bij het waarborgen van de naleving van dat vereiste, moet worden gespecificeerd hoe dat algemene documentatievereiste moet worden toegepast op interne methodieken of externe bronnen die in het kader van het interne wanbetalingsrisicomodel worden gebruikt voor het ramen van kansen op wanbetaling en verliezen bij wanbetaling.

    (7)

    Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische reguleringsnormen die de Europese Bankautoriteit aan de Commissie heeft voorgelegd.

    (8)

    De Europese Bankautoriteit heeft open publieke consultaties gehouden over de ontwerpen van technische reguleringsnormen waarop deze verordening is gebaseerd, heeft de mogelijke daaraan verbonden kosten en baten geanalyseerd en heeft het advies ingewonnen van de bij artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (2) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Vereisten voor de interne methodiek voor de raming van kansen op wanbetaling

    1.   De interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, die wordt gebruikt voor de raming van kansen op wanbetaling overeenkomstig artikel 325 novosexagies, lid 5, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013, voldoet aan dezelfde vereisten als die welke van toepassing zijn op de methodieken die worden gebruikt door instellingen waaraan toestemming is gegeven de kansen op wanbetaling te ramen overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van die verordening.

    2.   In afwijking van lid 1 voldoet de interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, voor de raming van de kansen op wanbetaling aan de vereisten van lid 3 of lid 4, naargelang het geval, indien voor een bepaalde uitgevende instelling op kwartaalbasis aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    er zijn voor het ramen van de kansen op wanbetaling voor die uitgevende instelling nog geen externe bronnen beschikbaar die voldoen aan de vereisten van artikel 2;

    b)

    het gebruik van een interne methodiek, of een deel daarvan, die aan de vereisten van lid 1 voldoet, is:

    i)

    niet haalbaar wegens onvoldoende inputgegevens voor die uitgevende instelling, of

    ii)

    onevenredig ten opzichte van het belang of de aanhoudingsperiode van de voor die uitgevende instelling relevante posities, op basis van de voor die posities gevolgde handelsstrategie;

    c)

    de waarde van “m”, berekend volgens de formule van lid 5, is een van de volgende:

    i)

    lager dan of gelijk aan 10 %;

    ii)

    hoger dan 10 % en de instelling verricht alle volgende handelingen:

    1)

    de instelling onderzoekt of er aanvullende externe bronnen beschikbaar zijn die aan de vereisten van artikel 2 voldoen en gebruikt die bronnen om de waarde van “m” te verlagen tot een waarde die lager is dan of gelijk is aan 10 %;

    2)

    de instelling voert een gevoeligheids- en scenarioanalyse uit om de kwalitatieve en kwantitatieve deugdelijkheid van de interne methodiek of een deel daarvan te beoordelen.

    Voor de in punt c), ii), 2), bedoelde gevoeligheidsanalyse beoordeelt de instelling de gevoeligheid van de overeenkomstig artikel 325 septsexagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende eigenvermogensvereisten met betrekking tot alle in artikel 325 quinsexagies van die verordening bedoelde handelsportefeuilleposities. De instelling doet dit door aan de uitgevende instellingen die op het tijdstip van de berekening gedekt zijn door de interne methodiek, of een deel daarvan, die voldoet aan de vereisten van lid 3 of lid 4, naargelang het geval, een ratingklasse toe te kennen die één klasse hoger respectievelijk één ratingklasse lager is dan die welke wordt gebruikt om aan de vereisten van die leden te voldoen.

    3.   Indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, kent de interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, aan een uitgevende instelling een raming van de kans op wanbetaling toe die gelijk is aan of hoger is dan de hoogste van de volgende waarden:

    a)

    de hoogste kans op wanbetaling toegekend aan beleggingswaardige emittenten van posities die binnen het toepassingsgebied van het interne wanbetalingsrisicomodel van de instelling vallen en waarvoor niet aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan;

    b)

    het gelijk gewogen gemiddelde van de kansen op wanbetaling die zijn toegewezen aan uitgevende instellingen van posities die binnen het toepassingsgebied van het interne wanbetalingsrisicomodel van de instelling vallen en waarvoor niet aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

    Voor de toepassing van punt b) kunnen instellingen bij de berekening van het gelijk gewogen gemiddelde van de kansen op wanbetaling in gebreke blijvende uitgevende instellingen uitsluiten indien zij ervoor kunnen zorgen dat voor dergelijke in gebreke blijvende uitgevende instellingen niet aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

    4.   In afwijking van lid 3 wordt, indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan en de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico afnemen naarmate de aan een bepaalde uitgevende instelling toegekende waarde van de kans op wanbetaling toeneemt, door de interne methodiek van een instelling of een deel daarvan, aan die uitgevende instelling een raming van de kans op wanbetaling toegekend die gelijk is aan of lager is dan de overeenkomstig lid 3, punt b), toegekende waarde.

    5.   Voor de toepassing van lid 2, punt c), berekenen de instellingen de waarde van “m” overeenkomstig de volgende formule:

    Formula

    ,

    waarbij

    DRC (volledig toepassingsgebied)

    =

    de eigenvermogensvereisten berekend overeenkomstig artikel 325 septsexagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende het volledige toepassingsgebied van de in artikel 325 quinsexagies van die verordening bedoelde handelsportefeuilleposities;

    DRC (andere methodieken en externe bronnen)

    =

    de overeenkomstig artikel 325 septsexagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende eigenvermogensvereisten die uitsluitend betrekking hebben op de in artikel 325 quinsexagies van die verordening bedoelde posities in de handelsportefeuille voor uitgevende instellingen waarvoor niet aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

    Artikel 2

    Vereisten voor de externe bronnen voor de raming van kansen op wanbetaling

    1.   Bij het gebruik van externe bronnen voor het ramen van de kansen op wanbetaling overeenkomstig artikel 325 novosexagies, lid 5, punt e), van Verordening (EU) nr. 575/2013, valideren instellingen overeenkomstig artikel 325 tersexagies, lid 2, en artikel 325 novosexagies, lid 7, van die verordening periodiek de ramingen van de kansen op wanbetaling voor gebruik in het interne wanbetalingsrisicomodel.

    2.   Instellingen verkrijgen de ramingen van de kansen op wanbetaling van externe bronnen door gebruik te maken van een methodiek die conceptueel solide is en voldoet aan de vereisten van lid 4.

    3.   Instellingen die meer dan één externe bron gebruiken, stellen een hiërarchie van die externe bronnen vast.

    4.   Alvorens de in artikel 325 novosexagies lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde ondergrens toe te passen, zorgen instellingen ervoor dat de in lid 2 van dit artikel bedoelde methodiek aan alle volgende vereisten voldoet:

    a)

    de methodiek, op basis van de gebruikte schaal voor debiteurenklassen, indien die schaal ook continu kan zijn, verschaft ramingen van de kansen op wanbetaling die overeenstemmen met de in artikel 325 novosexagies, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde toepasselijke tijdshorizon die aan alle volgende voorwaarden voldoet:

    i)

    de ramingen van de kansen op wanbetaling worden als nauwkeurig beschouwd voor alle debiteurenklassen die hun verwachte foutmarge van de ramingen hebben geanalyseerd;

    ii)

    de ramingen van de kansen op wanbetaling zijn consistent voor alle debiteurenklassen;

    iii)

    de ramingen van de kansen op wanbetaling zorgen voor een zinvolle risicodifferentiatie en stijgen strikt naarmate de kredietwaardigheid van de debiteur afneemt;

    iv)

    de waarden van de ramingen van de kansen op wanbetaling worden voor een debiteurenklasse niet op nul gesteld louter op grond van het feit dat er in het verleden voor die debiteurenklasse geen wanbetalingen zijn waargenomen.

    b)

    indien de ramingen van de kansen op wanbetaling van de methodiek niet worden afgeleid in combinatie met actuele marktprijzen, analyseren instellingen alle verschillen die zij waarnemen tussen die ramingen en ramingen die zijn afgeleid in combinatie met actuele marktprijzen, als bedoeld in artikel 325 novosexagies, lid 5, punt c), van Verordening (EU) nr. 575/2013.

    Artikel 3

    Vereisten voor de interne methodiek voor de raming van verliezen bij wanbetaling

    1.   De interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, die wordt gebruikt voor de raming van verliezen bij wanbetaling overeenkomstig artikel 325 novosexagies, lid 6, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, voldoet aan dezelfde vereisten als die welke van toepassing zijn op de methodieken die worden gebruikt door instellingen waaraan toestemming is gegeven verliezen bij wanbetaling te ramen overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 3, van die verordening.

    2.   In afwijking van lid 1 voldoet de interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, voor de raming van verliezen bij wanbetaling aan de vereisten van de leden 3 of 4, naargelang het geval, indien met betrekking tot een bepaalde positie op kwartaalbasis aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

    a)

    er zijn voor die positie nog geen externe bronnen beschikbaar die voldoen aan de vereisten van artikel 4 voor het ramen van verliezen bij wanbetaling;

    b)

    het gebruik van een interne methodiek, of een deel daarvan, die aan de vereisten van lid 1 voldoet, is:

    i)

    niet haalbaar wegens onvoldoende inputgegevens voor die positie, of

    ii)

    onevenredig ten opzichte van het belang of de aanhoudingsperiode van die positie, op basis van de voor die positie gevolgde handelsstrategie;

    c)

    de waarde van “m”, berekend volgens de formule van lid 5, is een van de volgende:

    i)

    lager dan of gelijk aan 10 %;

    ii)

    hoger dan 10 % en de instelling onderzoekt of er aanvullende externe bronnen beschikbaar zijn die aan de vereisten van artikel 4 voldoen en gebruikt die bronnen om de waarde van “m” te verlagen tot een waarde die lager is dan of gelijk is aan 10 %.

    3.   Indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan, kent de interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, aan een positie een raming van het verlies bij wanbetaling toe die gelijk is aan of hoger is dan het volgende:

    a)

    75 % voor achtergestelde schuldposities;

    b)

    45 % voor preferente ongedekte schuldposities;

    c)

    11,25 % voor posities in gedekte obligaties;

    d)

    25 % voor alle andere posities.

    4.   In afwijking van lid 3 wordt, indien aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan en de eigenvermogensvereisten voor het wanbetalingsrisico afnemen naarmate de waarde van het aan een bepaalde positie toegekende verlies bij wanbetaling toeneemt, door de interne methodiek van een instelling, of een deel daarvan, aan die positie een raming van het verlies bij wanbetaling toegekend die gelijk is aan of lager is dan de in lid 3 vastgestelde waarden.

    5.   Voor de toepassing van lid 2, punt c), berekenen instellingen de waarde “m” volgens de formule van artikel 1, lid 5, waarbij de term DRC (andere methodieken en externe bronnen) de overeenkomstig artikel 325 septsexagies, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 berekende eigenvermogensvereisten vertegenwoordigt die uitsluitend betrekking hebben op de in artikel 325 quinsexagies van die verordening bedoelde handelsportefeuilleposities waarvoor niet aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

    Artikel 4

    Vereisten voor de externe bronnen voor de raming van verliezen bij wanbetaling

    1.   Bij het gebruik van externe bronnen voor het ramen van verliezen bij wanbetaling overeenkomstig artikel 325 novosexagies, lid 6, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, valideren instellingen overeenkomstig artikel 325 tersexagies, lid 2, en artikel 325 novosexagies, lid 7, van die verordening periodiek de ramingen van verliezen bij wanbetaling voor gebruik in het interne wanbetalingsrisicomodel.

    2.   Instellingen die meer dan één externe bron gebruiken, stellen een hiërarchie van die externe bronnen vast.

    Artikel 5

    Documentatie

    1.   Instellingen waarvan de interne methodiek, of een deel daarvan, voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, lid 2, of artikel 3, lid 2, documenteren ten aanzien van alle onder die artikelen vallende uitgevende instellingen en posities al het volgende:

    a)

    dat er geen externe bronnen beschikbaar zijn die voldoen aan de vereisten van artikel 2 of artikel 4, naargelang het geval, voor het ramen van de kansen op wanbetaling voor respectievelijk die uitgevende instellingen en verliezen bij wanbetaling voor die posities;

    b)

    dat het gebruik van een interne methodiek die voldoet aan de vereisten van artikel 1, lid 1, voor het ramen van de kansen op wanbetaling voor die uitgevende instellingen, of van artikel 3, lid 1, voor het ramen van verliezen bij wanbetaling voor die posities, niet haalbaar zou zijn wegens onvoldoende inputgegevens, of dat dit onevenredig zou zijn ten opzichte van het belang of de aanhoudingsperiode in overeenstemming met de voor die uitgevende instellingen of posities vastgestelde handelsstrategie;

    c)

    de waarden van “m”, berekend volgens de formules van artikel 1, lid 5, en artikel 3, lid 5.

    2.   De instellingen houden een geactualiseerde inventaris bij van de externe gegevensbronnen die worden gebruikt voor de toepassing van de artikelen 2 en 4, die alle volgende elementen bevat:

    a)

    een beschrijving van de methodieken die worden gebruikt om ramingen van kansen op wanbetaling uit externe bronnen te verkrijgen overeenkomstig artikel 2, leden 1 en 2;

    b)

    documentatie en onderliggende beweegredenen wanneer een instelling verschillende termen, informatie of aannames heeft vastgesteld bij de administratieve verwerking van te verwachten kredietverliezen en de ramingen van kansen op wanbetaling uit externe bronnen voor blootstellingen in het kader van het interne wanbetalingsrisicomodel met het oog op het waarborgen van een degelijk kredietrisicobeheer, zoals goedgekeurd door de directie;

    c)

    een beschrijving van de methodieken die worden gebruikt om ramingen van verliezen bij wanbetaling te verkrijgen uit externe bronnen overeenkomstig artikel 4, lid 1;

    d)

    de resultaten van de overeenkomstig artikel 2, lid 1, en artikel 4, lid 1, uitgevoerde validering;

    e)

    de hiërarchie van de gebruikte externe bronnen, overeenkomstig artikel 2, lid 3, en artikel 4, lid 2.

    Indien de ramingen van de kansen op wanbetaling verschillen van die welke in de interne risicobeheermethoden van de instellingen worden gebruikt en die verschillen niet toe te schrijven zijn aan de vereisten van artikel 325 novosexagies, lid 5, van Verordening (EU) nr. 575/2013, maken die verschillen voor de toepassing van punt a) deel uit van de beschrijving van de methodieken.

    Indien de ramingen van verliezen bij wanbetaling verschillen van die welke in de interne risicobeheermethoden van de instellingen worden gebruikt en die verschillen niet toe te schrijven zijn aan de vereisten van artikel 325 novosexagies, lid 6, van Verordening (EU) nr. 575/2013, maken die verschillen voor de toepassing van punt c) deel uit van de beschrijving van de methodieken.

    Artikel 6

    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 20 april 2023.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1.

    (2)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).


    Top