Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62006TJ0343

Samenvatting van het arrest

Zaak T-343/06

Shell Petroleum NV e.a.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging — Mededingingsregelingen — Nederlandse markt van wegenbouwbitumen — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Gezamenlijke zeggenschap — Geldboeten — Verzwarende omstandigheden — Rol van aanstichter en leider — Recidive — Duur van inbreuk — Rechten van verdediging — Volledige rechtsmacht — Gedrag van onderneming tijdens administratieve procedure”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012

  1. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Mogelijkheid voor de Commissie om vermoeden te bevestigen met feitelijke elementen die vaststelling van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed beogen – Geen verplichting

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  2. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Bewijslast van vennootschap die dat vermoeden wil weerleggen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

  3. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Dochteronderneming gezamenlijk in handen van twee moedermaatschappijen – Een van moedermaatschappijen houdt op te bestaan tijdens administratieve procedure – Geen invloed

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  4. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Dochteronderneming indirect in handen – Groep met groot aantal werkmaatschappijen

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  5. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Zeggenschap van moedermaatschappij over dochteronderneming – Noodzakelijk verband met inbreukmakend gedrag van dochteronderneming – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  6. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Mededeling van antwoorden op mededeling van punten van bezwaar – Voorwaarden – Grenzen – Relevante bepalingen van mededeling van de Commissie betreffende toegang tot dossier – Wettigheid

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punt 27)

  7. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Omvang – Stelselmatige niet-mededeling van antwoorden op mededeling van punten van bezwaar – Schending van rechten van verdediging – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  8. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Antwoord op mededeling van punten van bezwaar – Document gebruikt als bewijs – Verplichting tot stelselmatige overlegging van volledig document – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  9. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Stukken dienstig voor verdediging – Beoordeling door de Commissie alleen – Ontoelaatbaarheid – Beginsel niet van toepassing op antwoorden van partijen op mededeling van punten van bezwaar

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2)

  10. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Beslissingspraktijk van de Commissie – Indicatieve waarde

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; verordening nr. 773/2004 van de Commissie; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  11. Beroep tot nietigverklaring – Wettigheidscontrole – Criteria – Loutere inaanmerkingneming van feiten en rechtstoestand die bestonden op datum van vaststelling van litigieuze handeling

    (Art. 263 VWEU)

  12. Mededinging – Geldboeten – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd – Motiveringsplicht – Omvang – Vermelding van elementen op basis waarvan de Commissie zwaarte en duur van inbreuk heeft beoordeeld – Toereikende vermelding – Latere verstrekking van nadere gegevens die op zich reeds toereikende motivering aanvullen – Geen invloed

    (Art. 81 EG, 82 EG en 253 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

  13. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van de Unie – Omvang – Inaanmerkingneming van omstandigheid dat onderneming niet heeft meegewerkt tijdens administratieve procedure – Verhoging van geldboete – Voorwaarde

    (Art. 81 EG en 82 EG; art. 261 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 17, en nr. 1/2003, art. 18, leden 2 en 3, 23, lid 1, en 31)

  14. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider of aanstoker van inbreuk – Noodzakelijk onderscheid

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2, derde alinea)

  15. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van aanstoker van inbreuk – Begrip – Bewijs gebaseerd op eenmalige gebeurtenis – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr.17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  16. Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Bewijs van inbreuk – Getuigenverklaringen van werknemers van vennootschap die betrokken is bij inbreuk – Ontvankelijkheid – Bewijswaarde – Beginsel van vrije bewijswaardering

    (Art. 81 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 68-76)

  17. Mededinging – Administratieve procedure – Hoorzittingen – Horen van bepaalde personen – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Beperking – Eerbiediging van rechten van verdediging

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2)

  18. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider van inbreuk – Begrip – Criteria ter identificatie

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  19. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van de Unie – Inaanmerkingneming van aanvullende informatie die niet is vermeld in mededeling van punten van bezwaar of in beschikking

    (Art. 81 EG en 82 EG; art. 261 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

  20. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Soortgelijke inbreuken achtereenvolgens gemaakt door twee dochterondernemingen van zelfde moedermaatschappij – Geen toerekening van inbreuk aan moedermaatschappij in vroegere beschikking – Geen invloed

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  21. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Verhogingspercentage van basisbedrag van geldboete – Beoordelingsmarge van de Commissie

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  22. Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Inaanmerkingneming in kader van uitoefening van volledige rechtsmacht – Voorwaarden

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en art. 48, lid 2)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 36-41)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 42, 54, 60)

  3.  Wanneer op mededingingsgebied twee moedermaatschappijen een dochteronderneming gezamenlijk voor 100 % in handen hebben, is de enkele omstandigheid dat een van deze moedermaatschappijen heeft opgehouden te bestaan, irrelevant voor de vraag of het vermoeden van uitoefening van beslissende invloed op de dochteronderneming geldt, aangezien ondernemingen niet aan sancties kunnen ontsnappen door eenvoudigweg hun identiteit te veranderen door middel van herstructureringen, overdrachten of andere juridische of organisatorische wijzigingen, teneinde de doelstelling, met de mededingingsregels strijdige gedragingen te bestraffen en herhaling daarvan te voorkomen door middel van afschrikkende sancties, niet in gevaar te brengen.

    Overigens kan de Commissie het vermoeden dat een moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent op haar dochteronderneming, toepassen wanneer twee ondernemingen in een situatie verkeren die vergelijkbaar is met die waarin één onderneming alle kapitaal van haar dochteronderneming in handen heeft.

    (cf. punten 44, 45)

  4.  Op mededingingsgebied doet de omstandigheid dat er tussenondernemingen tussen een dochteronderneming en haar moedermaatschappij bestaan, niet af aan de mogelijkheid om toepassing te maken van het vermoeden dat de moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochteronderneming. Een moedermaatschappij kan bovendien aansprakelijk worden gesteld voor een door een dochteronderneming gepleegde inbreuk, zelfs wanneer een groep een groot aantal werkmaatschappijen heeft.

    (cf. punt 52)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 61)

  6.  In het kader van een procedure wegens inbreuk op de mededingingsregels wordt de betrokken onderneming pas aan het begin van de administratieve fase op tegenspraak door middel van de mededeling van punten van bezwaar ingelicht over alle wezenlijke elementen waarop de Commissie zich in dit stadium van de procedure baseert. Bijgevolg behoort het antwoord van de andere partijen op de mededeling van punten van bezwaar in beginsel niet tot de stukken van het onderzoeksdossier die partijen kunnen inzien. Indien de Commissie een passage uit een antwoord op een mededeling van punten van bezwaar of een bij een dergelijk antwoord gevoegd document als basis wil gebruiken om in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG het bestaan van een inbreuk vast te stellen, moeten de andere partijen in die procedure in staat worden gesteld zich over dat bewijsstuk uit te spreken. Hetzelfde geldt wanneer de Commissie een dergelijk document als basis gebruikt om vast te stellen dat een van de betrokken ondernemingen de aanstichter of leider was.

    De bepalingen van punt 27 van de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en verordening nr. 139/2004 zijn in overeenstemming met de rechtspraak dat de partijen weliswaar in beginsel geen toegang hebben tot de antwoorden van de andere partijen op de mededeling van punten van bezwaar, maar een partij deze toch kan inzien wanneer deze documenten nieuw – belastend of ontlastend – bewijs kunnen vormen van de verklaringen die ten aanzien van deze partij zijn geformuleerd in de mededeling van punten van bezwaar.

    (cf. punten 84, 85)

  7.  Op mededingingsgebied is de stelselmatige niet-mededeling van de antwoorden van de andere ondernemingen op de mededeling van punten van bezwaar niet in strijd met het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Volgens dit beginsel dient de Commissie de betrokken ondernemingen tijdens de administratieve procedure in kennis te stellen van alle feiten, omstandigheden of documenten waarop zij zich baseert, zodat zij hun standpunt over de juistheid en de relevantie van de aangevoerde feiten en omstandigheden en over de documenten waarop zij haar stellingen baseert, nuttig kenbaar kunnen maken.

    De weigering van de Commissie om documenten van na de mededeling van punten van bezwaar te verstrekken wanneer een onderneming haar daarom verzoekt, is bij ontlastende documenten slechts onwettig indien die onderneming heeft aangetoond dat de niet-overlegging van dit document het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking ten nadele van haar heeft kunnen beïnvloeden.

    (cf. punten 86, 88)

  8.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels moet een document van na de mededeling van punten van bezwaar dat door de Commissie als bewijs wordt gebruikt in haar beschikking, niet noodzakelijkerwijs volledig worden overgelegd aan de betrokken ondernemingen. Om de betrokken onderneming in staat te stellen zich nuttig over het door de Commissie in haar beschikking gebruikte bewijs uit te spreken, is de Commissie gehouden om haar slechts de relevante passage uit het betrokken document over te leggen, samen met de context ervan indien dit noodzakelijk is om de passage te begrijpen.

    (cf. punt 87)

  9.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels heeft het beginsel dat de Commissie, die de punten van bezwaar meedeelt en de sanctiebeschikking vaststelt, niet alleen kan bepalen welke documenten voor het verweer van de betrokken onderneming van nut zijn, betrekking op stukken die zich in het dossier van de Commissie bevinden. Dit beginsel geldt dus niet voor de antwoorden van de andere betrokken partijen op de door de Commissie meegedeelde punten van bezwaar.

    (cf. punt 89)

  10.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels is de Commissie niet gebonden door haar vroegere beschikkingspraktijk waarbij zij de antwoorden van de betrokken ondernemingen op de mededeling van punten van bezwaar volledig heeft meegedeeld, aangezien de wettigheid van haar beschikkingen uitsluitend wordt beoordeeld op basis van de normen die zij moet naleven, waaronder met name verordening nr. 1/2003, verordening nr. 773/2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 EG en 82 EG, en de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en verordening nr. 139/2004, zoals deze door de Unierechter worden uitgelegd.

    (cf. punt 90)

  11.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 104)

  12.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 108-113, 258, 259)

  13.  Het wettigheidstoezicht op een beschikking van de Commissie waarbij een geldboete wordt opgelegd wegens schending van de mededingingsregels van de Unie, wordt aangevuld door de toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht die de Unierechter bij artikel 17 van verordening nr. 17 werd verleend en die thans is neergelegd in artikel 31 van verordening nr. 1/2003, overeenkomstig artikel 261 VWEU. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie is de rechter op basis van zijn volledige rechtsmacht bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom in te trekken, te verlagen of te verhogen. Het toezicht waarin de Verdragen voorzien, houdt dus overeenkomstig de eisen van het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van een doeltreffende voorziening in rechte in dat de Unierechter een toetsing in feite en in rechte verricht en dat hij het bewijs kan beoordelen, de betrokken beslissing nietig kan verklaren en de hoogte van de geldboeten kan wijzigen. Wat voorts de toepassing van artikel 81 EG betreft, verplicht geen bepaling de adressaat van de mededeling van punten van bezwaar de diverse in die mededeling aangevoerde elementen, rechtens of feitelijk, tijdens de administratieve procedure te betwisten om het recht dit later in de gerechtelijke procedure te doen niet te verwerken.

    In het kader van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht staat het bijgevolg aan het Gerecht om op de datum waarop het zijn beslissing neemt, te beoordelen of de betrokken ondernemingen een geldboete is opgelegd waarvan het bedrag de zwaarte van de in geding zijnde inbreuk passend weergeeft.

    Ter waarborging van de nuttige werking van artikel 18, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003, heeft de Commissie echter het recht om een onderneming te verplichten om alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken over feiten waarvan zij eventueel kennis heeft, en om zo nodig de desbetreffende in haar bezit zijnde documenten over te leggen, maar alleen indien de onderneming niet wordt verplicht antwoorden te geven waardoor zij het bestaan van de inbreuk zou moeten erkennen, die de Commissie heeft te bewijzen. Een onderneming die door de Commissie wordt verzocht om inlichtingen op basis van artikel 18 van verordening nr. 1/2003, heeft dus de verplichting om actief mee te werken en kan een specifieke, in artikel 23, lid 1, van die verordening bepaalde geldboete worden opgelegd, die tot 1 % van de totale omzet kan bedragen indien zij opzettelijk of uit onachtzaamheid onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekt. Bijgevolg kan het Gerecht bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht in voorkomend geval rekening houden met de omstandigheid dat een onderneming niet heeft meegewerkt en dus het bedrag van de haar wegens schending van de artikelen 81 EG of 82 EG opgelegde geldboete verhogen, op voorwaarde dat deze onderneming niet voor ditzelfde gedrag is bestraft met een specifieke geldboete op basis van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 1/2003.

    Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een onderneming in antwoord op een verzoek in die zin van de Commissie opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft nagelaten om tijdens de administratieve procedure voor de vaststelling van de geldboete beslissende elementen over te leggen waarover zij bij de vaststelling van de bestreden beschikking beschikte of had kunnen beschikken. Weliswaar mag het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht rekening houden met dergelijke elementen, maar dit neemt niet weg dat de onderneming die deze slechts in de contentieuze fase vermeldt, en daardoor afbreuk doet aan het doel en het goede verloop van de administratieve procedure, het risico neemt dat deze omstandigheid door het Gerecht in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van een passende geldboete.

    (cf. punten 116-119)

  14.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 140)

  15.  Om als aanstichter van een kartel te worden aangemerkt, moet een onderneming andere ondernemingen onder druk hebben gezet of hebben aangemoedigd om het kartel op te zetten of zich erbij aan te sluiten. Het volstaat evenwel niet dat zij gewoon tot de oprichters van het kartel behoorde. Deze kwalificatie moet worden voorbehouden aan de onderneming die in voorkomend geval het initiatief heeft genomen door, bijvoorbeeld, aan de andere onderneming de mogelijkheid van een heimelijke verstandhouding voor te stellen of door te proberen haar daarvan te overtuigen. De Unierechter verlangt echter niet dat de Commissie beschikt over informatie betreffende de uitwerking of de gedetailleerde planning van de mededingingsregeling.

    De rol van aanstichter heeft betrekking op het tijdstip van de totstandkoming of de uitbreiding van een mededingingsregeling, zodat mag worden aangenomen dat meerdere ondernemingen gelijktijdig een rol van aanstichter kunnen spelen binnen hetzelfde kartel.

    Overigens verzet er zich in beginsel niets tegen dat de Commissie zich baseert op een eenmalige gebeurtenis om vast te stellen dat een onderneming de aanstichter van een kartel was, mits op basis van dit ene element met zekerheid kan worden vastgesteld dat die onderneming andere ondernemingen onder druk heeft gezet of heeft aangemoedigd om het kartel op te zetten of zich erbij aan te sluiten.

    (cf. punten 155, 156)

  16.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 160, 161)

  17.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 170, 171)

  18.  Om als leider van een kartel te worden beschouwd, moet een onderneming een significante drijvende kracht achter dit kartel zijn geweest of een bijzondere en concrete verantwoordelijkheid bij de werking ervan hebben gedragen. Deze omstandigheid moet algemeen worden beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van de zaak. Zij kan met name worden afgeleid uit het feit dat de onderneming uit eigen beweging via specifieke initiatieven een fundamentele impuls heeft gegeven aan het kartel. Zij kan eveneens worden afgeleid uit een reeks aanwijzingen waaruit blijkt dat de onderneming zich bekommerde om de stabiliteit en het welslagen van het kartel.

    Dit is het geval wanneer de onderneming heeft deelgenomen aan de bijeenkomsten van het kartel namens een andere onderneming die daarbij niet aanwezig was en de resultaten van deze bijeenkomsten aan haar heeft meegedeeld. Dit is eveneens het geval wanneer is gebleken dat deze onderneming een centrale rol heeft gespeeld in de concrete werking van het kartel, bijvoorbeeld door tal van bijeenkomsten te organiseren, binnen het kartel informatie te verzamelen en te verspreiden, en zelf het vaakst voorstellen te formuleren met betrekking tot de werking van het kartel.

    Bovendien is de omstandigheid dat een onderneming actief toezag op de naleving van de binnen het kartel gesloten overeenkomsten, een beslissende aanwijzing dat deze onderneming leider van het kartel was.

    Daarentegen is het niet nodig dat een onderneming druk uitoefent of zelfs de andere kartelleden voorschrijft hoe zij zich moeten gedragen, om als leider van het kartel te kunnen worden aangemerkt. De marktpositie van een onderneming en de middelen waarover zij beschikt, kunnen evenmin aanwijzingen vormen dat zij een leidinggevende rol heeft gespeeld in het kader van de inbreuk, ook al maken deze elementen deel uit van de context in het kader waarvan dergelijke aanwijzingen moeten worden beoordeeld.

    De Commissie kan oordelen dat meerdere ondernemingen een leidinggevende rol hebben gespeeld in een kartel.

    (cf. punten 198-202)

  19.  Het Gerecht kan bij de uitoefening van zijn bij artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 verleende toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht beoordelen of het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de mededingingsregels van de Unie worden opgelegd, passend is, en kan zich daartoe met name baseren op aanvullende informatie die niet was vermeld in de mededeling van punten van bezwaar of in de beschikking van de Commissie.

    (cf. punt 220)

  20.  Aangezien het mededingingsrecht van de Unie erkent dat verschillende vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, een economische eenheid vormen, en dus een onderneming in de zin van de artikelen 81 EG en 82 EG, indien de betrokken vennootschappen niet zelfstandig hun marktgedrag bepalen, en de Commissie bijgevolg een geldboete kan opleggen aan de moedermaatschappij voor de praktijken van vennootschappen van de groep, kan de Commissie op goede gronden oordelen dat er sprake is van recidive wanneer een van de dochterondernemingen van de moedermaatschappij eenzelfde soort inbreuk pleegt als die waarvoor een andere dochteronderneming eerder was gestraft.

    Aangezien de Commissie de mogelijkheid maar niet de verplichting heeft om een moedermaatschappij aansprakelijk te stellen voor de inbreuk, kan voorts uit het enkele feit dat de Commissie een moedermaatschappij in een vroegere beschikking niet aansprakelijk heeft gesteld, niet worden afgeleid dat zij verplicht is in een latere beschikking dezelfde beslissing te nemen.

    Wanneer de dochteronderneming tot wie een vroegere beschikking is gericht en de dochteronderneming waarop een nieuwe beschikking van de Commissie betrekking heeft, beide indirect voor 100 % in handen zijn van dezelfde moedermaatschappijen, betekent de omstandigheid dat de Commissie in de vroegere beschikking ervoor had gekozen de inbreuk toe te rekenen aan eerstgenoemde dochteronderneming, en niet aan haar moedermaatschappijen, bijgevolg niet dat zij de rechtspraak inzake recidive niet kan toepassen in de nieuwe beschikking. Dat een van de moedermaatschappijen niet langer bestaat, betekent voorts niet dat geen beroep kan worden gedaan op de regels inzake recidive voor de onderneming die is blijven bestaan.

    Ten slotte is de Commissie niet verplicht om elementen te verstrekken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat deze moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed heeft uitgeoefend op het inbreukmakende gedrag van haar dochteronderneming waarop de vroegere beschikking betrekking had, aangezien deze dochteronderneming op het tijdstip van de inbreuken voor 100 % gezamenlijke eigendom was van voormelde moedermaatschappijen.

    (cf. punten 248, 250, 252, 253, 255, 263)

  21.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 267, 268)

  22.  Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat het inleidend verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en daarmee nauw verband houdt, moet evenwel ontvankelijk worden verklaard.

    Bovendien kan de rechter bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht slechts nieuwe middelen of argumenten aanvaarden indien deze relevant zijn voor zijn uitspraak en niet gebaseerd zijn op andere middelen van onwettigheid dan die welke in het verzoekschrift zijn aangevoerd.

    (cf. punten 271, 272)

Top

Zaak T-343/06

Shell Petroleum NV e.a.

tegen

Europese Commissie

„Mededinging — Mededingingsregelingen — Nederlandse markt van wegenbouwbitumen — Beschikking houdende vaststelling van inbreuk op artikel 81 EG — Toerekenbaarheid van inbreukmakend gedrag — Gezamenlijke zeggenschap — Geldboeten — Verzwarende omstandigheden — Rol van aanstichter en leider — Recidive — Duur van inbreuk — Rechten van verdediging — Volledige rechtsmacht — Gedrag van onderneming tijdens administratieve procedure”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Zesde kamer) van 27 september 2012

  1. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Mogelijkheid voor de Commissie om vermoeden te bevestigen met feitelijke elementen die vaststelling van daadwerkelijke uitoefening van beslissende invloed beogen – Geen verplichting

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  2. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Bewijslast van vennootschap die dat vermoeden wil weerleggen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 2)

  3. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Dochteronderneming gezamenlijk in handen van twee moedermaatschappijen – Een van moedermaatschappijen houdt op te bestaan tijdens administratieve procedure – Geen invloed

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  4. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Vermoeden dat moedermaatschappij beslissende invloed uitoefent op 100 %-dochterondernemingen – Dochteronderneming indirect in handen – Groep met groot aantal werkmaatschappijen

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  5. Mededinging – Regels van de Unie – Inbreuken – Toerekening – Moedermaatschappij en dochterondernemingen – Economische eenheid – Beoordelingscriteria – Zeggenschap van moedermaatschappij over dochteronderneming – Noodzakelijk verband met inbreukmakend gedrag van dochteronderneming – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG)

  6. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Mededeling van antwoorden op mededeling van punten van bezwaar – Voorwaarden – Grenzen – Relevante bepalingen van mededeling van de Commissie betreffende toegang tot dossier – Wettigheid

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punt 27)

  7. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Omvang – Stelselmatige niet-mededeling van antwoorden op mededeling van punten van bezwaar – Schending van rechten van verdediging – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  8. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Antwoord op mededeling van punten van bezwaar – Document gebruikt als bewijs – Verplichting tot stelselmatige overlegging van volledig document – Geen

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  9. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Stukken dienstig voor verdediging – Beoordeling door de Commissie alleen – Ontoelaatbaarheid – Beginsel niet van toepassing op antwoorden van partijen op mededeling van punten van bezwaar

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2)

  10. Mededinging – Administratieve procedure – Eerbiediging van rechten van verdediging – Toegang tot dossier – Beslissingspraktijk van de Commissie – Indicatieve waarde

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2; verordening nr. 773/2004 van de Commissie; mededeling 2005/C 325/07 van de Commissie, punten 8 en 27)

  11. Beroep tot nietigverklaring – Wettigheidscontrole – Criteria – Loutere inaanmerkingneming van feiten en rechtstoestand die bestonden op datum van vaststelling van litigieuze handeling

    (Art. 263 VWEU)

  12. Mededinging – Geldboeten – Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd – Motiveringsplicht – Omvang – Vermelding van elementen op basis waarvan de Commissie zwaarte en duur van inbreuk heeft beoordeeld – Toereikende vermelding – Latere verstrekking van nadere gegevens die op zich reeds toereikende motivering aanvullen – Geen invloed

    (Art. 81 EG, 82 EG en 253 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie)

  13. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van de Unie – Omvang – Inaanmerkingneming van omstandigheid dat onderneming niet heeft meegewerkt tijdens administratieve procedure – Verhoging van geldboete – Voorwaarde

    (Art. 81 EG en 82 EG; art. 261 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 17, en nr. 1/2003, art. 18, leden 2 en 3, 23, lid 1, en 31)

  14. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider of aanstoker van inbreuk – Noodzakelijk onderscheid

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2, derde alinea)

  15. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van aanstoker van inbreuk – Begrip – Bewijs gebaseerd op eenmalige gebeurtenis – Toelaatbaarheid – Voorwaarde

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr.17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, lid 2; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  16. Mededingingsregelingen – Overeenkomsten tussen ondernemingen – Bewijs van inbreuk – Getuigenverklaringen van werknemers van vennootschap die betrokken is bij inbreuk – Ontvankelijkheid – Bewijswaarde – Beginsel van vrije bewijswaardering

    (Art. 81 EG; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 68-76)

  17. Mededinging – Administratieve procedure – Hoorzittingen – Horen van bepaalde personen – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Beperking – Eerbiediging van rechten van verdediging

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 27, lid 2)

  18. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Rol van leider van inbreuk – Begrip – Criteria ter identificatie

    (Art. 81, lid 1, EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  19. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Beoordelingsvrijheid van de Commissie – Rechterlijke toetsing – Volledige rechtsmacht van rechter van de Unie – Inaanmerkingneming van aanvullende informatie die niet is vermeld in mededeling van punten van bezwaar of in beschikking

    (Art. 81 EG en 82 EG; art. 261 VWEU; verordening nr. 1/2003 van de Raad, art. 31)

  20. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Soortgelijke inbreuken achtereenvolgens gemaakt door twee dochterondernemingen van zelfde moedermaatschappij – Geen toerekening van inbreuk aan moedermaatschappij in vroegere beschikking – Geen invloed

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  21. Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Zwaarte van inbreuk – Verzwarende omstandigheden – Recidive – Verhogingspercentage van basisbedrag van geldboete – Beoordelingsmarge van de Commissie

    (Art. 81 EG en 82 EG; verordeningen van de Raad nr. 17, art. 15, lid 2, en nr. 1/2003, art. 23, leden 2 en 3; mededeling 98/C 9/03 van de Commissie, punt 2)

  22. Gerechtelijke procedure – Inleidend verzoekschrift – Vormvereisten – Summiere uiteenzetting van aangevoerde middelen – Aanvoering van nieuwe middelen in loop van geding – Inaanmerkingneming in kader van uitoefening van volledige rechtsmacht – Voorwaarden

    (Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c, en art. 48, lid 2)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 36-41)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 42, 54, 60)

  3.  Wanneer op mededingingsgebied twee moedermaatschappijen een dochteronderneming gezamenlijk voor 100 % in handen hebben, is de enkele omstandigheid dat een van deze moedermaatschappijen heeft opgehouden te bestaan, irrelevant voor de vraag of het vermoeden van uitoefening van beslissende invloed op de dochteronderneming geldt, aangezien ondernemingen niet aan sancties kunnen ontsnappen door eenvoudigweg hun identiteit te veranderen door middel van herstructureringen, overdrachten of andere juridische of organisatorische wijzigingen, teneinde de doelstelling, met de mededingingsregels strijdige gedragingen te bestraffen en herhaling daarvan te voorkomen door middel van afschrikkende sancties, niet in gevaar te brengen.

    Overigens kan de Commissie het vermoeden dat een moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent op haar dochteronderneming, toepassen wanneer twee ondernemingen in een situatie verkeren die vergelijkbaar is met die waarin één onderneming alle kapitaal van haar dochteronderneming in handen heeft.

    (cf. punten 44, 45)

  4.  Op mededingingsgebied doet de omstandigheid dat er tussenondernemingen tussen een dochteronderneming en haar moedermaatschappij bestaan, niet af aan de mogelijkheid om toepassing te maken van het vermoeden dat de moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed uitoefent op haar 100 %-dochteronderneming. Een moedermaatschappij kan bovendien aansprakelijk worden gesteld voor een door een dochteronderneming gepleegde inbreuk, zelfs wanneer een groep een groot aantal werkmaatschappijen heeft.

    (cf. punt 52)

  5.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 61)

  6.  In het kader van een procedure wegens inbreuk op de mededingingsregels wordt de betrokken onderneming pas aan het begin van de administratieve fase op tegenspraak door middel van de mededeling van punten van bezwaar ingelicht over alle wezenlijke elementen waarop de Commissie zich in dit stadium van de procedure baseert. Bijgevolg behoort het antwoord van de andere partijen op de mededeling van punten van bezwaar in beginsel niet tot de stukken van het onderzoeksdossier die partijen kunnen inzien. Indien de Commissie een passage uit een antwoord op een mededeling van punten van bezwaar of een bij een dergelijk antwoord gevoegd document als basis wil gebruiken om in een procedure op grond van artikel 81, lid 1, EG het bestaan van een inbreuk vast te stellen, moeten de andere partijen in die procedure in staat worden gesteld zich over dat bewijsstuk uit te spreken. Hetzelfde geldt wanneer de Commissie een dergelijk document als basis gebruikt om vast te stellen dat een van de betrokken ondernemingen de aanstichter of leider was.

    De bepalingen van punt 27 van de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en verordening nr. 139/2004 zijn in overeenstemming met de rechtspraak dat de partijen weliswaar in beginsel geen toegang hebben tot de antwoorden van de andere partijen op de mededeling van punten van bezwaar, maar een partij deze toch kan inzien wanneer deze documenten nieuw – belastend of ontlastend – bewijs kunnen vormen van de verklaringen die ten aanzien van deze partij zijn geformuleerd in de mededeling van punten van bezwaar.

    (cf. punten 84, 85)

  7.  Op mededingingsgebied is de stelselmatige niet-mededeling van de antwoorden van de andere ondernemingen op de mededeling van punten van bezwaar niet in strijd met het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging. Volgens dit beginsel dient de Commissie de betrokken ondernemingen tijdens de administratieve procedure in kennis te stellen van alle feiten, omstandigheden of documenten waarop zij zich baseert, zodat zij hun standpunt over de juistheid en de relevantie van de aangevoerde feiten en omstandigheden en over de documenten waarop zij haar stellingen baseert, nuttig kenbaar kunnen maken.

    De weigering van de Commissie om documenten van na de mededeling van punten van bezwaar te verstrekken wanneer een onderneming haar daarom verzoekt, is bij ontlastende documenten slechts onwettig indien die onderneming heeft aangetoond dat de niet-overlegging van dit document het verloop van de procedure en de inhoud van de beschikking ten nadele van haar heeft kunnen beïnvloeden.

    (cf. punten 86, 88)

  8.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels moet een document van na de mededeling van punten van bezwaar dat door de Commissie als bewijs wordt gebruikt in haar beschikking, niet noodzakelijkerwijs volledig worden overgelegd aan de betrokken ondernemingen. Om de betrokken onderneming in staat te stellen zich nuttig over het door de Commissie in haar beschikking gebruikte bewijs uit te spreken, is de Commissie gehouden om haar slechts de relevante passage uit het betrokken document over te leggen, samen met de context ervan indien dit noodzakelijk is om de passage te begrijpen.

    (cf. punt 87)

  9.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels heeft het beginsel dat de Commissie, die de punten van bezwaar meedeelt en de sanctiebeschikking vaststelt, niet alleen kan bepalen welke documenten voor het verweer van de betrokken onderneming van nut zijn, betrekking op stukken die zich in het dossier van de Commissie bevinden. Dit beginsel geldt dus niet voor de antwoorden van de andere betrokken partijen op de door de Commissie meegedeelde punten van bezwaar.

    (cf. punt 89)

  10.  In het kader van een procedure wegens schending van de mededingingsregels is de Commissie niet gebonden door haar vroegere beschikkingspraktijk waarbij zij de antwoorden van de betrokken ondernemingen op de mededeling van punten van bezwaar volledig heeft meegedeeld, aangezien de wettigheid van haar beschikkingen uitsluitend wordt beoordeeld op basis van de normen die zij moet naleven, waaronder met name verordening nr. 1/2003, verordening nr. 773/2004 betreffende procedures van de Commissie op grond van de artikelen 81 EG en 82 EG, en de mededeling van de Commissie betreffende de regels voor toegang tot het dossier van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag, de artikelen 53, 54 en 57 van de EER-Overeenkomst en verordening nr. 139/2004, zoals deze door de Unierechter worden uitgelegd.

    (cf. punt 90)

  11.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 104)

  12.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 108-113, 258, 259)

  13.  Het wettigheidstoezicht op een beschikking van de Commissie waarbij een geldboete wordt opgelegd wegens schending van de mededingingsregels van de Unie, wordt aangevuld door de toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht die de Unierechter bij artikel 17 van verordening nr. 17 werd verleend en die thans is neergelegd in artikel 31 van verordening nr. 1/2003, overeenkomstig artikel 261 VWEU. Naast het eenvoudige wettigheidstoezicht op de sanctie is de rechter op basis van zijn volledige rechtsmacht bevoegd om zijn beoordeling in de plaats te stellen van die van de Commissie en dus de opgelegde geldboete of dwangsom in te trekken, te verlagen of te verhogen. Het toezicht waarin de Verdragen voorzien, houdt dus overeenkomstig de eisen van het in artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde beginsel van een doeltreffende voorziening in rechte in dat de Unierechter een toetsing in feite en in rechte verricht en dat hij het bewijs kan beoordelen, de betrokken beslissing nietig kan verklaren en de hoogte van de geldboeten kan wijzigen. Wat voorts de toepassing van artikel 81 EG betreft, verplicht geen bepaling de adressaat van de mededeling van punten van bezwaar de diverse in die mededeling aangevoerde elementen, rechtens of feitelijk, tijdens de administratieve procedure te betwisten om het recht dit later in de gerechtelijke procedure te doen niet te verwerken.

    In het kader van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht staat het bijgevolg aan het Gerecht om op de datum waarop het zijn beslissing neemt, te beoordelen of de betrokken ondernemingen een geldboete is opgelegd waarvan het bedrag de zwaarte van de in geding zijnde inbreuk passend weergeeft.

    Ter waarborging van de nuttige werking van artikel 18, leden 2 en 3, van verordening nr. 1/2003, heeft de Commissie echter het recht om een onderneming te verplichten om alle noodzakelijke inlichtingen te verstrekken over feiten waarvan zij eventueel kennis heeft, en om zo nodig de desbetreffende in haar bezit zijnde documenten over te leggen, maar alleen indien de onderneming niet wordt verplicht antwoorden te geven waardoor zij het bestaan van de inbreuk zou moeten erkennen, die de Commissie heeft te bewijzen. Een onderneming die door de Commissie wordt verzocht om inlichtingen op basis van artikel 18 van verordening nr. 1/2003, heeft dus de verplichting om actief mee te werken en kan een specifieke, in artikel 23, lid 1, van die verordening bepaalde geldboete worden opgelegd, die tot 1 % van de totale omzet kan bedragen indien zij opzettelijk of uit onachtzaamheid onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekt. Bijgevolg kan het Gerecht bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht in voorkomend geval rekening houden met de omstandigheid dat een onderneming niet heeft meegewerkt en dus het bedrag van de haar wegens schending van de artikelen 81 EG of 82 EG opgelegde geldboete verhogen, op voorwaarde dat deze onderneming niet voor ditzelfde gedrag is bestraft met een specifieke geldboete op basis van artikel 23, lid 1, van verordening nr. 1/2003.

    Dit zou bijvoorbeeld het geval kunnen zijn wanneer een onderneming in antwoord op een verzoek in die zin van de Commissie opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft nagelaten om tijdens de administratieve procedure voor de vaststelling van de geldboete beslissende elementen over te leggen waarover zij bij de vaststelling van de bestreden beschikking beschikte of had kunnen beschikken. Weliswaar mag het Gerecht in het kader van de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht rekening houden met dergelijke elementen, maar dit neemt niet weg dat de onderneming die deze slechts in de contentieuze fase vermeldt, en daardoor afbreuk doet aan het doel en het goede verloop van de administratieve procedure, het risico neemt dat deze omstandigheid door het Gerecht in aanmerking wordt genomen bij de vaststelling van een passende geldboete.

    (cf. punten 116-119)

  14.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 140)

  15.  Om als aanstichter van een kartel te worden aangemerkt, moet een onderneming andere ondernemingen onder druk hebben gezet of hebben aangemoedigd om het kartel op te zetten of zich erbij aan te sluiten. Het volstaat evenwel niet dat zij gewoon tot de oprichters van het kartel behoorde. Deze kwalificatie moet worden voorbehouden aan de onderneming die in voorkomend geval het initiatief heeft genomen door, bijvoorbeeld, aan de andere onderneming de mogelijkheid van een heimelijke verstandhouding voor te stellen of door te proberen haar daarvan te overtuigen. De Unierechter verlangt echter niet dat de Commissie beschikt over informatie betreffende de uitwerking of de gedetailleerde planning van de mededingingsregeling.

    De rol van aanstichter heeft betrekking op het tijdstip van de totstandkoming of de uitbreiding van een mededingingsregeling, zodat mag worden aangenomen dat meerdere ondernemingen gelijktijdig een rol van aanstichter kunnen spelen binnen hetzelfde kartel.

    Overigens verzet er zich in beginsel niets tegen dat de Commissie zich baseert op een eenmalige gebeurtenis om vast te stellen dat een onderneming de aanstichter van een kartel was, mits op basis van dit ene element met zekerheid kan worden vastgesteld dat die onderneming andere ondernemingen onder druk heeft gezet of heeft aangemoedigd om het kartel op te zetten of zich erbij aan te sluiten.

    (cf. punten 155, 156)

  16.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 160, 161)

  17.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 170, 171)

  18.  Om als leider van een kartel te worden beschouwd, moet een onderneming een significante drijvende kracht achter dit kartel zijn geweest of een bijzondere en concrete verantwoordelijkheid bij de werking ervan hebben gedragen. Deze omstandigheid moet algemeen worden beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van de zaak. Zij kan met name worden afgeleid uit het feit dat de onderneming uit eigen beweging via specifieke initiatieven een fundamentele impuls heeft gegeven aan het kartel. Zij kan eveneens worden afgeleid uit een reeks aanwijzingen waaruit blijkt dat de onderneming zich bekommerde om de stabiliteit en het welslagen van het kartel.

    Dit is het geval wanneer de onderneming heeft deelgenomen aan de bijeenkomsten van het kartel namens een andere onderneming die daarbij niet aanwezig was en de resultaten van deze bijeenkomsten aan haar heeft meegedeeld. Dit is eveneens het geval wanneer is gebleken dat deze onderneming een centrale rol heeft gespeeld in de concrete werking van het kartel, bijvoorbeeld door tal van bijeenkomsten te organiseren, binnen het kartel informatie te verzamelen en te verspreiden, en zelf het vaakst voorstellen te formuleren met betrekking tot de werking van het kartel.

    Bovendien is de omstandigheid dat een onderneming actief toezag op de naleving van de binnen het kartel gesloten overeenkomsten, een beslissende aanwijzing dat deze onderneming leider van het kartel was.

    Daarentegen is het niet nodig dat een onderneming druk uitoefent of zelfs de andere kartelleden voorschrijft hoe zij zich moeten gedragen, om als leider van het kartel te kunnen worden aangemerkt. De marktpositie van een onderneming en de middelen waarover zij beschikt, kunnen evenmin aanwijzingen vormen dat zij een leidinggevende rol heeft gespeeld in het kader van de inbreuk, ook al maken deze elementen deel uit van de context in het kader waarvan dergelijke aanwijzingen moeten worden beoordeeld.

    De Commissie kan oordelen dat meerdere ondernemingen een leidinggevende rol hebben gespeeld in een kartel.

    (cf. punten 198-202)

  19.  Het Gerecht kan bij de uitoefening van zijn bij artikel 261 VWEU en artikel 31 van verordening nr. 1/2003 verleende toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht beoordelen of het bedrag van de geldboeten die wegens schending van de mededingingsregels van de Unie worden opgelegd, passend is, en kan zich daartoe met name baseren op aanvullende informatie die niet was vermeld in de mededeling van punten van bezwaar of in de beschikking van de Commissie.

    (cf. punt 220)

  20.  Aangezien het mededingingsrecht van de Unie erkent dat verschillende vennootschappen die tot dezelfde groep behoren, een economische eenheid vormen, en dus een onderneming in de zin van de artikelen 81 EG en 82 EG, indien de betrokken vennootschappen niet zelfstandig hun marktgedrag bepalen, en de Commissie bijgevolg een geldboete kan opleggen aan de moedermaatschappij voor de praktijken van vennootschappen van de groep, kan de Commissie op goede gronden oordelen dat er sprake is van recidive wanneer een van de dochterondernemingen van de moedermaatschappij eenzelfde soort inbreuk pleegt als die waarvoor een andere dochteronderneming eerder was gestraft.

    Aangezien de Commissie de mogelijkheid maar niet de verplichting heeft om een moedermaatschappij aansprakelijk te stellen voor de inbreuk, kan voorts uit het enkele feit dat de Commissie een moedermaatschappij in een vroegere beschikking niet aansprakelijk heeft gesteld, niet worden afgeleid dat zij verplicht is in een latere beschikking dezelfde beslissing te nemen.

    Wanneer de dochteronderneming tot wie een vroegere beschikking is gericht en de dochteronderneming waarop een nieuwe beschikking van de Commissie betrekking heeft, beide indirect voor 100 % in handen zijn van dezelfde moedermaatschappijen, betekent de omstandigheid dat de Commissie in de vroegere beschikking ervoor had gekozen de inbreuk toe te rekenen aan eerstgenoemde dochteronderneming, en niet aan haar moedermaatschappijen, bijgevolg niet dat zij de rechtspraak inzake recidive niet kan toepassen in de nieuwe beschikking. Dat een van de moedermaatschappijen niet langer bestaat, betekent voorts niet dat geen beroep kan worden gedaan op de regels inzake recidive voor de onderneming die is blijven bestaan.

    Ten slotte is de Commissie niet verplicht om elementen te verstrekken op basis waarvan kan worden vastgesteld dat deze moedermaatschappij daadwerkelijk beslissende invloed heeft uitgeoefend op het inbreukmakende gedrag van haar dochteronderneming waarop de vroegere beschikking betrekking had, aangezien deze dochteronderneming op het tijdstip van de inbreuken voor 100 % gezamenlijke eigendom was van voormelde moedermaatschappijen.

    (cf. punten 248, 250, 252, 253, 255, 263)

  21.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 267, 268)

  22.  Uit artikel 44, lid 1, sub c, juncto artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht volgt dat het inleidend verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen dient te bevatten, en dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Een middel dat een uitwerking is van een eerder in het inleidend verzoekschrift rechtstreeks of stilzwijgend opgeworpen middel en daarmee nauw verband houdt, moet evenwel ontvankelijk worden verklaard.

    Bovendien kan de rechter bij de uitoefening van zijn toetsingsbevoegdheid met volledige rechtsmacht slechts nieuwe middelen of argumenten aanvaarden indien deze relevant zijn voor zijn uitspraak en niet gebaseerd zijn op andere middelen van onwettigheid dan die welke in het verzoekschrift zijn aangevoerd.

    (cf. punten 271, 272)

Top