Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020PC0451

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU)

    COM/2020/451 final

    Brussel, 28.5.2020

    COM(2020) 451 final

    2020/0101(COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID
    x001e
    19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT
    x001e
    EU)


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Sinds het begin van de COVID‑19-pandemie heeft de Commissie een aantal voorstellen ingediend om ervoor te zorgen dat alle beschikbare middelen in het kader van de uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) gefinancierde programma’s voor 2014‑2020 konden worden gemobiliseerd om de directe en indirecte gevolgen van de crisis onmiddellijk aan te pakken. Dankzij deze amendementen konden de beschikbare middelen worden gemobiliseerd om aan de behoeften als gevolg van de toegenomen druk op de gezondheidsstelsels te voldoen en steun aan werkgevers en werknemers te verlenen om aan de buitengewone situatie het hoofd te bieden. De lidstaten en de regio’s kregen onmiddellijk de nodige liquiditeit en flexibiliteit om de ESI-fondsen in te zetten waar de behoeften het grootst waren. De mogelijkheid om gebruik te maken van 100 %-EU‑financiering voor deze maatregelen voor het boekjaar dat in 2020 van start gaat, zal bijdragen tot het verlichten van de druk op hun overheidsfinanciën.

    De verspreiding van het coronavirus in alle landen heeft veel regeringen ertoe gebracht ongekende maatregelen te nemen om de pandemie in te dammen, zoals de tijdelijke sluiting van ondernemingen of grootschalige beperkingen van reizen en mobiliteit. Dit heeft geleid tot een scherpe daling van de output in veel economieën met ernstige sociale gevolgen. De crisis zal de komende jaren aanzienlijke problemen voor de overheidsfinanciën en het beheer van de schulden opleveren, wat kan leiden tot een beperking van de voor het economisch herstel noodzakelijke overheidsinvesteringen. Bovendien verschillen de nationale en regionale capaciteiten om de gevolgen van de crisis aan te pakken tussen de lidstaten en regio’s als gevolg van de verschillende economische structuren en begrotingssituaties. Als deze verschillen niet worden aangepakt, kunnen ze leiden tot een asymmetrisch herstel en grotere regionale verschillen, wat de interne markt, de financiële stabiliteit van de eurozone en onze Unie als geheel kan ondermijnen.

    De situatie evolueert langzaam en veel regio’s en lidstaten bereiden zich voor op een voorzichtige versoepeling van de sociale en economische beperkingen en op het heropstarten van hun economieën. De directe en indirecte effecten van de crisis hebben echter al in vele sectoren hun tol geëist, het herstelproces zal tijd vergen en er kan niet worden uitgesloten dat nieuwe lockdownmaatregelen nodig zijn. De economie krimpt en de werkloosheid neemt toe. De onzekerheid over de toekomst kan tot een trager herstel leiden.

    Om te voorkomen dat de verschillen groter worden en het herstelproces ongelijkmatig verloopt, moet daarom op korte en middellange termijn extra steun aan de lidstaten en regio’s worden verleend – met name de lidstaten en regio’s waarvan de economie het zwaarst door de pandemie is getroffen en die over de minste herstelcapaciteit beschikken – om hun crisisresponscapaciteit te versterken, hun economieën en samenlevingen te helpen de situatie het hoofd te bieden en de basis voor een snel economisch herstel te leggen.

    De buitengewone maatregelen die de grootst mogelijke flexibiliteit en financiering uit de ESI-fondsen bieden, hebben een belangrijke rol gespeeld bij de inspanningen om de lidstaten en de regio’s te helpen de onmiddellijke gevolgen van de crisis aan te pakken. Het is echter duidelijk dat de omvang van de maatregelen beperkt was door de beschikbaarheid van niet-toegewezen financiering aan het einde van de programmeringsperiode 2014‑2020. Daarom moet er meer worden gedaan en dit is alleen mogelijk door extra middelen ter beschikking te stellen.

    De Commissie stelt voor alle mogelijkheden van de EU‑begroting te benutten om investeringen te mobiliseren en financiële steun te frontloaden in de cruciale eerste jaren van herstel. Deze voorstellen zijn gebaseerd op twee pijlers. Enerzijds een herzien meerjarig financieel kader voor 2014‑2020 en een Europees herstelinstrument, die de financiële vuurkracht van de EU-begroting tijdelijk zullen vergroten door gebruik te maken van de speelruimte in de EU-begroting om extra financiering op de financiële markten aan te trekken. Anderzijds een versterkt meerjarig financieel kader voor 2021‑2027. De Commissie stelt voor belangrijke programma’s via het Europees herstelinstrument te versterken om investeringen snel te kunnen kanaliseren naar waar de behoeften het grootst zijn, de eengemaakte markt te versterken, de samenwerking op gebieden als gezondheidszorg en crisisbeheer te versterken en de Unie een budget te geven om de transitie op lange termijn naar een veerkrachtiger, groener en digitaal Europa te stimuleren en tegelijkertijd de beginselen van de Europese pijler van sociale rechten te ondersteunen. Dit voorstel ressorteert onder de eerste pijler.

    Deze extra middelen kunnen alleen snel worden ingezet ten behoeve van de reële economie, als ze beschikbaar worden gesteld in het kader van de nog lopende programma’s van de programmeringsperiode 2014‑2020.

    Daarom wordt voorgesteld extra middelen ten bedrage van 58 272 800 000 EUR in lopende prijzen beschikbaar te stellen voor de structuurfondsen voor de periode 2020‑2022 1 . De extra middelen voor 2020 zijn afkomstig van een verhoging van de totale middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang in het meerjarig financieel kader voor 2014‑2020 en vormen extra totale middelen voor het EFRO en het ESF tijdens de huidige periode. De extra middelen voor 2021 en 2022 vormen externe bestemmingsontvangsten uit het Europees herstelinstrument.

    Deze bedragen zullen onder de lidstaten worden verdeeld, rekening houdend met hun relatieve welvaart en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. In afwijking van de in het Financieel Reglement vastgestelde regels voor externe bestemmingsontvangsten moeten deze extra middelen voldoen aan de toepasselijke regels van de GB-verordening – met inbegrip van de regels inzake vastleggingen en vrijmakingen – zodra ze aan operationele programma’s zijn toegewezen.

    De lidstaten kunnen deze bedragen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” van het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) of het Europees Sociaal Fonds (ESF) gebruiken om concrete acties te ondersteunen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie in de regio’s waar de economie en de werkgelegenheid zwaarder zijn getroffen, en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van hun economieën, of om de toewijzing voor door het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (FEAD) ondersteunde programma’s te verhogen.

    Om deze extra middelen gericht ter beschikking te kunnen stellen van de geografische gebieden waar ze het meest nodig zijn, hoeven de extra bedragen – bij wijze van uitzondering en onverminderd de algemene regels voor de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen – niet per regiocategorie te worden uitgesplitst. Van de lidstaten wordt echter verwacht dat ze met de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus rekening houden om ervoor te zorgen dat minder ontwikkelde regio’s bijzondere aandacht blijven krijgen overeenkomstig de doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie. De lidstaten moeten ook lokale en regionale autoriteiten en relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, bij de problematiek betrekken overeenkomstig het partnerschapsbeginsel.

    Daarnaast wordt een nieuwe horizontale thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” voor de uitvoering ervan beschikbaar gesteld met het oog op een eenvoudig programmeringsproces en een zo ruim mogelijk bereik. Deze thematische doelstelling zal alleen beschikbaar zijn voor de programmering en de uitvoering van de extra middelen. Deze middelen kunnen niet met andere thematische doelstellingen worden gecombineerd en niet worden overgedragen van de “normale” toewijzing in het kader van deze nieuwe specifieke thematische doelstelling. In de landspecifieke aanbevelingen in het kader van het Europees semester in 2020 worden specifieke prioritaire gebieden voor de frontloading van overheidsinvesteringen aangewezen om het economisch herstel te vergemakkelijken. De lidstaten worden aangemoedigd om bij de programmering van de extra middelen rekening te houden met deze prioritaire gebieden.

    Om een snelle terugbetaling en een vereenvoudigde toegang tot de extra middelen mogelijk te maken, wordt voorgesteld 50 % van de extra middelen voor het jaar 2020 onmiddellijk na de goedkeuring van het (de) betrokken programma (‘s) of de programmawijziging(en) ter beschikking te stellen als initiële voorfinanciering die pas bij de afsluiting van de programma’s moet worden goedgekeurd. De lidstaten en regio’s worden aangemoedigd deze voorfinanciering te gebruiken om voorschotten aan de begunstigden uit te keren met het oog op de versterking van hun financiële liquiditeit. Ook wordt voorgesteld jaarlijkse voorfinanciering in 2021, 2022 en 2023 uit te keren met betrekking tot de aan de programma’s toegewezen extra middelen. Aangezien ervoor gezorgd moet worden dat deze extra middelen snel voor concrete investeringen worden ingezet en effect in de reële economie sorteren, wordt niet voorgesteld de einddatum van de subsidiabiliteit te verlengen; die datum blijft – ook voor de extra middelen – 31 december 2023 (voor uitgaven op het niveau van de begunstigden). Niettemin wordt verduidelijkt dat de aan de extra middelen gekoppelde vastleggingen moeten worden vrijgemaakt overeenkomstig de te volgen regels voor de afsluiting van de programma’s (d.w.z. in 2025 na het indienen van de vereiste documenten overeenkomstig artikel 141 van de GB‑verordening).

    Het is tevens de bedoeling dat het systeem voor elektronische gegevensuitwisseling dat wordt gebruikt voor officiële uitwisselingen van informatie tussen de Commissie en de lidstaten overeenkomstig artikel 74, lid 4, van de GB‑verordening, wordt aangepast om de lidstaten de mogelijkheid te bieden zonder uitstel aanvragen voor operationele programma’s of voor wijzigingen van operationele programma’s in te dienen voor de toewijzing van de extra middelen voor de jaren 2020, 2021 en 2022. 0,35 % van de extra middelen moet worden toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie.

    Daarnaast wordt voorgesteld dat de extra middelen kunnen worden gebruikt voor de medefinanciering van subsidiabele uitgaven tot 100 % uit de EU‑begroting. Daartoe moeten deze middelen worden geprogrammeerd in het kader van een of meer nieuwe specifieke prioriteitsassen of, in voorkomend geval, in het kader van een nieuw specifiek operationeel programma.

    Verduidelijkt wordt dat de vereisten inzake thematische concentratie – met inbegrip van de vereiste een bepaald percentage van het EFRO toe te wijzen aan duurzame stedelijke ontwikkeling –, de ex-antevoorwaarden of de bepalingen met betrekking tot de prestatiereserve, de toepassing van het prestatiekader en de communicatiestrategieën, niet van toepassing zijn op deze extra middelen. Aangezien de extra steun zonder nationale medefinanciering volledig uit de EU-begroting kan worden gefinancierd, is het redelijk te eisen dat de lidstaten en de managementautoriteiten het grote publiek, de potentiële begunstigden, de begunstigden, de deelnemers en de eindontvangers van financiële instrumenten informeren over het bestaan en de oorsprong van deze extra steun.

    Om extra administratieve lasten te vermijden, maar om ervoor te zorgen dat de ervaring met de uitvoering van de extra middelen naar behoren wordt geanalyseerd, wordt voorgesteld dat elke lidstaat die van de extra middelen profiteert, één evaluatie uitvoert van de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van deze middelen. Hoewel niet wordt voorgesteld gemeenschappelijke indicatoren op EU‑niveau vast te stellen, worden de lidstaten – om de vergelijkbaarheid te waarborgen, evenals de mogelijkheid de op EU‑niveau ondersteunde outputs samen te voegen – ertoe aangespoord gebruik te maken van de door de Commissie ter beschikking gestelde programmaspecifieke indicatoren om de uit de fondsen gefinancierde responsmaatregelen met betrekking tot COVID‑19 te volgen.

    Deze uitzonderlijke wijzigingen laten de regels onverlet die onder normale omstandigheden van toepassing zijn, en ze mogen in geen geval een precedent vormen voor de regels die van toepassing zijn op de programmeringsperiode 2021-2027.

    Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Het voorstel is beperkt tot gerichte wijzigingen die nodig zijn om regels vast te stellen voor het beschikbaar stellen van de extra middelen en de uitvoering ervan. Het voorstel is verenigbaar met het voor de ESI-fondsen vastgestelde algemeen wettelijk kader en beperkt zich tot een gerichte wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Het voorstel vormt een aanvulling op de recente wijzigingen 2 waarbij specifieke maatregelen zijn ingevoerd om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën te mobiliseren in respons op de COVID‑19-pandemie; en de specifieke maatregelen om te voorzien in uitzonderlijke flexibiliteit voor het gebruik van de ESI-fondsen in respons op de COVID‑19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons), evenals alle andere maatregelen om de huidige ongekende situatie het hoofd te bieden. De maatregelen zijn verenigbaar met het voorstel van de Commissie voor een Europees herstelinstrument en met het voorstel voor een herziening van het MFK.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Het voorstel is gebaseerd op de artikelen 177 en 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    Subsidiariteit

    Het voorstel houdt geen wijziging in van de manier waarop de programma’s van de structuurfondsen worden uitgevoerd (d.w.z. onder gedeeld beheer).

    Het gedeeld beheer is gebaseerd op het subsidiariteitsbeginsel, aangezien de Commissie strategische programmerings- en uitvoeringstaken aan de lidstaten en regio’s delegeert. Het gedeeld beheer beperkt het optreden van de EU ook tot wat noodzakelijk is om de in de Verdragen vastgestelde doelstellingen te verwezenlijken.

    Dankzij het voorstel kunnen extra middelen beschikbaar worden gesteld en de regels voor het gebruik van die middelen in het kader van de programma’s van de huidige programmeringsperiode worden verduidelijkt.

    Evenredigheid

    Het voorstel is beperkt tot en gericht op het vaststellen van de regels die moeten worden nageleefd om de extra middelen ter beschikking te stellen. Die regels gaan niet verder dan wat nodig is om extra middelen beschikbaar te stellen en de regels vast te stellen voor de uitvoering van die middelen.

    Keuze van het instrument

    De keuze van het instrument is een verordening van het Europees Parlement en de Raad, overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure als bedoeld in artikel 177 van het Verdrag.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    n.v.t.

    Raadpleging van belanghebbenden

    Er zijn geen externe belanghebbenden geraadpleegd. Het voorstel is echter het resultaat van uitvoerig overleg met de lidstaten en het Europees Parlement tijdens de afgelopen weken en houdt rekening met de meer dan 400 vragen van de nationale autoriteiten met betrekking tot hun aanpak van crisisresponsmaatregelen via de taskforce van het investeringsinitiatief coronavirusrespons.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    n.v.t.

    Effectbeoordeling

    Ter voorbereiding van de voorstellen voor Verordening (EU) nr. 1303/2013 is een effectbeoordeling uitgevoerd. Deze beperkte en gerichte wijzigingen vereisen geen afzonderlijke effectbeoordeling, aangezien ze alleen betrekking hebben op de vaststelling van de regels die van toepassing zijn op de extra middelen die beschikbaar worden gesteld in de context van de COVID‑19-pandemie.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    n.v.t.

    Grondrechten

    n.v.t.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel zal resulteren in extra vastleggingen in 2020, gefinancierd uit een verhoging van het plafond van het meerjarig financieel kader 2014‑2020. Het zal ook leiden tot extra vastleggingen voor de jaren 2021 en 2022, gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten. Het zal aanleiding geven tot extra betalingen in de jaren 2020 tot en met 2025.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Artikelsgewijze toelichting

    Voorgesteld wordt Verordening (EU) nr. 1303/2013 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen) te wijzigen om ervoor te zorgen dat uitzonderlijke extra middelen uit de structuurfondsen ter beschikking van de lidstaten worden gesteld om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie in de geografische gebieden in Europa waar de economie en de werkgelegenheid zwaarder zijn getroffen, en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

    Voorgesteld wordt de extra middelen beschikbaar te stellen voor budgettaire vastleggingen uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” voor de jaren 2020, 2021 en 2022. De extra middelen voor 2020 zijn afkomstig van een verhoging van de middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang in het meerjarig financieel kader voor 2014-2020 en vormen extra totale middelen voor het EFRO en het ESF tijdens de huidige periode. De extra middelen voor 2021 en 2022 vormen externe bestemmingsontvangsten uit het [Europees herstelinstrument]. De Commissie wordt gemachtigd de uitsplitsing van de totaliteit aan extra middelen voor elke lidstaat voor 2020 en 2021 in een uitvoeringsbesluit vast te stellen op basis van de toewijzingsmethode die gebaseerd is op de meest recente beschikbare objectieve statistische gegevens over de relatieve welvaart van de lidstaten en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. Vanwege de specifieke kwetsbaarheid van de economieën en samenlevingen van ultraperifere regio’s moet de toewijzingsmethode voorzien in een specifiek extra bedrag voor die regio’s. Om recht te doen aan het evoluerende karakter van de gevolgen van de crisis, wordt voorgesteld dat dit uitvoeringsbesluit van de Commissie in 2021 wordt herzien om de extra middelen voor elke lidstaat voor het jaar 2020 vast te stellen op basis van dezelfde toewijzingsmethode en aan de hand van de meest recente statistische gegevens die tegen 19 oktober 2021 beschikbaar zijn.

    De extra middelen moeten tussen het EFRO en het ESF worden uitgesplitst door middel van de programmering van middelen zonder beperkingen. De lidstaten moeten ook een deel van deze extra middelen voor het FEAD kunnen gebruiken. De extra middelen worden toegewezen aan een of meer specifieke afzonderlijke prioriteitsassen binnen een bestaand programma of bestaande programma’s – via een verzoek tot wijziging van het betrokken programma of de betrokken programma’s – of aan een nieuw specifiek programma via de opstelling en indiening van een nieuw operationeel programma.

    De extra middelen mogen alleen worden gebruikt om concrete acties ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie of ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie te ondersteunen door middel van technische bijstand en investeringen in concrete acties die bijdragen tot de transitie naar een digitale en groene economie in het kader van een nieuwe thematische doelstelling die de in artikel 9 bedoelde thematische doelstellingen aanvult. De gewone regels van de GB‑verordening gelden voor de begindatum van de subsidiabiliteit van uitgaven en voor de selectie van concrete acties die steun uit deze extra middelen ontvangen.

    Maximaal 4 % van de extra middelen die voor programmering in het kader van het EFRO en het ESF beschikbaar blijven (met uitzondering van de eventuele bedragen voor steun aan het FEAD), kan worden toegewezen voor technische bijstand in het kader van bestaande prioriteitsassen of programma’s voor technische bijstand die middelen uit het EFRO of het ESF ontvangen, of in het kader van een of meer nieuwe prioriteitsassen voor technische bijstand.

    De niet voor technische bijstand en het FEAD toegewezen extra middelen moeten uitsluitend worden gebruikt voor concrete acties uit hoofde van het EFRO en het ESF in het kader van de nieuwe thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”. Voor de programmering en de uitvoering vormt deze thematische doelstelling ook één investeringsprioriteit.

    Wat het EFRO betreft, worden de extra middelen voornamelijk gebruikt om investeringen in producten en diensten voor gezondheidsdiensten te ondersteunen en steun in de vorm van bedrijfskapitaal of investeringssteun aan kmo’s te verlenen, met inbegrip van operationele en personeelskosten en gezondheids- en veiligheidsmaatregelen.

    Wat het ESF betreft, moeten de extra middelen voornamelijk worden gebruikt om steun te verlenen voor het behoud van banen – onder meer via regelingen voor werktijdverkorting en steun voor zelfstandigen –, het scheppen van banen – met name voor mensen in kwetsbare situaties –, maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid van jongeren en de ontwikkeling van vaardigheden en om de toegang tot sociale diensten van algemeen belang, onder meer voor kinderen, te verbeteren.

    50 % van de extra middelen voor het jaar 2020 wordt aan de betrokken programma’s uitgekeerd als initiële voorfinanciering. Die initiële voorfinanciering moet uiterlijk bij de afsluiting van het programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie. De extra middelen zullen ook in aanmerking worden genomen bij de berekening van het bedrag van de jaarlijkse voorfinanciering dat in 2021, 2022 en 2023 overeenkomstig de standaardvoorschriften moet worden uitgekeerd.

    In afwijking van de normale medefinancieringsvoorwaarden moet worden toegestaan dat prioriteitsassen die steun ontvangen uit de extra middelen die in het kader van de nieuwe specifieke thematische doelstelling worden geprogrammeerd, tot 100 % uit de fondsen worden medegefinancierd.

    Verzoeken tot wijziging van een door een lidstaat ingediend operationeel programma als gevolg van de extra middelen moeten naar behoren worden gemotiveerd en in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijzigingen van het programma naar verwachting zullen hebben voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

    Wanneer een specifiek operationeel programma wordt vastgesteld, moet de motivering de verwachte gevolgen van de veranderingen van het programma voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie of de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie toelichten. Wanneer een specifiek operationeel programma wordt vastgesteld, mogen alleen reeds aangewezen programma-autoriteiten van lopende programma’s dor de lidstaten worden aangewezen.

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat uiterlijk 31 december 2024 ten minste één evaluatie wordt uitgevoerd om de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van de extra middelen te beoordelen, evenals de wijze waarop ze hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe specifieke thematische doelstelling. Daarnaast moet ervoor gezorgd worden dat de lidstaten en de managementautoriteiten bij het uitvoeren van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot voorlichting, communicatie en zichtbaarheid alle redelijke middelen benutten om ervoor te zorgen dat potentiële begunstigden, begunstigden, deelnemers, eindontvangers van financiële instrumenten en het grote publiek zich bewust zijn van het bestaan, het volume en de aanvullende steun van de extra middelen. Voor de toepassing van die vereisten moet worden vastgesteld dat de verwijzing naar de fondsen wordt aangevuld met of vervangen door een verwijzing naar [“REACT-EU”].

    Ten slotte moet worden verduidelijkt dat de bepalingen met betrekking tot de vereisten inzake thematische concentratie, de ex-antevoorwaarden, de prestatiereserve, de toepassing van het prestatiekader en de vereiste een communicatiestrategie op te stellen niet van toepassing zijn op de extra middelen.

    2020/0101 (COD)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT‑EU)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 177 en artikel 322, lid 1, onder a),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 3 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 4 ,

    Gezien het advies van de Rekenkamer,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)De lidstaten zijn op ongekende wijze getroffen door de crisis als gevolg van de COVID19-pandemie. De crisis belemmert de groei in de lidstaten, waardoor de ernstige liquiditeitstekorten toenemen als gevolg van de plotse en aanzienlijke stijging van de noodzakelijke overheidsinvesteringen in de gezondheidsstelsels en andere sectoren van de economie. Dit heeft geleid tot een uitzonderlijke situatie waarvoor specifieke maatregelen nodig zijn.

    (2)Om het hoofd te bieden aan de gevolgen van de crisis zijn de Verordeningen (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 1301/2013 op 30 maart 2020 gewijzigd met het oog op meer flexibiliteit bij de uitvoering van de operationele programma’s die worden ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (“EFRO”), het Europees Sociaal Fonds (“ESF”) en het Cohesiefonds (de “fondsen”) en door het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (“EFMZV”). Aangezien de ernstige negatieve gevolgen voor de economieën en samenlevingen van de Unie zijn toegenomen, zijn beide verordeningen op 23 april 2020 echter met het oog op uitzonderlijke extra flexibiliteit opnieuw gewijzigd om de lidstaten in staat te stellen zich op de noodzakelijke respons op de ongekende crisis te concentreren door de mogelijkheid te vergroten om niet-benutte steun uit de fondsen te mobiliseren en door de procedurele vereisten met betrekking tot de uitvoering van programma’s en audits te vereenvoudigen.

    (3)Om de enorme schokken voor de economie als gevolg van de uitzonderlijke beperkingen van de lidstaten ter indamming van de verspreiding van COVID19 op te vangen en de risico’s van een asymmetrisch herstel – met ernstige gevolgen voor de werking van de interne markt – als gevolg van de ongelijke beschikbare nationale middelen in de lidstaten te voorkomen, heeft de Europese Raad op 23 april 2020 de “Routekaart naar herstel” met een sterke investeringscomponent goedgekeurd, de oprichting van het Europees herstelfonds bepleit en de Commissie opgedragen de behoeften te analyseren – zodat de middelen ter beschikking van de meest getroffen sectoren en geografische gebieden van de Unie kunnen worden gesteld – en tegelijkertijd het verband met het meerjarig financieel kader voor 20212027 te verduidelijken.

    (4)Overeenkomstig Verordening [Europees herstelinstrument] en binnen de grenzen van de daarin toegewezen middelen, moeten herstel- en weerbaarheidsmaatregelen in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen worden uitgevoerd om de ongekende gevolgen van de COVID19-crisis aan te pakken. Deze extra middelen moeten worden gebruikt om de naleving van de in Verordening [ERI] vastgestelde termijnen te waarborgen. Bovendien moeten extra middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang beschikbaar worden gesteld via een herziening van het meerjarig financieel kader voor 20142020.

    (5)Er moet een uitzonderlijk extra bedrag van 58 272 800 000 EUR (in lopende prijzen) voor budgettaire vastlegging uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” voor de jaren 2020, 2021 en 2022 beschikbaar worden gesteld ter ondersteuning van de meest getroffen lidstaten en regio’s bij het crisisherstel in de context van de COVID19-pandemie of bij de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, zodat via de bestaande operationele programma’s snel middelen ten behoeve van de reële economie kunnen worden ingezet. De middelen voor 2020 vloeien voort uit een verhoging van de beschikbare middelen voor economische, sociale en territoriale samenhang in het meerjarig financieel kader voor 20142020, terwijl de middelen voor 2021 en 2022 afkomstig zijn uit het herstelinstrument van de Europese Unie. Een deel van de extra middelen moet worden toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie. De Commissie moet de uitsplitsing van de resterende extra middelen voor elke lidstaat vaststellen op basis van een toewijzingsmethode die gebaseerd is op de meest recente beschikbare objectieve statistische gegevens over de relatieve welvaart van de lidstaten en de omvang van de gevolgen van de huidige crisis voor hun economieën en samenlevingen. De toewijzingsmethode moet in een specifiek extra bedrag voor de ultraperifere regio’s voorzien vanwege de specifieke kwetsbaarheid van hun economieën en samenlevingen. Om recht te doen aan het evoluerende karakter van de gevolgen van de crisis, moet de uitsplitsing in 2021 op basis van dezelfde toewijzingsmethode en aan de hand van de meest recente statistische gegevens die tegen 19 oktober 2021 beschikbaar zijn, worden herzien met het oog op de verdeling van de tranche van de extra middelen voor 2022.

    (6)De door het Europees Parlement en de Raad op basis van artikel 322 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde horizontale financiële regels zijn op deze verordening van toepassing. Deze regels zijn in het Financieel Reglement vastgelegd en bepalen met name de procedure voor de vaststelling en uitvoering van de begroting door middel van subsidies, aanbestedingen, prijzen en indirecte uitvoering; bovendien voorzien ze in controles van de verantwoordelijkheid van de financiële actoren. De op basis van artikel 322 VWEU vastgestelde regels hebben ook betrekking op de bescherming van de begroting van de Unie in geval van algemene tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat in de lidstaten, aangezien de eerbiediging van de rechtsstaat een essentiële voorwaarde is voor goed financieel beheer en doeltreffende EU-financiering.

    (7)Om de lidstaten maximale flexibiliteit te bieden bij het crisisherstel in de context van de COVID19-pandemie of bij de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, moeten de toewijzingen door de Commissie op het niveau van de lidstaten worden vastgesteld. Voorts moet worden voorzien in de mogelijkheid om extra middelen te gebruiken ter ondersteuning van de meest hulpbehoevenden. Daarnaast moeten plafonds worden vastgesteld met betrekking tot de toewijzing voor technische bijstand op initiatief van de lidstaten, terwijl tegelijkertijd maximale flexibiliteit aan de lidstaten moet worden verleend voor de toewijzing ervan in het kader van door het EFRO of het ESF ondersteunde operationele programma’s. Verduidelijkt moet worden dat het ESF-minimumpercentage voor de extra middelen niet in acht hoeft te worden genomen. Rekening houdend met de verwachte snelle besteding van de extra middelen, mogen de aan die extra middelen gekoppelde vastleggingen pas bij de afsluiting van de operationele programma’s worden vrijgemaakt.

    (8)Wat de extra middelen betreft, moet ook in mogelijkheden worden voorzien voor financiële overdrachten in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” tussen het EFRO en het ESF, zoals – overeenkomstig artikel 25 bis van Verordening (EU) nr. 1303/2013 – reeds het geval is voor het deel van de totale middelen dat voor programmering in 2020 beschikbaar is. Dergelijke overdrachten mogen geen negatieve gevolgen hebben voor de beschikbare middelen in het kader van de doelstelling “Europese territoriale samenwerking”, noch voor de specifieke toewijzing voor het jongerenwerkgelegenheidsinitiatief.

    (9)Ter aanvulling van de reeds beschikbare maatregelen in het kader van het bij de Verordeningen (EU) 2020/460 en (EU) 2020/558 van het Europees Parlement en de Raad 5 verruimde bereik van de steun uit het EFRO moeten de lidstaten de extra middelen voornamelijk kunnen blijven gebruiken voor investeringen in producten en diensten voor gezondheidsdiensten, het verlenen van steun in de vorm van bedrijfskapitaal of investeringssteun aan kmo’s, concrete acties ter bevordering van de transitie naar een digitale en groene economie, infrastructuur voor basisdiensten ten behoeve van de burgers of economische steunmaatregelen voor de regio’s die het meest afhankelijk zijn van de zwaarst door de crisis getroffen sectoren. Er moet ook steun voor technische bijstand worden verleend. Het is passend dat de extra middelen uitsluitend worden gebruikt in het kader van de nieuwe thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie” – die ook één investeringsprioriteit moet vormen – om een vereenvoudigde programmering en uitvoering van de extra middelen mogelijk te maken.

    (10)Wat het ESF betreft, moeten de lidstaten de extra middelen voornamelijk gebruiken om steun te verlenen voor het behoud van banen – onder meer via regelingen voor werktijdverkorting en steun voor zelfstandigen –, het scheppen van banen – met name voor mensen in kwetsbare situaties –, maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid van jongeren, onderwijs en opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden en om de toegang tot sociale diensten van algemeen belang, onder meer voor kinderen, te verbeteren. Verduidelijkt moet worden dat – in de huidige uitzonderlijke omstandigheden – de steun voor regelingen voor werktijdverkorting voor werknemers en voor de zelfstandigen in de context van de COVID19-pandemie ook dan kan worden verleend, wanneer die steun niet met actieve arbeidsmarktmaatregelen wordt gecombineerd, tenzij dergelijke maatregelen door de nationale wetgeving worden opgelegd. De steun van de Unie voor die regelingen voor werktijdverkorting moet in de tijd worden beperkt.

    (11)Om ervoor te zorgen dat de lidstaten over voldoende financiële middelen beschikken om snel crisisherstelmaatregelen in de context van de COVID19-pandemie uit te voeren en een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie voor te bereiden, moet in een hoger niveau van initiële voorfinanciering worden voorzien met het oog op de snelle uitvoering van de met de extra middelen ondersteunde maatregelen. De uit te keren initiële voorfinanciering moet zodanig zijn dat de lidstaten over de middelen beschikken om – zo nodig – voorschotten aan de begunstigden te verstrekken en de begunstigden snel na de indiening van de betalingsaanvragen te vergoeden.

    (12)De lidstaten moeten over de nodige flexibiliteit beschikken om de extra middelen toe te wijzen aan nieuwe specifieke operationele programma’s of nieuwe prioriteitsassen in het kader van bestaande programma’s. Met het oog op een snelle uitvoering mogen alleen reeds aangewezen autoriteiten van bestaande door het EFRO, het ESF of het Cohesiefonds ondersteunde operationele programma’s worden aangewezen voor nieuwe specifieke operationele programma’s. Een ex-ante-evaluatie door de lidstaten hoeft niet te worden vereist en de elementen die nodig zijn om het operationele programma ter goedkeuring door de Commissie in te dienen, moeten worden beperkt.

    (13)Om de druk op de overheidsbegrotingen te verlichten met betrekking tot het crisisherstel in de context van de COVID19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, moeten de lidstaten de uitzonderlijke mogelijkheid krijgen een medefinancieringspercentage tot 100 % te vragen voor de afzonderlijke prioriteitsassen van operationele programma’s die steun uit de extra middelen verstrekken.

    (14)Om de lidstaten in staat te stellen de extra middelen voor crisisherstel in de context van de COVID19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie snel in het kader van de huidige programmeringsperiode te gebruiken, is het gerechtvaardigd de lidstaten bij wijze van uitzondering vrij te stellen van de verplichting te voldoen aan de ex-antevoorwaarden en de vereisten inzake de prestatiereserve en de toepassing van het prestatiekader, inzake thematische concentratie – ook met betrekking tot de voor het EFRO vastgestelde drempels voor duurzame stedelijke ontwikkeling – en inzake de voorbereiding van een communicatiestrategie voor de extra middelen. De lidstaten moeten desalniettemin uiterlijk 31 december 2024 ten minste één evaluatie uitvoeren om de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect van de extra middelen te beoordelen, evenals de wijze waarop ze hebben bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de nieuwe specifieke thematische doelstelling. Om de beschikbaarheid van vergelijkbare informatie op het niveau van de Unie te vergemakkelijken, worden de lidstaten aangemoedigd gebruik te maken van de door de Commissie ter beschikking gestelde programmaspecifieke indicatoren. Bij het uitvoeren van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot voorlichting, communicatie en zichtbaarheid moeten de lidstaten en de managementautoriteiten bovendien de zichtbaarheid van de door de Unie geïntroduceerde uitzonderlijke maatregelen en middelen vergroten, met name door ervoor te zorgen dat potentiële begunstigden, begunstigden, deelnemers, eindontvangers van financiële instrumenten en het grote publiek zich bewust zijn van het bestaan, het volume en de aanvullende steun van de extra middelen.

    (15)Om deze extra middelen gericht ter beschikking te kunnen stellen van de geografische gebieden waar ze het meest nodig zijn, hoeven de aan het EFRO en het ESF toegewezen extra middelen – bij wijze van uitzondering en onverminderd de algemene regels voor de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen – niet per regiocategorie te worden uitgesplitst. Van de lidstaten wordt echter verwacht dat ze met de verschillende regionale behoeften en ontwikkelingsniveaus rekening houden om ervoor te zorgen dat minder ontwikkelde regio’s bijzondere aandacht blijven krijgen overeenkomstig de in artikel 173 VWEU vastgestelde doelstellingen van economische, sociale en territoriale cohesie. De lidstaten moeten ook lokale en regionale autoriteiten en relevante instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, bij de problematiek betrekken overeenkomstig de partnerschapsbeginselen.

    (16)Om de overdrachten die krachtens de bij deze verordening geïntroduceerde veranderingen toegestaan zijn, te vergemakkelijken, hoeft de in artikel 30, lid 1, onder f), van het Financieel Reglement vastgestelde voorwaarde met betrekking tot het gebruik van kredieten voor hetzelfde doel niet voor die overdrachten te gelden.

    (17)Aangezien de doelstellingen van deze verordening – namelijk reageren op de gevolgen van de volksgezondheidscrisis door het invoeren van flexibiliteitsmaatregelen op het gebied van het verlenen van steun uit de Europese structuur- en investeringsfondsen – niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van het voorgestelde optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om die doelstellingen te verwezenlijken.

    (18)Gezien de urgentie van de situatie met betrekking tot de COVID19-pandemie moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    (19)In het licht van de COVID19-pandemie en de urgentie om de daaruit voortvloeiende volksgezondheidscrisis te bestrijden, wordt het nodig geacht een uitzondering te maken op de periode van acht weken bedoeld in artikel 4 van Protocol nr. 1 betreffende de rol van de nationale parlementen in de Europese Unie, dat gehecht is aan het Verdrag betreffende de Europese Unie, het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.

    (20)Verordening (EU) nr. 1303/2013 moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (21)Artikel 135, lid 2, van het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie 6 bepaalt dat wijzigingen van Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad 7 of Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad 8 die op of na de datum van inwerkingtreding van dat akkoord worden vastgesteld, niet van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk, voor zover die wijzigingen gevolgen hebben voor de financiële verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk. De steun in het kader van deze verordening voor 2020 wordt gefinancierd door een verhoging van het plafond van het meerjarig financieel kader en – voor 2021 en 2022 – door een verhoging van het maximum van de eigen middelen van de Unie, wat gevolgen zou hebben voor de financiële verplichting van het Verenigd Koninkrijk. Daarom moet deze verordening niet van toepassing zijn op en in het Verenigd Koninkrijk,

    HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Verordening (EU) nr. 1303/2013 wordt als volgt gewijzigd:

    1.In artikel 91 wordt een nieuw lid 1 bis ingevoegd:

    “1 bis. Naast de in lid 1 bedoelde globale toewijzing worden extra middelen ten bedrage van 5 000 000 000 EUR in lopende prijzen voor economische, sociale en territoriale samenhang voor vastlegging in de begroting voor 2020 beschikbaar gesteld en aan het EFRO en het ESF toegewezen.”;

    2.De volgende artikelen 92 bis en 92 ter worden ingevoegd:

    Artikel 92 bis

    Middelen uit het herstelinstrument van de Europese Unie

    De in artikel 2 van Verordening [ERI] bedoelde maatregelen worden in het kader van de structuurfondsen uitgevoerd met een bedrag van 53 272 800 000 EUR in lopende prijzen van het in artikel 3, lid 2, onder a), i), van die verordening bedoelde bedrag, behoudens artikel 4, leden 3, 4 en 8, van die verordening.

    Deze extra middelen voor 2021 en 2022 vormen externe bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement.

    Artikel 92 ter

    Uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen voor de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT‑EU)

    1.    De in artikel 91, lid 1 bis, en artikel 92 bis bedoelde extra middelen (“de extra middelen”) worden beschikbaar gesteld in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT‑EU). De extra middelen worden gebruikt voor de uitvoering van technische bijstand uit hoofde van lid 6 van dit artikel en de concrete acties ter uitvoering van de thematische doelstelling in lid 10 van dit artikel.

    2.    Er worden extra middelen voor vastlegging in de begroting voor de jaren 2020 tot en met 2022 beschikbaar gesteld in aanvulling op de in artikel 91 bedoelde globale toewijzing, en wel als volgt:

    2020: 5 000 000 000 EUR;

    2021: 42 434 400 000 EUR;

    2022: 10 820 400 000 EUR.

    De extra middelen voor 2020 worden beschikbaar gesteld uit de in artikel 91, lid 1 bis, bedoelde extra middelen.

    De extra middelen voor 2021 en 2022 worden beschikbaar gesteld uit de in artikel 92 bis bedoelde extra middelen. De in artikel 92 bis bedoelde extra middelen ondersteunen ook administratieve uitgaven tot maximum 18 000 000 EUR in lopende prijzen.

    3.    0,35 % van de extra middelen wordt toegewezen voor technische bijstand op initiatief van de Commissie.

    4.    De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast met de uitsplitsing van de extra middelen als kredieten uit de structuurfondsen voor 2020 en 2021 voor elke lidstaat overeenkomstig de in bijlage VII bis vastgestelde criteria en methode. Dat besluit wordt in 2021 herzien om de uitsplitsing van de extra middelen voor 2022 vast te stellen op basis van de tegen 19 oktober 2021 beschikbare gegevens.

    5.    In afwijking van artikel 76, eerste alinea, worden de vastleggingen voor de extra middelen met betrekking tot elk betrokken operationeel programma voor elk fonds voor de jaren 2020, 2021 en 2022 aangegaan.

    De in artikel 76, tweede alinea, bedoelde juridische verbintenis voor de jaren 2021 en 2022 treedt in werking op de in artikel 4, lid 3, van de [ERI-verordening] bedoelde datum.

    De derde en de vierde alinea van artikel 76 zijn niet van toepassing op de extra middelen.

    In afwijking van artikel 14, lid 3, van het Financieel Reglement zijn de in hoofdstuk IV, Titel IX, Deel II, en in artikel 136 vastgestelde vrijmakingsregels van toepassing op de vastleggingen in de begroting op basis van de in artikel 92 bis bedoelde extra middelen. In afwijking van artikel 12, lid 4, onder c), van het Financieel Reglement worden de extra middelen niet gebruikt voor een vervolgprogramma of ‑actie.

    In afwijking van artikel 86, lid 2, en artikel 136, lid 1, worden de vastleggingen voor extra middelen vrijgemaakt volgens de voorschriften die voor de afsluiting van de programma's moeten worden gevolgd.

    Elke lidstaat wijst de voor programmering in het kader van het EFRO en het ESF beschikbare extra middelen toe aan operationele programma’s.

    In afwijking van artikel 92, lid 7, kan ook worden voorgesteld een deel van de extra middelen te gebruiken om de steun voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen (“FEAD”) te verhogen vóór of op hetzelfde tijdstip als de toewijzing aan het EFRO en het ESF.

    Na de initiële toewijzing kunnen de extra middelen – wanneer een lidstaat verzoekt om een operationeel programma krachtens artikel 30, lid 1, te wijzigen – tussen het EFRO en het ESF worden overgedragen, ongeacht de in artikel 92, lid 1, onder a), b) en c), vermelde percentages.

    Artikel 30, lid 5, is niet van toepassing op de extra middelen. Deze middelen worden voor de toepassing van de in dat lid vastgestelde maxima uitgesloten van de berekeningsgrondslag.

    Voor de toepassing van artikel 30, lid 1, onder f), van het Financieel Reglement is de voorwaarde dat kredieten voor hetzelfde doel bestemd zijn, niet van toepassing op deze overdrachten. Overdrachten kunnen alleen van toepassing zijn op het lopende jaar of op toekomstige jaren in het financiële plan.

    De vereisten van artikel 92, lid 4, zijn niet van toepassing op de initiële toewijzing of latere overdrachten.

    De bedragen die overeenkomstig artikel 92, lid 5, aan het YEI zijn toegewezen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid”, worden onverlet gelaten.

    De extra middelen worden uitgevoerd volgens de regels van het Fonds waaraan ze zijn toegewezen of waarnaar ze zijn overgedragen.

    6.    Maximaal 4 % van de totale extra middelen in het kader van het EFRO en het ESF mag worden toegewezen voor technische bijstand in het kader van een bestaand uit het EFRO of het ESF ondersteund operationeel programma of het nieuwe in lid 11 bedoelde operationele programma.

    7.    In afwijking van artikel 81, lid 1, en artikel 134, lid 1, bedraagt de initiële voorfinanciering die moet worden betaald na het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma of tot goedkeuring van de wijziging van een operationeel programma voor de toewijzing van extra middelen, 50 % van de extra middelen die worden toegewezen aan programma’s voor het jaar 2020 in het kader van de in lid 10 van dit artikel bedoelde nieuwe thematische doelstelling.

    Voor de toepassing van artikel 134, lid 2, voor de jaarlijkse voorfinanciering in de jaren 2021, 2022 en 2023 omvat het steunbedrag uit de Fondsen aan het operationele programma voor de gehele programmeringsperiode de extra middelen.

    Het in de eerste alinea bedoelde bedrag dat als extra initiële voorfinanciering wordt uitgekeerd, moet uiterlijk bij de afsluiting van het operationele programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie. 

    8.    De niet voor technische bijstand toegewezen extra middelen worden in het kader van de in lid 10 vastgestelde thematische doelstelling gebruikt om concrete acties te ondersteunen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie of ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

    De lidstaten kunnen de extra middelen toewijzen aan een of meer afzonderlijke prioriteitsassen in het kader van een bestaand operationeel programma of bestaande operationele programma’s of aan een in lid 11 bedoeld nieuw operationeel programma. In afwijking van artikel 26, lid 1, heeft het programma betrekking op de periode tot en met 31 december 2022, behoudens het bepaalde in lid 4.

    Wat het EFRO betreft, worden de extra middelen voornamelijk gebruikt voor investeringen in producten en diensten voor gezondheidsdiensten, het verlenen van steun in de vorm van bedrijfskapitaal of investeringssteun aan kmo’s, investeringen ter bevordering van de transitie naar een digitale en groene economie, investeringen in infrastructuur voor basisdiensten ten behoeve van de burgers en economische steunmaatregelen voor de regio’s die het meest afhankelijk zijn van de zwaarst door de crisis getroffen sectoren.

    Wat het ESF betreft, worden de extra middelen voornamelijk gebruikt om steun te verlenen voor het behoud van banen – onder meer via regelingen voor werktijdverkorting en steun voor zelfstandigen –, zelfs als die steun niet met actieve arbeidsmarktmaatregelen wordt gecombineerd, tenzij dergelijke maatregelen door de nationale wetgeving worden opgelegd. De extra middelen worden ook gebruikt ter ondersteuning van het scheppen van banen – met name voor mensen in kwetsbare situaties –, maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid van jongeren, onderwijs en opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden – vooral om de groene en digitale transities te ondersteunen – en ter verbetering van de toegang tot sociale diensten van algemeen belang, onder meer voor kinderen.

    9.    Met uitzondering van de in lid 6 bedoelde technische bijstand en de in lid 5, zevende alinea, bedoelde extra middelen voor het FEAD worden de extra middelen gebruikt ter ondersteuning van concrete acties in het kader van de nieuwe thematische doelstelling “de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie”, die een aanvulling vormt op de in artikel 9 vermelde thematische doelstellingen.

    De in de eerste alinea bedoelde thematische doelstelling is uitsluitend beschikbaar voor de programmering van de extra middelen. In afwijking van artikel 96, lid 1, onder b), c) en d), wordt ze niet gecombineerd met andere investeringsprioriteiten.

    De in de eerste alinea bedoelde thematische doelstelling vormt ook de enige investeringsprioriteit voor de programmering en de uitvoering van de extra middelen uit het EFRO en het ESF.

    Wanneer een of meer met de in de eerste alinea bedoelde thematische doelstelling corresponderende afzonderlijke prioriteitsassen worden vastgesteld in het kader van een bestaand operationeel programma, zijn de in artikel 96, lid  2, onder b), v) en vii), vermelde elementen niet vereist voor de beschrijving van de prioriteitsas in het herziene operationele programma.

    In het in artikel 96, lid 2, onder d), bedoelde herziene financieringsplan wordt de toewijzing van de extra middelen voor de jaren 2020, 2021 en – in voorkomend geval – 2022 vastgesteld zonder vaststelling van de bedragen voor de prestatiereserve en zonder uitsplitsing per regiocategorie.

    In afwijking van artikel 30, lid 1, worden verzoeken tot wijziging van een door een lidstaat ingediend programma naar behoren gemotiveerd en wordt in het bijzonder aangegeven welke gevolgen de wijzigingen van het programma naar verwachting zullen hebben voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie. Bij de verzoeken wordt het herziene programma gevoegd.

    10.    In afwijking van artikel 26, lid 4, kan een nieuw specifiek operationeel programma door de lidstaten worden opgesteld in het kader van de in lid 10 bedoelde nieuwe thematische doelstelling. Een ex-ante-evaluatie als bedoeld in artikel 55 is niet vereist.

    In afwijking van artikel 96, lid 2, onder a), stelt de motivering – wanneer een dergelijk nieuw operationeel programma wordt vastgesteld – de verwachte gevolgen van het operationele programma vast voor de bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie.

    Wanneer een dergelijk nieuw operationeel programma wordt vastgesteld, mogen alleen autoriteiten die zijn aangewezen in het kader van door het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds ondersteunde lopende operationele programma’s, door de lidstaten worden aangewezen voor de toepassing van artikel 96, lid 5, onder a).

    De in lid 2, eerste alinea, onder b), v) en vii), lid 4, lid 6, onder b) en c), en lid 7 van artikel 96 bedoelde elementen zijn niet vereist voor een dergelijk nieuw operationeel programma. De in artikel 96, lid 3, bedoelde elementen zijn alleen vereist wanneer bijbehorende steun wordt verleend.

    11.    In afwijking van artikel 120, lid 3, eerste en tweede alinea, kan een medefinancieringspercentage tot 100 % worden toegepast op de prioriteitsas of -assen die wordt/worden ondersteund door de extra middelen die zijn geprogrammeerd in het kader van de in lid 10 van dit artikel bedoelde thematische doelstelling.

    In afwijking van artikel 56, lid 3, en artikel 114, lid 2, zorgen de lidstaten ervoor dat uiterlijk 31 december 2024 ten minste één evaluatie van het gebruik van de extra middelen wordt uitgevoerd om de doeltreffendheid, de efficiëntie en het effect ervan te beoordelen, evenals de wijze waarop ze hebben bijgedragen aan de in lid 10 van dit artikel bedoelde thematische doelstelling.

    12.    De volgende bepalingen zijn niet van toepassing op de extra middelen:

    a)de vereisten inzake thematische concentratie, met inbegrip van de drempels voor duurzame stedelijke ontwikkeling, zoals vastgesteld in deze verordening of in de fondsspecifieke voorschriften, in afwijking van artikel 18;

    b)ex-antevoorwaarden, in afwijking van artikel 19 en de fondsspecifieke voorschriften;

    c)de voorschriften inzake de prestatiereserve en de toepassing van het prestatiekader, in afwijking van respectievelijk artikel 20 en artikel 22;

    d)de in artikel 65, lid 10, tweede alinea, vastgestelde afwijking waarbij de subsidiabiliteitsdatum van 1 februari 2020 wordt vastgesteld voor concrete acties ter versterking van de crisisresponscapaciteit in de context van de COVID19-uitbraak;

    e)de in artikel 25 bis, lid 7, vastgestelde afwijking voor de selectie van de in artikel 65, lid 10, tweede alinea, bedoelde concrete acties ter versterking van de crisisresponscapaciteit in de context van de COVID19-uitbraak;

    f)de vereiste een communicatiestrategie op te stellen, in afwijking van artikel 116 en artikel 115, lid 1, onder a).

    13.    Bij het uitvoeren van hun verantwoordelijkheden met betrekking tot voorlichting, communicatie en zichtbaarheid overeenkomstig artikel 115, leden 1 en 3, en bijlage XII zorgen de lidstaten en de managementautoriteiten ervoor dat potentiële begunstigden, begunstigden, deelnemers, eindontvangers van financiële instrumenten en het grote publiek zich bewust zijn van het bestaan, het volume en de aanvullende steun van de extra middelen.

    De verwijzing naar “fonds”, “fondsen” of “ESI-fondsen” in deel 2.2 van bijlage XII wordt vervangen door of aangevuld met een verwijzing naar [REACT‑EU], wanneer financiële steun aan concrete acties wordt verleend uit de extra middelen.”;

    3.Aan artikel 154 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    “Artikel 91, lid 1 bis, artikel 92 bis en artikel 92 ter ter zijn niet van toepassing op en in het Verenigd Koninkrijk. Verwijzingen naar de lidstaten in die bepalingen mogen niet worden opgevat als verwijzingen naar het Verenigd Koninkrijk.”.

    4.    Er wordt een nieuwe bijlage VII bis toegevoegd.

    Artikel 2

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    FINANCIEEL MEMORANDUM

    1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

    Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie

    1.2.Betrokken beleidsterrein(en) (programmacluster)

    4 Werkgelegenheid, Sociale Zaken en Inclusie (2020) – 7 Investeren in mensen, sociale cohesie en waarden (2021-2027)

    13 Regionaal en stedelijk beleid (2020) – 5 Regionale ontwikkeling en cohesie (2021-2027)

    1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

     een nieuwe actie 

     een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 9  

    X de verlenging van een bestaande actie 

     de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie 

    1.4.Motivering van het voorstel/initiatief

    1.4.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

    Voorgesteld wordt Verordening (EU) nr. 1303/2013 (de verordening gemeenschappelijke bepalingen) te wijzigen om ervoor te zorgen dat uitzonderlijke extra middelen uit de structuurfondsen ter beschikking van de lidstaten worden gesteld om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie in de geografische gebieden in Europa waar de economie en de werkgelegenheid zwaarder zijn getroffen, en ter voorbereiding van het herstel van de economie. Voorgesteld wordt de extra middelen beschikbaar te stellen voor budgettaire vastleggingen uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” voor de jaren 2020, 2021 en 2022 10 .

    1.4.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder "toegevoegde waarde van de deelname van de Unie" verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaat zou zijn gecreëerd.

    Sinds het begin van de COVID‑19-uitbraak heeft de Commissie een aantal voorstellen ingediend om ervoor te zorgen dat alle beschikbare middelen in het kader van de uit de Europese structuur- en investeringsfondsen (ESI-fondsen) gefinancierde programma’s voor 2014‑2020 konden worden gemobiliseerd om de directe en indirecte gevolgen van de crisis onmiddellijk aan te pakken. Dankzij deze voorstellen konden de beschikbare middelen worden gemobiliseerd om aan de behoeften als gevolg van de toegenomen druk op de gezondheidszorgstelsels te voldoen en steun aan werkgevers en werknemers te verlenen om aan de buitengewone situatie het hoofd te bieden. De lidstaten en de regio’s kregen onmiddellijk de nodige liquiditeit en flexibiliteit om de fondsen in te zetten waar de behoeften het grootst waren. De mogelijkheid om gebruik te maken van 100 %-EU‑financiering voor deze maatregelen voor het boekjaar dat in 2020 van start gaat, zal bijdragen tot het verlichten van de druk op hun overheidsfinanciën.

    De verspreiding van het coronavirus in alle landen heeft veel regeringen ertoe gebracht ongekende maatregelen te nemen om de pandemie in te dammen – zoals de tijdelijke sluiting van ondernemingen of grootschalige beperkingen van reizen en mobiliteit – en geleid tot meer onzekerheid en turbulentie op de financiële markten. Dit kan leiden tot een scherpe daling van de output in veel economieën met ernstige sociale gevolgen. De crisis zal de komende jaren aanzienlijke problemen voor de overheidsfinanciën en het beheer van de schulden opleveren, wat kan leiden tot een beperking van de voor het economisch herstel noodzakelijke overheidsinvesteringen. Bovendien verschillen de nationale en regionale capaciteiten om de gevolgen van de crisis aan te pakken tussen de lidstaten en regio’s als gevolg van de verschillende economische structuren en begrotingssituaties. Als deze verschillen niet worden aangepakt, kunnen ze leiden tot een asymmetrisch herstel en grotere regionale verschillen, wat de interne markt, de financiële stabiliteit van de eurozone en onze Unie als geheel kan ondermijnen.

    1.4.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

    1.4.4.Verenigbaarheid en eventuele synergie met andere passende instrumenten

    Het voorstel is beperkt tot gerichte wijzigingen die nodig zijn om regels vast te stellen voor het beschikbaar stellen van de extra middelen en de uitvoering ervan. Het voorstel is verenigbaar met het voor de ESI-fondsen vastgestelde algemeen wettelijk kader en beperkt zich tot een gerichte wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013. Het voorstel vormt een aanvulling op de recente wijzigingen waarbij specifieke maatregelen zijn ingevoerd om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën te mobiliseren in respons op de COVID‑19-pandemie; en de specifieke maatregelen om te voorzien in uitzonderlijke flexibiliteit voor het gebruik van de ESI-fondsen in respons op de COVID‑19-uitbraak (investeringsinitiatief coronavirusrespons), evenals alle andere maatregelen om de huidige ongekende situatie het hoofd te bieden. De maatregelen zijn verenigbaar met het voorstel van de Commissie voor het Europees herstelinstrument en met het voorstel voor een herziening van het MFK.

    1.5.Duur en financiële gevolgen

    X beperkte geldigheidsduur

       van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

    X    Financiële gevolgen vanaf 2020 tot en met 2022 voor vastleggingskredieten 11 en vanaf 2020 tot en met 2025 voor betalingskredieten.

    onbeperkte geldigheidsduur

    Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2021,

    gevolgd door een volledige uitvoering.

    1.6.Beheersvorm(en) 12

    X Direct beheer door de Commissie (voor 0,35 % van de toewijzing voor technische bijstand)

    X door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

       door de uitvoerende agentschappen;

    X Gedeeld beheer met lidstaten

     Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:

    derde landen of de door hen aangewezen organen;

    internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

    de EIB en het Europees Investeringsfonds;

    de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

    publiekrechtelijke organen;

    privaatrechtelijke organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij voldoende financiële garanties bieden;

    privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;

    personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

    2.BEHEERSMAATREGELEN

    2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

    Vermeld frequentie en voorwaarden.

    Het voorstel is beperkt tot en gericht op het vaststellen van de regels die moeten worden nageleefd om de extra middelen ter beschikking te stellen. Die regels gaan niet verder dan wat nodig is om extra middelen beschikbaar te stellen en de regels vast te stellen voor de uitvoering van die middelen.

    2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

    Het voorstel is beperkt tot en gericht op het vaststellen van de regels die moeten worden nageleefd om de extra middelen ter beschikking te stellen. Die regels gaan niet verder dan wat nodig is om extra middelen beschikbaar te stellen en de regels vast te stellen voor de uitvoering van die middelen. Indien de lidstaten besluiten nieuwe met de extra middelen gefinancierde operationele programma’s op te stellen, mag alleen een beroep worden gedaan op de autoriteiten die reeds zijn aangewezen in het kader van door het EFRO, het ESF of het Cohesiefonds ondersteunde lopende programma’s.

    2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

    Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

    Het voorstel is beperkt tot en gericht op het vaststellen van de regels die moeten worden nageleefd om de extra middelen ter beschikking te stellen. Die regels gaan niet verder dan wat nodig is om extra middelen beschikbaar te stellen en de regels vast te stellen voor de uitvoering van die middelen.

    3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

    3.1.Rubriek van het meerjarig financieel kader en voorgesteld(e) nieuw(e) begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

    Rubriek van het meerjarige financiële kader

    Begrotingsonderdeel

    Type
    uitgave

    Bijdrage

    1B Slimme en inclusieve groei: - Economische, sociale en territoriale samenhang (2014-2020) / 2 Cohesie en waarden (2021-2027)

    GK/NGK 13

    van EVA-landen 14

    van kandidaat-lidstaten 15

    van derde landen

    in de zin van artikel [21, lid 2, onder b),] van het Financieel Reglement

    1b/2

    04 01 04 01 Ondersteunende uitgaven voor het Europees Sociaal Fonds en niet-operationele technische bijstand

    NGK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    13 01 04 01 Ondersteunende uitgaven voor het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO)

    NGK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    04.02.XX – ESF gefinancierd uit REACT EU (2020)

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    13.03.XX – EFRO gefinancierd uit REACT EU (2020)

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    04 02 63 01 Europees Sociaal Fonds — Operationele technische bijstand

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    13 03 65 01 Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO) — Operationele technische bijstand

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    04 01 04 05 - Ondersteunende uitgaven voor het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

    NGK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    04 06 02 - Operationele technische bijstand (FEAD)

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    1b/2

    04 06 XX – FEAD gefinancierd uit REACT‑ EU

    GK

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    NEEN

    3.2.Geraamde gevolgen voor de uitgaven

    3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de uitgaven

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    Rubriek van het meerjarige financiële
    kader

    1b

    Slimme en inclusieve groei (2014‑2020): - Economische, sociale en territoriale samenhang

    Er zijn gevolgen voor de totale jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten in het kader van Verordening (EU) nr. 1303/2013 voor het jaar 2020 en de verdeling wordt ook tot de jaren 2021 en 2022 verruimd 16 .

    Het voorstel zal resulteren in extra vastleggingen in 2020, gefinancierd uit een verhoging van het plafond van het meerjarig financieel kader 2014‑2020. Het zal ook leiden tot extra vastleggingen voor de jaren 2021 en 2022, gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten. De extra vastleggingen in de jaren 2021 en 2022 en de betalingen in de jaren 2021 tot en met 2025 worden gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten. Alle bedragen zullen beschikbaar zijn als externe bestemmingsontvangsten – in de zin van artikel 21, lid 5, van het Financieel Reglement – die voortvloeien uit de opgenomen leningen van de Unie, zoals bepaald in de [ERI-verordening]. Van de externe bestemmingsontvangsten mag maximaal 18 000 000 EUR worden besteed aan administratieve uitgaven, inclusief kosten voor extern personeel.

    De indicatieve uitsplitsing van de extra uitgaven voor het jaar 2020 is als volgt:

    2020

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    Totaal

    Extra operationele uitgaven in het kader van REACT EU voor het jaar 2020

    Vastleggingen

    (1)

    5 000,000

    5 000,000

    Betalingen

    (2)

    2 500,000

    275,000

    475,000

    1 700,000

    50,000

    5 000,000

    De indicatieve uitsplitsing van de uitgaven uit externe bestemmingsontvangsten is als volgt:

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    TOTAAL

    Operationele uitgaven gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten van ERI

    Vastleggingen

    (1)

    42 434,400

    10 820,400

    53 254,800

    Betalingen

    (2)

    2 716,139

    10 067,880

    15 442,79

    22 150,126

    2 878,76

    53 254,800

    Administratieve ondersteunende uitgaven gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten van ERI

    Vastleggingen = betalingen

    (3)

    3,600

    3,600

    3,600

    3,600

    3,600

    18,000

    Totale uitgaven gefinancierd uit externe bestemmingsontvangsten van ERI

    Vastleggingen

    =1+3

    42 438,000

    10 824,000

    3,600

    3,600

    3,600

    53 272,800

    Betalingen

    =2+3

    2 719,739

    10 071,480

    15 445,879

    22 153,26

    2 881,976

    53 272,800



    Rubriek van het meerjarige financiële
    kader

    7

    “Administratieve uitgaven”

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    Na 2027

    TOTAAL

    Personele middelen

    0,750

    0,750

    0,750

    2,250

    Andere administratieve uitgaven

    TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader

    (totaal vastleggingen = totaal betalingen)

    0,750

    0,750

    0,750

    2,250

    3.2.2.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

    X    Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    Jaar

    2020

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    TOTAAL

    HEADING 7
    van het meerjarige financiële kader

    Personele middelen

    0,750

    0,750

    0,750

    2,250

    Andere administratieve uitgaven

    Subtotal HEADING 7
    van het meerjarige financiële kader

    0,750

    0,750

    0,750

    2,250

    Outside HEADING 7 17
    van het meerjarige financiële kader

    Personele middelen

    2,800

    2,800

    2,800

    3,00

    3,200

    14,800

    Other expenditure
    Andere administratieve uitgaven

    0,800

    0,800

    0,800

    0,400

    0,400

    3,200

    Subtotal
    Buiten RUBRIEK 7
    van het meerjarige financiële kader

    3,600

    3,600

    3,600

    3,600

    3,600

    18,000

    TOTAAL

    4,350

    4,350

    4,350

    3,600

    3,600

    20,250

    De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.



    3.2.2.1.Geraamde personeelsbehoeften

       Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

    X    Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

    Raming in voltijdequivalenten

    Jaar

    2020

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    • Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

    Zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie

    5

    5

    5

    Delegaties

    Onderzoek

    Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) - AC, AL, END, INT en JED  18

    Rubriek 7

    Gefinancierd uit RUBRIEK 7 van het meerjarig financieel kader 

    - zetel

    - delegaties

    Gefinancierd uit het budget van het programma  19

    - zetel

    - delegaties

    Onderzoek

    Andere (bestemmingsontvangsten)

    35

    35

    35

    40

    40

    TOTAAL

    40

    40

    40

    40

    40

    Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen. Aanvullend extern personeel wordt uitsluitend gefinancierd uit bestemmingsontvangsten.

    Beschrijving van de uit te voeren taken:

    Ambtenaren en tijdelijk personeel

    Extern personeel

    Arbeidscontractanten ter ondersteuning van de onderhandelingen over de nieuwe/herziene programma’s, het toezicht op de uitvoering, met inbegrip van audit en financieel beheer, deelname aan het afsluitingsproces van de programma’s

    3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

    X    Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten.

       Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

       voor de eigen middelen

       voor overige ontvangsten

    Geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

    in miljoenen euro's (tot op drie decimalen)

    Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

    Gevolgen van het voorstel/initiatief

    2021

    2022

    2023

    2024

    2025

    2026

    2027

    Artikel ………….

    Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

    Andere opmerkingen (bijv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie). 

    (1)    Voor activiteiten zoals monitoring, uitvoering, met inbegrip van audit en financieel beheer, deelname aan het afsluitingsproces van de programma’s, gefinancierd door administratieve uitgaven, kunnen vastleggingen tot 2025 worden gedaan.
    (2)    Verordening (EU) 2020/558 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013 en (EU) nr. 1303/2013 wat betreft specifieke maatregelen met het oog op uitzonderlijke flexibiliteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen naar aanleiding van de uitbraak van COVID‑19 (PB L 130 van 23.4.2020, blz. 1).    
    Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID
    ‑19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) (PB L 99 van 31.3.2020, blz. 5);
    (3)    PB C van , blz. .
    (4)    PB C van , blz. .
    (5)    Verordening (EU) 2020/460 van het Europees Parlement en de Raad van 30 maart 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013 en (EU) nr. 508/2014 wat betreft specifieke maatregelen om investeringen in de gezondheidszorgstelsels van de lidstaten en in andere sectoren van hun economieën vrij te maken als antwoord op de COVID-19-uitbraak (Investeringsinitiatief Coronavirusrespons) (PB L 99 van 31.3.2020, blz. 5); Verordening (EU) 2020/558 van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2020 tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1301/2013 en (EU) nr. 1303/2013 wat betreft specifieke maatregelen met het oog op uitzonderlijke flexibiliteit bij het gebruik van de Europese structuur- en investeringsfondsen naar aanleiding van de uitbraak van COVID‑19 (PB L 130 van 23.4.2020, blz. 1).
    (6)    PB L 29 van 31.1.2020, blz. 7.
    (7)    Verordening (EU, Euratom) nr. 1311/2013 van de Raad van 2 december 2013 tot bepaling van het meerjarig financieel kader voor de jaren 2014‑2020 (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 884).
    (8)    Besluit 2014/335/EU, Euratom van de Raad van 26 mei 2014 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 168 van 7.6.2014, blz. 105).
    (9)    In de zin van artikel 58, lid 2, onder a) of b), van het Financieel Reglement.
    (10)    Voor activiteiten zoals monitoring, uitvoering, met inbegrip van audit en financieel beheer, deelname aan het afsluitingsproces van de programma’s, gefinancierd door administratieve uitgaven, kunnen vastleggingen tot 2025 worden gedaan.
    (11)    Voor activiteiten zoals monitoring, uitvoering, met inbegrip van audit en financieel beheer, deelname aan het afsluitingsproces van de programma’s, gefinancierd door administratieve uitgaven, kunnen vastleggingen tot 2025 worden gedaan.
    (12)    Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: https://myintracomm.ec.europa.eu/budgweb/EN/man/budgmanag/Pages/budgmanag.aspx  
    (13)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
    (14)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
    (15)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
    (16)    Voor activiteiten zoals monitoring, uitvoering, met inbegrip van audit en financieel beheer, deelname aan het afsluitingsproces van de programma’s, gefinancierd door administratieve uitgaven, kunnen vastleggingen tot 2025 worden gedaan.
    (17)    Bestemmingsontvangsten
    (18)    AC= Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL= Agent Local (plaatselijk functionaris); END= Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT= Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
    (19)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
    Top

    Brussel, 28.5.2020

    COM(2020) 451 final

    BIJLAGE

    bij het

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen in het kader van de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU)


    BIJLAGE

    Er wordt een nieuwe bijlage VII bis toegevoegd:

    “BIJLAGE VII bis

    Methode voor de toewijzing per lidstaat van uitzonderlijke extra middelen voor de doelstelling “investeren in groei en werkgelegenheid” om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID‑19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie – Artikel 92 ter, lid 4

    Methode voor de toewijzing van de uitzonderlijke extra middelen

    De uitzonderlijke extra middelen worden tussen de lidstaten verdeeld op basis van de volgende methode:

    1.Het voorlopige aandeel van elke lidstaat in de extra middelen wordt berekend als de gewogen som van de aandelen die bepaald worden op grond van de als volgt gewogen criteria:

    a)Een factor van het bbp (weging van 2/3) die wordt verkregen door de volgende stappen toe te passen:

    I)het aandeel van elke lidstaat in het totale verlies van reëel voor seizoen gecorrigeerd bbp – uitgedrukt in EUR – tussen het eerste semester van 2019 en het einde van de toepasselijke referentieperiode voor alle betrokken lidstaten;

    II)de correctie van de aldus verkregen aandelen door de aandelen te delen door het bni van de lidstaat per hoofd van de bevolking, uitgedrukt als percentage van het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking in de EU‑27 (gemiddelde = 100 %).

    b)Een factor van werkloosheid (weging van 2/9), uitgedrukt als het gewogen gemiddelde van:

    I)het aandeel van de lidstaat in het totale aantal werklozen (weging van 3/4) in alle betrokken lidstaten in januari 2020, en

    II)het aandeel van de lidstaat in de totale stijging van het aantal werklozen (weging van 1/4) tussen januari 2020 en het einde van de toepasselijke referentieperiode voor alle betrokken lidstaten.

    c)Een factor van jeugdwerkloosheid (weging van 1/9), uitgedrukt als het gemiddelde van:

    I)het aandeel van de lidstaat in het totale aantal werkloze jongeren (weging van 3/4) in alle betrokken lidstaten in januari 2020, en

    II)het aandeel van de lidstaat in de totale stijging van het aantal werkloze jongeren (weging van 1/4) tussen januari 2020 en het einde van de toepasselijke referentieperiode voor alle betrokken lidstaten.

    Indien het reële voor seizoen gecorrigeerde bbp van een lidstaat – uitgedrukt in EUR – voor de toepasselijke referentieperiode hoger is dan in het eerste semester van 2019, worden de gegevens van die lidstaat uitgesloten van de berekeningen in punt a), i).

    Indien het aantal werklozen (leeftijdsgroep 15 tot en met 74 jaar) of werkloze jongeren (leeftijdsgroep 15 tot en met 24 jaar) in een lidstaat voor de toepasselijke referentieperiode lager is dan in januari 2020, worden de gegevens van die lidstaat uitgesloten van de berekeningen in punt b), i), en punt c), i).

    2.De in punt 1 beschreven regels mogen niet resulteren in toewijzingen per lidstaat voor de volledige periode van 2020 tot en met 2022 die hoger zijn dan

    a)voor lidstaten waarvan het gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015‑2017 meer dan 109 % van het gemiddelde van de EU‑27 bedraagt: 0,07 % van hun reële bbp in 2019;

    b)voor lidstaten waarvan het gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015‑2017 90 % of minder van het gemiddelde van de EU‑27 bedraagt: 2,60 % van hun reële bbp in 2019;

    c)voor lidstaten waarvan het gemiddeld bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015‑2017 meer dan 90 % en 109 % of minder van het gemiddelde van de EU‑27 bedraagt: het percentage wordt verkregen met behulp van een lineaire interpolatie tussen 0,07 % en 2,60 % van hun reële bbp in 2019, resulterend in een proportionele verlaging van het aftoppingspercentage in overeenstemming met de toename van de welvaart.

    De bedragen boven het in de punten a) tot en met c) vastgestelde niveau per lidstaat worden herverdeeld in verhouding tot de toewijzingen van alle andere lidstaten waarvan het gemiddelde bni per hoofd van de bevolking (in KKS) minder dan 100 % van het gemiddelde van de EU‑27 bedraagt. Het bni per hoofd van de bevolking (in KKS) voor de periode 2015‑2017 is het bni dat voor het cohesiebeleid wordt gebruikt bij de onderhandelingen over het MFK 2021‑2027.

    3.Voor de berekening van de verdeling van de uitzonderlijke extra middelen voor de jaren 2020 en 2021:

    a)Voor het bbp is de referentieperiode: het eerste semester van 2020;

    b)Voor het aantal werklozen en het aantal werkloze jongeren is de referentieperiode: het gemiddelde van juni tot en met augustus 2020.

    c)De uit de toepassing van punt 2 resulterende maximale toewijzing wordt vermenigvuldigd met het aandeel van de extra middelen voor de jaren 2020 en 2021 in de totale extra middelen voor de jaren 2020, 2021 en 2022.

    Voordat de in de punten 1 en 2 beschreven methode betreffende de extra middelen voor het jaar 2020 wordt toegepast, zal uit de toewijzing een bedrag met een steunintensiteit van 30 EUR per inwoner, worden toegewezen aan de ultraperifere regio’s van NUTS-niveau 2. Die toewijzing zal per regio en per lidstaat worden verdeeld in verhouding tot de totale bevolking van die regio’s. Het resterende bedrag voor 2020 zal tussen de lidstaten worden verdeeld overeenkomstig de in de punten 1 en 2 beschreven methode.

    4.Voor de berekening van de verdeling van de uitzonderlijke extra middelen voor het jaar 2022:

    a)Voor het bbp is de referentieperiode: het eerste semester van 2021;

    b)Voor het aantal werklozen en het aantal werkloze jongeren is de referentieperiode: het gemiddelde van juni tot en met augustus 2021.

    c)De uit de toepassing van punt 2 resulterende maximale toewijzing wordt vermenigvuldigd met het aandeel van de extra middelen voor het jaar 2022 in de totale extra middelen voor de jaren 2020, 2021 en 2022.”.

    Top