EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0702

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

COM/2022/702 final

Brussel, 7.12.2022

COM(2022) 702 final

2022/0408(COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2022) 434 final} - {SWD(2022) 395 final} - {SWD(2022) 396 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

Dit in september 2020 aangekondigde initiatief maakt deel uit van de prioriteit van de Commissie om vooruitgang te boeken op weg naar de kapitaalmarktenunie (KMU), een belangrijk project ter bevordering van de financiële en economische integratie in de Europese Unie 1 .

Het ontbreken van geharmoniseerde insolventieregelingen wordt al lang gezien als een van de belangrijkste belemmeringen voor het vrije kapitaalverkeer in de EU en voor een grotere integratie van de kapitaalmarkten van de EU. In 2015 hebben het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Europese Centrale Bank (ECB) gezamenlijk het insolventierecht aangewezen als een sleutelgebied voor het bereiken van een “echte” kapitaalmarktenunie 2 . Dit is ook het vaste standpunt van internationale instellingen, zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en talrijke denktanks. In 2019 wees het IMF insolventiepraktijken aan als een van “de drie belangrijkste belemmeringen voor een grotere integratie van de kapitaalmarkt in Europa”, naast transparantie en kwaliteit van de regelgeving. De ECB heeft herhaaldelijk gewezen op de noodzaak “de grote tekortkomingen en verschillen tussen insolventiekaders aan te pakken [...] buiten de ontwerprichtlijn betreffende insolventie, herstructurering en tweede kans” aangezien “meer efficiënte en geharmoniseerde insolventiewetgeving [naast andere maatregelen] beleggers meer zekerheid kan bieden, de kosten kan verlagen, grensoverschrijdende beleggingen kan vergemakkelijken en risicokapitaal aantrekkelijker en toegankelijker maakt voor ondernemingen” 3 .

De insolventieregels zijn langs nationale lijnen versnipperd. Dit leidt tot verschillende resultaten in de lidstaten en met name tot efficiëntieverschillen in termen van de tijd die nodig is om een onderneming te vereffenen en de waarde die uiteindelijk kan worden gerecupereerd. In sommige lidstaten leidt dit tot lange insolventieprocedures en een lage gemiddelde gerecupereerde waarde bij vereffening. Verschillen tussen nationale regelingen vertalen zich ook in rechtsonzekerheid wat betreft de resultaten van insolventieprocedures en leiden ertoe dat schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen worden geconfronteerd met hogere informatie- en leerkosten dan schuldeisers die alleen in eigen land actief zijn.

De resultaten van insolventieprocedures verschillen aanzienlijk van lidstaat tot lidstaat: de gemiddelde recuperatietermijn varieert van 0,6 tot 7 jaar en de gerechtskosten gaan van 0 % tot meer dan 10 %. In 2018 bedroeg de gemiddelde gerecupereerde waarde van bedrijfsleningen in de EU 40 % van het uitstaande bedrag op het moment van wanbetaling en 34 % voor kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) 4 . Lage recuperatiewaarden, lange insolventieprocedures en dure procedures hebben niet alleen gevolgen voor de efficiëntie van de vereffening van een onderneming. Zij zijn ook een primaire overweging voor beleggers of schuldeisers bij het bepalen van de hoogte van de risicopremie die zij bij een belegging verwachten terug te krijgen. Hoe minder efficiënt de insolventieregeling, hoe hoger de premie die beleggers zouden vragen, als de rest constant blijft. Een premie voor een hoog risico verhoogt de kapitaalkosten voor de onderneming en weerhoudt beleggers ervan krediet te verstrekken als het risico bijzonder hoog is. Dit beperkt op zijn beurt de keuze van de voor de onderneming beschikbare financiering en beperkt meer in het algemeen haar vermogen om betaalbare financiering voor de uitbreiding van haar activiteiten aan te trekken.

Bij 10 % tot 20 % van de 120 000 tot 150 000 jaarlijkse insolventiegevallen in de EU was er sprake van een grensoverschrijdende kredietverstrekking. De verschillen tussen insolventieregelingen in de EU vormen een bijzonder probleem voor grensoverschrijdende beleggers, die bij de beoordeling van een beleggingsmogelijkheid buiten hun eigen lidstaat mogelijk rekening moeten houden met 27 verschillende insolventieregelingen. Het speelveld is niet gelijk. Beleggingen in lidstaten met efficiëntere insolventieregelingen worden aantrekkelijker geacht dan vergelijkbare beleggingen in lidstaten met minder efficiënte insolventieregelingen. Dit vormt een aanzienlijke belemmering voor grensoverschrijdende kapitaalstromen en voor de werking van de eengemaakte kapitaalmarkt in de EU. Ondernemingen in lidstaten met efficiëntere insolventiekaders krijgen waarschijnlijk ook toegang tot goedkopere financiering, waardoor zij een concurrentievoordeel hebben ten opzichte van ondernemingen uit andere lidstaten. Bovendien weerhouden uiteenlopende insolventieregelingen in de lidstaten beleggers ervan beleggingen te overwegen in lidstaten waarvan zij de rechtsstelsels minder goed kennen. Dit geldt met name voor beleggers die niet over de middelen beschikken om 27 verschillende insolventieregelingen te analyseren. Dit vermindert het totale potentieel voor grensoverschrijdende beleggingen in de EU, waardoor de diepte en breedte van de EU-kapitaalmarkten worden beperkt en het algemene succes van het KMU-project wordt ondermijnd.

De aanhoudende energiecrisis en de beperkte fiscale ruimte voor overheidssubsidies kunnen in de toekomst leiden tot een toename van het aantal bedrijfsbeëindigingen. Meer bedrijven kunnen te maken krijgen met omstandigheden waarin hun schuldniveau onhoudbaar blijkt. Bovendien blijkt uit de recentste economische ontwikkelingen dat de EU-economie nog steeds kwetsbaar is voor grote economische schokken en onrust. Mocht dat laatste zich voordoen, zouden efficiëntere en beter op elkaar afgestemde insolventieregels in de EU het vermogen om dergelijke schokken op te vangen vergroten. Zij zouden ook de negatieve gevolgen (en kosten voor beleggers) van ongecontroleerde vereffeningen helpen beperken. In het basisscenario blijven insolventiezaken de capaciteit van de rechtsstelsels op de proef stellen, maar worden er geen oplossingen geïmplementeerd om de problemen van lange en inefficiënte procedures, lagere recuperatiewaarden en uiteindelijk minder kredietverlening en structurele aanpassingen in de economie aan te pakken.

Het ontbreken van meer convergentie in de insolventieregelingen heeft tot gevolg dat grensoverschrijdende beleggingen en grensoverschrijdende zakelijke relaties hun potentieel niet bereiken.

Er zijn maatregelen op EU-niveau nodig om de versnippering van de insolventieregelingen aanzienlijk te verminderen. Het zou de convergentie van gerichte elementen van de insolventieregels van de lidstaten ondersteunen en gemeenschappelijke normen in alle lidstaten tot stand brengen, waardoor grensoverschrijdende beleggingen worden vergemakkelijkt.

Maatregelen op EU-niveau zouden voor een gelijk speelveld zorgen en verstoringen van grensoverschrijdende beleggingsbeslissingen als gevolg van een gebrek aan informatie over en verschillen in de opzet van insolventieregelingen voorkomen. Dit zou bijdragen tot het faciliteren van grensoverschrijdende beleggingen en concurrentie en zou tegelijkertijd de ordelijke werking van de eengemaakte markt beschermen. Aangezien verschillen in insolventieregelingen een belangrijk obstakel voor grensoverschrijdende beleggingen zijn, is het aanpakken van dit obstakel van cruciaal belang voor de verwezenlijking van een eengemaakte kapitaalmarkt in de EU.

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Dit voorstel is volledig coherent met andere EU-wetgeving op het beleidsterrein, met name Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad 5 en Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad 6 , aangezien het problemen aanpakt die de andere bestaande wetgevingen niet aanpakken. Dit EU-optreden pakt dus een echte leemte in de wetgeving aan.

Richtlijn (EU) 2019/1023 is een instrument van gerichte harmonisatie dat toegespitst was op twee specifieke soorten procedures: pre-insolventieprocedures; en schuldkwijtscheldingsprocedures voor failliete ondernemers. Beide procedures waren nieuw en ontbraken in de nationale insolventiekaders van de meeste lidstaten. Preventieve herstructureringsprocedures (titel II van Richtlijn (EU) 2019/1023) zijn regelingen die beschikbaar zijn voor schuldenaren in financiële moeilijkheden voordat zij insolvent worden, d.w.z. wanneer insolventie slechts waarschijnlijk is. Zij zijn gebaseerd op het feit dat er een veel grotere kans is om noodlijdende ondernemingen te redden wanneer zij in een zeer vroeg stadium, voordat zij definitief insolvent worden, kunnen beschikken over instrumenten voor de herstructurering van hun schulden. De minimumharmonisatienormen van Richtlijn (EU) 2019/1023 betreffende preventieve herstructureringsstelsels gelden alleen voor ondernemingen die nog niet insolvent zijn en hebben juist tot doel insolventieprocedures te voorkomen voor ondernemingen die nog levensvatbaar kunnen worden gemaakt. Zij hebben geen betrekking op de situatie waarin een onderneming insolvent wordt en een insolventieprocedure moet ondergaan. Ook de minimumnormen inzake de tweede kans voor failliete ondernemers (titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023) hebben geen betrekking op de wijze waarop insolventieprocedures worden gevoerd. Zij hebben in plaats daarvan betrekking op de kwijtschelding van schulden voor insolvente ondernemers als gevolg van insolventie en kunnen worden omschreven als een regeling van de gevolgen na insolventie, die echter de insolventiewetgeving zelf niet harmoniseert.

Verordening (EU) 2015/848 is vastgesteld op de rechtsgrond voor justitiële samenwerking in burgerlijke en handelszaken (artikel 81, VWEU) 7 . Bij Verordening (EU) 2015/848 zijn uniforme regels inzake internationale bevoegdheid en toepasselijk recht ingevoerd die – voor gevallen van grensoverschrijdende insolventie – bepalen in welke lidstaat de insolventieprocedure moet worden geopend en welk recht moet worden toegepast. Daarnaast waren er uniforme regels die ervoor zorgden dat de beslissingen van de in deze zaken bevoegde gerechten op het grondgebied van alle lidstaten werden erkend en zo nodig ten uitvoer werden gelegd. Verordening (EU) 2015/848 heeft geen gevolgen voor de inhoud van het nationale insolventierecht. In deze verordening is bepaald welk recht van toepassing is, maar worden geen kenmerken of minimumnormen voor dat recht voorgeschreven. De verschillen tussen de insolventiewetgevingen van de lidstaten (en de daaruit voortvloeiende problemen en kosten) worden er derhalve niet door aangepakt.

Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

Dit voorstel is volledig in overeenstemming met de prioriteit van de Commissie om vooruitgang te boeken op weg naar de kapitaalmarktenunie, en met name met actie 11 van het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie en de daaropvolgende mededeling van de Commissie over de kapitaalmarktenunie. In het actieplan 2020 voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie 8 werd aangekondigd dat de Commissie een wetgevend of niet-wetgevend initiatief zou nemen voor minimale harmonisatie of grotere convergentie op gerichte gebieden van het insolventierecht voor niet-bancaire ondernemingen om de uitkomsten van insolventieprocedures voorspelbaarder te maken. Op 15 september 2021 heeft voorzitter Von der Leyen in haar intentieverklaring 9 aan het Parlement en het voorzitterschap van de Raad een initiatief aangekondigd betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het materieel recht inzake insolventieprocedures, dat is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2022 10 . In de in november 2021 gepubliceerde mededeling van de Commissie over de kapitaalmarktenunie werd een aanstaande richtlijn aangekondigd, mogelijk aangevuld met een aanbeveling van de Commissie, op het gebied van insolventie van ondernemingen 11 .

Het voorstel is ook volledig in overeenstemming met de gerichte landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees Semester ter verbetering van de efficiëntie en snelheid van de nationale insolventieregelingen, die in sommige lidstaten tot hervormingen van het insolventierecht hebben geleid.

Het voorstel is ook coherent met Richtlijn 2001/23/EG van de Raad 12 , aangezien het geen afbreuk doet aan het beginsel dat werknemers hun rechten niet behouden bij de overgang van een onderneming in het kader van een insolventieprocedure. In artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG is met name bepaald dat, tenzij de lidstaten anders bepalen, de artikelen 3 en 4 inzake het behoud van de rechten van werknemers bij de overgang van de eigendom van een onderneming niet van toepassing zijn als de vervreemder verwikkeld is in een faillissementsprocedure of in een soortgelijke insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie. Het voorstel is volledig in overeenstemming met deze bepaling bij de regeling van “pre-packprocedures” 13 . In overeenstemming met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak-Heiploeg 14 verduidelijkt dit voorstel met name dat de vereffeningsfase van een pre-packprocedure voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG moet worden beschouwd als een faillissements- of insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Het voorstel is ook in overeenstemming met Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad 15 , die tot doel heeft de accumulatie van milieuaansprakelijkheid te beperken en ervoor te zorgen dat het beginsel dat de vervuiler betaalt, wordt nageleefd. De lidstaten zijn op grond van Richtlijn 2004/35/EG verplicht maatregelen te nemen om de geëigende economische en financiële actoren aan te moedigen financiële-zekerheidsinstrumenten en -markten te ontwikkelen, met inbegrip van financiële mechanismen voor gevallen van insolventie, opdat actoren gebruik zouden kunnen maken van financiële garanties om hun verantwoordelijkheden krachtens Richtlijn 2004/35/EG na te komen. Deze mechanismen moeten ervoor zorgen dat vorderingen worden voldaan, zelfs wanneer de schuldenaar insolvent wordt. Het voorstel laat die maatregelen uit hoofde van Richtlijn 2004/35/EG onverlet. Integendeel, een efficiënter insolventiekader zou bijdragen tot een snellere en effectievere recuperatie van de waarde van goederen in het algemeen en aldus de vergoeding van milieuvorderingen tegen een insolvent bedrijf vergemakkelijken, zelfs zonder een beroep te doen op financiële-zekerheidsinstrumenten, wat volledig in overeenstemming is met de doelstellingen van Richtlijn 2004/35/EG.

Ten slotte zal dit voorstel ertoe bijdragen dat meer ondernemers in aanmerking komen voor schuldkwijtschelding, aangezien insolventieprocedures tegen micro-ondernemingen gemakkelijker zullen kunnen worden ingeleid en efficiënter zullen verlopen. Dit strookt met de doelstelling van het steunpakket voor het mkb dat voorzitter Von der Leyen in september 2022 in haar toespraak over de Staat van de Unie heeft aangekondigd.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Het voorstel is gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), op grond waarvan maatregelen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen kunnen worden vastgesteld die de totstandbrenging en goede werking van de eengemaakte markt tot doel hebben.

Insolventiewetgeving zorgt voor een ordelijke vereffening van ondernemingen in financiële en economische moeilijkheden. Insolventiewetgeving wordt beschouwd als een van de belangrijkste factoren voor het bepalen van de kosten van financiële beleggingen, aangezien zij het mogelijk maakt de uiteindelijke recuperatiewaarde van beleggingen in insolvente ondernemingen vast te stellen.

Grote verschillen in de doeltreffendheid van nationale insolventieprocedures belemmeren het vrije verkeer van kapitaal en de goede werking van de eengemaakte markt, doordat zij grensoverschrijdende beleggingen minder aantrekkelijk maken als gevolg van de beperkte voorspelbaarheid van de uitkomst van insolventieprocedures voor ondernemingen in de verschillende lidstaten en de daaruit voortvloeiende hogere kosten die grensoverschrijdende beleggers dienen te maken om informatie te vergaren. Bovendien leiden deze verschillen tot grote verschillen in de recuperatiewaarde van beleggingen in insolvente ondernemingen in de EU. Het speelveld is dus niet gelijk in de Unie. Beleggingen in lidstaten met een efficiëntere insolventiewetgeving worden aantrekkelijker geacht dan vergelijkbare beleggingen in lidstaten met een minder efficiënte insolventiewetgeving. Ondernemingen uit lidstaten met een efficiëntere insolventiewetgeving kunnen profiteren van lagere kapitaalkosten dan ondernemingen uit andere lidstaten en hebben dus in het algemeen gemakkelijker toegang tot kapitaal.

Doel van het voorstel is de verschillen tussen de nationale insolventiewetgevingen te verkleinen en aldus het probleem van inefficiëntere insolventiewetgevingen in sommige lidstaten aan te pakken, insolventieprocedures in het algemeen voorspelbaarder te maken en belemmeringen voor het vrije verkeer van kapitaal te verminderen. Door bepaalde aspecten van het insolventierecht te harmoniseren, beoogt het voorstel met name de informatie- en leerkosten voor grensoverschrijdende beleggers te verminderen. Meer uniforme insolventiewetgeving zou er dus toe moeten leiden dat ondernemingen in de hele Unie een grotere keuze aan financiering hebben.

Dit voorstel is niet gebaseerd op artikel 81 VWEU, aangezien het niet uitsluitend betrekking heeft op situaties met grensoverschrijdende gevolgen. Het voorstel is in de eerste plaats bedoeld om met name belemmeringen voor grensoverschrijdende beleggingen weg te nemen, maar beoogt ook de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen die steevast van toepassing zouden zijn op zowel ondernemingen als ondernemers die in een of meer lidstaten actief zijn. Derhalve zou het voorstel ook betrekking hebben op situaties zonder grensoverschrijdende dimensie en zou het gebruik van artikel 81 als rechtsgrondslag niet gerechtvaardigd zijn.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De belemmeringen die voortvloeien uit sterk uiteenlopende nationale insolventieregelingen werken remmend op de verwezenlijking van een eengemaakte markt in de EU meer in het algemeen en de totstandbrenging van de kapitaalmarktenunie in het bijzonder, en rechtvaardigen derhalve een eenvormiger EU-regelgevingskader voor insolventie. Door de verschillende uitgangspunten, rechtstradities en beleidsvoorkeuren van de lidstaten is het echter onwaarschijnlijk dat hervormingen op nationaal niveau op dit gebied zullen leiden tot volledig convergerende insolventiestelsels en aldus de algemene efficiëntie ervan zullen verbeteren.

De harmonisatie van nationale insolventiewetgevingen kan leiden tot een homogenere werking van de EU-kapitaalmarkten, waardoor de versnippering van de markt afneemt en de bedrijfsfinanciering toegankelijker wordt. Maatregelen op EU-niveau zijn beter geschikt om de versnippering van de nationale insolventieregelingen aanzienlijk te verminderen en te zorgen voor een zodanige convergentie van specifieke elementen van de insolventieregels van de lidstaten dat grensoverschrijdende beleggingen in alle lidstaten worden vergemakkelijkt. Maatregelen op EU-niveau zouden ook zorgen voor een gelijk speelveld en zouden het risico verminderen dat grensoverschrijdende beleggingsbeslissingen worden verstoord als gevolg van feitelijke verschillen in insolventieregelingen en een gebrek aan informatie over deze verschillen.

Evenredigheid

Doel van dit voorstel is bij te dragen tot de goede werking van de eengemaakte markt en belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen en procedures op het gebied van bedrijfsinsolventie, weg te nemen. Om dit doel te bereiken, bevat dit voorstel slechts voorschriften voor minimale harmonisatie en alleen op specifieke gebieden van het materiële insolventierecht die waarschijnlijk de grootste invloed zullen hebben op de efficiëntie en de duur van dergelijke procedures.

Dit voorstel laat de lidstaten voldoende flexibiliteit om maatregelen aan te nemen op de gebieden die buiten zijn toepassingsgebied vallen, en om aanvullende maatregelen vast te stellen op de gebieden die geharmoniseerd zijn, mits deze maatregelen in overeenstemming zijn met het doel van dit voorstel. Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel gaat dit voorstel dus niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken.

Keuze van het instrument

Artikel 114 VWEU maakt de goedkeuring van handelingen in de vorm van een verordening of richtlijn mogelijk. De integratie van de eengemaakte markt van de EU op het gebied van het insolventierecht kan het best worden bereikt door de onderlinge aanpassing van wetgevingen via harmonisatie door middel van een richtlijn, aangezien een richtlijn in overeenstemming is met de verschillende rechtsculturen en rechtsstelsels van de lidstaten op het gebied van het insolventierecht en bij de omzetting voldoende flexibiliteit biedt om gemeenschappelijke minimumnormen toe te passen op een wijze die verenigbaar is met die verschillende stelsels.

Een aanbeveling zou niet de gewenste onderlinge aanpassing kunnen bewerkstelligen op dit beleidsterrein, waar grote verschillen in bindende wetgeving van de lidstaten zijn vastgesteld. Tegelijkertijd zou onderlinge aanpassing door middel van een verordening de lidstaten onvoldoende flexibiliteit laten om aanpassingen aan de lokale omstandigheden aan te brengen en om de samenhang van procedurele insolventieregels met het bredere nationale rechtsstelsel te bewaren.

3.EVALUATIE, RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELINGEN

Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Niet van toepassing

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft belanghebbenden geraadpleegd bij de voorbereiding van dit voorstel. De Commissie heeft onder meer de volgende initiatieven genomen:

i) een specifieke openbare raadpleging gehouden (18 december 2020 – 16 april 2021);

ii) het publiek geraadpleegd over een aanvangseffectbeoordeling (11 november 2020 – 9 december 2020);

iii) op 22 maart 2022 en op [25] oktober 2022 specifieke vergaderingen met deskundigen van de lidstaten gehouden; en

iv) op 8 maart 2022 een speciale bijeenkomst met belanghebbenden gehouden.

In reactie op de online openbare raadpleging werden 129 bijdragen uit 17 lidstaten en uit het Verenigd Koninkrijk ingediend. Een derde van de antwoorden was afkomstig van beroepsbeoefenaren en professionals met belangstelling op het gebied van insolventie (deze categorie omvat zowel insolventiefunctionarissen als -advocaten). Ongeveer 20 % van de antwoorden werd ingediend door belanghebbenden uit de financiële sector, ongeveer 12 % door belanghebbenden uit het bedrijfsleven en de handel, 7 % door sociale en economische belangenorganisaties en 5,5 % door leden van de rechterlijke macht (gerechten). Daarnaast werden 10 antwoorden (7,75 %) ontvangen van overheidsinstanties van 8 lidstaten, waarvan 7 antwoorden afkomstig waren van een centrale overheid.

De belanghebbenden gaven aan dat de verschillen tussen de insolventiekaders van de lidstaten ernstige problemen voor de eengemaakte markt opleveren en dat verschillen tussen de nationale insolventiekaders grensoverschrijdende beleggingen en leningen ontmoedigen. Volgens belanghebbenden zijn deze verschillen van invloed op de werking van de eengemaakte markt, met name wat betreft: 1) vorderingen tot nietigverklaring; 2) de opsporing en recuperatie van de goederen die tot de insolvente boedel behoren; 3) de plichten en aansprakelijkheid van bestuurders bij dreigende insolventie; en 4) de wijze waarop een insolventieprocedure in gang wordt gezet. De overgrote meerderheid van de belanghebbenden was dan ook voorstander van EU-maatregelen ter verbetering van de convergentie op dit beleidsterrein, hetzij in de vorm van gerichte wetgeving (37,21 %), hetzij als aanbeveling (23,26 %), hetzij als een combinatie van beide (27,13 %).

De Commissie organiseerde ook een speciale bijeenkomst met een groep geselecteerde belanghebbenden. Tot de genodigden behoorden vertegenwoordigers van de financiële sector, het bedrijfsleven en de handel, vertegenwoordigers van werknemers, consumenten, beroepsbeoefenaren en professionals die werkzaam zijn in insolventieprocedures, alsmede academici en leden van denktanks. Tijdens de bijeenkomst hebben belanghebbenden een proactieve bijdrage geleverd door verslag uit te brengen over de praktische problemen die voortvloeien uit de versnippering van de nationale insolventiekaders en de verschillende prestatieniveaus daarvan. Zij spraken ook hun steun uit voor een grotere convergentie van het juridische landschap van insolventieprocedures in de EU.

De voorbereiding van het initiatief werd ondersteund door de groep deskundigen op het gebied van herstructurerings- en insolventierecht. Deze deskundigengroep werd oorspronkelijk door de Commissie opgericht ter voorbereiding van het voorstel dat tot Richtlijn (EU) 2019/1023 moest leiden. De groep werd vervolgens uitgebreid met 10 individuele deskundigen die werden aangewezen als vertegenwoordigers van een gemeenschappelijk belang op een bepaald beleidsterrein (de vertegenwoordigde belangengroepen waren financiële schuldeisers, handelsschuldeisers, consumentenschuldeisers, werknemersschuldeisers, insolvente debiteuren of debiteuren met een te zware schuldenlast).

Als onderdeel van haar werkzaamheden ter voorbereiding van het voorstel heeft de Commissie verzocht om twee externe studies over specifieke insolventiegebieden. Een consortium bestaande uit Tipik en Spark Legal Network kreeg de opdracht om beide studies uit te voeren. In de eerste studie, waarin op oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping in insolventieprocedures na de wijzigingen van 2015 in Verordening (EU) 2015/848 wordt onderzocht, wordt ook nagegaan in hoeverre verschillen tussen nationale insolventiekaders op oneigenlijke gronden gebaseerde forumshopping door belanghebbenden in de hand werken. In de tweede studie wordt het thema opsporing en recuperatie van goederen in insolventieprocedures onderzocht. Beide studies omvatten een empirische analyse, waarvoor de contractant gegevens heeft verzameld via zowel openbare online enquêtes als gestructureerde interviews met een reeks belanghebbenden uit alle lidstaten. Daarnaast heeft de Commissie Deloitte/Grimaldi de opdracht gegeven een specifieke studie te verrichten naar het effect van gerichte insolventiemaatregelen voor ondernemingen op de recuperatie van waarde en de doeltreffendheid van insolventieprocedures. De drie studies zijn beschikbaar op de website van de Commissie.

De Commissie heeft tijdens de voorbereiding van het voorstel ook de lidstaten herhaaldelijk geraadpleegd. Het initiatief is meermaals besproken door de ministers van Financiën van de lidstaten die hun steun voor het initiatief hebben uitgesproken. In de conclusies van de Raad (Ecofin) van 3 december 2020 over het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie 16 werd de Commissie aangemoedigd dit initiatief uit te voeren. Deze conclusies werden bevestigd in de verklaring van de Eurotop van 11 december 2020 17 . In april 2021 concludeerden de ministers van de Eurogroep dat de nationale hervormingen van de insolventieregelingen moeten vorderen in samenhang met parallelle, door EU-instellingen geleide werkstromen die in het actieplan voor de opbouw van een kapitaalmarktenunie zijn ondernomen 18 . In de verklaring van de Eurotop van 25 juni 2021 werd bevestigd dat “structurele uitdagingen voor de integratie en ontwikkeling van de kapitaalmarkten, vooral wat betreft specifieke onderdelen van het insolventierecht voor ondernemingen, in kaart moeten worden gebracht en moeten worden aangepakt” 19 . Ook het Europees Parlement toonde zich voorstander van efficiëntere en meer geharmoniseerde insolventieregelingen en riep de Commissie op zich sterker in te zetten voor reële vooruitgang op dit gebied, dat volgens het Parlement nog steeds een grote belemmering vormt voor de echte integratie van de EU-kapitaalmarkten 20 .

Tegelijkertijd hebben sommige lidstaten, gezien de nauwe band tussen het insolventierecht en andere gebieden van nationaal recht (zoals het eigendomsrecht en het arbeidsrecht) en de verschillen in de belangrijkste beleidsdoelstellingen van het insolventierecht, bedenkingen geuit tegen bindende wetgeving tot harmonisatie van het insolventierecht, onder meer in een brief die op 1 april 2021 aan de Commissie werd toegezonden.

Op 22 maart 2022 heeft de Commissie een speciale workshop met regeringsdeskundigen uit de lidstaten georganiseerd. De lidstaten benadrukten de noodzaak van een diepgaande en gedetailleerde probleemanalyse, alsook het belang van een duidelijke diagnose van de omvang van de problemen, van de belanghebbenden die erdoor worden getroffen en van de feitelijke gevolgen ervan voor de eengemaakte markt. Ook wat de aard van eventuele toekomstige maatregelen op EU-niveau betreft, waren sommige lidstaten van mening dat een voorzichtige aanpak nodig is en stelden zij voor de maatregelen toe te spitsen op het verbeteren van de efficiëntie van insolventieprocedures.

Op 25 oktober 2022 heeft de Commissie een tweede workshop met regeringsdeskundigen uit de lidstaten georganiseerd om hen te informeren over de beleidsopties die in de effectbeoordeling zijn opgenomen en over de stand van zaken wat de voorbereiding van het voorstel betreft.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De effectbeoordeling bij dit voorstel is gebaseerd op gegevens uit deskresearch en met name op de volgende studies en expertise 21 :

· Deloitte/Grimaldi (2022), Study to support the preparation of an impact assessment on a potential EU initiative increasing convergence of national insolvency laws, ontwerp-eindverslag, DG JUST, maart 2022.

· Spark, Tipik, “Study on the issue of abusive forum shopping in insolvency proceedings”, DG JUST, februari 2022 (specifiek contract nr. JUST/2020/JCOO/FW/CIVI/0160).

· Spark, Tipik, “Study on tracing and recovery of debtor’s assets by insolvency practitioners” DG JUST, maart 2022 (specifiek contract nr. JUST/2020/JCOO/FW/CIVI/0172).

Het voor de effectbeoordeling verzamelde en gebruikte materiaal was doorgaans feitelijk van aard of was anders afkomstig uit betrouwbare en erkende bronnen die als benchmarks en ijkpunten voor het thema gelden. De tijdens de raadplegingsactiviteiten van de belanghebbenden ontvangen bijdragen werden over het algemeen behandeld als meningen, tenzij ze van feitelijke aard waren.

Effectbeoordeling

In de effectbeoordeling zijn drie belangrijke aspecten van het insolventierecht geanalyseerd: i) de recuperatie van goederen uit de vereffende insolvente boedel; ii) de efficiëntie van de procedures; en iii) de voorspelbare en eerlijke verdeling van de gerecupereerde waarde onder de schuldeisers. Deze drie aspecten betreffen met name kwesties in verband met vorderingen tot nietigverklaring, het opsporen van goederen, de plichten en aansprakelijkheid van bestuurders, de verkoop van een onderneming als going concern via “pre-packprocedures”, de trigger voor het openen van een insolventieprocedure, een speciale insolventieregeling voor micro- en kleine ondernemingen, de rangorde van vorderingen en schuldeiserscomités. De opties zijn vastgesteld op basis van de inbreng van een groep deskundigen op het gebied van herstructurerings- en insolventierecht, een specifieke studie en uitwisselingen met belanghebbenden. Zij werden geanalyseerd in het licht van drie doelstellingen, namelijk of zij: i) een hogere recuperatiewaarde mogelijk maken; ii) leiden tot een kortere insolventieprocedure; en iii) de rechtsonzekerheid en informatiekosten verminderen, met name voor grensoverschrijdende beleggers.

Het voorstel en de herziene effectbeoordeling komen tegemoet aan de opmerkingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, die in zijn eerste advies van 24 juni 2022 concludeerde dat aanpassingen van de effectbeoordeling nodig waren alvorens verder te gaan met dit initiatief. Er werden meer gegevens verzameld over de wijze waarop de huidige insolventieprocedures een negatief effect hebben op grensoverschrijdende beleggingen in de eengemaakte markt en hoe dit zich verhoudt tot andere factoren. Aan de kerntekst en bijlage 5 is meer informatie toegevoegd over de verschillen tussen de insolventieregels van de verschillende landen. De verschillen tussen Richtlijn (EU) 2019/1023, Verordening (EU) 2015/848 en dit voorstel werden uitgebreider toegelicht. Er werd een aanvullende analyse verricht van het effect van de verschillende maatregelen op de gerechtelijke capaciteit en van het standpunt van de belanghebbenden over de verschillende maatregelen. De afwegingen tussen de beleidsopties werden duidelijker verwoord en de standpunten van de belanghebbenden werden gedetailleerder weergegeven.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de herziene effectbeoordeling onderzocht en op 10 oktober 2022 een positief tweede advies zonder voorbehoud uitgebracht. De raad merkte op dat de effectbeoordeling aanzienlijk is verbeterd en gaf weinig suggesties voor verdere verbeteringen.

Dit voorstel heeft een licht positief effect op de digitalisering, met name door een hogere mate van procesautomatisering in de vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen en door het gebruik van een digitaal portaal (e-justitieportaal) om gebruikersvriendelijke informatie te verstrekken over de belangrijkste kenmerken van insolventieregelingen en de rangorde van vorderingen.

Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Het verhogen van de efficiëntie van insolventieprocedures zal ertoe bijdragen dat zij minder lang duren en dat de recuperatiewaarde in insolventiezaken zal toenemen, wat zich zou vertalen in lagere kosten voor de vereffening van ondernemingen en hogere recuperatiepercentages voor schuldeisers en beleggers.

Met dit voorstel wordt ook beoogd het ondernemingsklimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen te verbeteren. Door de verwachte recuperatiepercentages voor schuldeisers en beleggers die aan kmo’s en andere ondernemingen zijn blootgesteld te verhogen, wordt met het voorstel beoogd het gepercipieerde risico van beleggingen in kmo’s te verminderen, wat naar verwachting tot uiting zal komen in lagere financieringskosten voor kmo’s, als alle andere factoren gelijk blijven. In het voorstel worden geen verplichtingen of nalevingskosten opgelegd aan kmo’s die economisch actief zijn en worden de procedures voor wie met insolventie wordt geconfronteerd, vereenvoudigd. 

Dit voorstel voert ook een speciale procedure in om de vereffening van micro-ondernemingen te vergemakkelijken en te versnellen, zodat de insolventieprocedure voor dergelijke ondernemingen kostenefficiënter kan verlopen. Deze regelingen ondersteunen ook de ordelijke vereffening van “vermogensloze” micro-ondernemingen en pakken het probleem aan dat sommige lidstaten de toegang tot een insolventieprocedure afwijzen indien de verwachte recuperatiewaarde lager is dan de gerechtskosten. Door alle micro-ondernemingen de mogelijkheid te bieden een procedure te starten om hun financiële moeilijkheden aan te pakken, zorgt dit voorstel ervoor dat oprichtende ondernemers in aanmerking komen voor kwijtschelding van schulden en een nieuwe start kunnen maken, overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn (EU) 2019/1023.

Grondrechten

Het voorstel is in overeenstemming met de grondrechten en fundamentele vrijheden zoals die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd en moet dienovereenkomstig worden uitgevoerd. Dit voorstel eerbiedigt met name de rechten en vrijheden die zijn vastgelegd in artikel 7 (eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven), artikel 8 (bescherming van persoonsgegevens), artikel 15 (vrijheid van beroep en recht om te werken), artikel 16 (vrijheid van ondernemerschap), artikel 17 (recht op eigendom), artikel 27 (recht op voorlichting en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming) en artikel 47, tweede alinea (recht op een onpartijdig gerecht).

Het voorstel zal aangewezen gerechten toegang verschaffen tot nationale registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor gegevensontsluiting, alsook tot het systeem van onderling gekoppelde centrale registers van bankrekeningen, het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen. Het voorstel zal insolventiefunctionarissen ook toegang verlenen tot het register van uiteindelijk begunstigden dat is opgezet in de lidstaat waar de procedure is geopend, alsook tot het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden, het Boris.

Persoonsgegevens worden gecentraliseerd in nationale registers van bankrekeningen, elektronische systemen voor gegevensontsluiting en de registers van uiteindelijk begunstigden. De uitbreiding van de toegang tot deze registers en systemen en tot de centrale toegangspunten zal derhalve gevolgen hebben voor de grondrechten van de betrokkenen, met name voor het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens. Alle daaruit voortvloeiende beperkingen van de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden moeten voldoen aan de in het Handvest, met name in artikel 52, lid 1, gestelde eisen.

De beperking is in de wet voorzien en wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om de traceerbaarheid van goederen in het kader van lopende insolventieprocedures, ook in een grensoverschrijdende context, doeltreffend te versterken opdat schuldeisers zoveel mogelijk waarde bij de insolvente onderneming zouden kunnen recupereren. Voorts wordt de essentie van de betrokken rechten en vrijheden geëerbiedigd en staan de beperkingen in verhouding tot het nagestreefde doel. Het effect zal relatief beperkt zijn, aangezien de toegankelijke en doorzoekbare gegevens slechts betrekking hebben op een reeks gegevens, vastgesteld in dit voorstel en in de EU-instrumenten tot instelling van die systemen, die strikt noodzakelijk zijn om de goederen die tot de insolvente boedel behoren, op te sporen. Dit voorstel waarborgt dat bij de verwerking van die gegevens de toepasselijke EU-voorschriften inzake gegevensbescherming worden nageleefd. Verordening (EU) 2018/1725 22 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de doeleinden van dit voorstel.

In het voorstel worden met name de doeleinden voor de verwerking van persoonsgegevens gespecificeerd en worden de lidstaten ertoe verplicht de insolventierechtbanken aan te wijzen die bevoegd zijn om rechtstreeks informatie op te vragen uit nationale registers van bankrekeningen en elektronische systemen voor gegevensontsluiting. Daarnaast worden de lidstaten er in het voorstel toe verplicht ervoor te zorgen dat het personeel van de aangewezen gerechten hoge professionele normen inzake gegevensbescherming in acht neemt, dat er technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen om de gegevens volgens hoge technologische normen te beveiligen met het oog op de uitoefening door de aangewezen gerechten van de bevoegdheid om toegang te krijgen tot bankrekeninginformatie en deze te doorzoeken, en dat de autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, elke toegang tot en doorzoeking van bankrekeninginformatie door een aangewezen gerecht registreren.

Voorts wordt in het voorstel duidelijk aangegeven welke informatie in de voor insolventiefunctionarissen toegankelijke registers van uiteindelijk begunstigden wordt bijgehouden.

Ten slotte is in het voorstel bepaald dat de Commissie geen persoonsgegevens opslaat in verband met de onderlinge koppeling van de nationale elektronische veilingsystemen en bevat het bepalingen over het toezicht op de gegevens door de Commissie.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Dit voorstel heeft gevolgen in termen van kosten en administratieve lasten voor de Commissie. Deze kosten en lasten vloeien voort uit de in artikel 51 van dit voorstel uiteengezette verplichting om een systeem op te zetten dat de nationale elektronische veilingsystemen via het Europees e-justitieportaal met elkaar verbindt. Op basis van de ervaring met andere interconnectieprojecten van het e-justitieportaal worden de uitvoeringskosten voor de Commissie geraamd op 1,75 miljoen euro voor de huidige langetermijnbegroting (meerjarig financieel kader) 23 . De extra kosten zullen worden gedekt door herschikking binnen het programma Justitie.

De financiële gevolgen en de gevolgen voor de begroting van voorliggend voorstel zijn nader uiteengezet in het bij dit voorstel gevoegde financieel memorandum.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplannen en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Vijf jaar na de uitvoering van de maatregelen en overeenkomstig de richtsnoeren van de Commissie voor betere regelgeving wordt een evaluatie verwacht. Doel van de evaluatie is onder meer na te gaan hoe effectief en efficiënt de richtlijn is geweest bij het verwezenlijken van de beleidsdoelstellingen en te bepalen of nieuwe maatregelen of wijzigingen nodig zijn. De lidstaten verstrekken de Commissie de informatie die nodig is voor die evaluatie.

Artikelsgewijze toelichting

Dit voorstel is gericht op de drie belangrijkste aspecten van het insolventierecht: i) de recuperatie van goederen uit de vereffende insolvente boedel; (ii) de efficiëntie van de procedures; en iii) de voorspelbare en eerlijke verdeling van de gerecupereerde waarde onder de schuldeisers. De bouwstenen ervan zijn zorgvuldig geselecteerd op basis van de ervaring met de onderhandelingen over de richtlijn betreffende herstructurering en insolventie, de beraadslagingen en definitieve aanbevelingen van de deskundigengroep, de resultaten van de openbare raadpleging, een studie van een externe consultant en uitgebreide interactie met de belanghebbenden.

Dit voorstel moet ervoor zorgen dat schuldeisers zoveel mogelijk waarde bij de insolvente onderneming kunnen recupereren. Daartoe versterken de bepalingen inzake vorderingen tot nietigverklaring en opsporing van goederen elkaar. Zij doen dit door een minimale reeks geharmoniseerde voorwaarden voor de uitoefening van vorderingen tot nietigverklaring in te voeren en door de traceerbaarheid van goederen te verbeteren door bankrekeninginformatie, informatie over uiteindelijk begunstigden en bepaalde nationale activaregisters, waaronder die van andere lidstaten, toegankelijker te maken voor insolventiefunctionarissen. Deze bepalingen worden gecombineerd met de mogelijkheid om de recuperatiewaarde van de onderneming in een vroeg stadium te maximaliseren door middel van pre-packprocedures en een verplichting voor de bestuurders om onverwijld een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen teneinde mogelijke verliezen aan vermogenswaarde voor de schuldeisers te voorkomen.

Dit voorstel beoogt ook de procedurele efficiëntie te versterken, met name voor de vereffening van insolvente micro-ondernemingen. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de nieuwe regels ook goed werken voor micro-ondernemingen in de EU. De kosten van gewone insolventieprocedures zijn voor deze ondernemingen onbetaalbaar hoog en de mogelijkheid om in aanmerking te komen voor schuldkwijtschelding zou hen in staat stellen ondernemerskapitaal vrij te maken voor nieuwe projecten. Dit wordt aangevuld met meer transparantie voor schuldeisers over de belangrijkste kenmerken van het nationale recht inzake insolventieprocedures, waaronder de trigger voor het openen van een insolventieprocedure.

Om een eerlijke en voorspelbare verdeling van de gerecupereerde waarden onder de schuldeisers te waarborgen, worden met het voorstel eisen ingevoerd om de vertegenwoordiging van de belangen van de schuldeisers in de procedure via schuldeiserscomités te verbeteren. Dit wordt aangevuld met meer transparantie voor schuldeisers wat betreft de regels voor de rangindeling van vorderingen.

De voorgestelde richtlijn is onderverdeeld in negen titels.

Titel I bevat algemene bepalingen over het toepassingsgebied en de definities.

Titel II betreffende vorderingen tot nietigverklaring voorziet in voorschriften voor minimale harmonisatie ter bescherming van de insolvente boedel tegen het onrechtmatig verwijderen van goederen vóór de opening van een insolventieprocedure. Doel is ervoor te zorgen dat het recht van de lidstaten inzake insolventieprocedures voorziet in een minimumnorm voor de bescherming tegen nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen. Tegelijkertijd kunnen de lidstaten regels invoeren of handhaven die een hoger niveau van bescherming van schuldeisers waarborgen, bijvoorbeeld door te voorzien in meer gronden voor nietigverklaring. De in deze titel opgenomen bepalingen bevatten de algemene voorwaarden voor nietigverklaring van een rechtshandeling, de gronden voor nietigverklaring en de rechtsgevolgen van vorderingen tot nietigverklaring.

In artikel 4 zijn de algemene voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring uiteengezet en is bepaald dat alle rechtshandelingen – met inbegrip van nalatigheden – het voorwerp kunnen uitmaken van vorderingen tot nietigverklaring, mits zij nadelig waren voor de gezamenlijke schuldeisers en aan een van de in de volgende artikelen genoemde gronden voor nietigverklaring is voldaan.

In artikel 5 wordt verduidelijkt dat de bepalingen inzake vorderingen tot nietigverklaring voorschriften voor minimale harmonisatie zijn en dat de lidstaten derhalve bepalingen kunnen handhaven of aannemen die voorzien in een hoger niveau van bescherming van schuldeisers.

Artikel 6 bevat de eerste specifieke grond voor nietigverklaring (“preferenties”). Het gaat om rechtshandelingen die een schuldeiser (of een groep schuldeisers) ten goede zijn gekomen en die zijn verricht binnen drie maanden voor of na het verzoek tot opening van een insolventieprocedure (“verdachte periode”). Aangezien de loutere voltooiing van de rechtshandeling aanleiding geeft tot deze grond voor nietigverklaring, is de verdachte periode korter dan alle andere verdachte perioden van de andere gronden voor nietigverklaring. Voorts kunnen voor “congruente dekkingen” (d.w.z. prestaties die volledig in overeenstemming waren met de vordering van de schuldeiser, zoals de voldoening van een opeisbare vordering met gebruikelijke betaalmiddelen) rechtshandelingen slechts op deze grond nietig worden verklaard indien de schuldeiser wist of had moeten weten dat de schuldenaar niet in staat was zijn schulden te betalen of dat een verzoek tot opening van een insolventieprocedure was ingediend. Ten slotte worden in de bepaling specifieke soorten rechtshandelingen opgesomd die niet op deze grond nietig kunnen worden verklaard.

In artikel 7 wordt de tweede specifieke grond voor nietigverklaring uiteengezet: rechtshandelingen tegen een te lage waarde. Onder deze grond vallen niet alleen giften of andere schenkingen, maar ook rechtshandelingen tegen een ongewoon lage vergoeding. Deze grond speelt een belangrijke rol in vorderingen tot nietigverklaring omdat hij (onder meer) een efficiënt rechtsmiddel vormt tegen mogelijke pogingen van de schuldenaar om goederen buiten het bereik van de schuldeisers te brengen door ze over te dragen aan derden (bv. familieleden of entiteiten die goederen aanhouden) en toch de mogelijkheid te behouden deze goederen te gebruiken.

Artikel 8 bevat de derde en laatste grond voor nietigverklaring, namelijk opzettelijk frauduleuze handelingen, d.w.z. rechtshandelingen waarmee schuldeisers worden bedrogen.

Artikel 9 gaat over de algemene gevolgen van vorderingen tot nietigverklaring. Daartoe behoren de niet-tegenwerpbaarheid van de vorderingen die voortvloeien uit een nietig verklaarde rechtshandeling, alsmede de verplichting van de partij die van die rechtshandeling profiteert om de insolvente boedel volledig te vergoeden voor het veroorzaakte nadeel. In het artikel wordt verduidelijkt dat de verplichting tot vergoeding van de insolvente boedel niet kan worden verrekend met vorderingen van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling. 

Artikel 10 bevat bepalingen betreffende de rechten van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling. Met name vorderingen die met de nietig verklaarde rechtshandeling zijn voldaan, worden als onvoldane vorderingen beschouwd voor zover de partij de insolvente boedel vergoedt.

Artikel 11 betreft de aansprakelijkheid van derden: elke erfgenaam of rechtsopvolger van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling treedt in de plaats van die partij, ook wat betreft de rechtsgevolgen van de vorderingen tot nietigverklaring. Individuele opvolgers zijn alleen aansprakelijk indien zij het goed tegen een te lage waarde hebben verworven of indien zij de omstandigheden waarop de vorderingen tot nietigverklaring zijn gebaseerd, kenden of behoorden te kennen.

In artikel 12 wordt het bij de artikelen 17 en 18 van Richtlijn (EU) 2019/1023 ingevoerde herstructureringsrecht bevestigd. In het artikel wordt bepaald dat de regels inzake vorderingen tot nietigverklaring in deze titel de toepassing van de artikelen 17 en 18 van Richtlijn (EU) 2019/1023 onverlet laten.

Titel III betreffende de opsporing van goederen die tot de insolvente boedel behoren is een gerichte interventie die moet worden gezien in de context van Verordening (EU) 2015/848, waarin is bepaald dat insolventiefunctionarissen in beginsel de bevoegdheden die hun worden toegekend door het recht van de lidstaat waar de hoofdinsolventieprocedure is geopend en waar zij zijn aangesteld, ook in andere lidstaten mogen uitoefenen. De gerichte voorschriften in die titel hebben vooral betrekking op de toegang van insolventiefunctionarissen tot diverse registers die relevante informatie bevatten over goederen die tot de insolvente boedel behoren of zouden moeten behoren. Sommige nationale elektronische registers zijn openbaar of zelfs toegankelijk via door de EU opgezette centrale interconnectieplatforms, zoals het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI) 24 . De bepalingen in de voorgestelde richtlijn breiden het toepassingsgebied van de voor insolventiefunctionarissen toegankelijke registers uit tot sommige registers die niet voor het publiek toegankelijk zijn, zoals de registers die oorspronkelijk uit hoofde van het antiwitwaskader van de EU zijn aangelegd (nationale centrale bankrekeningregisters of informatie over trusts in de registers van uiteindelijk begunstigden van de lidstaten). In titel III worden de lidstaten ook verplicht om buitenlandse insolventiefunctionarissen rechtstreeks en snel toegang te verlenen tot de in de bijlage genoemde registers (voor zover deze in de lidstaat reeds beschikbaar zijn).

Artikel 13 verplicht de lidstaten om de insolventierechtbanken op hun grondgebied aan te wijzen die rechtstreeks toegang zullen hebben tot de nationale gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen, zoals centrale registers van bankrekeningen of elektronische systemen voor gegevensontsluiting, die zijn ingesteld bij artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849 25 . Krachtens richtlijn (EU) 2015/849 zijn de lidstaten verplicht om gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen op te zetten waarmee alle natuurlijke of rechtspersonen die betaalrekeningen en door een IBAN-nummer geïdentificeerde bankrekeningen en kluisjes bij een kredietinstelling aanhouden of beheren, kunnen worden geïdentificeerd. De antiwitwasrichtlijn biedt de financiële-inlichtingeneenheden van de lidstaten ook onmiddellijke en ongefilterde toegang tot deze registers. Richtlijn 2019/1153 26 verleent rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot de nationale bankrekeningregisters aan daartoe door de lidstaten aangewezen rechtshandhavingsinstanties wanneer die toegang noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taken bij de bestrijding van ernstige misdrijven. Krachtens Richtlijn (EU) 2019/1153 krijgen ook functionarissen voor de ontneming van vermogensbestanddelen rechtstreekse toegang. Artikel 12 zal ervoor zorgen dat alleen insolventierechtbanken die daartoe zijn aangewezen en bij de Commissie zijn aangemeld, rechtstreeks toegang hebben tot de bankrekeningregisters of elektronische systemen voor gegevensontsluiting.

In de artikelen 14 en 15 worden de specifieke voorwaarden voor de toegang door de aangewezen gerechten tot de bankrekeningregisters verduidelijkt. De aangewezen gerechten zullen toegang hebben tot de nationale centrale bankrekeningregisters van hun lidstaat en van andere lidstaten via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen, wanneer het systeem van onderling gekoppelde centrale registers van de lidstaten is opgezet en operationeel is 27 .

Artikel 16 heeft betrekking op de registratie van het doorzoeken van registers van bankrekeningen.

Artikel 17 bevat bepalingen over de toegang van insolventiefunctionarissen tot registers met informatie over uiteindelijk begunstigden. Dit omvat zowel de toegang tot het (de) nationale register(s) van uiteindelijk begunstigden in de lidstaat waar de procedure is geopend als de toegang tot het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden. De rechtsgrondslag voor deze registers is uiteengezet in artikel 30, lid 3, en artikel 31, lid 3 bis, van Richtlijn (EU) 2015/849. De rechtsgrondslag voor de onderlinge koppeling van deze registers is uiteengezet in artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849. Een minimum aan informatie in de registers van uiteindelijk begunstigden is toegankelijk voor vennootschappen en andere rechtspersonen. Trusts en soortgelijke juridische constructies krijgen alleen toegang tot dit minimum aan informatie als ze een rechtmatig belang kunnen aantonen. In artikel 17 wordt verduidelijkt dat er sprake is van een rechtmatig belang wanneer de informatie over trusts en soortgelijke juridische constructies door een insolventiefunctionaris wordt opgevraagd om goederen te identificeren en op te sporen in het kader van de insolventieprocedure waarin hij of zij is aangewezen, en de toegang beperkt is tot een vooraf vastgestelde reikwijdte van de informatie.

Artikel 18 bevat voorschriften inzake de rechtstreekse en snelle toegang van insolventiefunctionarissen tot nationale activaregisters bevatten. De activaregisters in dit verband dienen de in de bijlage bij het richtlijnvoorstel genoemde registers te omvatten, mits die registers in de betrokken lidstaat beschikbaar zijn. In dit artikel wordt ook voorgeschreven dat voor in andere lidstaten aangewezen insolventiefunctionarissen dezelfde toegangsvoorwaarden moeten gelden als voor insolventiefunctionarissen die zijn aangewezen in de lidstaten waar het activaregister zich bevindt. 

Titel IV over pre-packprocedures is bedoeld om ervoor te zorgen dat deze procedures, die over het algemeen als doeltreffend worden beschouwd voor het recupereren van waarde voor schuldeisers, op gestructureerde wijze beschikbaar zijn in de insolventieregelingen van alle lidstaten. Bij een pre-packprocedure wordt de verkoop van de onderneming van de schuldenaar (of een deel daarvan) voorbereid en onderhandeld voordat de insolventieprocedure formeel wordt geopend. Dit maakt het mogelijk de verkoop uit te voeren en de opbrengst te verkrijgen kort nadat de formele insolventieprocedure voor de vereffening van een onderneming is geopend. Dit voorstel bevat een aantal waarborgen om ervoor te zorgen dat potentiële overnemers worden bereikt en dat via een concurrerend verkoopproces de best mogelijke marktwaarde wordt verkregen. Deze waarborgen zijn zodanig geformuleerd dat de lidstaten de keuze hebben tussen het waarborgen van het concurrentievermogen, de transparantie en de eerlijkheid van het verkoopproces in de (gewoonlijk vertrouwelijke) “voorbereidingsfase” en het houden van een snelle openbare veiling na de opening van de formele procedure in de “vereffeningsfase”.

In artikel 19 worden de lidstaten verplicht in hun insolventieregeling een pre-packprocedure op te nemen die uit twee opeenvolgende fasen bestaat (de “voorbereidingsfase” en de “vereffeningsfase”).

Artikel 20 gaat over de relatie tussen de voorgestelde richtlijn en andere instrumenten van de Unie. In dit artikel is bepaald dat de vereffeningsfase wordt beschouwd als een insolventieprocedure in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2015/848. Het laat de lidstaten ook de mogelijkheid om toezichthouders te beschouwen als insolventiefunctionarissen in de zin van artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2015/848. In de laatste alinea van de bepaling wordt het verband verduidelijkt tussen de voorgestelde richtlijn en Richtlijn 2001/23/EG van de Raad, overeenkomstig het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak-Heiploeg. In de bepaling wordt gesteld dat voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG de vereffeningsfase van de pre-packprocedure wordt beschouwd als een insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Artikel 21 bevat bevoegdheidsregels voor de pre-packprocedure. In dit artikel wordt verduidelijkt dat het gerecht dat internationaal bevoegd is voor de hoofdinsolventieprocedure van de schuldenaar, ook bevoegd is voor de pre-packprocedure.

Artikel 22 bevat regels inzake de “toezichthouder” die de belangrijkste speler is in de “voorbereidingsfase” van de pre-packprocedure. In het artikel worden de taken opgesomd die de toezichthouder moet uitvoeren om het verkoopproces te sturen en potentiële overnemers te vinden. Als “toekomstige insolventiefunctionaris” moet de toezichthouder voldoen aan alle criteria in het insolventierecht van de lidstaat waar de pre-packprocedure wordt geopend voor de aanwijzing van een insolventiefunctionaris, zodat wordt gewaarborgd dat de twee rollen in de twee opeenvolgende fasen van de pre-packprocedure door dezelfde persoon worden vervuld.

In artikel 23 wordt de toepassing van de in de artikelen 6 en 7 van Richtlijn (EU) 2019/1023 vervatte regels inzake de schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen tegen de schuldenaar uitgebreid (met de nodige wijzigingen) tot de voorbereidingsfase van de pre-packprocedure, mits aan de voorwaarde van de waarschijnlijkheid van insolventie of insolventieverklaring van de schuldenaar is voldaan.

Artikel 24 gaat over de beginselen die van toepassing zijn op het proces voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar. De toezichthouder moet ervoor zorgen dat het verkoopproces dat in de voorbereidingsfase gewoonlijk op vertrouwelijke wijze plaatsvindt, concurrerend, transparant en eerlijk is en aan de marktnormen voldoet. Van deze beginselen kan alleen worden afgeweken indien een lidstaat ervoor kiest het gerecht te verplichten om na de opening van de vereffeningsfase een snelle openbare veiling te houden.

Artikel 25 zorgt ervoor dat de toezichthouder als insolventiefunctionaris wordt aangesteld wanneer de vereffeningsfase van de pre-packprocedure wordt geopend.

Artikel 26 heeft betrekking op de procedure voor het verlenen van toestemming voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar door de insolventierechter in de vereffeningsfase. Krachtens lid 1 moet het gerecht beoordelen of het in de voorbereidingsfase gevoerde verkoopproces aan de toepasselijke beginselen en voorwaarden voldeed. Indien het gerecht de verkoop van het bedrijf aan de door de toezichthouder voorgestelde overnemer niet bevestigt, wordt de aan het begin van de vereffeningsfase geopende insolventieprocedure voortgezet zonder dat de pre-packverkoop wordt afgesloten. In lid 2 wordt de lidstaten die ervoor kiezen een openbare veiling aan het begin van de vereffeningsfase verplicht te stellen, opgedragen het beste bod dat in de voorbereidingsfase is ontvangen, te gebruiken als “stalking horse”-bod, d.w.z. als eerste bod dat als bodemprijs fungeert zodat andere bieders de overnameprijs niet kunnen onderbieden. In lid 2 wordt ook vereist dat de aan de “stalking horse”-bieder geboden bescherming evenredig is en in die mate wordt toegepast dat zij de echte concurrentie niet verstikt.

Artikel 27 bevat bepalingen betreffende de overdracht van nog uit te voeren overeenkomsten, d.w.z. overeenkomsten tussen de schuldenaar en een tegenpartij uit hoofde waarvan de partijen nog verplichtingen moeten nakomen wanneer de insolventieprocedure wordt geopend. Deze overeenkomsten moeten in de regel worden overgedragen aan de overnemer van het bedrijf, zelfs zonder toestemming van de tegenpartij.

In artikel 28 is bepaald dat door de pre-packverkoop het bedrijf of een deel ervan vrij van schulden en verplichtingen wordt overgenomen.

Artikel 29 zorgt ervoor dat beroepen tegen de toegestane pre-packverkoop de uitvoering van de verkoopovereenkomst en daarmee de afwikkeling van de boedel niet vertragen. Volgens deze bepaling kan een dergelijk beroep slechts een opschortende werking hebben op de uitvoering van de verkoop indien de appellant voldoende zekerheid stelt ter dekking van mogelijke schade als gevolg van deze opschorting. Tegelijkertijd geeft artikel 29 het gerecht waarbij het beroep aanhangig is gemaakt de bevoegdheid om een appellant die een natuurlijke persoon is geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van het stellen van zekerheid indien het gerecht een dergelijke vrijstelling passend acht in het licht van de omstandigheden van de betrokken zaak.

In artikel 30 wordt verduidelijkt dat de criteria voor de selectie van het beste bod moeten overeenstemmen met de criteria die worden gebruikt voor de selectie tussen concurrerende biedingen in standaardinsolventieprocedures.

In artikel 31 worden de toezichthouder en de insolventiefunctionaris van de pre-packprocedure persoonlijk aansprakelijk gesteld voor de schade die wordt veroorzaakt doordat zij hun verplichtingen niet nakomen.

Artikel 32 bevat aanvullende waarborgen voor gevallen waarin de potentiële overnemer een nauw met de schuldenaar verbonden partij is. De aanvullende waarborgen omvatten een verplichting voor de insolventiefunctionaris om, in situaties waarin het enige bod afkomstig is van een nauw verbonden partij, te beoordelen of het bod de toets van het belang van de schuldeisers doorstaat. Indien de beoordeling tot een negatieve conclusie leidt, moet de insolventiefunctionaris het bod afwijzen.

Artikel 33 bevat verschillende bepalingen die erop gericht zijn de waarde van de verkochte onderneming te maximaliseren. Zo wordt ervoor gezorgd dat tussentijdse financiering tegen de laagst mogelijke kosten wordt gezocht en dat de verstrekkers van tussentijdse financiering bepaalde waarborgen genieten. Krachtens dit artikel is het ook verboden voorkooprechten te verlenen aan bieders, aangezien de mogelijkheid om dergelijke rechten uit te oefenen de mededinging in het kader van het verkoopproces zou schaden. Een andere bepaling beperkt de mogelijkheid van “credit bidding” tot een deel van het bedrag van de door een zekerheid gedekte vordering op de schuldenaar.

Artikel 34 beschermt de belangen van de schuldeisers tijdens de pre-packprocedure. Dit omvat het recht om tijdens de procedure te worden gehoord en de aanpassing, in de regel, van de vereisten voor de vrijgave van zekerheden aan die welke krachtens het nationale recht in insolventieprocedures zouden gelden.

Artikel 35 heeft betrekking op situaties waarin de overname van de onderneming via de pre-packprocedure afhankelijk is van een besluit van een mededingingsautoriteit.

Titel V over de plichten van de bestuurders maakt deel uit van de maatregelen om de waarde van de insolvente boedel te maximaliseren. Hoewel de voorgestelde richtlijn geen geharmoniseerde definitie van bestuurders bevat, dienen de lidstaten er bij de omzetting van de bepalingen van deze titel rekening mee te houden dat de term bestuurder ruim moet worden opgevat. Dit is in overeenstemming met de suggestie van de Legislative Guide on Insolvency Law van de Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht (Uncitral) 28 , volgens welke “als algemeen richtsnoer [...] een persoon als bestuurder kan worden beschouwd wanneer hij belast is met het nemen van belangrijke beslissingen inzake het beheer van een onderneming of deze in feite neemt of behoort te nemen”. Bestuurders behoren doorgaans tot de eersten die beseffen of een onderneming de rand van de insolventie nadert of is gepasseerd. Daarom moeten zij verplicht zijn tijdig een insolventieprocedure te openen. De voorgestelde richtlijn voorziet in een termijn om aan deze verplichting te voldoen, gekoppeld aan civielrechtelijke aansprakelijkheid. De bepalingen in deze titel zijn voorschriften voor minimale harmonisatie. De lidstaten kunnen dus strengere verplichtingen handhaven of invoeren voor bestuurders van ondernemingen die op de rand van insolventie staan.

Titel VI bevat regels voor vereenvoudigde procedures voor de vereffening van micro-ondernemingen. De nationale insolventiekaders zijn niet altijd geschikt om insolvente micro-ondernemingen naar behoren en evenredig te behandelen. Micro-ondernemingen dienen zelden een verzoek tot opening van een standaardinsolventieprocedure in, en wanneer zij dat doen, is het vaak te laat om hun waarde te behouden. In veel lidstaten vindt geen ordelijke vereffening van dergelijke ondernemingen plaats omdat de standaardinsolventieprocedures niet toegankelijk zijn of de opening ervan wordt afgewezen. Dit gebeurt als er geen goederen in de insolvente boedel zijn of als de waarde van de goederen de administratieve kosten van de procedure niet dekt. Het doel van de voorgestelde richtlijn is derhalve ervoor te zorgen dat micro-ondernemingen, zelfs die zonder goederen, op ordelijke wijze worden vereffend via een snelle en kosteneffectieve procedure. Het voornaamste doel van de bepalingen in titel VI is de procedure te vereenvoudigen en de bijbehorende administratieve kosten te verlagen. Zo mag in de regel geen insolventiefunctionaris in de procedure worden aangesteld, aangezien de tussenkomst van de insolventiefunctionaris de belangrijkste kostenfactor in insolventieprocedures is en de activiteiten van deze ondernemingen gewoonlijk niet zo complex zijn dat een insolventiefunctionaris nodig is. Evenzo wordt in de voorgestelde richtlijn gesteld dat de schuldenaar in de regel gedurende de gehele procedure in het bezit moet blijven van de goederen van de onderneming. Een andere kostenverlagende factor is de mogelijkheid voor het gerecht om over te gaan tot afwikkeling van de boedel via een elektronisch veilingsysteem dat elke lidstaat zou moeten opzetten in het kader van zijn vereenvoudigde procedure voor micro-ondernemingen.

In artikel 38 worden de lidstaten verplicht om in hun nationale wetgeving inzake insolventieprocedures regels op te nemen die het mogelijk maken micro-ondernemingen te vereffenen volgens een vereenvoudigde procedure die voldoet aan de normen van titel VI. Deze bepaling heeft ook betrekking op de voorwaarde van insolventie voor de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure en de behandeling van “vermogensloze” zaken.

In artikel 39 wordt verduidelijkt dat de aanwijzing van een insolventiefunctionaris in de vereenvoudigde vereffeningsprocedure de uitzondering moet zijn.

In artikel 40 worden de lidstaten verplicht het gebruik van elektronische communicatiemiddelen mogelijk te maken voor alle communicatie tussen de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris, en de partijen in de procedure.

In artikel 41 wordt bepaald dat een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan worden geopend op verzoek van de micro-onderneming of op verzoek van een schuldeiser. Om de procedure tot opening van een vereffeningsprocedure te vereenvoudigen, zal een standaardformulier worden opgesteld in het kader van een uitvoeringshandeling van de Commissie.

Artikel 42 heeft betrekking op de beslissing tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure, met inbegrip van de redenen op grond waarvan de bevoegde autoriteit de opening kan weigeren.

In artikel 43 is bepaald dat de schuldenaar in de regel gedurende de gehele procedure de zeggenschap over zijn goederen moet behouden.

In artikel 44 is bepaald dat de mogelijkheid moet bestaan om individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen ten aanzien van de debiteur te schorsen. De bevoegde autoriteit kan echter onder vooraf bepaalde omstandigheden per geval bepaalde vorderingen uitsluiten.

Artikel 45 waarborgt dat de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure wordt openbaar gemaakt.

Artikel 46 betreft de indiening en toelating van vorderingen door schuldeisers in een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. In de bepaling wordt ervan uitgegaan dat de meeste vorderingen worden ingediend op basis van een schriftelijke verklaring van de schuldenaar. Naast de in die verklaring opgenomen vorderingen kunnen schuldeisers nog andere vorderingen indienen. Ter vereenvoudiging van de toelatingsprocedure worden de in de verklaring van de schuldenaar opgenomen vorderingen geacht te zijn toegelaten, tenzij de schuldeiser zich daartegen uitdrukkelijk verzet.

Artikel 47 bevat specifieke bepalingen over het instellen van vorderingen tot nietigverklaring in het kader van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure voor micro-ondernemingen.

Artikel 48 heeft betrekking op de vaststelling van de insolvente boedel door te bepalen welke goederen onder de boedel vallen en door ervoor te zorgen dat de bevoegde autoriteiten duidelijk aangeven welke goederen van de insolvente boedel zijn uitgesloten en derhalve door de schuldenaar kunnen worden behouden indien deze ondernemer is.

In artikel 49 is bepaald dat de bevoegde autoriteit na de vaststelling van de insolvente boedel beslist of a) zij overgaat tot afwikkeling van de boedel dan wel b) de vereenvoudigde vereffeningsprocedure onmiddellijk beëindigt omdat de afwikkeling van de boedel onredelijk is gezien de waarde van de goederen. Daarnaast is in dit artikel bepaald dat de boedel van de schuldenaar moet worden afgewikkeld via een elektronische openbare veiling, tenzij de bevoegde autoriteit van oordeel is dat het gebruik van andere middelen voor de verkoop van de goederen passender is in het licht van de aard van de goederen of de omstandigheden van de procedure.

In artikel 50 worden de lidstaten verplicht een of meer elektronische veilingplatforms voor de afwikkeling van insolvente boedels in insolventieprocedures op te zetten en te exploiteren. Daarnaast wordt in dit artikel de lidstaten de mogelijkheid geboden om te bepalen dat gebruikers van dergelijke platforms ook biedingen kunnen uitbrengen voor de overname van de onderneming van de schuldenaar als going concern. Het (de) platform(s) moet(en) beschikbaar zijn in vereenvoudigde vereffeningsprocedures, hoewel de lidstaten kunnen besluiten het gebruik uit te breiden tot andere insolventieprocedures. In het artikel worden de lidstaten verplicht om het (de) platform(s) toegankelijk te maken voor alle ingezetenen of degenen die hun statutaire zetel op het grondgebied van de EU hebben.

Naar het voorbeeld van andere EU-projecten voor de onderlinge koppeling van gedecentraliseerde elektronische registers (bv. het systeem van gekoppelde registers (BRIS) of het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI)) wordt de Commissie in artikel 51 verplicht een systeem op te zetten voor de onderlinge koppeling van de nationale elektronische veilingsystemen via het Europees e-justitieportaal, dat als centraal elektronisch toegangspunt moet dienen. De meerwaarde van een dergelijk systeem voor onderlinge koppeling is dat alle veilingen toegankelijk zijn via één enkel platform dat in alle officiële talen van de EU beschikbaar is. De technische specificaties van dat systeem voor onderlinge koppeling zullen worden vastgesteld bij uitvoeringshandeling(en). Voor keuzes inzake IT-ontwikkeling en overheidsopdrachten zal voorafgaande goedkeuring vereist zijn van de raad voor informatietechnologie en cyberbeveiliging van de Europese Commissie.

Artikel 52 heeft betrekking op de kosten van de invoering en onderlinge koppeling van elektronische veilingsystemen, terwijl in artikel 53 de verantwoordelijkheden van de Commissie worden vastgesteld met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens in het systeem van onderlinge koppeling van elektronische veilingplatforms.

Artikel 54 bevat de regels voor de verkoop van goederen van de insolvente boedel door middel van een elektronische veiling in het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure.

In artikel 55 wordt de beslissing tot beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure geregeld en is bepaald dat in die beslissing de termijn voor de kwijtschelding van schuld moet worden vermeld.

In artikel 56 is het beginsel neergelegd dat niet alleen schuldenaren die ondernemer zijn, maar ook de oprichters, eigenaren of leden van een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar, effectief toegang moeten hebben tot een procedure die kan leiden tot volledige kwijtschelding van schuld als gevolg van de beëindiging van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. De voorwaarden, redenen, termijn en andere omstandigheden van de procedure die tot kwijtschelding van schuld leidt, moeten worden vastgesteld overeenkomstig de regels van titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023.

In artikel 57 is verduidelijkt dat procedures inzake persoonlijke garanties voor de zakelijke behoeften van micro-ondernemingen moeten worden gecoördineerd of geconsolideerd met de desbetreffende vereenvoudigde vereffeningsprocedure van dezelfde micro-onderneming.

Titel VII bevat bepalingen over het schuldeiserscomité. Het schuldeiserscomité is een belangrijk instrument om ervoor te zorgen dat de insolventieprocedure zodanig wordt gevoerd dat de belangen van de schuldeisers worden beschermd en dat individuele schuldeisers die anders wegens beperkte middelen of geografische afstand niet aan de procedure zouden deelnemen, bij de procedure worden betrokken. Het doel van de bepalingen in titel VII is dus de positie van de schuldeisers in de procedure te versterken. Dit gebeurt door ervoor te zorgen dat een schuldeiserscomité wordt opgericht indien de algemene vergadering van schuldeisers daarmee instemt en door te voorzien in voorschriften voor minimale harmonisatie met betrekking tot belangrijke aspecten, zoals de benoeming van de leden en de samenstelling van het comité, de werkmethoden, de functie van het comité en de persoonlijke aansprakelijkheid van de leden ervan.

Artikel 58 heeft betrekking op de vereisten voor de oprichting van het schuldeiserscomité door als beginsel te stellen dat het besluit over de oprichting van een schuldeiserscomité moet worden genomen in de algemene vergadering van schuldeisers. Krachtens dit artikel mogen de lidstaten schuldeisers de mogelijkheid bieden vanaf de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure (en vóór de opening van de procedure) een schuldeiserscomité op te richten, waarbij de eerste algemene vergadering van schuldeisers wordt bijeengeroepen om over het voortbestaan en de samenstelling ervan te beslissen. Voorts wordt de lidstaten de mogelijkheid geboden om in hun nationale recht uit te sluiten dat in insolventieprocedures een schuldeiserscomité wordt opgericht indien de kosten van de oprichting en werking van een dergelijk comité niet in verhouding staan tot de waarde die het oplevert.

Artikel 59 bevat een beschrijving van de procedure voor de benoeming van de leden van het schuldeiserscomité en de vereisten voor een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in de vergadering.

In artikel 60 is het beginsel neergelegd dat het schuldeiserscomité uitsluitend de belangen van de gezamenlijke schuldeisers vertegenwoordigt en onafhankelijk van de insolventiefunctionaris handelt. Krachtens dit artikel is het de lidstaten ook toegestaan nationale bepalingen te handhaven op grond waarvan meer dan een schuldeiserscomité dat verschillende groepen schuldeisers vertegenwoordigt, kan worden opgericht. In de artikelen 61 en 62 zijn het aantal leden en de voorwaarden voor het ontslag en de vervanging van een lid van het schuldeiserscomité vermeld.

In artikel 63 worden de minimale werkregelingen voor het schuldeiserscomité vastgesteld, met inbegrip van de stemprocedures.

Artikel 64 bevat een beschrijving van de functie en de minimale rechten, plichten en bevoegdheden van het schuldeiserscomité, zoals het recht om in een insolventieprocedure te worden gehoord, de plicht om toezicht te houden op de insolventiefunctionaris en de bevoegdheid om over bepaalde aangelegenheden extern advies in te winnen.

In artikel 65 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de kosten die het schuldeiserscomité maakt bij de uitoefening van haar rechten en het vervullen van haar functies en voor de vergoeding van haar leden.

Voor de leden van het schuldeiserscomité gelden ook specifieke aansprakelijkheidsbepalingen uit hoofde van artikel 66.

Ten slotte wordt in artikel 67 het recht toegekend om beroep in te stellen tegen besluiten van het schuldeiserscomité, indien het schuldeiserscomité krachtens het nationale recht bevoegd is besluiten goed te keuren.

Titel VIII heeft betrekking op maatregelen om de nationale wetgevingen inzake insolventieprocedures transparanter te maken. In deze titel worden de lidstaten verplicht een duidelijk omschreven standaardinformatieblad met praktische informatie over de belangrijkste kenmerken van hun nationale wetgeving inzake insolventieprocedures in te vullen en regelmatig bij te werken voor beleggers. Dit informatieblad moet beschikbaar worden gesteld op het e-justitieportaal. Als onderdeel van de door het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken geleverde inhoud 29 , is er op het e-justitieportaal al enige informatie beschikbaar over de nationale insolventieregelingen van de lidstaten. De inhoud van deze bestaande nationale pagina’s is echter niet zodanig gealigneerd dat beleggers de verschillende regelingen gemakkelijk kunnen vergelijken.

Artikel 68 bevat voorschriften voor de inhoud en publicatie van een blad met essentiële informatie, dat de essentiële kenmerken van het nationale recht inzake insolventieprocedures moet bevatten.

Titel IX bevat de slotbepaling van het richtlijnvoorstel. Artikel 69 bevat voorschriften voor de rol van het Comité voor herstructurering en insolventie, als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2019/1023. Artikel 70 bevat een herzieningsclausule en artikel 71 bevat de voorwaarden voor de omzetting van de voorgestelde richtlijn. In artikel 72 wordt gespecificeerd op welke datum de voorgestelde richtlijn in werking treedt en in artikel 73 wordt vermeld tot wie de voorgestelde richtlijn is gericht.

2022/0408 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 30 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 31 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

1)Doel van deze richtlijn is bij te dragen tot de goede werking van de eengemaakte markt en belemmeringen voor de uitoefening van fundamentele vrijheden, zoals het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging, die voortvloeien uit verschillen tussen nationale wetgevingen en procedures op het gebied van insolventie, weg te nemen.

2)De in Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad 32 erkende grote verschillen in materieel insolventierecht werpen belemmeringen op voor de eengemaakte markt doordat zij grensoverschrijdende beleggingen minder aantrekkelijk maken, wat gevolgen heeft voor het grensoverschrijdende kapitaalverkeer binnen de Unie en van en naar derde landen.

3)Insolventieprocedures zorgen voor een ordelijke vereffening of herstructurering van ondernemingen of ondernemers in financiële en economische moeilijkheden. Deze procedures zijn van cruciaal belang bij financiële beleggingen, aangezien zij bepalend zijn voor de uiteindelijke recuperatiewaarde van die beleggingen. Dat de regels van de lidstaten uiteenlopen, heeft de rechtsonzekerheid vergroot en de uitkomst van insolventieprocedures onvoorspelbaarder gemaakt, waardoor met name voor grensoverschrijdende beleggingen in de eengemaakte markt belemmeringen zijn ontstaan. De grote verschillen in recuperatiewaarde en de tijd die nodig is om insolventieprocedures in de Unie af te ronden, hebben negatieve gevolgen voor de voorspelbaarheid van de kosten voor schuldeisers en beleggers in grensoverschrijdende situaties in de eengemaakte markt.

4)De met deze richtlijn beoogde integratie van de eengemaakte markt op het gebied van insolventiewetgeving is een essentieel instrument voor een efficiëntere werking van de kapitaalmarkten in de Europese Unie, met inbegrip van een betere toegang tot bedrijfsfinanciering. Daarom is het noodzakelijk minimumvoorschriften vast te stellen op specifieke gebieden van nationale insolventieprocedures die een aanzienlijke invloed hebben op de efficiëntie en de duur van dergelijke procedures, met name bij grensoverschrijdende insolventieprocedures.

5)Om de waarde van de insolvente boedel voor de schuldeisers te beschermen, moet het nationale insolventierecht doeltreffende regels bevatten die het mogelijk maken om voor de schuldeisers nadelige rechtshandelingen die vóór de opening van de insolventieprocedure zijn verricht, nietig te verklaren (vorderingen tot nietigverklaring). Aangezien vorderingen tot nietigverklaring tot doel hebben de nadelige gevolgen van de rechtshandeling voor de boedel ongedaan te maken, is het passend om de voltrekking van de oorzaak van dit nadeel als het relevante tijdstip aan te merken, namelijk de voltooiing van de rechtshandeling en niet de uitvoering van de prestatie. In het geval van een elektronische overmaking van geld bijvoorbeeld, moet het relevante tijdstip niet zijn wanneer de schuldenaar de financiële instelling opdracht geeft het geld aan een schuldeiser over te maken (uitvoering van de rechtshandeling), maar veeleer wanneer de rekening van de schuldeiser wordt gecrediteerd (voltooiing van de rechtshandeling). Regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring moeten ook voorzien in de vergoeding van de insolvente boedel voor de schade die schuldeisers door dergelijke rechtshandelingen lijden.

6)De rechtshandelingen die op grond van de regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring kunnen worden aangevochten, moeten ruim worden opgevat, zodat elke menselijke handeling met rechtsgevolgen daaronder valt. Het beginsel van gelijke behandeling van schuldeisers impliceert dat rechtshandelingen ook nalatigheden moeten omvatten, aangezien het geen significant verschil maakt of schuldeisers nadeel ondervinden van een handeling dan wel van de passiviteit van de betrokken partij. Het maakt bijvoorbeeld geen verschil of een schuldenaar actief afstand doet van een vordering op zijn schuldenaar of dat hij of zij passief blijft en de vordering laat verjaren. Andere voorbeelden van nalatigheden die het voorwerp kunnen uitmaken van vorderingen tot nietigverklaring zijn het nalaten een nadelige uitspraak of andere beslissingen van gerechten of overheidsinstanties aan te vechten of het nalaten een intellectuele-eigendomsrecht te registreren. Om dezelfde reden mogen de regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring niet beperkt blijven tot rechtshandelingen van de schuldenaar, maar moeten zij ook rechtshandelingen van de tegenpartij of van een derde omvatten. Anderzijds mogen alleen rechtshandelingen die nadelig zijn voor de gezamenlijke schuldeisers het voorwerp uitmaken van regels met betrekking tot vorderingen tot nietigverklaring.

7)Om de gerechtvaardigde verwachtingen van de tegenpartij van de schuldenaar te beschermen, moet elke aantasting van de geldigheid of uitvoerbaarheid van een rechtshandeling evenredig zijn aan de omstandigheden waaronder die rechtshandeling is verricht. Dergelijke omstandigheden zijn onder meer de intentie van de schuldenaar, de kennis van de tegenpartij of de tijdspanne tussen de verrichting van de rechtshandeling en de aanvang van de insolventieprocedure. Daarom moet een onderscheid worden gemaakt tussen een reeks specifieke gronden voor nietigverklaring die gebaseerd zijn op gemeenschappelijke en typische feitenpatronen en die de algemene voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring moeten aanvullen. Elke aantasting moet ook in overeenstemming zijn met de in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde grondrechten.

8)In het kader van vorderingen tot nietigverklaring moet een onderscheid worden gemaakt tussen rechtshandelingen waarbij de vordering van de tegenpartij opeisbaar en afdwingbaar was en op de voorgeschreven wijze is voldaan (congruente dekkingen) en rechtshandelingen waarbij de uitvoering niet geheel in overeenstemming was met de vordering van de schuldeiser (incongruente dekkingen). Tot de incongruente dekkingen behoren met name voortijdige betalingen, betalingen met ongebruikelijke betaalmiddelen, de latere zekerheidsstelling van een tot dan toe ongedekte vordering die niet reeds in de oorspronkelijke schuldovereenkomst was overeengekomen, de toekenning van een buitengewoon beëindigingsrecht of andere wijzigingen waarin de onderliggende overeenkomst niet voorziet, de afstand van wettelijke verweermiddelen of bezwaren of de erkenning van betwistbare schulden. In het geval van congruente dekkingen kan de grond voor nietigverklaring (“preferenties”) slechts worden ingeroepen indien de schuldeiser van de rechtshandeling die nietig kan worden verklaard, ten tijde van de transactie wist of had moeten weten dat de schuldenaar insolvent was.

9)Bepaalde congruente dekkingen, namelijk rechtshandelingen die rechtstreeks tegen een billijke vergoeding ten voordele van de boedel worden verricht, moeten worden uitgesloten van de rechtshandelingen die nietig kunnen worden verklaard. Deze rechtshandelingen hebben tot doel de gewone dagelijkse activiteiten van de schuldenaar te ondersteunen. Rechtshandelingen die onder deze uitsluiting vallen, moeten een contractuele basis hebben en vereisen de directe uitwisseling van de wederzijdse prestaties, maar niet noodzakelijk een gelijktijdige uitwisseling van prestaties, aangezien het in sommige gevallen onvermijdelijk kan zijn dat vertragingen ontstaan als gevolg van praktische omstandigheden. Deze uitsluiting mag echter niet gelden voor de verlening van krediet. Voorts moeten prestaties en tegenprestaties in deze rechtshandelingen van gelijke waarde zijn. Tegelijkertijd moet de tegenprestatie ten goede komen aan de boedel en niet aan een derde. Deze uitsluiting moet met name betrekking hebben op de onmiddellijke betaling van goederen, lonen of vergoedingen voor diensten, in het bijzonder voor juridisch of economisch adviseurs; contante betaling of betaling per kaart van goederen die nodig zijn voor de dagelijkse activiteiten van de schuldenaar; levering van goederen, producten of diensten tegen betaling per omgaande; vestiging van een zekerheidsrecht tegen uitbetaling van de lening; onverwijlde betaling van door een overheid aangerekende vergoedingen (bijvoorbeeld toegang tot openbare terreinen of instellingen).

10)Nieuwe of tussentijdse financiering die wordt verstrekt tijdens een herstructureringspoging, onder meer in de loop van een preventieve insolventieprocedure krachtens titel II van Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad 33 , moet in latere insolventieprocedures worden beschermd. Bijgevolg mogen geen vorderingen tot nietigverklaring op grond van preferenties worden toegestaan tegen betalingen aan of zekerheidsstellingen ten gunste van de verstrekkers van de nieuwe of tussentijdse financiering indien deze betalingen of zekerheidsstellingen zijn verricht overeenkomstig de vorderingen van de verstrekkers. Dergelijke betalingen of zekerheidsstellingen moeten derhalve worden beschouwd als rechtshandelingen die rechtstreeks tegen een billijke vergoeding ten gunste van de insolvente boedel worden verricht.

11)Het belangrijkste gevolg van de nietigverklaring van een rechtshandeling naar aanleiding van een vordering tot nietigverklaring, is de verplichting voor de partij die voordeel heeft bij de nietig verklaarde rechtshandeling om de insolvente boedel te vergoeden voor de door die rechtshandeling veroorzaakte schade. De vergoeding moet in voorkomend geval de emolumenten en de rente omvatten, overeenkomstig het toepasselijke algemeen civiel recht. De vergoeding houdt de betaling in van een bedrag gelijk aan de waarde van de ontvangen prestatie indien deze niet in natura aan de insolvente boedel kan worden teruggegeven.

(12)Partijen die nauw verbonden zijn met de schuldenaar, zoals familieleden indien de schuldenaar een natuurlijk persoon is, of actoren die een beslissende rol vervullen ten aanzien van een schuldenaar die een rechtspersoon is, genieten gewoonlijk een informatievoordeel met betrekking tot de financiële situatie van de schuldenaar. Om misbruik te voorkomen, moeten aanvullende waarborgen worden vastgesteld. Bijgevolg moeten in het kader van vorderingen tot nietigverklaring rechtsvermoedens over de kennis van de omstandigheden waarop de voorwaarden voor nietigverklaring zijn gebaseerd, worden opgenomen wanneer de andere partij die betrokken is bij de rechtshandeling die nietig kan worden verklaard, een nauw met de schuldenaar verbonden partij is. Deze vermoedens moeten weerlegbaar zijn en tot doel hebben de bewijslast om te keren ten gunste van de insolvente boedel.

13)Het is van essentieel belang insolventiefunctionarissen betere mogelijkheden te bieden om goederen die tot de insolvente boedel behoren te identificeren en op te sporen teneinde de waarde van die boedel te maximaliseren. Bij de uitoefening van hun taken kunnen insolventiefunctionarissen nu reeds toegang krijgen tot informatie in openbare gegevensregisters die gedeeltelijk bij het Unierecht zijn opgezet en op Europees niveau met elkaar verbonden zijn, zoals het systeem van gekoppelde registers (BRIS), het systeem van gekoppelde insolventieregisters (IRI) of het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden (Boris). Vaak echter volstaat de toegang tot de informatie in openbare databanken niet om belangrijke goederen die zich in de insolvente boedel bevinden of zouden moeten bevinden, te identificeren en op te sporen. Met name insolventiefunctionarissen ondervinden praktische problemen wanneer zij toegang proberen te krijgen tot activaregisters in het buitenland.

14)Daarom moeten bepalingen worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat insolventiefunctionarissen bij de uitoefening van hun taken in het kader van insolventieprocedures direct of indirect toegang kunnen hebben tot informatie in databanken die niet openbaar toegankelijk zijn.

15)Snelle rechtstreekse toegang tot centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting is vaak onontbeerlijk om de waarde van de insolvente boedel te maximaliseren. Daarom moeten regels worden vastgesteld die de aangewezen gerechten van de lidstaten die bevoegd zijn in insolventieprocedures, rechtstreeks toegang verlenen tot de informatie in centrale registers van bankrekeningen of systemen voor gegevensontsluiting. Indien een lidstaat door middel van een centraal elektronisch systeem voor gegevensontsluiting toegang tot bankrekeninginformatie verleent, dient die lidstaat ervoor te zorgen dat de autoriteit die het ontsluitingssysteem beheert, de zoekresultaten rechtstreeks en ongefilterd aan de aangewezen gerechten rapporteert.

16)Om het recht op bescherming van persoonsgegevens en het recht op privacy te eerbiedigen, mag rechtstreekse en onmiddellijke toegang tot registers van bankrekeningen alleen worden verleend aan daartoe door de lidstaten aangewezen gerechten die bevoegd zijn in insolventieprocedures. Insolventiefunctionarissen zouden derhalve alleen indirect toegang mogen krijgen tot informatie in de registers van bankrekeningen door de aangewezen gerechten in hun lidstaat te verzoeken deze registers te doorzoeken.

(17)In Richtlijn (EU) YYYY/XX van het Europees Parlement en de Raad 34 [OP: richtlijn die Richtlijn 2015/849vervangt] is bepaald dat de gecentraliseerde geautomatiseerde mechanismen onderling worden verbonden via het door de Commissie te ontwikkelen en te beheren centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen. Gelet op het toenemende belang van insolventiezaken met grensoverschrijdende gevolgen en het belang van relevante financiële informatie met het oog op het maximaliseren van de waarde van de insolvente boedel in insolventieprocedures, moeten de aangewezen nationale gerechten die bevoegd zijn in insolventiezaken, rechtstreeks toegang kunnen krijgen tot de centrale registers van bankrekeningen van andere lidstaten, en deze kunnen doorzoeken, via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen dat is ingesteld bij Richtlijn (EU) YYYY/XX [OP: Richtlijn die Richtlijn 2015/849 vervangt].

18)Persoonsgegevens die krachtens deze richtlijn zijn verkregen, mogen door aangewezen gerechten en insolventiefunctionarissen alleen in overeenstemming met de toepasselijke gegevensbeschermingsregels worden verwerkt wanneer zulks noodzakelijk en evenredig is met het oog op de identificatie en opsporing van goederen die tot de insolvente boedel van de schuldenaar behoren in lopende insolventieprocedures.

19)Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 35 zorgt ervoor dat personen die een rechtmatig belang kunnen aantonen toegang krijgen tot informatie over uiteindelijk begunstigden van trusts en andere soorten juridische constructies, in overeenstemming met de gegevensbeschermingsregels. Deze personen krijgen toegang tot informatie over de naam, de geboortemaand, het geboortejaar, het land van verblijf en de nationaliteit van de uiteindelijk begunstigde, alsmede de aard en omvang van het gehouden economisch belang. Het is van essentieel belang dat insolventiefunctionarissen snel en gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot die informatie voor het uitvoeren van hun taken teneinde goederen op te sporen in het kader van lopende insolventieprocedures. Daarom moet worden verduidelijkt dat in een dergelijk geval de toegang voor insolventiefunctionarissen een rechtmatig belang vormt. Tegelijkertijd mogen de gegevens die rechtstreeks voor de insolventiefunctionarissen toegankelijk zijn niet ruimer zijn dan de gegevens die toegankelijk zijn voor andere partijen die een rechtmatig belang hebben.

20)Om ervoor te zorgen dat goederen in het kader van grensoverschrijdende insolventieprocedures doeltreffend kunnen worden opgespoord, moeten in een lidstaat aangewezen insolventiefunctionarissen snel toegang tot activaregisters krijgen, ook wanneer deze registers zich in een andere lidstaat bevinden. Daarom mogen de toegangsvoorwaarden voor buitenlandse insolventiefunctionarissen niet omslachtiger zijn dan die voor binnenlandse insolventiefunctionarissen.

21)In het kader van een vereffening wegens insolventie moet de nationale insolventiewetgeving voorzien in de mogelijkheid om de boedel af te wikkelen door de verkoop van de onderneming of een deel ervan als going concern. Verkoop als going concern betekent in deze context de overdracht van de onderneming, geheel of gedeeltelijk, aan een overnemer op zodanige wijze dat de onderneming (of een deel ervan) als een economisch productieve eenheid kan blijven functioneren. Verkoop als going concern staat tegenover een geleidelijke verkoop van de goederen van de onderneming (geleidelijke vereffening).

22)Algemeen wordt aangenomen dat bij een vereffening meer waarde kan worden gerecupereerd door de onderneming (of een deel ervan) als going concern te verkopen dan door ze geleidelijk te vereffenen. Ter bevordering van de verkoop als going concern bij vereffeningen moeten de nationale insolventieregelingen voorzien in een pre-packprocedure, waarbij de schuldenaar in financiële moeilijkheden met de hulp van een “toezichthouder” op zoek gaat naar mogelijke geïnteresseerde overnemers en de verkoop van de onderneming als going concern voorbereidt vóór de formele opening van de insolventieprocedure, zodat de boedel kort na de opening van de formele insolventieprocedure kan worden afgewikkeld. De pre-packprocedure moet uit twee fasen bestaan, namelijk een voorbereidingsfase en een vereffeningsfase.

23)Met het oog op een doeltreffend beheer van de pre-packprocedure moet het gerecht waarbij deze procedure aanhangig wordt gemaakt ook bevoegd zijn om te beslissen over kwesties die nauw verband houden met de pre-packverkoop van de onderneming of een deel ervan.

24)De pre-packprocedure moet ervoor zorgen dat de in de voorbereidingsfase aangestelde toezichthouder het beste bod dat tijdens het verkoopproces is verkregen alleen ter goedkeuring aan het gerecht kan voorleggen indien hij verklaart dat een geleidelijke vereffening volgens hem niet duidelijk meer waarde voor de schuldeisers zou opleveren dan de marktprijs die voor de onderneming (of een deel ervan) als going concern zou kunnen worden verkregen. De going-concernwaarde ligt in de regel hoger dan de waarde bij geleidelijke vereffening omdat zij is gebaseerd op de veronderstelling dat de onderneming haar activiteiten met minimale verstoring voortzet, het vertrouwen geniet van financiële schuldeisers, aandeelhouders en klanten en inkomsten blijft genereren. Daarom moet de verklaring van de toezichthouder niet in alle gevallen een waardering vereisen. De toezichthouder moet alleen redelijkerwijs concluderen dat de verkoopprijs niet aanzienlijk lager is dan de opbrengst die door een geleidelijke vereffening zou kunnen worden verkregen. Van de toezichthouder of de insolventiefunctionaris moet echter een grondiger onderzoek worden verlangd indien het enige bestaande bod afkomstig is van een partij die nauw met de schuldenaar verbonden is. In dergelijke situaties moet de toezichthouder of insolventiefunctionaris het bod afwijzen indien het de toets van het belang van de schuldeisers niet doorstaat.

25)Om te garanderen dat de onderneming tijdens de pre-packprocedure tegen de hoogste marktwaarde wordt verkocht, moeten de lidstaten ofwel zorgen voor hoge normen inzake concurrentie, transparantie en eerlijkheid van het verkoopproces dat in de voorbereidingsfase plaatsvindt, ofwel bepalen dat het gerecht na de opening van de vereffeningsfase van de procedure een korte openbare veiling houdt.

26)Indien een lidstaat ervoor kiest om in de voorbereidingsfase hoge normen te eisen, moet de toezichthouder (die vervolgens in de vereffeningsfase als insolventiefunctionaris wordt aangewezen) ervoor zorgen dat het verkoopproces concurrerend, transparant en eerlijk verloopt en dat het aan de marktnormen voldoet. De naleving van de marktnormen in dit verband vereist dat het proces verenigbaar is met de standaardregels en -praktijk inzake fusies en overnames in de betrokken lidstaat, wat onder meer inhoudt dat potentieel geïnteresseerde partijen worden uitgenodigd om aan het verkoopproces deel te nemen, dat dezelfde informatie aan potentiële overnemers wordt bekendgemaakt, dat geïnteresseerde overnemers cliëntenonderzoek kunnen uitvoeren en dat de biedingen van de geïnteresseerde partijen via een gestructureerd proces worden verkregen.

27)Indien een lidstaat ervoor kiest te bepalen dat het gerecht na de opening van de vereffeningsfase een openbare veiling houdt, moet het door de toezichthouder tijdens de voorbereidingsfase gekozen bod tijdens de veiling als eerste bod (“stalking horse”-bod) worden gebruikt. De schuldenaar moet de “stalking horse”-bieder prikkels kunnen bieden door met name in te stemmen met kostenvergoedingen of verbrekingsvergoedingen indien via de openbare veiling een beter bod wordt gekozen. De lidstaten moeten er niettemin voor zorgen dat dergelijke prikkels die de schuldenaren tijdens de voorbereidingsfase aan de “stalking horse”-bieders” bieden, evenredig zijn en andere potentieel geïnteresseerde bieders niet afschrikken om deel te nemen aan de openbare veiling in de vereffeningsfase.

28)De opening van een insolventieprocedure mag niet leiden tot de vroegtijdige beëindiging van overeenkomsten krachtens welke de partijen nog verplichtingen moeten nakomen (nog uit te voeren overeenkomsten) die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Een dergelijke beëindiging zou de waarde van de in de pre-packprocedure te verkopen onderneming, of een deel daarvan, onnodig in gevaar brengen. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat die overeenkomsten worden overgedragen aan de overnemer van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan, zelfs zonder toestemming van de tegenpartij van de schuldenaar bij die overeenkomsten. Er zijn echter situaties waarin redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat de nog uit te voeren overeenkomsten worden overgedragen, zoals wanneer de overnemer een concurrent van de tegenpartij van de overeenkomst is. Evenzo kan het gerecht bij een individuele beoordeling van een nog uit te voeren overeenkomst tot de conclusie komen dat de beëindiging ervan de belangen van de onderneming van de schuldenaar beter zou dienen dan de overdracht ervan, bijvoorbeeld wanneer de overdracht van de overeenkomst een onevenredige last voor de onderneming zou betekenen. Het gerecht zou echter geen einde mogen maken aan nog uit te voeren overeenkomsten betreffende licenties op intellectuele- en industriële-eigendomsrechten, aangezien deze gewoonlijk essentiële onderdelen van de activiteiten van de verkochte onderneming zijn.

(29)De mogelijkheid om in de loop van het verkoopproces voorkeursrechten af te dwingen, zou de concurrentie in de pre-packprocedure verstoren. Potentiële bieders zouden van een bod kunnen afzien vanwege rechten die hun biedingen naar goeddunken van de houder terzijde zouden schuiven, ongeacht de geïnvesteerde tijd en middelen en de economische waarde van het bod. Om ervoor te zorgen dat het winnende bod de beste op de markt beschikbare prijs weerspiegelt, mogen aan bieders geen voorkeursrechten worden toegekend en mogen dergelijke rechten in de loop van het biedingsproces ook niet worden afgedwongen. Houders van voorkooprechten die vóór de aanvang van de pre-packprocedure zijn verleend, moeten, in plaats van hun optie in te roepen, worden uitgenodigd aan het biedingsproces deel te nemen.

30)De lidstaten moeten door een zekerheid gedekte schuldeisers toestaan deel te nemen aan het biedingsproces in de pre-packprocedure door het bedrag van hun door zekerheden gedekte vorderingen aan te bieden als vergoeding voor de aankoop van de goederen waarop zij een zekerheid hebben (“credit bidding”). “Credit bidding” mag echter niet op zodanige wijze worden gebruikt dat door een zekerheid gedekte schuldeisers een onrechtmatig voordeel krijgen in het biedingsproces, zoals wanneer het bedrag van hun door een zekerheid gedekte vordering op de goederen van de schuldenaar hoger is dan de marktwaarde van de onderneming.

31)Deze richtlijn mag geen afbreuk doen aan de toepassing van het mededingingsrecht van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 36 en mag de lidstaten niet beletten nationale stelsels van concentratiecontrole te handhaven. Bij de selectie van het beste bod moet de toezichthouder rekening kunnen houden met de risico’s op het gebied van regelgeving die voortvloeien uit biedingen waarvoor de toestemming van de mededingingsautoriteiten vereist is, en kan hij deze autoriteiten raadplegen indien de toepasselijke regels dat toestaan. Het moet de verantwoordelijkheid van de bieders blijven om alle informatie te verstrekken die nodig is om die risico’s te beoordelen en om tijdig met de bevoegde mededingingsautoriteiten contact op te nemen om die risico’s te beperken. Om de kans op succes van de procedures te vergroten, moet van de toezichthouder worden verlangd dat hij bij een bod dat dergelijke risico’s inhoudt zijn rol zo vervult dat hij de indiening van alternatieve biedingen vergemakkelijkt.

32)Bestuurders houden toezicht op het beheer van de zaken van een rechtspersoon en hebben het beste zicht op de financiële situatie ervan. Bestuurders behoren dan ook tot de eersten die weten wanneer een rechtspersoon de rand van de insolventie nadert of overschrijdt. Een te late indiening van een insolventieaanvraag door bestuurders kan leiden tot lagere recuperatiewaarden voor schuldeisers. De lidstaten moeten bestuurders derhalve verplichten binnen een bepaalde termijn een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen. De lidstaten moeten ook bepalen op wie de verplichtingen van bestuurders van toepassing zijn, rekening houdend met het feit dat het begrip “bestuurder” ruim moet worden geïnterpreteerd, zodat het alle personen omvat die belast zijn met het nemen van belangrijke beslissingen, of die effectief belangrijke beslissingen nemen of zouden moeten nemen, met betrekking tot het beheer van een rechtspersoon.

33)Om ervoor te zorgen dat bestuurders niet uit eigenbelang handelen door de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure uit te stellen, ondanks tekenen van insolventie, moeten de lidstaten bepalingen vaststellen op grond waarvan bestuurders civielrechtelijk aansprakelijk zijn voor de schending van de plicht om een dergelijk verzoek in te dienen. In dat geval moeten bestuurders de schuldeisers de schade vergoeden die het gevolg is van de verslechtering van de recuperatiewaarde van de rechtspersoon in vergelijking met de situatie waarin het verzoek tijdig zou zijn ingediend. De lidstaten moeten nationale voorschriften inzake civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders in verband met de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure kunnen vaststellen of handhaven die strenger zijn dan de voorschriften van deze richtlijn.

34)Micro-ondernemingen hebben vaak de vorm van eenmanszaken, kleine maatschappen of persoonsvennootschappen waarvan de oprichters, eigenaren of leden geen beperkte-aansprakelijkheidsbescherming genieten en dus onbeperkt aansprakelijk zijn voor bedrijfsschulden. Indien micro-ondernemingen actief zijn als entiteiten met beperkte aansprakelijkheid, is de beperkte-aansprakelijkheidsbescherming voor de eigenaren ervan meestal een illusie omdat van hen vaak wordt verwacht dat zij de bedrijfsschulden van de micro-onderneming zeker stellen met hun persoonlijke bezittingen als onderpand. Aangezien micro-ondernemingen sterk afhankelijk zijn van de betalingen van hun klanten, worden zij bovendien vaak geconfronteerd met cashflowproblemen en grotere risico’s op wanbetaling als gevolg van het verlies van een belangrijke zakenpartner of als gevolg van late betalingen door hun klanten. Daarnaast worden micro-ondernemingen ook geconfronteerd met een schaarste aan werkkapitaal, hogere rentevoeten en hogere zekerheidseisen, waardoor het moeilijk, zo niet onmogelijk is om financiering aan te trekken, vooral in situaties van financiële moeilijkheden. Bijgevolg kunnen zij vatbaarder zijn voor insolventie dan grotere ondernemingen.

35)De nationale insolventieregels zijn niet altijd geschikt om insolvente micro-ondernemingen naar behoren en evenredig te behandelen. Rekening houdend met de unieke kenmerken van micro-ondernemingen en hun specifieke behoeften in financiële moeilijkheden, met name de behoefte aan snellere, eenvoudigere en betaalbare procedures, moeten op nationaal niveau afzonderlijke insolventieprocedures worden ontwikkeld overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn. Hoewel de bepalingen van deze richtlijn betreffende vereenvoudigde vereffeningsprocedures alleen van toepassing zijn op micro-ondernemingen, moet het voor de lidstaten mogelijk zijn de toepassing ervan uit te breiden tot kleine en middelgrote ondernemingen die geen micro-onderneming zijn.

36)Het is wenselijk ervoor te zorgen dat de lidstaten het voeren van en het toezicht op vereenvoudigde vereffeningsprocedures kunnen toevertrouwen aan een bevoegde autoriteit die hetzij een rechterlijke, hetzij een administratieve instantie is. De keuze zou onder meer afhangen van de administratieve en juridische systemen van de lidstaten, alsmede van de capaciteit van de gerechten en de noodzaak om te waarborgen dat de procedures kostenefficiënt en snel verlopen.

37)De “staking van betaling”-test en de balanstest zijn de twee gebruikelijke triggers in de lidstaten voor de opening van een gewone insolventieprocedure. De balanstest kan voor schuldenaren van micro-ondernemingen echter onhaalbaar zijn, met name wanneer de schuldenaar een individuele ondernemer is, omdat er mogelijk geen behoorlijke registratie is en geen duidelijk onderscheid tussen persoonlijke activa en passiva en bedrijfsactiva en -passiva. Daarom moet het onvermogen om schulden op de vervaldag te betalen het criterium zijn voor de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure. De lidstaten dienen ook de specifieke voorwaarden vast te stellen waaronder aan dit criterium wordt voldaan, mits deze voorwaarden duidelijk en eenvoudig zijn en gemakkelijk door de betrokken micro-onderneming kunnen worden vastgesteld.

38)Om kosteneffectieve en snelle vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen vast te stellen, moeten korte termijnen worden ingevoerd. Evenzo moeten de formaliteiten voor alle procedurestappen, waaronder de opening van de procedure, de indiening en toelating van vorderingen, de vaststelling van de insolvente boedel en de afwikkeling van de boedel tot een minimum worden beperkt. Voor de indiening van een verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure moet een standaardformulier worden gebruikt. Voor alle communicatie tussen de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris, en de partijen in de procedure moeten elektronische middelen worden gebruikt.

39)Alle micro-ondernemingen moeten procedures kunnen inleiden om hun financiële moeilijkheden aan te pakken en kwijtschelding van schuld te krijgen. De toegang tot vereenvoudigde vereffeningsprocedures mag niet afhangen van het vermogen van de micro-onderneming om de administratieve kosten van die procedures te dekken. In de wetgevingen van de lidstaten moeten regels worden ingevoerd om de kosten van het beheer van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure te dekken indien de goederen en inkomstenbronnen van de schuldenaar ontoereikend zijn om deze kosten te dekken.

40)Bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure is het meestal niet nodig een insolventiefunctionaris aan te stellen omdat micro-ondernemingen een eenvoudige bedrijfsvoering hebben, waardoor toezicht door de bevoegde autoriteit mogelijk is en volstaat. Daarom moet de schuldenaar de controle over zijn goederen en de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming behouden. Tegelijkertijd moet de schuldenaar, om ervoor te zorgen dat de vereenvoudigde vereffeningsprocedure effectief en efficiënt kan worden gevoerd, bij de aanvang en gedurende de gehele procedure nauwkeurige, betrouwbare en volledige informatie over zijn financiële positie en zakelijke aangelegenheden verstrekken.

41)Een schuldenaar die een micro-onderneming is, moet kunnen profiteren van een tijdelijke schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen, teneinde de waarde van de insolvente boedel te kunnen behouden en een eerlijk en ordelijk verloop van de procedure te waarborgen. De lidstaten kunnen de bevoegde autoriteiten evenwel toestaan om in welomschreven omstandigheden bepaalde vorderingen van de schorsing uit te sluiten.

42)Betwiste vorderingen moeten zodanig worden behandeld dat het verloop van vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen niet onnodig wordt bemoeilijkt. Indien betwiste vorderingen niet snel kunnen worden behandeld, kan de mogelijkheid om een vordering te betwisten worden gebruikt om onnodige vertragingen te creëren. Bij de beslissing over de behandeling van een betwiste vordering moet de bevoegde autoriteit de bevoegdheid hebben om de voortzetting van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure alleen voor onbetwiste vorderingen toe te staan.

43)In het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure mogen vorderingen tot nietigverklaring alleen worden ingesteld door een schuldeiser of door de insolventiefunctionaris indien deze is aangewezen. Bij het nemen van de beslissing om de vereenvoudigde vereffeningsprocedure om te zetten in een gewone insolventieprocedure met het oog op het voeren van een procedure inzake een vordering tot nietigverklaring, moet de bevoegde autoriteit verschillende zaken afwegen, zoals de verwachte kosten, duur en complexiteit van de procedure inzake een vordering tot nietigverklaring, de waarschijnlijkheid van een succesvolle recuperatie van goederen en de verwachte voordelen voor alle schuldeisers.

(44)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de insolvente boedel bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan worden afgewikkeld via een openbare online gerechtelijke veiling, indien de bevoegde autoriteit deze methode van afwikkeling van de boedel geschikt acht. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat op hun grondgebied voor dat doel een of meer elektronische veilingsystemen in stand worden gehouden. Deze verplichting mag geen afbreuk doen aan de vele platforms die in sommige lidstaten bestaan voor online gerechtelijke veilingen van specifieke soorten goederen.

45)De veilingsystemen voor de afwikkeling van de boedel van schuldenaars in vereenvoudigde vereffeningsprocedures moeten via het Europees e-justitieportaal aan elkaar worden gekoppeld. Het e-justitieportaal moet dienen als centraal elektronisch toegangspunt voor de online gerechtelijke veilingprocessen die in het nationale systeem of de nationale systemen lopen, de gebruikers een zoekfunctie bieden en hen naar de relevante nationale onlineplatforms leiden indien zij voornemens zijn aan het biedingsproces deel te nemen. Bij het bepalen van de technische specificaties van dat interconnectiesysteem door middel van een uitvoeringshandeling moet de Commissie, overeenkomstig haar “tweepijleraanpak” 37 , het resultaat presenteren van de analyse van bestaande oplossingen die zij reeds heeft geboden met de mogelijkheid deze te hergebruiken, of moet zij een marktonderzoek uitvoeren naar potentiële commerciële kant-en-klare oplossingen die als zodanig of met weinig aanpassingen kunnen worden gebruikt.

46)In geval van insolventie van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is, mogen personen die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor uitstaande vorderingen na de vereffening van de insolvente boedel van de schuldenaar. Daarom moeten de lidstaten ervoor zorgen dat in vereenvoudigde vereffeningsprocedures schuldenaren die ondernemer zijn, alsmede de oprichters, eigenaren of leden van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de micro-onderneming die het voorwerp van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure is, volledig van hun schulden worden bevrijd. Voor het verlenen van die kwijtschelding moeten de lidstaten titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023 mutatis mutandis toepassen.

47)Het is belangrijk om bij insolventieprocedures voor een billijk evenwicht tussen de belangen van de schuldenaar en die van de schuldeisers te zorgen. Schuldeiserscomités maken het mogelijk om schuldeisers beter bij insolventieprocedures te betrekken, met name wanneer zij dit anders niet individueel zouden kunnen doen wegens beperkte middelen, het economisch belang van hun vorderingen of de geografische afstand. Schuldeiserscomités kunnen met name schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen helpen hun rechten beter uit te oefenen en hun eerlijke behandeling te waarborgen. De lidstaten moeten de oprichting van een schuldeiserscomité toestaan zodra de procedure is geopend. Een schuldeiserscomité mag alleen worden opgericht als de schuldeisers daarmee instemmen. De lidstaten kunnen ook toestaan dat een schuldeiserscomité vóór de opening van de procedure en na de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure wordt opgericht. In dat geval moeten de lidstaten echter bepalen dat de schuldeisers op de algemene vergadering instemmen met de voortzetting en samenstelling ervan. Als de schuldeisers het niet eens zijn met de samenstelling, kunnen zij ook een nieuw schuldeiserscomité oprichten.

48)De kosten van de oprichting en werking van een schuldeiserscomité moeten in verhouding staan tot de waarde die het comité genereert. De oprichting van het schuldeiserscomité mag niet gerechtvaardigd zijn indien de kosten van de oprichting en werking ervan aanzienlijk hoger zijn dan de economische relevantie van de besluiten die het comité kan nemen. Dit kan het geval zijn wanneer er te weinig schuldeisers zijn, wanneer de grote meerderheid van de schuldeisers een klein aandeel heeft in de vordering op de schuldenaar of wanneer de verwachte opbrengst van de insolvente boedel in een insolventieprocedure aanzienlijk lager is dan de kosten van de oprichting en werking van het schuldeiserscomité. Dit gebeurt met name bij insolventie van micro-ondernemingen.

49)De lidstaten moeten de vereisten, verplichtingen en procedures voor de benoeming van de leden van het schuldeiserscomité alsook de aan het schuldeiserscomité toegekende functies verduidelijken. De lidstaten moeten kunnen beslissen of de benoeming door de algemene vergadering van schuldeisers dan wel door het gerecht moet gebeuren. Om onnodige vertraging bij de oprichting van het schuldeiserscomité te voorkomen, moeten de leden snel worden benoemd. De lidstaten moeten zorgen voor een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in het comité en moeten ervoor zorgen dat schuldeisers wier vordering nog niet is toegelaten of schuldeisers die in een andere lidstaat wonen niet van deelneming aan het schuldeiserscomité worden uitgesloten.

50)Een billijke vertegenwoordiging van de schuldeisers in het schuldeiserscomité is bijzonder belangrijk voor niet door een zekerheid gedekte schuldeisers die micro-, kleine of middelgrote ondernemingen zijn, die in geval van insolventie van een schuldenaar die een grote onderneming is ook het risico lopen insolvent te worden indien ze niet onmiddellijk worden betaald (domino-effect). Een goede vertegenwoordiging van deze schuldeisers in het schuldeiserscomité zou ervoor kunnen zorgen dat zij bij de verdeling van de gerecupereerde opbrengst hun deel sneller ontvangen.

51)Een belangrijke taak van het schuldeiserscomité moet erin bestaan na te gaan of de insolventieprocedure zodanig verloopt dat de belangen van de schuldeisers worden beschermd. De rol van het comité bij het toezicht op de eerlijkheid en integriteit van de procedure kan alleen doeltreffend worden vervuld als het schuldeiserscomité en zijn leden onafhankelijk van de insolventiefunctionaris optreden en alleen verantwoording afleggen aan de schuldeisers die het comité hebben opgericht.

52)Het aantal leden van het schuldeiserscomité moet enerzijds groot genoeg zijn om de diversiteit van standpunten en belangen in het comité te waarborgen en anderzijds relatief beperkt blijven opdat het comité zijn taken doeltreffend en tijdig zou kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten verduidelijken wanneer en hoe de samenstelling van het comité moet worden gewijzigd, wat kan gebeuren als vertegenwoordigers niet langer in staat zijn te handelen, ook niet in het belang van de schuldeisers, of zich willen terugtrekken. Zij moeten ook de voorwaarden verduidelijken voor het ontslag van leden die voortdurend tegen de belangen van de schuldeisers hebben gehandeld.

53)De leden van het schuldeiserscomité blijven vrij in de organisatie van de werkzaamheden, zolang de werkmethoden wettig, transparant en doeltreffend zijn. De lidstaten moeten derhalve eisen dat het schuldeiserscomité zijn werkmethoden uiteenzet, waarbij wordt aangegeven hoe de vergaderingen moeten verlopen, wie de vergaderingen mag bijwonen en mag stemmen, en hoe de onpartijdigheid en de vertrouwelijkheid van de werkzaamheden van het comité worden gewaarborgd. Deze werkmethoden zouden ook een rol voor de werkgeversvertegenwoordigers of transparantie ten aanzien van andere schuldeisers mogen inhouden. Schuldeisers moeten elektronisch kunnen deelnemen en stemmen of het stemrecht aan een derde persoon kunnen delegeren, mits deze persoon naar behoren is gemachtigd. Deze mogelijkheid zou met name gunstig zijn voor schuldeisers die in een andere lidstaat wonen.

54)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het gerecht de bevoegdheid heeft om de werkmethoden van het schuldeiserscomité vast te stellen indien deze niet snel worden vastgesteld. De Commissie moet standaardwerkmethoden vaststellen die de taak van het schuldeiserscomité moeten vergemakkelijken en de noodzaak van rechterlijke tussenkomst in geval van ontbrekende werkmethoden moeten verminderen.

(55)Het schuldeiserscomité moet voldoende rechten krijgen om zijn taken efficiënt en effectief te kunnen uitvoeren. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het schuldeiserscomité de nodige contacten kan onderhouden met insolventiefunctionarissen, gerechten, de schuldenaar, externe adviseurs en de schuldeisers die het comité vertegenwoordigt. Op die manier kan het comité zich een mening vormen over aangelegenheden die van rechtstreeks belang en relevant zijn voor de schuldeisers, en kan het zijn mening kenbaar maken, zodat er in de procedure naar behoren rekening mee kan worden gehouden. De lidstaten zouden het schuldeiserscomité ook kunnen machtigen om beslissingen te nemen.

(56)Aangezien de werking van het schuldeiserscomité kosten met zich meebrengt, moeten de lidstaten vooraf bepalen wie deze kosten betaalt. De lidstaten moeten ook waarborgen vaststellen om te voorkomen dat de kosten van het schuldeiserscomité de recuperatiewaarde van de insolvente boedel op onevenredige wijze verminderen.

57)Om schuldeisers aan te moedigen lid te worden van het schuldeiserscomité, moeten de lidstaten hun individuele civielrechtelijke aansprakelijkheid beperken wanneer zij overeenkomstig deze richtlijn functies uitoefenen. Niettemin kunnen leden van het schuldeiserscomité die bij de uitoefening van die functies frauduleus of nalatig handelen, uit hun functie worden ontheven en voor hun daden aansprakelijk worden gesteld. In die gevallen moeten de lidstaten bepalen dat de leden individueel aansprakelijk zijn voor de schade die door hun wangedrag is veroorzaakt.

58)Om de belangrijkste kenmerken van nationale insolventieprocedures transparanter te maken en om met name schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen te helpen inschatten wat er zou gebeuren als hun beleggingen in een insolventieprocedure terechtkomen, moeten beleggers en potentiële beleggers gemakkelijk toegang krijgen tot die informatie in een vooraf bepaalde, vergelijkbare en gebruiksvriendelijke format. De lidstaten moeten een gestandaardiseerd blad met essentiële informatie opstellen en aan het publiek beschikbaar stellen. Dit document zou voor potentiële beleggers van essentieel belang zijn om de regels inzake insolventieprocedures in een bepaalde lidstaat in één oogopslag te kunnen beoordelen. Het moet voldoende uitleg bevatten om de lezer in staat te stellen de daarin vervatte informatie te begrijpen zonder andere documenten te hoeven raadplegen. Het blad met essentiële informatie moet met name praktische informatie bevatten over de insolventietrigger en over de stappen die moeten worden ondernomen om een vordering of een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen.

59)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad.

60)Daar de doelstellingen van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt aangezien de verschillen tussen nationale insolventiekaders het vrije verkeer van kapitaal en de vrijheid van vestiging zouden blijven belemmeren, maar beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

61)Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie erkende beginselen in acht, in het bijzonder het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven (artikel 7 van het Handvest), het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 van het Handvest), de vrijheid van beroep en het recht om te werken (artikel 15 van het Handvest), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16 van het Handvest), het recht op eigendom (artikel 17 van het Handvest), het recht op voorlichting en raadpleging van de werknemers binnen de onderneming (artikel 27 van het Handvest) en het recht op een onpartijdig gerecht (artikel 47, tweede alinea, van het Handvest).

62)Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 38 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn. Verordening (EU) nr. 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 39 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen en organen van de Unie voor de toepassing van deze richtlijn.

63)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft advies uitgebracht op [OP: gegevens van bekendmaking toevoegen],

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Titel I
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.Bij deze richtlijn worden gemeenschappelijke regels vastgesteld betreffende:

a)vorderingen tot nietigverklaring;

b)de opsporing van goederen die tot de boedel behoren;

c)pre-packprocedures;

d)de plicht van bestuurders om een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen;

e)vereenvoudigde vereffeningsprocedures voor micro-ondernemingen;

f)schuldeiserscomités;

g)de opstelling door de lidstaten van een blad met essentiële informatie over bepaalde elementen van hun nationale wetgeving inzake insolventieprocedures.

2.Deze richtlijn is niet van toepassing op in lid 1 van dit artikel bedoelde procedures die betrekking hebben op schuldenaren die:

a)verzekerings- of herverzekeringsondernemingen zijn in de zin van artikel 13, punten 1 en 4, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad;

b)kredietinstellingen zijn in de zin van artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad;

c)beleggingsondernemingen of instellingen voor collectieve belegging zijn in de zin van respectievelijk artikel 4, lid 1, punten 2 en 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

d)centrale tegenpartijen zijn in de zin van artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad;

e)centrale effectenbewaarinstellingen zijn in de zin van artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad;

f)andere financiële instellingen en entiteiten zijn die zijn vermeld in artikel 1, lid 1, eerste alinea, van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad.

g)publieke instellingen naar nationaal recht zijn;

h)natuurlijke personen maar geen ondernemers zijn en, wat betreft schuldkwijtscheldingsprocedures, de oprichters, eigenaren of leden van schuldenaren die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid zijn die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)“insolventiefunctionaris”: een deskundige die door een rechterlijke of administratieve instantie is aangesteld in een procedure inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld in de zin van artikel 26 van Richtlijn (EU) 2019/1023;

b)“gerecht”: de rechterlijke instantie van een lidstaat;

c)“bevoegde autoriteit”: een rechterlijke of administratieve instantie van een lidstaat die verantwoordelijk is voor de uitvoering van en/of het toezicht op vereenvoudigde vereffeningsprocedures overeenkomstig titel VI van deze richtlijn;

d)“centrale registers van bankrekeningen” : de automatische gecentraliseerde mechanismen, zoals centrale registers of centrale elektronische systemen voor gegevensontsluiting, ingesteld overeenkomstig artikel 32 bis, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849;

e)“register van uiteindelijk begunstigden”: een nationaal centraal register met de in de artikelen 30 en 31 van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde informatie over uiteindelijk begunstigden;

f)“rechtshandeling”: elke menselijke handeling, met inbegrip van een nalatigheid, die een rechtsgevolg heeft;

g)“nog uit te voeren overeenkomst”: een overeenkomst tussen een schuldenaar en een of meer tegenpartijen krachtens welke de partijen nog verplichtingen moeten nakomen op het ogenblik dat de insolventieprocedure in de vereffeningsfase in titel IV wordt geopend;

h)“toets van het belang van de schuldeisers”: de toets waarbij geen enkele schuldeiser bij een vereffening in een pre-packprocedure slechter af zou zijn dan die schuldeiser zou zijn indien de normale rangorde van voorrang bij vereffening zou worden toegepast bij een geleidelijke vereffening;

i)“tussentijdse financiering”: elke nieuwe financiële bijstand waarin wordt voorzien door een bestaande of nieuwe schuldeiser, die ten minste financiële bijstand tijdens pre-packprocedures omvat, en die redelijk en onmiddellijk noodzakelijk is om de bedrijfsactiviteiten van de schuldenaar of een deel daarvan voort te zetten of om de waarde ervan te behouden of te verhogen;

j)“micro-onderneming”: een micro-onderneming in de zin van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie;

k)“micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid”: een micro-onderneming met of zonder eigen rechtspersoonlijkheid en zonder beperkte-aansprakelijkheidsbescherming van de oprichters, eigenaren of leden;

l)“ondernemer”: een ondernemer in de zin van artikel 2, lid 1, punt 9, van Richtlijn (EU) 2019/1023;

m)“volledige kwijtschelding van schuld”: de situatie waarin hetzij i) de afdwinging van uitstaande schulden die voor kwijtschelding in aanmerking komen jegens ondernemers of jegens personen die oprichter, eigenaar of lid zijn van een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid en persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de micro-onderneming, wordt uitgesloten, hetzij ii) uitstaande schulden die voor kwijtschelding in aanmerking komen, als zodanig worden kwijtgescholden in het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure;

n)“terugbetalingsplan”: een schema van betalingen van gespecificeerde bedragen op gespecificeerde data aan schuldeisers door een natuurlijke persoon die volledige kwijtschelding van schuld geniet, of een plan dat voorziet in periodieke overdrachten aan schuldeisers van een bepaald deel van het beschikbare inkomen van de betrokken natuurlijke persoon gedurende de kwijtscheldingsperiode;

o)“schuldeiserscomité”: een overeenkomstig het toepasselijke recht inzake insolventieprocedures aangewezen vertegenwoordigend orgaan van schuldeisers met raadgevende en andere bevoegdheden als omschreven in dat recht;

p)“pre-packprocedure”: een versnelde vereffeningsprocedure die het mogelijk maakt de onderneming van de schuldenaar geheel of gedeeltelijk als going concern aan de hoogste bieder te verkopen met het oog op de afwikkeling van de boedel van de schuldenaar als gevolg van de geconstateerde insolventie van de schuldenaar;

q)“nauw met de schuldenaar verbonden partijen”: personen, met inbegrip van rechtspersonen, die preferentiële toegang hebben tot niet-openbare informatie over de zaken van de schuldenaar.

Als de schuldenaar een natuurlijke persoon is, wordt onder nauw verbonden partijen met name verstaan:

i)    de echtgeno(o)t(e) of partner van de schuldenaar;

ii)    bloedverwanten in opgaande lijn, bloedverwanten in neergaande lijn en broers of zussen van de schuldenaar, of van de echtgeno(o)t(e) of partner, en de echtgenoten of partners van deze personen;

iii)    personen die tot het huishouden van de schuldenaar behoren;

iv)    personen die uit hoofde van een arbeidsovereenkomst voor de schuldenaar werken en toegang hebben tot niet-openbare informatie over de zaken van de schuldenaar, of die anderszins taken uitvoeren waardoor zij toegang hebben tot niet-openbare informatie over de zaken van de schuldenaar, met inbegrip van adviseurs, accountants en notarissen;

v)    rechtspersonen waarin de schuldenaar of een van de onder i) tot en met iv) bedoelde personen lid is van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen of functies uitoefent die toegang geven tot niet-openbare informatie over de zaken van de schuldenaar.

Als de schuldenaar een rechtspersoon is, omvatten de nauw verbonden partijen met name:

i)    elk lid van de bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen van de schuldenaar;

ii)    kapitaalhouders met een zeggenschapsdeelneming in de schuldenaar;

iii)    personen die soortgelijke functies uitoefenen als de onder i) bedoelde personen;

iv)    personen die overeenkomstig de tweede alinea nauw verbonden zijn met de in de punten i), ii) en iii) van deze alinea genoemde personen.

Artikel 3

Relevant tijdstip voor nauwe verbondenheid

Het tijdstip om te bepalen of een partij nauw met de schuldenaar is verbonden, is:

a)voor de toepassing van titel II, de dag waarop de rechtshandeling waarop een vordering tot nietigverklaring betrekking heeft, is verricht, of drie maanden vóór de verrichting van de rechtshandeling;

b)voor de toepassing van titel IV, de dag waarop de voorbereidingsfase begint, of drie maanden vóór het begin van de voorbereidingsfase.

Titel II
VORDERINGEN TOT NIETIGVERKLARING

Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen betreffende vorderingen tot nietigverklaring

Artikel 4

Algemene voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring

De lidstaten zorgen ervoor dat rechtshandelingen die vóór de opening van de insolventieprocedure ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers zijn verricht, nietig kunnen worden verklaard onder de voorwaarden van hoofdstuk 2 van deze titel.

Artikel 5

Verhouding tot nationale bepalingen

Deze richtlijn belet de lidstaten niet bepalingen vast te stellen of te handhaven betreffende de nietigheid, vernietigbaarheid of niet-tegenwerpbaarheid van voor de gezamenlijke schuldeisers nadelige rechtshandelingen in het kader van insolventieprocedures indien die bepalingen de gezamenlijke schuldeisers beter beschermen dan die van hoofdstuk 2 van deze titel.

Hoofdstuk 2
Specifieke voorwaarden voor vorderingen tot nietigverklaring

Artikel 6

Preferenties

1.De lidstaten zorgen ervoor dat rechtshandelingen die een schuldeiser of een groep schuldeisers begunstigen door voldoening, zekerheidsstelling of anderszins, nietig kunnen worden verklaard indien zij zijn verricht:

a)binnen drie maanden voorafgaand aan de indiening van het verzoek tot opening van de insolventieprocedure, op voorwaarde dat de schuldenaar niet in staat was zijn opeisbare schulden te betalen; of

b)na de indiening van het verzoek tot opening van de insolventieprocedure.

Indien meerdere personen een verzoek tot opening van een insolventieprocedure tegen dezelfde schuldenaar hebben ingediend, wordt het tijdstip waarop het eerste ontvankelijke verzoek is ingediend, beschouwd als het begin van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde periode van drie maanden.

2.Indien een opeisbare vordering van een schuldeiser op de voorgeschreven wijze is voldaan of gewaarborgd, zorgen de lidstaten ervoor dat de rechtshandeling slechts nietig kan worden verklaard indien:

a)aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan; en

b)die schuldeiser wist of had moeten weten dat de schuldenaar niet in staat was zijn opeisbare schulden te betalen of dat er een verzoek tot opening van een insolventieprocedure was ingediend.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde kennis van de schuldeiser wordt vermoed indien de schuldeiser een nauw met de schuldenaar verbonden partij was.

3.In afwijking van de leden 1 en 2 zorgen de lidstaten ervoor dat de volgende rechtshandelingen niet nietig kunnen worden verklaard:

a)rechtshandelingen die rechtstreeks tegen een billijke vergoeding ten gunste van de insolvente boedel zijn verricht;

b)betalingen op wissels of cheques indien het op wissels of cheques toepasselijke recht de uit de wissel of cheque voortvloeiende vorderingen van de ontvanger op een andere schuldenaar van de wissel of cheque, zoals de endossant, trekker of betrokkene, uitsluit indien deze de betaling van de schuldenaar weigert;

c)rechtshandelingen die niet onderworpen zijn aan vorderingen tot nietigverklaring overeenkomstig Richtlijn 98/26/EG en Richtlijn 2002/47/EG.

De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer het gaat om betalingen op wissels of cheques als bedoeld in de eerste alinea, punt b), het op de wissel of cheque betaalde bedrag wordt terugbetaald door de laatste endossant of, indien de laatste endossant de wissel voor rekening van een derde heeft geëndosseerd, door die derde indien de laatste endossant of de derde wist of had moeten weten dat de schuldenaar niet in staat was zijn opeisbare schulden te betalen of dat op het moment van het endosseren of laten endosseren van de wissel een verzoek tot opening van een insolventieprocedure was ingediend. Deze kennis wordt vermoed indien de laatste endossant of de derde een nauw met de schuldenaar verbonden partij was.

Artikel 7

Rechtshandelingen zonder vergoeding of tegen een kennelijk ontoereikende vergoeding

1.De lidstaten zorgen ervoor dat rechtshandelingen van de schuldenaar zonder vergoeding of tegen een kennelijk ontoereikende vergoeding nietig kunnen worden verklaard indien zij zijn verricht binnen een termijn van één jaar vóór de indiening van het verzoek tot opening van de insolventieprocedure of na de indiening van dat verzoek.

2.Lid 1 is niet van toepassing op giften en schenkingen met een symbolische waarde.

3.Indien meerdere personen een verzoek tot opening van een insolventieprocedure tegen dezelfde schuldenaar hebben ingediend, wordt het tijdstip waarop het eerste ontvankelijke verzoek is ingediend, beschouwd als het begin van de in lid 1 bedoelde periode van één jaar.

Artikel 8

Rechtshandelingen die schuldeisers opzettelijk benadelen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat rechtshandelingen waardoor de schuldenaar de gezamenlijke schuldeisers opzettelijk heeft benadeeld, nietig kunnen worden verklaard indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)deze handelingen zijn verricht binnen een termijn van vier jaar vóór de indiening van het verzoek tot opening van de insolventieprocedure of na de indiening van dit verzoek;

b)de wederpartij van de rechtshandeling wist of had moeten weten dat de schuldenaar de bedoeling had de gezamenlijke schuldeisers te benadelen.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde kennis wordt vermoed indien de wederpartij van de rechtshandeling een nauw met de schuldenaar verbonden partij was.

2.Indien meerdere personen een verzoek tot opening van een insolventieprocedure tegen dezelfde schuldenaar hebben ingediend, wordt het tijdstip waarop het eerste ontvankelijke verzoek is ingediend, beschouwd als het begin van de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde periode van vier jaar.

Hoofdstuk 3
Gevolgen van vorderingen tot nietigverklaring

Artikel 9

Algemene gevolgen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de vorderingen, rechten of verplichtingen die voortvloeien uit rechtshandelingen die overeenkomstig hoofdstuk 2 van deze titel nietig zijn verklaard, niet kunnen worden ingeroepen om uit de betrokken insolvente boedel te worden voldaan.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de partij die voordeel heeft gehad bij de nietig verklaarde rechtshandeling, verplicht is de betrokken insolvente boedel volledig schadeloos te stellen voor de schade die de schuldeisers door die rechtshandeling hebben geleden.

Het feit dat de uit de nietig verklaarde rechtshandeling voortvloeiende verrijking niet meer beschikbaar is in het vermogen van de partij die bij die rechtshandeling voordeel heeft gehad, kan alleen worden ingeroepen indien die partij niet op de hoogte was of had moeten zijn van de omstandigheden waarop de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de verjaringstermijn voor alle vorderingen die voortvloeien uit de rechtshandeling die nietig kan worden verklaard jegens de wederpartij, drie jaar bedraagt vanaf de datum waarop de insolventieprocedure is geopend.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat een vordering ter verkrijging van volledige vergoeding krachtens lid 2, eerste alinea, kan worden overgedragen aan een schuldeiser of een derde.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de partij die verplicht is de insolvente boedel te vergoeden krachtens lid 2, eerste alinea, deze verplichting niet kan verrekenen met haar vorderingen op de insolvente boedel.

6.Dit artikel doet geen afbreuk aan op het algemene burgerlijk en handelsrecht gebaseerde vorderingen tot vergoeding van schade die schuldeisers hebben geleden als gevolg van een rechtshandeling die nietig kan worden verklaard.

Artikel 10

Gevolgen voor de partij die voordeel had bij de nietig verklaarde rechtshandeling

1.De lidstaten zorgen ervoor dat, indien en voor zover de partij die voordeel heeft gehad bij de nietig verklaarde rechtshandeling, de insolvente boedel vergoedt voor de door die rechtshandeling veroorzaakte schade, elke met die rechtshandeling voldane vordering van die partij als onvoldaan wordt beschouwd.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat een tegenprestatie die door de partij die voordeel heeft gehad bij de nietig verklaarde rechtshandeling, is verricht na of bij een onmiddellijke ruil voor de prestatie van de schuldenaar uit hoofde van die rechtshandeling, uit de insolvente boedel wordt terugbetaald voor zover de tegenprestatie nog in de boedel aanwezig is in een van de rest van de insolvente boedel te onderscheiden vorm of de insolvente boedel nog door de waarde ervan is verrijkt.

In alle gevallen die niet onder de eerste alinea vallen, kan de partij die voordeel heeft gehad bij de nietig verklaarde rechtshandeling, een vordering tot vergoeding van de tegenprestatie indienen. Voor de rangindeling van vorderingen in een insolventieprocedure wordt deze vordering geacht te zijn ontstaan vóór de opening van de insolventieprocedure.

Artikel 11

Aansprakelijkheid van derden

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 9 vastgestelde rechten kunnen worden afgedwongen tegen een erfgenaam of een andere rechtsopvolger onder algemene titel van de partij die voordeel heeft gehad bij de nietig verklaarde rechtshandeling.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in artikel 9 vastgestelde rechten ook kunnen worden afgedwongen tegen iedere individuele opvolger van de wederpartij van de nietig verklaarde rechtshandeling indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)de rechtsopvolger heeft het goed verworven zonder vergoeding of tegen een kennelijk ontoereikende vergoeding;

b)de rechtsopvolger kende de omstandigheden waarop de vordering tot nietigverklaring is gebaseerd, of had deze moeten kennen.

De in de eerste alinea, punt b), bedoelde kennis wordt vermoed indien de individuele rechtsopvolger een partij is die nauw verbonden is met de partij die voordeel heeft gehad bij de nietigverklaarde rechtshandeling.

Artikel 12

Verhouding tot andere instrumenten

1.De bepalingen van deze titel laten de artikelen 17 en 18 van Richtlijn (EU) 2019/1023 onverlet.

Titel III
OPSPORING VAN GOEDEREN DIE TOT DE INSOLVENTE BOEDEL BEHOREN

Hoofdstuk 1
Toegang tot bankrekeninginformatie door aangewezen gerechten

Artikel 13

Aangewezen gerechten

1.Elke lidstaat wijst onder zijn gerechten die bevoegd zijn om zaken in verband met procedures inzake herstructurering, insolventie of schuldkwijtschelding te behandelen, de gerechten aan die bevoegd zijn om toegang te krijgen tot zijn krachtens artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849 ingestelde nationale centrale register van bankrekeningen en om dit register te doorzoeken (“aangewezen gerechten”).

2.Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk [6 maanden na de omzettingsdatum] in kennis van zijn aangewezen gerechten en stelt de Commissie in kennis van elke wijziging daarvan. De Commissie maakt de kennisgevingen bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 14

Toegang tot en doorzoeken van bankrekeninginformatie door aangewezen gerechten

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de aangewezen gerechten op verzoek van de in een lopende insolventieprocedure aangewezen insolventiefunctionaris bevoegd zijn om rechtstreeks en onmiddellijk toegang te krijgen tot de in artikel 32 bis, lid 3, van Richtlijn (EU) 2015/849 genoemde bankrekeninginformatie en deze te doorzoeken indien dat nodig is voor de identificatie en opsporing van goederen die tot de insolvente boedel van de schuldenaar in die procedure behoren, met inbegrip van die welke het voorwerp uitmaken van een vordering tot nietigverklaring.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de aangewezen gerechten op verzoek van de in een lopende insolventieprocedure aangewezen insolventiefunctionaris bevoegd zijn om rechtstreeks en onmiddellijk toegang te krijgen tot bankrekeninginformatie in andere lidstaten die beschikbaar is via het centrale toegangspunt van registers van bankrekeningen dat is ingesteld overeenkomstig artikel XX van Richtlijn (EU) YYYY/XX [OP: de nieuwe antiwitwasrichtlijn] indien dat nodig is voor de identificatie en opsporing van goederen die tot de insolvente boedel van de schuldenaar in die procedure behoren, met inbegrip van die welke het voorwerp uitmaken van een vordering tot nietigverklaring.

3.De aanvullende informatie die de lidstaten essentieel achten en op grond van artikel 32 bis, lid 4, van Richtlijn (EU) 2015/849 in de centrale registers van bankrekeningen opnemen, is niet toegankelijk en doorzoekbaar door aangewezen gerechten.

4.Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden de toegang en het doorzoeken als rechtstreeks en onmiddellijk beschouwd onder meer wanneer de nationale autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, de bankrekeninginformatie onverwijld door middel van een geautomatiseerd mechanisme doorgeven aan de aangewezen gerechten, op voorwaarde dat geen intermediaire instelling de gevraagde gegevens of de te verstrekken informatie kan behandelen.

Artikel 15

Voorwaarden voor de toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie door aangewezen gerechten

1.De toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie overeenkomstig artikel 14 wordt alleen per geval verricht door het personeel van elk gerecht dat specifiek is aangewezen en gemachtigd om die taken uit te voeren.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat:

a)het personeel van de aangewezen gerechten hoge professionele normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming in acht neemt, zeer integer is en over de nodige vaardigheden beschikt;

b)technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen om de gegevens volgens hoge technologische normen te beveiligen met het oog op de uitoefening door de aangewezen gerechten van de bevoegdheid om toegang te krijgen tot bankrekeninginformatie en deze te doorzoeken overeenkomstig artikel 14.

Artikel 16

Toezicht op de toegang tot en het doorzoeken van bankrekeninginformatie door aangewezen gerechten

1.De lidstaten bepalen dat de autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, erop toezien dat er logbestanden worden bijgehouden van elke keer dat een aangewezen gerecht toegang krijgt tot bankrekeninginformatie en deze doorzoekt. De logbestanden bevatten met name het volgende:

a)het referentienummer van de zaak;

b)de datum en het tijdstip van de zoekopdracht;

c)het soort gegevens dat is gebruikt om de zoekopdracht te starten;

d)de unieke identificatienummers van de resultaten;

e)de naam van het aangewezen gerecht dat de griffie raadpleegt;

f)de unieke gebruikersidentificatie van het personeelslid van het aangewezen gerecht dat de zoekopdracht heeft verricht en, indien van toepassing, van de rechter die de zoekopdracht heeft gelast en, voor zover mogelijk, de unieke gebruikersidentificatie van de ontvanger van de resultaten van de zoekopdracht.

2.De autoriteiten die de centrale registers van bankrekeningen beheren, controleren regelmatig de in lid 1 bedoelde logbestanden.

3.De in lid 1 bedoelde logbestanden worden uitsluitend gebruikt voor het toezicht op de naleving van deze richtlijn en de verplichtingen die voortvloeien uit de toepasselijke rechtsinstrumenten van de Unie inzake gegevensbescherming. Bij het toezicht wordt onder meer nagegaan of een verzoek ontvankelijk is, of de verwerking van persoonsgegevens rechtmatig is en of de integriteit en vertrouwelijkheid van persoonsgegevens gewaarborgd zijn. De logbestanden worden met passende maatregelen tegen ongeoorloofde toegang beschermd en vijf jaar na het aanleggen ervan gewist, tenzij zij nodig zijn voor lopende monitoringprocedures.

Hoofdstuk 2
Toegang van insolventiefunctionarissen tot informatie over uiteindelijke begunstigden

Artikel 17

Toegang van insolventiefunctionarissen tot informatie over uiteindelijke begunstigden

1.De lidstaten zorgen ervoor dat insolventiefunctionarissen bij het identificeren en opsporen van goederen die relevant zijn voor de insolventieprocedure waarvoor zij zijn aangewezen, tijdig toegang hebben tot de in artikel 30, lid 5, tweede alinea, en artikel 31, lid 4, tweede alinea, van Richtlijn (EU) 2015/849 bedoelde informatie die is opgeslagen in de in de lidstaten opgezette registers van uiteindelijk begunstigden en toegankelijk is via het systeem van gekoppelde registers van uiteindelijk begunstigden dat is opgezet overeenkomstig artikel 30, lid 10, en artikel 31, lid 9, van Richtlijn (EU) 2015/849.

2.De toegang tot de informatie door de insolventiefunctionarissen overeenkomstig lid 1 van dit artikel vormt een rechtmatig belang wanneer dit noodzakelijk is voor de identificatie en opsporing van goederen die tot de insolvente boedel van de schuldenaar behoren in lopende insolventieprocedures, en beperkt is tot de volgende informatie:

a)de naam, de maand, het geboortejaar, het land van verblijf en de nationaliteit van de juridisch eigenaar;

b)de aard en de omvang van het gehouden economisch belang.

Hoofdstuk 3
Toegang van insolventiefunctionarissen tot nationale activaregisters

Artikel 18

Toegang van insolventiefunctionarissen tot nationale activaregisters

1.De lidstaten zorgen ervoor dat insolventiefunctionarissen, ongeacht de lidstaat waar zij zijn aangewezen, rechtstreekse en snelle toegang hebben tot de in de bijlage vermelde nationale activaregisters op hun grondgebied, indien deze beschikbaar zijn.

2.Wat de toegang tot de in de bijlage vermelde nationale activaregisters betreft, ziet elke lidstaat erop toe dat voor de in een andere lidstaat aangewezen insolventiefunctionarissen geen toegangsvoorwaarden gelden die rechtens of feitelijk minder gunstig zijn dan de voorwaarden die gelden voor de in die lidstaat aangewezen insolventiefunctionarissen.

Titel IV
PRE-PACKPROCEDURES

Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen

Artikel 19

Pre-packprocedures

1.De lidstaten zorgen ervoor dat pre-packprocedures uit de volgende twee opeenvolgende fasen bestaat:

a)de voorbereidingsfase, die erop gericht is een geschikte overnemer te vinden voor de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan;

b)de vereffeningsfase, die gericht is op de goedkeuring en uitvoering van de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan en op de verdeling van de opbrengst onder de schuldeisers.

2.Pre-packprocedures voldoen aan de voorwaarden die in deze titel zijn uiteengezet. Wat alle andere aangelegenheden betreft, waaronder de rangindeling van vorderingen en de regels inzake de verdeling van de opbrengst, passen de lidstaten de nationale bepalingen inzake vereffeningsprocedures toe, mits deze verenigbaar zijn met het recht van de Unie, met inbegrip van de regels die in deze titel zijn vastgesteld.

Artikel 20

Verhouding tot andere rechtshandelingen van de Unie

1.De in artikel 19, lid 1, bedoelde vereffeningsfase wordt beschouwd als een insolventieprocedure in de zin van artikel 2, punt 4, van Verordening (EU) 2015/848.

De in artikel 22 bedoelde toezichthouders kunnen worden beschouwd als insolventiefunctionarissen in de zin van artikel 2, punt 5, van Verordening (EU) 2015/848.

2.Voor de toepassing van artikel 5, lid 1, van Richtlijn 2001/23/EG van de Raad 40 wordt de vereffeningsfase beschouwd als een faillissements- of insolventieprocedure met het oog op de vereffening van het vermogen van de vervreemder onder toezicht van een bevoegde overheidsinstantie.

Artikel 21

Bevoegdheid in pre-packprocedures

Het in de pre-packprocedure bevoegde gerecht is bij uitsluiting bevoegd voor zaken die verband houden met de omvang en gevolgen van de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan in een pre-packprocedure voor de schulden en verplichtingen, als bedoeld in artikel 28 .

Hoofdstuk 2
Voorbereidingsfase

Artikel 22

De toezichthouder

1.De lidstaten bepalen dat het gerecht op verzoek van de schuldenaar een toezichthouder benoemt.

Met de benoeming van de toezichthouder begint de in artikel 19 , lid 1, bedoelde voorbereidingsfase.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouder:

a)elke stap van het verkoopproces documenteert en rapporteert;

b)motiveert waarom hij van oordeel is dat het verkoopproces concurrerend, transparant en eerlijk is en aan de marktnormen voldoet;

c)de hoogste bieder aanbeveelt als pre-packovernemer, overeenkomstig artikel 30;

d)verklaart of hij van oordeel is dat het beste bod niet duidelijk indruist tegen het belang van de schuldeisers.

De in de eerste alinea genoemde acties van de toezichthouder worden schriftelijk uitgevoerd en worden in digitale vorm tijdig beschikbaar gesteld aan alle bij de voorbereidingsfase betrokken partijen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat alleen personen die aan beide onderstaande voorwaarden voldoen, als toezichthouder kunnen worden aangewezen:

a)zij voldoen aan de criteria die gelden voor insolventiefunctionarissen in de lidstaat waar de pre-packprocedure wordt geopend;

b)zij kunnen in de daaropvolgende vereffeningsfase daadwerkelijk als insolventiefunctionaris worden aangesteld.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat de schuldenaar tijdens de voorbereidingsfase de zeggenschap over zijn goederen en de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming behoudt.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de bezoldiging van de toezichthouder wordt betaald:

a)door de schuldenaar indien er geen vereffeningsfase volgt;

b)door de insolvente boedel als preferente administratiekosten indien er een vereffeningsfase volgt.

Artikel 23

Schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen

De lidstaten zorgen er tijdens de voorbereidingsfase voor dat indien de schuldenaar zich in een situatie van dreigende insolventie bevindt of overeenkomstig het nationale recht insolvent is, hij in aanmerking komt voor een schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen overeenkomstig de artikelen 6 en 7 van Richtlijn (EU) 2019/1023 als dit de naadloze en doeltreffende uitrol van de pre-packprocedure vergemakkelijkt. De toezichthouder wordt gehoord vóór de beslissing over de schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen.

Artikel 24

Beginselen die van toepassing zijn op het verkoopproces

1.De lidstaten zorgen ervoor dat het verkoopproces tijdens de voorbereidingsfase concurrerend, transparant en eerlijk is en aan de marktnormen voldoet.

2.Indien het verkoopproces slechts één bindend bod oplevert, wordt dat bod geacht de zakelijke marktprijs weer te geven.

3.De lidstaten mogen alleen van lid 1 afwijken indien het gerecht in de vereffeningsfase een openbare veiling houdt overeenkomstig artikel 26. In dat geval is artikel 22, lid 2, punt b), niet van toepassing.

Hoofdstuk 3
Vereffeningsfase

Artikel 25

Benoeming van de insolventiefunctionaris

De lidstaten zorgen ervoor dat het gerecht bij de opening van de vereffeningsfase de in artikel 22 bedoelde toezichthouder als insolventiefunctionaris aanwijst.

Artikel 26

Toestemming voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan

1.De lidstaten zorgen ervoor dat het gerecht bij de opening van de vereffeningsfase toestemming verleent voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel ervan aan de door de toezichthouder voorgestelde overnemer, mits de toezichthouder een advies heeft uitgebracht waarin hij bevestigt dat het verkoopproces tijdens de voorbereidingsfase voldeed aan de vereisten van artikel 22, leden 2 en 3, en artikel 24, leden 1 en 2.

Het gerecht staat de verkoop niet toe indien niet is voldaan aan de vereisten van artikel 22 , leden 2 en 3, en artikel 24 , leden 1 en 2. De lidstaten zorgen ervoor dat het gerecht in dit laatste geval de insolventieprocedure voortzet.

2.Ingeval de lidstaten artikel 24, lid 3, toepassen, duurt de in die bepaling bedoelde openbare veiling niet langer dan vier weken en gaat zij binnen twee weken na de opening van de vereffeningfase van start. Het door de toezichthouder gekozen bod wordt gebruikt als eerste bod in de openbare veiling. De lidstaten zorgen ervoor dat de aan de eerste bieder in de voorbereidingsfase verleende bescherming, zoals een onkosten- of verbrekingsvergoeding, evenredig en proportioneel is en potentieel geïnteresseerde partijen er niet van weerhoudt om in de vereffeningfase een bod uit te brengen.

Artikel 27

Overdracht of beëindiging van nog uit te voeren overeenkomsten

1.De lidstaten zorgen ervoor dat aan de overnemer van de onderneming van de schuldenaar of een gedeelte daarvan de nog uit te voeren overeenkomsten worden overgedragen die nodig zijn voor de voortzetting van de bedrijfsactiviteit van de schuldenaar en waarvan de opschorting tot stilstand van de onderneming zou leiden. De overdracht behoeft geen toestemming van de tegenpartij(en) van de schuldenaar.

De eerste alinea is niet van toepassing indien de overnemer van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan een concurrent is van de tegenpartij(en) van de schuldenaar.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat het gerecht kan besluiten de in lid 1, eerste alinea, bedoelde nog uit te voeren overeenkomsten te beëindigen, mits een van de volgende voorwaarden van toepassing is:

a)de beëindiging is in het belang van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan;

b)de nog uit te voeren overeenkomst bevat openbaredienstverplichtingen waarvoor de tegenpartij een overheidsinstantie is en de overnemer van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan voldoet niet aan de technische en juridische verplichtingen om de in die overeenkomst bedoelde diensten te verrichten.

Punt a) van de eerste alinea is niet van toepassing op nog uit te voeren overeenkomsten betreffende licenties op intellectuele- en industriële-eigendomsrechten.

3.Het recht dat van toepassing is op de overdracht of beëindiging van nog uit te voeren overeenkomsten, is het recht van de lidstaat waar de vereffeningsfase is geopend.

Artikel 28

Schulden en verplichtingen van de via de pre-packprocedure overgenomen onderneming

De lidstaten zorgen ervoor dat de overnemer de onderneming van de schuldenaar of een deel ervan vrij van schulden en verplichtingen overneemt, tenzij de overnemer er uitdrukkelijk mee instemt de schulden en verplichtingen van de onderneming of een deel ervan te dragen.

Artikel 29

Specifieke regels inzake de schorsende werking van beroepen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat beroepen tegen beslissingen van het gerecht betreffende de toestemming voor of de uitvoering van de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan slechts een schorsende werking kunnen hebben indien de appellant een zekerheid stelt die toereikend is om de schade te dekken die door de schorsing van de uitvoering van de verkoop zou kunnen worden veroorzaakt.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat het gerecht waarbij het beroep is ingesteld, geheel naar eigen inzicht kan besluiten om een appellant die een natuurlijke persoon is geheel of gedeeltelijk vrij te stellen van het stellen van een zekerheid, indien een dergelijke vrijstelling gezien de omstandigheden van de betrokken zaak passend worden geacht.

Hoofdstuk 4
Bepalingen die relevant zijn voor beide fasen van de pre-packprocedure

Artikel 30

Criteria om het beste bod te selecteren

De lidstaten zorgen ervoor dat de criteria voor de selectie van het beste bod in de pre-packprocedure dezelfde zijn als de criteria voor de selectie tussen concurrerende biedingen in vereffeningsprocedures.

Artikel 31

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van de toezichthouder en de insolventiefunctionaris

De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouder en de insolventiefunctionaris aansprakelijk zijn voor de schade die de niet-nakoming van hun verplichtingen uit hoofde van deze titel veroorzaakt bij schuldeisers en derden die nadeel ondervinden van de pre-packprocedure.

Artikel 32

Nauw met de schuldenaar verbonden partijen in het verkoopproces

1.De lidstaten zorgen ervoor dat nauw met de schuldenaar verbonden partijen in aanmerking komen om de onderneming van de schuldenaar of een deel ervan over te nemen, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)zij stellen de toezichthouder en het gerecht tijdig in kennis van hun relatie tot de schuldenaar;

b)andere partijen bij het verkoopproces ontvangen adequate informatie over het bestaan van nauw met de schuldenaar verbonden partijen en over hun relatie tot deze laatste;

c)partijen die niet nauw verbonden zijn met de schuldenaar, krijgen voldoende tijd om een bod te doen.

De lidstaten kunnen bepalen dat indien is bewezen dat de in de eerste alinea, punt a), bedoelde bekendmakingsplicht is geschonden, het gerecht de in artikel 28 bedoelde voordelen intrekt.

2.Wanneer het bod van een nauw met de schuldenaar verbonden partij het enige bestaande bod is, voeren de lidstaten aanvullende waarborgen in voor de toestemming voor en uitvoering van de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan. Deze waarborgen omvatten ten minste de verplichting voor de toezichthouder en de insolventiefunctionaris om het bod van de nauw met de schuldenaar verbonden partij af te wijzen indien het de toets van het belang van de schuldeisers niet doorstaat.

Artikel 33

Maatregelen om de waarde van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan te maximaliseren

1.Indien tussentijdse financiering nodig is, zorgen de lidstaten ervoor dat:

a)de toezichthouder of de insolventiefunctionaris het nodige doet om tegen zo laag mogelijke kosten tussentijdse financiering te verkrijgen;

b)verstrekkers van tussentijdse financiering het recht hebben om in het kader van daaropvolgende insolventieprocedures met voorrang te worden terugbetaald ten opzichte van andere schuldeisers die anders bevoorrechte of gelijkwaardige vorderingen zouden hebben;

c)aan verstrekkers van tussentijdse financiering zekerheidsrechten op de verkoopopbrengsten kunnen worden verleend om de terugbetaling te waarborgen;

d)tussentijdse financiering in aanmerking komt om te worden verrekend met de prijs die moet worden betaald in het kader van het toegewezen bod, indien deze door geïnteresseerde bieders wordt verstrekt.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat aan bieders geen voorkeursrechten worden toegekend.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat, indien zekerheidsrechten de onderneming bezwaren waarop de pre-packprocedure betrekking heeft, schuldeisers die de begunstigden van die zekerheidsrechten zijn, hun vorderingen alleen in hun bod mogen verrekenen als de waarde van die vorderingen aanzienlijk lager is dan de marktwaarde van de onderneming.

Artikel 34

Bescherming van de belangen van de schuldeisers

1.De lidstaten zorgen ervoor dat zowel schuldeisers als kapitaalhouders van de onderneming van de schuldenaar het recht hebben door het gerecht te worden gehoord voordat de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan wordt toegestaan of uitgevoerd.

De lidstaten stellen gedetailleerde regels vast om de doeltreffendheid te waarborgen van het in de eerste alinea bedoelde recht om te worden gehoord.

2.In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten bij wet het recht om te worden gehoord niet toekennen aan:

a)de schuldeisers of kapitaalhouders die volgens de normale rangorde van voorrang bij vereffening of krachtens nationaal recht geen enkele betaling zouden ontvangen noch enig belang in de onderneming zouden aanhouden;

b)de schuldeisers van nog uit te voeren overeenkomsten wier vorderingen op de schuldenaar zijn ontstaan vóór de toestemming voor de verkoop van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan en die geacht worden volledig te worden betaald volgens de voorwaarden van het pre-packbod.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat zekerheden in pre-packprocedures worden vrijgegeven onder dezelfde voorwaarden als die welke in vereffeningsprocedures van toepassing zouden zijn.

4.Lidstaten waar voor de vrijgave van zekerheden in een vereffeningsprocedure de toestemming van de houders van door zekerheden gedekte vorderingen vereist is, kunnen van deze toestemmingsvereiste afwijken mits de zekerheidsrechten betrekking hebben op goederen die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de dagelijkse activiteiten van de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan, en aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)schuldeisers van door zekerheden gedekte vorderingen bewijzen niet dat het pre-packbod de toets van het belang van de schuldeisers niet doorstaat;

b)schuldeisers van door zekerheden gedekte vorderingen hebben noch rechtstreeks, noch via een derde een alternatief bindend overnamebod ingediend waarmee de verkoop van de insolvente boedel een hoger bedrag kan opleveren dan met het voorgestelde pre-packbod.

Artikel 35

Invloed van mededingingsrechtelijke procedures op de timing of het welslagen van het bod

1.De lidstaten zorgen ervoor dat indien er een aanzienlijk risico bestaat dat een op het mededingingsrecht gebaseerde procedure of een negatief besluit van een mededingingsautoriteit ten aanzien van een tijdens de voorbereidingsfase gedaan bod tot vertraging leidt, de toezichthouder de indiening van alternatieve biedingen vergemakkelijkt.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de toezichthouder informatie kan ontvangen over de toepasselijke mededingingsrechtelijke procedures en de uitkomsten daarvan die van invloed kunnen zijn op het tijdschema of het welslagen van het bod, met name door de bekendmaking van informatie door de bieders of door de verlening van een ontheffing om informatie uit te wisselen met de mededingingsautoriteiten, indien van toepassing. In dat verband wordt de toezichthouder tot volledige geheimhouding verplicht.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat indien een bod een aanzienlijk risico op vertraging als bedoeld in lid 1 inhoudt, dat bod buiten beschouwing kan worden gelaten, mits aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)dit bod is niet het enige bestaande bod;

b)de vertraging bij de afronding van de pre-packverkoop van de onderneming met de betrokken bieder zou leiden tot schade voor de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan.

Titel V
PLICHT VAN BESTUURDERS OM EEN VERZOEK TOT OPENING VAN EEN INSOLVENTIEPROCEDURE IN TE DIENEN EN CIVIELRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID

Artikel 36

Verplichting om een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen

De lidstaten zorgen ervoor dat indien een rechtspersoon insolvent wordt, de bestuurders ervan verplicht zijn om bij het gerecht een verzoek tot opening van een insolventieprocedure in te dienen uiterlijk drie maanden nadat de bestuurders ervan op de hoogte zijn geraakt of redelijkerwijs geacht kunnen worden ervan op de hoogte te zijn geweest dat de rechtspersoon insolvent is.

Artikel 37

Civielrechtelijke aansprakelijkheid van bestuurders

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bestuurders van de insolvente rechtspersoon aansprakelijk zijn voor de schade die de schuldeisers lijden doordat de bestuurders de verplichting van artikel 36 niet zijn nagekomen.

2.Lid 1 doet geen afbreuk aan nationale regels inzake civielrechtelijke aansprakelijkheid voor de schending van de in artikel 36 bedoelde plicht van bestuurders tot indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure die strenger zijn ten aanzien van bestuurders.

Titel VI
VEREFFENING VAN INSOLVENTE MICRO-ONDERNEMINGEN

Hoofdstuk 1
Algemene regels

Artikel 38

Regels voor de vereffening van micro-ondernemingen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat insolvente micro-ondernemingen toegang hebben tot vereenvoudigde vereffeningsprocedures die in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze titel.

2.Een micro-onderneming wordt met het oog op een vereenvoudigde vereffeningsprocedure insolvent geacht wanneer zij in het algemeen niet in staat is haar opeisbare schulden te betalen. De lidstaten stellen de voorwaarden vast waaronder een micro-onderneming geacht wordt in het algemeen niet in staat te zijn haar opeisbare schulden te betalen, en zorgen ervoor dat deze voorwaarden duidelijk en eenvoudig zijn en gemakkelijk door de betrokken micro-onderneming kunnen worden vastgesteld.

3.Het openen en voeren van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan niet worden geweigerd op grond van het feit dat de schuldenaar geen goederen heeft of dat zijn goederen ontoereikend zijn om de kosten van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure te dekken.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure in de in lid 3 bedoelde situaties worden gedekt.

Artikel 39

Insolventiefunctionaris

De lidstaten zorgen ervoor dat bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure alleen een insolventiefunctionaris kan worden aangewezen indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)de schuldenaar, een schuldeiser of een groep schuldeisers verzoekt om de aanwijzing van een insolventiefunctionaris;

b)de kosten van de tussenkomst van de insolventiefunctionaris kunnen worden gefinancierd door de insolvente boedel of door de partij die om de aanwijzing heeft verzocht.

Artikel 40

Communicatiemiddelen

De lidstaten zorgen ervoor dat bij een vereenvoudigde vereffeningsprocedure alle communicatie tussen de bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris enerzijds en de partijen bij die procedure anderzijds, overeenkomstig artikel 28 van Richtlijn (EU) 2019/1023 met elektronische middelen kan geschieden.

Hoofdstuk 2
Opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure

Artikel 41

Verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure

1.De lidstaten zorgen ervoor dat insolvente micro-ondernemingen bij een bevoegde autoriteit een verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kunnen indienen.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat elke schuldeiser van een insolvente micro-onderneming bij een bevoegde autoriteit een verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure tegen de micro-onderneming kan indienen. De betrokken micro-onderneming wordt in de gelegenheid gesteld op het verzoek te reageren door het te betwisten of ermee in te stemmen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat micro-ondernemingen met behulp van een standaardformulier een verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kunnen indienen.

4.Op het in lid 3 bedoelde standaardformulier kan onder meer de volgende informatie worden vermeld:

a)indien de micro-onderneming een rechtspersoon is, de naam, het registratienummer, de statutaire zetel of, indien verschillend, het postadres van de schuldenaar;

b)indien de micro-onderneming een ondernemer is, de naam, het eventuele registratienummer en het postadres van de schuldenaar of, als het adres beschermd is, de geboorteplaats en -datum van de schuldenaar;

c)een lijst van de goederen van de micro-onderneming;

d)de naam, het adres of andere contactgegevens van schuldeisers van de micro-onderneming, zoals bij de micro-onderneming bekend op het ogenblik van de indiening van het verzoek;

e)de lijst van de vorderingen op de micro-onderneming en, voor elke vordering, het bedrag ervan, met vermelding van de hoofdsom en, in voorkomend geval, de rente, en de datum waarop de vordering is ontstaan alsmede de datum waarop zij verschuldigd is geworden, indien dat een andere datum is;

f)of voor een bepaalde vordering aanspraak wordt gemaakt op een zakelijk zekerheidsrecht of een eigendomsvoorbehoud en, indien dat het geval is, op welke goederen de zekerheid betrekking heeft.

5.De Commissie stelt het in lid 3 bedoelde standaardformulier bij uitvoeringshandelingen vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure in artikel 69, lid 2

6.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een schuldeiser het verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure heeft ingediend en de micro-onderneming heeft ingestemd met de opening van de procedure, de micro-onderneming verplicht is de in lid 4 genoemde informatie in te dienen samen met het in lid 2 van dit artikel bedoelde antwoord, indien beschikbaar.

7.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een schuldeiser het verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure heeft ingediend en de bevoegde autoriteit een dergelijke procedure opent ondanks het feit dat de micro-onderneming het verzoek betwist of er niet op reageert, de micro-onderneming verplicht is de in lid 4 van dit artikel genoemde informatie uiterlijk twee weken na ontvangst van het bericht van opening in te dienen.

Artikel 42

Beslissing over het verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit uiterlijk twee weken na ontvangst van het verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure een beslissing neemt.

2.De opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure kan alleen worden geweigerd indien aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)de schuldenaar is geen micro-onderneming;

b)de schuldenaar is niet insolvent overeenkomstig artikel 38, lid 2, van deze richtlijn;

c)de bevoegde autoriteit waar het verzoek is ingediend, is niet bevoegd voor de zaak;

d)de lidstaat waar het verzoek is ingediend, is niet internationaal bevoegd voor de zaak.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de micro-onderneming of een schuldeiser van de micro-onderneming de beslissing over het verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure voor het gerecht kan aanvechten. Het aanvechten van die beslissing leidt niet tot opschorting van de opening van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure en wordt door het gerecht onverwijld behandeld.

Artikel 43

Schuldenaar die zijn goederen in bezit houdt

1.De lidstaten zorgen ervoor dat, onder de in de leden 2, 3 en 4 bepaalde voorwaarden, schuldenaren die een vereenvoudigde vereffeningsprocedure openen, de zeggenschap over hun goederen en de dagelijkse bedrijfsvoering van de onderneming behouden.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat indien een insolventiefunctionaris wordt aangewezen, de bevoegde autoriteit in het besluit tot aanwijzing specificeert of de rechten en plichten betreffende het beheer en de beschikking over de goederen van de schuldenaar aan de insolventiefunctionaris worden overgedragen.

3.De lidstaten specificeren de omstandigheden waarin de bevoegde autoriteit bij wijze van uitzondering kan besluiten de schuldenaar het recht te ontnemen om zijn goederen te beheren en erover te beschikken. Een dergelijke beslissing moet gebaseerd zijn op een beoordeling per geval met inachtneming van alle relevante juridische en feitelijke elementen.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat indien de schuldenaar niet langer het recht heeft om zijn goederen te beheren en erover te beschikken en er geen insolventiefunctionaris is aangewezen, een van de volgende punten van toepassing is:

a)elke beslissing van de schuldenaar in die zin wordt onderworpen aan de goedkeuring van de bevoegde autoriteit, of

b)de bevoegde autoriteit vertrouwt het recht om de goederen van de schuldenaar te beheren en erover te beschikken toe aan een schuldeiser.

Artikel 44

Schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat schuldenaren in aanmerking komen voor een schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen vanaf de beslissing van de bevoegde autoriteit om een vereenvoudigde vereffeningsprocedure te openen tot de beëindiging van die procedure.

2.De lidstaten kunnen bepalen dat de bevoegde autoriteit op verzoek van de schuldenaar of een schuldeiser een vordering uitsluit van de schorsing van individuele tenuitvoerleggingsmaatregelen indien aan beide onderstaande voorwaarden is voldaan:

a)het is niet waarschijnlijk dat de tenuitvoerlegging de gerechtvaardigde verwachtingen van de gezamenlijke schuldeisers zal ondermijnen;

b)de schorsing zou de schuldeiser van die vordering op oneerlijke wijze benadelen.

Artikel 45

Bekendmaking van de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie over de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure zo spoedig mogelijk na de opening wordt bekendgemaakt in het in artikel 24 van Verordening (EU) 2015/848 bedoelde insolventieregister.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit de schuldenaar en alle bekende schuldeisers door middel van individuele kennisgevingen onverwijld in kennis stelt van de opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure.

De kennisgeving omvat met name:

a)de lijst van vorderingen op de schuldenaar zoals aangegeven door de schuldenaar;

b)een uitnodiging aan de schuldeiser om uiterlijk 30 dagen na ontvangst van de kennisgeving vorderingen in te dienen die niet op de in punt a) bedoelde lijst voorkomen, of om een onjuiste opgave van die vorderingen te rectificeren;

c)een verklaring dat de vorderingen die zijn opgenomen in de in punt a) bedoelde lijst, zullen worden beschouwd als zijnde ingediend door de betrokken schuldeiser, zonder dat de schuldeiser verdere actie dient te ondernemen.

Hoofdstuk 3
Lijst van vorderingen en vaststelling van de insolvente boedel

Artikel 46

Indiening en toelating van vorderingen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de vorderingen tegen de schuldenaar als ingediend worden beschouwd zonder dat de betrokken schuldeisers verdere actie dienen te ondernemen indien deze vorderingen door de schuldenaar zijn aangegeven in een van de volgende ingediende stukken:

a)in zijn verzoek tot opening van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure;

b)in zijn antwoord op het door een schuldeiser ingediende verzoek tot opening van een dergelijke procedure;

c)in zijn indiening overeenkomstig artikel 41, lid 7.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat elke schuldeiser binnen 30 dagen na de bekendmaking van de datum van opening van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure in het insolventieregister of, in het geval van een bekende schuldeiser, na ontvangst van de in artikel 45 bedoelde individuele kennisgeving, indien dat later is, vorderingen kan indienen die niet in de in lid 1 bedoelde stukken zijn opgenomen, of bezwaar kan maken tegen of bezwaren kan uiten over in een van die stukken opgenomen vorderingen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat indien een schuldeiser niet binnen de in lid 2 genoemde termijn bezwaar heeft gemaakt of bezwaren heeft geuit, een vordering die is opgenomen in de in lid 1 bedoelde stukken, onbetwist wordt geacht en definitief wordt toegelaten zoals in die stukken vermeld.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit of, indien deze is aangewezen, de insolventiefunctionaris, naast de in lid 1 bedoelde vorderingen de toelating van door een schuldeiser ingediende vorderingen kan aanvaarden of weigeren overeenkomstig lid 2 en de in het nationale recht vastgestelde passende criteria.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de betwiste vorderingen onverwijld door de bevoegde autoriteit of door het gerecht worden behandeld. De bevoegde autoriteit kan besluiten de vereenvoudigde vereffeningsprocedure voort te zetten voor onbetwiste vorderingen.

Artikel 47

Vorderingen tot nietigverklaring

De lidstaten zorgen ervoor dat de regels inzake vorderingen tot nietigverklaring als volgt van toepassing zijn in vereenvoudigde vereffeningsprocedures:

a)de instelling en tenuitvoerlegging van vorderingen tot nietigverklaring is niet verplicht, maar wordt overgelaten aan het oordeel van schuldeisers of, in voorkomend geval, van de insolventiefunctionaris;

b)een beslissing van schuldeisers om geen vorderingen tot nietigverklaring in te stellen, laat de civiel- of strafrechtelijke aansprakelijkheid van de schuldenaar onverlet indien later blijkt dat de door de schuldenaar verstrekte informatie over activa of passiva verzwegen of vervalst is;

c)de bevoegde autoriteit kan een vereenvoudigde vereffeningsprocedure omzetten in een gewone insolventieprocedure indien het voeren van een procedure inzake een vordering tot nietigverklaring in het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure niet mogelijk zou zijn wegens het belang van de vorderingen die het voorwerp uitmaken van de procedure inzake een vordering tot nietigverklaring in verhouding tot de waarde van de insolvente boedel, en wegens de verwachte duur van de procedure inzake een vordering tot nietigverklaring.

Artikel 48

Vaststelling van de insolvente boedel

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit of, indien aangewezen, de insolventiefunctionaris de definitieve lijst van goederen die de insolvente boedel vormen, vaststelt op basis van de door de schuldenaar ingediende lijst van goederen als bedoeld in artikel 41, lid 4, punt c), en van de daarna ontvangen relevante aanvullende informatie.

2.De goederen van de insolvente boedel omvatten de goederen die de schuldenaar bezit op het moment waarop de vereenvoudigde vereffeningsprocedure wordt geopend, de goederen die na de indiening van het verzoek tot opening van deze procedure zijn verworven, en de goederen die door middel van vorderingen tot nietigverklaring of andere acties zijn gerecupereerd.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat indien de schuldenaar een ondernemer is, de bevoegde autoriteit of, indien aangewezen, de insolventiefunctionaris aangeeft welke goederen van de insolvente boedel zijn uitgesloten en derhalve door de schuldenaar kunnen worden behouden.

Hoofdstuk 4
Afwikkeling van de boedel en verdeling van de opbrengsten

Artikel 49

Beslissing over de te volgen procedure

1.De lidstaten zorgen ervoor dat zodra de insolvente boedel is vastgesteld en de lijst van vorderingen op de schuldenaar is bepaald, de bevoegde autoriteit in vereenvoudigde vereffeningsprocedures:

a)overgaat tot de afwikkeling van de boedel en de verdeling van de opbrengst; of

b)een beslissing neemt over de beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure zonder de boedel af te wikkelen, overeenkomstig lid 2.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit alleen een beslissing kan nemen over de onmiddellijke beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure zonder afwikkeling van de boedel indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)er zijn geen goederen in de insolvente boedel;

b)de goederen van de insolvente boedel zijn van zo geringe waarde dat het de kosten of de tijd van de verkoop ervan en van de verdeling van de opbrengst niet zou rechtvaardigen;

c)de schijnbare waarde van de bezwaarde goederen is lager dan het bedrag dat aan de door een zekerheid gedekte schuldeiser(s) verschuldigd is, en de bevoegde autoriteit acht het gerechtvaardigd deze door een zekerheid gedekte schuldeiser(s) toe te staan de goederen over te nemen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat indien de bevoegde autoriteit overgaat tot de afwikkeling van de boedel van de schuldenaar als bedoeld in lid 1, punt a), de bevoegde autoriteit ook aangeeft op welke wijze de boedel wordt afgewikkeld. Andere wijzen dan de verkoop van de goederen van de schuldenaar via een elektronische openbare veiling kunnen alleen worden gekozen indien het gebruik daarvan passender wordt geacht in het licht van de aard van de goederen of de omstandigheden van de procedure.

Artikel 50

Elektronische veilingsystemen voor de verkoop van de goederen van de schuldenaar

1.De lidstaten zorgen ervoor dat op hun grondgebied een of meer elektronische veilingplatforms worden opgezet en in stand worden gehouden met het oog op de verkoop van de goederen van insolvente boedels in het kader van vereenvoudigde vereffeningsprocedures.

De lidstaten kunnen bepalen dat gebruikers met het oog op de verkoop van de goederen van de schuldenaar ook een bod kunnen uitbrengen voor de overname van de onderneming van de schuldenaar als going concern.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde elektronische veilingplatforms worden gebruikt wanneer de onderneming of goederen van de schuldenaar die het voorwerp van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure uitmaken, via een veiling te gelde worden gemaakt.

3.De lidstaten kunnen het gebruik van de in lid 1 bedoelde elektronische veilingsystemen uitbreiden tot de verkoop van de onderneming of goederen van de schuldenaar die het voorwerp uitmaken van andere soorten op hun grondgebied geopende insolventieprocedures.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat de in lid 1 bedoelde elektronische veilingplatforms toegankelijk zijn voor alle natuurlijke en rechtspersonen met woonplaats of plaats van registratie op hun grondgebied of op het grondgebied van een andere lidstaat. De toegang tot het veilingsysteem kan afhankelijk worden gesteld van elektronische identificatie van de gebruiker, in welk geval personen met woonplaats of plaats van registratie in een andere lidstaat gebruik kunnen maken van hun nationale stelsels voor elektronische identificatie, overeenkomstig Verordening (EU) nr. 910/2014. 41

Artikel 51

Onderlinge koppeling van de elektronische veilingsystemen

1.De Commissie voert door middel van uitvoeringshandelingen een systeem in voor de onderlinge koppeling van de in artikel 50 bedoelde nationale elektronische veilingsystemen. Het systeem bestaat uit nationale elektronische veilingsystemen die onderling gekoppeld zijn via het Europees e-justitieportaal, dat als centraal elektronisch toegangspunt in het systeem fungeert. Het systeem bevat in alle officiële talen van de Unie informatie over alle op de nationale elektronische veilingplatforms aangekondigde veilingprocessen, maakt het mogelijk deze veilingprocessen te doorzoeken en bevat hyperlinks naar de pagina’s van de nationale systemen waar biedingen rechtstreeks kunnen worden ingediend.

2.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen de technische specificaties en procedures vast die nodig zijn om de onderlinge koppeling van de nationale elektronische veilingsystemen van de lidstaten tot stand te brengen, waarbij zij het volgende bepaalt:

a)de technische specificatie(s) ter bepaling van de methoden van communicatie en informatie-uitwisseling langs elektronische weg op basis van de vastgestelde specificatie van de koppelapparatuur voor het systeem van onderling gekoppelde elektronische veilingsystemen;

b)de technische maatregelen ter waarborging van minimumbeveiligingsnormen inzake informatietechnologie voor het overbrengen en doorgeven van gegevens binnen het systeem van onderling gekoppelde elektronische veilingsystemen;

c)de minimuminformatie die via het centrale platform toegankelijk wordt gemaakt;

d)de minimumcriteria voor de presentatie van aangekondigde veilingprocessen via het Europees e-justitieportaal;

e)de minimumcriteria voor het zoeken naar aangekondigde veilingprocessen via het Europees e-justitieportaal;

f)minimumcriteria om de gebruikers naar het platform van het nationale veilingsysteem van de lidstaat te leiden waar zij hun biedingen rechtstreeks in de aangekondigde veilingprocessen kunnen indienen;

g)de middelen en technische voorwaarden voor de beschikbaarheid van de door het systeem voor onderlinge koppeling geleverde diensten;

h)het gebruik van de in artikel 16, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 42 bedoelde Europese unieke identificatiecode;

i)specificatie van welke persoonsgegevens toegankelijk zijn; 

j)waarborgen inzake gegevensbescherming.

Deze uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 69, lid 2 , bedoelde onderzoeksprocedure uiterlijk [één jaar na de uiterste datum voor omzetting] vastgesteld.

Artikel 52

Kosten van de invoering en onderlinge koppeling van elektronische veilingsystemen

1.De invoering, het onderhoud en de toekomstige ontwikkeling van het systeem van onderling gekoppelde elektronische veilingsystemen als bedoeld in artikel 50 worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie.

2.Elke lidstaat draagt de kosten met betrekking tot de invoering en aanpassing van zijn nationale elektronische veilingsystemen teneinde deze compatibel te maken met het Europees e-justitieportaal, alsmede de kosten van het beheer, de exploitatie en het onderhoud van die systemen. Dit laat onverlet dat in het kader van de financiële programma’s van de Unie subsidies ter ondersteuning van die activiteiten kunnen worden aangevraagd.

Artikel 53

Verantwoordelijkheden van de Commissie in verband met de verwerking van persoonsgegevens in het systeem van onderling gekoppelde elektronische veilingplatforms

1.De Commissie oefent de verantwoordelijkheden van voor de verwerking verantwoordelijke uit hoofde van artikel 3, lid 8, van Verordening (EU) 2018/1725 uit overeenkomstig haar in dit artikel gedefinieerde respectieve verantwoordelijkheden.

2.De Commissie bepaalt de nodige beleidsmaatregelen en past de noodzakelijke technische oplossingen toe om haar verantwoordelijkheden binnen de werkingssfeer van de functie van voor de verwerking verantwoordelijke na te komen.

3.De Commissie implementeert de technische maatregelen die vereist zijn voor de beveiliging van persoonsgegevens tijdens de doorgifte, met name de vertrouwelijkheid en integriteit van gegevens die naar en vanaf het Europees e-justitieportaal worden doorgegeven.

4.Wat de gegevens uit de onderling gekoppelde nationale veilingsystemen betreft, worden in het Europees e-justitieportaal geen persoonsgegevens betreffende de betrokkenen bewaard. Al deze gegevens worden bewaard in de door de lidstaten of andere instanties beheerde nationale veilingsystemen.

Artikel 54

Verkoop van de goederen door middel van een elektronische veiling

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de elektronische veiling van goederen van de insolvente boedel in het kader van een vereenvoudigde vereffeningsprocedure tijdig van tevoren wordt aangekondigd op het in artikel 50 bedoelde elektronische veilingplatform.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit of, in voorkomend geval, de insolventiefunctionaris alle bekende schuldeisers via individuele kennisgevingen in kennis stelt van het voorwerp, het tijdstip en de datum van de elektronische veiling, alsook van de vereisten om eraan deel te nemen.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat iedere belanghebbende, met inbegrip van de bestaande aandeelhouders of bestuurders van de schuldenaar, aan de elektronische veiling kan deelnemen en een bod kan uitbrengen.

4.Indien er biedingen zijn op zowel de overname van de onderneming van de schuldenaar als going concern als op de afzonderlijke goederen van de insolvente boedel, beslissen de schuldeisers aan welk van de alternatieven zij de voorkeur geven.

Artikel 55

Beslissing over de beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit na de verdeling van de opbrengst van de verkoop van de onderneming of de goederen van de schuldenaar uiterlijk twee weken nadat de verdeling van de opbrengst is voltooid, een beslissing neemt over de beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de beslissing over de beëindiging van de vereenvoudigde vereffeningsprocedure een specificatie bevat van de termijn die leidt tot de kwijtschelding van de schuld van de schuldenaar die ondernemer is of van de oprichters, eigenaren of leden van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de schuldenaar.

Hoofdstuk 5
Kwijtschelding van de schuld van ondernemers in een vereenvoudigde vereffeningsprocedure

Artikel 56

Toegang tot kwijtschelding van schuld

De lidstaten zorgen ervoor dat in vereenvoudigde vereffeningsprocedures schuldenaren die ondernemer zijn, alsmede de oprichters, eigenaren of leden van een schuldenaar die een micro-onderneming met onbeperkte aansprakelijkheid is die persoonlijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de micro-onderneming, volledig van hun schulden worden bevrijd overeenkomstig titel III van Richtlijn (EU) 2019/1023.

Artikel 57

Behandeling van persoonlijke garanties voor bedrijfsschulden

De lidstaten zorgen ervoor dat indien een insolventieprocedure of een afzonderlijke executieprocedure is ingeleid met betrekking tot de persoonlijke garantie voor de zakelijke behoeften van een micro-onderneming die schuldenaar is in een vereenvoudigde vereffeningsprocedure tegen een garant die, ingeval de betrokken micro-onderneming een rechtspersoon is, oprichter, eigenaar of lid van die rechtspersoon is, of, ingeval de betrokken micro-onderneming een ondernemer is, een familielid van die ondernemer is, de procedure inzake de persoonlijke garantie ofwel wordt gecoördineerd ofwel wordt geconsolideerd met de vereenvoudigde vereffeningsprocedure.

Titel VII
SCHULDEISERSCOMITÉ

Hoofdstuk 1
Oprichting en leden van het schuldeiserscomité

Artikel 58

Oprichting van het schuldeiserscomité

1.De lidstaten zorgen ervoor dat er alleen een schuldeiserscomité wordt opgericht als de algemene vergadering van schuldeisers daartoe besluit.

2.In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat vanaf de indiening van een verzoek tot opening van een insolventieprocedure, en dus vóór de opening van die procedure, een schuldeiserscomité kan worden opgericht indien een of meer schuldeisers bij het gerecht een verzoek tot oprichting van een schuldeiserscomité indienen.

De lidstaten zorgen ervoor dat de eerste algemene vergadering van schuldeisers een besluit neemt over de voortzetting en de samenstelling van het overeenkomstig de eerste alinea opgerichte schuldeiserscomité.

3.De lidstaten kunnen in hun nationale wetgeving de mogelijkheid uitsluiten om in insolventieprocedures een schuldeiserscomité op te richten indien de totale kosten van de inschakeling van een dergelijk comité niet gerechtvaardigd zijn gezien het geringe economische belang van de insolvente boedel, het geringe aantal schuldeisers of de omstandigheid dat de schuldenaar een micro-onderneming is.

Artikel 59

Benoeming van de leden van het schuldeiserscomité

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het schuldeiserscomité worden benoemd, hetzij op de algemene vergadering van schuldeisers, hetzij bij beslissing van het gerecht, binnen 30 dagen na de datum van de opening van de procedure als bedoeld in artikel 24, lid 2, punt a), van Verordening (EU) 2015/848.

2.Indien de leden van het schuldeiserscomité op de algemene vergadering van schuldeisers worden benoemd, zien de lidstaten erop toe dat het gerecht de benoeming certificeert binnen vijf dagen na de datum waarop de benoeming aan het gerecht is meegedeeld.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de benoemde leden van het schuldeiserscomité een billijke afspiegeling vormen van de verschillende belangen van de schuldeisers of groepen schuldeisers.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat ook schuldeisers wier vorderingen slechts voorlopig zijn toegelaten, en schuldeisers met grensoverschrijdende vorderingen in aanmerking komen voor benoeming in het schuldeiserscomité.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat elke belanghebbende de benoeming van een of meer leden van het schuldeiserscomité voor het gerecht kan aanvechten op grond van het feit dat de benoeming niet overeenkomstig het toepasselijke recht is geschied.

Artikel 60

Plicht van schuldeisers als leden van het schuldeiserscomité

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het schuldeiserscomité uitsluitend de belangen van de gezamenlijke schuldeisers vertegenwoordigen en onafhankelijk van de insolventiefunctionaris optreden.

In afwijking van de vorige alinea kunnen de lidstaten nationale bepalingen handhaven op grond waarvan in dezelfde insolventieprocedure twee of meer schuldeiserscomités kunnen worden opgericht die verschillende groepen schuldeisers vertegenwoordigen. In dat geval vertegenwoordigen de leden van het schuldeiserscomité uitsluitend de belangen van de schuldeisers die hen hebben benoemd.

2.Het schuldeiserscomité is de plichten verschuldigd aan alle schuldeisers die het vertegenwoordigt.

Artikel 61

Aantal leden

De lidstaten zorgen ervoor dat het schuldeiserscomité uit ten minste drie en ten hoogste zeven leden bestaat.

Artikel 62

Gedwongen ontslag van een lid en vervanging

1.De lidstaten stellen regels vast waarin zowel de gronden voor ontslag en vervanging van leden van het schuldeiserscomité als de desbetreffende procedures nader worden omschreven. Deze regels voorzien ook in de situatie waarin leden van het schuldeiserscomité ontslag nemen of niet in staat zijn de vereiste functies uit te oefenen, zoals in geval van ernstige ziekte of overlijden.

2.Gronden voor ontslag zijn ten minste frauduleus of grof nalatig gedrag, opzettelijk wangedrag of schending van fiduciaire verplichtingen ten aanzien van de belangen van de schuldeisers.

Hoofdstuk 2
Werkwijze en functie van het schuldeiserscomité

Artikel 63

Werkmethode van het schuldeiserscomité

1.De lidstaten zorgen ervoor dat een schuldeiserscomité binnen 15 werkdagen na de benoeming van de leden een werkprotocol vaststelt. Indien het schuldeiserscomité deze verplichting niet nakomt, is het gerecht bevoegd om binnen 15 werkdagen na het verstrijken van de eerste termijn van 15 werkdagen het protocol namens het schuldeiserscomité vast te stellen. In de eerste vergadering van het schuldeiserscomité keuren de leden de werkmethoden goed bij gewone meerderheid van de aanwezige leden.

2.In het in lid 1 bedoelde protocol komen ten minste de volgende zaken aan de orde:

a)het recht om de vergaderingen van het schuldeiserscomité bij te wonen en eraan deel te nemen;

b)stemgerechtigdheid en het vereiste quorum;

c)belangenconflicten;

d)vertrouwelijkheid van informatie.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde protocol beschikbaar is voor alle schuldeisers, het gerecht en de insolventiefunctionaris.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het schuldeiserscomité de mogelijkheid krijgen om persoonlijk of langs elektronische weg deel te nemen en te stemmen.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van het schuldeiserscomité zich kunnen laten vertegenwoordigen door een gevolmachtigde.

6.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een standaardprotocol vast. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure in artikel 69, lid 2.

Artikel 64

Functie, rechten, plichten en bevoegdheden van het schuldeiserscomité

1.De lidstaten zien erop toe dat het schuldeiserscomité tot taak heeft ervoor te zorgen dat bij het verloop van de insolventieprocedure de belangen van de schuldeisers worden beschermd en de individuele schuldeisers worden betrokken.

Daartoe zien de lidstaten erop toe dat het schuldeiserscomité ten minste over de volgende rechten, plichten en bevoegdheden beschikt:

a)het recht om de insolventiefunctionaris te allen tijde te horen;

b)het recht om in een insolventieprocedure te verschijnen en te worden gehoord;

c)de plicht om toezicht te houden op de insolventiefunctionaris, onder meer door met de insolventiefunctionaris te overleggen en de insolventiefunctionaris in te lichten over de wensen van de schuldeisers;

d)de bevoegdheid om de schuldenaar, het gerecht of de insolventiefunctionaris te allen tijde tijdens de insolventieprocedure om relevante en noodzakelijke informatie te verzoeken;

e)de verplichting om informatie te verstrekken aan de door het schuldeiserscomité vertegenwoordigde schuldeisers en het recht om informatie van die schuldeisers te ontvangen;

f)het recht om in kennis te worden gesteld van en te worden geraadpleegd over aangelegenheden waarbij de door het schuldeiserscomité vertegenwoordigde schuldeisers belang hebben, met inbegrip van de verkoop van goederen buiten de gewone bedrijfsuitoefening;

g)de bevoegdheid om extern advies in te winnen over aangelegenheden waarbij de door het schuldeiserscomité vertegenwoordigde schuldeisers belang hebben.

2.Indien de lidstaten het schuldeiserscomité de bevoegdheid verlenen om bepaalde besluiten of rechtshandelingen goed te keuren, geven zij duidelijk aan voor welke aangelegenheden deze goedkeuring vereist is.

Artikel 65

Kosten en vergoedingen

1.De lidstaten bepalen wie de kosten draagt die het schuldeiserscomité maakt bij de uitoefening van zijn functie als bedoeld in artikel 64.

2.Indien de in lid 1 bedoelde kosten door de insolvente boedel worden gedragen, zorgen de lidstaten ervoor dat het schuldeiserscomité deze kosten registreert en dat het gerecht de bevoegdheid heeft om ongerechtvaardigde en onevenredige kosten te beperken.

3.Indien de lidstaten toestaan dat leden van het schuldeiserscomité een vergoeding ontvangen en deze ten laste komt van de insolvente boedel, zien zij erop toe dat deze vergoeding in verhouding staat tot de door de leden verrichte functie en dat het schuldeiserscomité hiervan aantekening houdt.

Artikel 66

Aansprakelijkheid

De leden van een schuldeiserscomité zijn vrijgesteld van individuele aansprakelijkheid voor hun handelingen in hun hoedanigheid van lid van het comité, tenzij zij zich schuldig hebben gemaakt aan grove nalatigheid, frauduleus gedrag of opzettelijk wangedrag, of tenzij zij een fiduciaire verplichting jegens de schuldeisers die zij vertegenwoordigen hebben geschonden.

Artikel 67

Beroep

1.Indien de lidstaten het schuldeiserscomité de bevoegdheid verlenen om bepaalde besluiten of transacties goed te keuren, voorzien zij ook in het recht om tegen deze goedkeuring in beroep te gaan.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat de beroepsprocedure efficiënt en snel verloopt.

Titel VIII
MAATREGELEN OM NATIONALE INSOLVENTIEWETGEVINGEN TRANSPARANTER TE MAKEN

Artikel 68

Blad met essentiële informatie

1.De lidstaten verstrekken in het kader van het Europees e-justitieportaal een blad met essentiële informatie over bepaalde elementen van het nationale recht inzake insolventieprocedures.

2.De inhoud van het in punt 1 bedoelde blad met essentiële informatie is nauwkeurig, duidelijk en niet misleidend en bevat een evenwichtige en eerlijke uiteenzetting van de feiten. De inhoud is in overeenstemming met andere informatie over insolventie- of faillissementsrecht die in het kader van het Europees e-justitieportaal wordt verstrekt overeenkomstig artikel 86 van Verordening (EU) 2015/848.

3.Het blad met essentiële informatie:

a)wordt in een officiële taal van de Unie opgesteld en bij de Commissie ingediend uiterlijk [zes maanden na de uiterste datum voor omzetting van deze richtlijn];

b)heeft een maximale lengte van vijf kantjes A4 wanneer het wordt afgedrukt met tekens van leesbare grootte;

c)is geschreven in een duidelijke, niet-technische en begrijpelijke taal.

4.Het blad met essentiële informatie bevat de volgende delen in de onderstaande volgorde:

a)de voorwaarden voor de opening van een insolventieprocedure;

b)de regels betreffende indiening, verificatie en toelating van de vorderingen;

c)de regels betreffende de rangindeling van de vorderingen van de schuldeisers en de verdeling van de opbrengst van de afwikkeling van de boedel in het kader van de insolventieprocedure;

d)de gemiddelde gemelde duur van insolventieprocedures, als bedoeld in artikel 29, lid 1, punt b), van Richtlijn (EU) 2019/1023 43 .

5.Het in lid 4, punt a), bedoelde deel bevat:

a)de lijst van personen die om de opening van een insolventieprocedure kunnen verzoeken;

b)de lijst van voorwaarden die aanleiding geven tot de opening van een insolventieprocedure;

c)waar en hoe het verzoek tot opening van een insolventieprocedure kan worden ingediend;

d)hoe en wanneer de schuldenaar van de opening van de insolventieprocedure in kennis wordt gesteld.

6.Het in lid 4, punt b), bedoelde deel bevat:

a)de lijst van personen die een vordering kunnen indienen;

b)de lijst van voorwaarden om een vordering in te dienen;

c)de termijn om een vordering in te dienen;

d)waar het formulier voor het indienen van een vordering te vinden is, indien van toepassing;

e)hoe en waar een vordering kan worden ingediend;

f)hoe de vordering wordt geverifieerd en gevalideerd.

7.Het in lid 4, punt c), bedoelde deel bevat:

a)een korte beschrijving van de rangindeling van de rechten en vorderingen van schuldeisers;

b)een korte beschrijving van de wijze waarop de opbrengst wordt verdeeld.

8.De lidstaten actualiseren de in lid 4 bedoelde informatie binnen een maand na de inwerkingtreding van de desbetreffende wijzigingen in de nationale wetgeving. Het blad met essentiële informatie bevat de volgende verklaring: ”Dit blad met essentiële informatie is correct op [de datum van indiening van de informatie bij de Commissie of de datum van de actualisering]”.

De Commissie laat dit blad met essentiële informatie vertalen naar het Engels, Frans en Duits of, indien het blad in een van deze talen is opgesteld, naar de twee andere talen, en maakt het blad toegankelijk voor het publiek op het Europees e-justitieportaal onder het deel over insolventie/faillissement van elke lidstaat.

9.De Commissie is bevoegd om door middel van uitvoeringshandelingen het formaat van het blad met essentiële informatie te wijzigen of de omvang van de daarin verstrekte technische informatie uit te breiden of te beperken. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de onderzoeksprocedure in artikel 69, lid 2

Titel IX
SLOTBEPALINGEN

Artikel 69

Comité

1.De Commissie wordt bijgestaan door het Comité voor herstructurering en insolventie (het “Comité”) als bedoeld in artikel 30 van Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 70

Herziening

Uiterlijk [vijf jaar na de uiterste datum voor omzetting van deze richtlijn] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing en het effect van deze richtlijn.

Artikel 71

Omzetting

1.De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk [twee jaar na de inwerkingtreding] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 72

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de [...] dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 73

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

[...]    [...]

(1)    COM/2020/590 final.
(2)    Verslag van de vijf voorzitters (https://ec.europa.eu/info/publications/five-presidents-report-completing-europes-economic-and-monetary-union_en), Resolutie van het Europees Parlement van 9 juli 2015 over het opbouwen van een kapitaalmarktunie (2015/2634(RSP)) en Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU) (2020/2036(INI)).
(3)    Europese Centrale Bank, “Financial integration in Europe”, mei 2018, https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/fie/ecb.financialintegrationineurope201805.en.pdf en “Financial Integration and Structure in the Euro Area”, april 2022, https://www.ecb.europa.eu/pub/pdf/fie/ecb.fie202204~4c4f5f572f.en.pdf.
(4)    De gegevens zijn afkomstig van een door de Europese Bankautoriteit uitgevoerd benchmarkonderzoek. Zie Europese Bankautoriteit, “Report on the benchmarking of national loan enforcing frameworks”, 2020, EBA/REP/2020/29, https://www.eba.europa.eu/sites/default/documents/files/document_library/About%20Us/Missions%20and%20tasks/Call%20for%20Advice/2020/Report%20on%20the%20benchmarking%20of%20national%20loan%20enforcement%20frameworks/962022/Report%20on%20the%20benchmarking%20of%20national%20loan%20enforcement%20frameworks.pdf. Nationale insolventiedeskundigen die ramingen hebben verstrekt voor het benchmarkscenario dat wordt gebruikt voor de “Doing Business”-insolventie-indicatoren van de Wereldbank wezen op een recuperatietermijn van 1,5 tot 3,5 jaar en gerechtskosten van 9 % tot 15 % voor de EU-lidstaten. Het recuperatiepercentage bij vereffening in een EU-lidstaat varieerde van 32 % tot 44 %, met een gemiddelde voor de betrokken lidstaten van 38 %.
(5)    Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 18).
(6)     Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 19).
(7)    Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures.
(8)     COM(2020) 590 final.
(9)    Zie blz. 4: state_of_the_union_2021_letter_of_intent_en.pdf (europa.eu).
(10)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Werkprogramma van de Commissie voor 2022 Europa samen sterker maken, COM (2021) 645 final cwp2022_en.pdf (europa.eu)).
(11)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s – Kapitaalmarktenunie – Resultaten één jaar na het actieplan, COM/2021/720 final, beschikbaar op EUR-Lex – 52021DC0720 – NL – EUR-Lex (europa.eu).
(12)    Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).
(13)    In een pre-packprocedure wordt de onderneming van de schuldenaar of een deel daarvan als going concern verkocht op grond van een contract waarover vóór de aanvang van een insolventieprocedure vertrouwelijk wordt onderhandeld onder toezicht van een door een gerecht aangewezen toezichthouder en gevolgd door een korte insolventieprocedure waarin de vooraf overeengekomen verkoop formeel wordt toegestaan en uitgevoerd.
(14)    Arrest van het Hof van 28 april 2022 in zaak C-237/20 (Federatie Nederlandse Vakbeweging tegen Heiploeg Seafood International BV), EU:C:2022:321.
(15)    Richtlijn 2004/35/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade (PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56).
(16)    Conclusies van de Raad over het actieplan van de Commissie, doc. nr. 12898/1/20 REV 1.
(17)     Doc. nr. EURO 502/20.
(18)    Zie de nota van de Commissie voor de bespreking op https://www.consilium.europa.eu/media/49192/20210416-eg-com-note-on-insolvency-frameworks.pdf. De samenvattende brief van de bespreking is beschikbaar op https://www.consilium.europa.eu/media/49366/20210416-summing-up-letter-eurogroup.pdf.
(19)    Doc. nr. EURO 502/21.
(20)    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo’s, en de deelname van kleine beleggers bevorderen (2020/2036(INI)).
(21)    Ter voorbereiding van dit initiatief zijn in opdracht van de Commissie andere studies opgesteld: 1) Europese Commissie, “Improving the evidence base on transfer of business in Europe: annex C: case study on the cross-border dimension of business transfers”, Uitvoerend Agentschap voor kleine en middelgrote ondernemingen, Bureau voor publicaties van de Europese Unie, februari 2021, beschikbaar op: , (2) Steffek, F., “Analysis of individual and collective loan enforcement laws in the EU Member States”, DG FISMA, november 2019, beschikbaar op , (3) McCormack, G. et al., “Study on a new approach to business failure and insolvency, comparative legal analysis of the Member States’ relevant provisions and practices”, DG JUST, januari 2016, beschikbaar op , (4) EBA Report on the benchmarking of national loan enforcement frameworks, Response to the European Commission’s call for advice on benchmarking on national loan enforcement frameworks (including insolvency frameworks) from a bank creditors perspective, Europese Bankautoriteit, november 2020, EBA/Rep/2020/29.
(22)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(23)    Deze kosten moeten worden aangevuld met nog eens 1,6 miljoen euro uitvoeringskosten voor het begrotingsjaar 2028. De geraamde jaarlijkse onderhoudskosten van het interconnectiesysteem in het Europees e-justitieportaal bedragen 600.000 euro vanaf 2029.
(24)    https://e-justice.europa.eu/content_interconnected_insolvency_registers_search-246-nl.do.
(25)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie, PB L 0849 van 9.7.2018, blz. 1.
(26)    Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).
(27)    De Europese Commissie heeft in haar voorstel voor de zesde antiwitwasrichtlijn voorgesteld de nationale centrale registers van bankrekeningen in de gehele EU aan elkaar te koppelen. Zie de artikelen 14 en 15 van het voorstel (COM/2021/423 final van 20.7.2021). Over het voorstel wordt momenteel onderhandeld in het Europees Parlement en de Raad.
(28)    UNCITRAL Legislative Guide on Insolvency Law, Part four: Directors’ obligations in the period approaching insolvency (including in enterprise groups), blz. 19 (mn. 15).
(29)    Beschikking van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de oprichting van een Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken (2001/470/EG). De in het kader van het Europees justitieel netwerk (EJN) opgestelde informatie over nationale insolventiewetten is beschikbaar op het Europees e-justitieportaal: https://e-justice.europa.eu/447/EN/insolvencybankruptcy.
(30)    PB C [...] van [...], blz. [...]
(31)    PB C [...] van [...], blz. [...]
(32)    Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende insolventieprocedures (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 19).
(33)    Richtlijn (EU) 2019/1023 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132 (Richtlijn betreffende herstructurering en insolventie) (PB L 172 van 26.6.2019, blz. 18).
(34)    PB
(35)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(36)    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (de EG-concentratieverordening) (PB L 024 van 29.1.2004, blz. 1)
(37)    Voor digitale oplossingen gaat het bij de tweepijleraanpak om hergebruik van bestaande oplossingen, inclusief bedrijfsbouwstenen, alvorens kant-en-klare marktoplossingen te overwegen. Ontwikkeling op maat is de laatste optie. Zie European Commission digital strategy Next generation digital Commission, C(2022) 4388 final, blz. 13.
(38)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
(39)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
(40)    Richtlijn 2001/23/EG van de Raad van 12 maart 2001 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen van ondernemingen of vestigingen (PB L 82 van 22.3.2001, blz. 16).
(41)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73).
(42)    Artikel 16, lid 1, van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht.
(43)    RICHTLIJN (EU) 2019/1023 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019 betreffende preventieve herstructureringsstelsels, betreffende kwijtschelding van schuld en beroepsverboden, en betreffende maatregelen ter verhoging van de efficiëntie van procedures inzake herstructurering, insolventie en kwijtschelding van schuld, en tot wijziging van Richtlijn (EU) 2017/1132
Top

Brussel, 7.12.2022

COM(2022) 702 final

BIJLAGE

BIJ HET VOORSTEL VOOR EEN RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot harmonisatie van bepaalde aspecten van het insolventierecht

{SEC(2022) 434 final} - {SWD(2022) 395 final} - {SWD(2022) 396 final}


BIJLAGE […]

Nationale activaregisters als bedoeld in artikel 18

1.Kadastrale registers;

2.Grondregisters;

3.Registers van roerende goederen met inbegrip van registers van voertuigen, schepen en vliegtuigen en registers van wapens;

4.Schenkingsregisters;

5.Hypotheekregisters;

6.Andere effectenregisters, met inbegrip van registers van effectenbewaarinstellingen en girale registers;

7.Registers van pandrechten met inbegrip van leaseovereenkomsten en koop-verkoopovereenkomsten met eigendomsvoorbehoud;

8.Registers van eigendomsbeslag;

9.Testamentregisters;

10.Registers van intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van octrooi- en merkenregisters;

11.Registers van internetdomeinen;

12.Register van algemene voorwaarden.

Top