Escolha as funcionalidades experimentais que pretende experimentar

Este documento é um excerto do sítio EUR-Lex

Documento 62023CJ0247

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 maart 2025.
VP tegen Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság.
Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 5, lid 1, onder d) – Beginsel van juistheid – Artikel 16 – Recht op rectificatie – Artikel 23 – Beperkingen – Gegevens betreffende het geslacht – Gegevens die op het moment van opname in een openbaar register al onjuist waren – Bewijsmiddelen – Bestuurspraktijk waarbij wordt verzocht om bewijs van een geslachtsveranderende operatie.
Zaak C-247/23.

Identificador Europeu da Jurisprudência (ECLI): ECLI:EU:C:2025:172

Zaak C‑247/23 [Deldits] ( i )

VP

tegen

Országos Idegenrendészeti Főigazgatóság

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Fővárosi Törvényszék)

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 maart 2025

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening (EU) 2016/679 – Artikel 5, lid 1, onder d) – Beginsel van juistheid – Artikel 16 – Recht op rectificatie – Artikel 23 – Beperkingen – Gegevens betreffende het geslacht – Gegevens die op het moment van opname in een openbaar register al onjuist waren – Bewijsmiddelen – Bestuurspraktijk waarbij wordt verzocht om bewijs van een geslachtsveranderende operatie”

  1. Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening 2016/679 – Recht op rectificatie – Beperkingen – Voorwaarden – Verificatie door de verwijzende rechter – Verplichting om onjuiste gegevens betreffende het geslacht te rectificeren – Eerbiediging van het beginsel van juistheid

    (Art. 16, lid 1, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 8, leden 1 en 2; verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 1, 10, 59 en 73 en art. 1, art. 2, lid 1, art. 4, punten 1 en 2, en art. 5, 6, 16 en 23)

    (zie punten 23‑28, 30, 32, 34‑38, dictum 1)

  2. Bescherming van natuurlijke personen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens – Verordening 2016/679 – Recht op rectificatie – Beperkingen – Voorwaarden – Vaststelling van een nationale wetgevende maatregel – Eerbiediging van de wezenlijke inhoud van de grondrechten en fundamentele vrijheden – Evenredigheid – Uitoefening van het recht op rectificatie van de gegevens betreffende het geslacht – Bestuurspraktijk waarbij wordt verzocht om bewijs van een geslachtsveranderende operatie – Ontoelaatbaarheid

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 3, 7 en 8; verordening 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16 en 23)

    (zie punten 40‑45, 49, 50, dictum 2)

Samenvatting

Het Hof, dat om een prejudiciële beslissing is verzocht door de Fővárosi Törvényszék (rechter in eerste aanleg Boedapest, Hongarije), spreekt zich uit over de vraag of, ten eerste, de algemene verordening gegevensbescherming ( 1 ) een nationale autoriteit die belast is met het bijhouden van een openbaar register verplicht om de persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon te rectificeren wanneer deze gegevens onjuist zijn, en of, ten tweede, een lidstaat door middel van een bestuurspraktijk de uitoefening van het recht op rectificatie van dergelijke in een openbaar register opgenomen gegevens afhankelijk kan stellen van de overlegging van bewijs van met name het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie.

VP, een Iraans staatsburger, heeft in Hongarije de status van vluchteling verkregen met een beroep op zijn transgenderidentiteit. Volgens de medische verklaringen die ter staving van zijn verzoek zijn overgelegd, was VP als vrouw geboren, maar was de genderidentiteit van deze persoon mannelijk. Nadat VP’s vluchtelingenstatus op basis daarvan was erkend, werd deze persoon echter als vrouw geregistreerd in het asielregister.

In 2022 heeft VP op grond van het recht op rectificatie zoals vastgelegd in artikel 16 AVG bij de asielautoriteit een verzoek ingediend om de vermelding van het geslacht te rectificeren tot man en de in het asielregister vermelde voornaam te wijzigen. VP heeft daarbij de bovengenoemde medische verklaringen gevoegd. Bij besluit van 11 oktober 2022 heeft deze autoriteit het verzoek van VP afgewezen omdat VP niet had aangetoond een geslachtsveranderende operatie te hebben ondergaan.

VP heeft bij de verwijzende rechter beroep tot nietigverklaring van dat besluit ingesteld. Aangezien het Hongaarse recht geen procedure voor de wettelijke erkenning van een verandering van de genderidentiteit kent en niet duidelijk is welke reikwijdte artikel 16 AVG in een dergelijke context heeft, heeft deze rechter het Hof vragen gesteld over de uitlegging van dat artikel.

Beoordeling door het Hof

In de eerste plaats herinnert het Hof er om te beginnen aan dat de betrokkene overeenkomstig artikel 16 AVG het recht heeft om van de verwerkingsverantwoordelijke onverwijld rectificatie van hem betreffende onjuiste persoonsgegevens te verkrijgen. Deze bepaling geeft nadere uitwerking aan het grondrecht dat is neergelegd in artikel 8, lid 2, tweede volzin, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ( 2 ), volgens hetwelk eenieder recht van inzage heeft in de over hem verzamelde gegevens en op rectificatie daarvan.

Vervolgens wijst het Hof erop dat artikel 16 AVG moet worden gelezen in het licht van ten eerste het beginsel van juistheid ( 3 ), op grond waarvan de verwerkte gegevens juist moeten zijn en zo nodig worden geactualiseerd, waarbij alle redelijke maatregelen moeten worden genomen om de gegevens die, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt, onjuist zijn, onverwijld te wissen of te rectificeren. Ten tweede moet deze bepaling ook worden gelezen in het licht van overweging 59 AVG, volgens welke er regelingen voorhanden dienen te zijn om te vergemakkelijken dat de persoonsgegevens van de betrokkene op zijn verzoek worden gerectificeerd.

In dit verband herhaalt het Hof zijn rechtspraak volgens welke de nauwkeurigheid en de volledigheid van persoonsgegevens moeten worden beoordeeld uitgaande van de doeleinden waarvoor die gegevens worden verzameld.

Ten slotte merkt het Hof op dat het doel van de AVG onder meer bestaat in het waarborgen van een hoog niveau van bescherming van het recht van natuurlijke personen op bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met de verwerking van persoonsgegevens. Overeenkomstig dat doel moet elke verwerking van die gegevens met name in overeenstemming zijn met het beginsel van juistheid, maar ook voldoen aan de in deze verordening gestelde rechtmatigheidsvoorwaarden ( 4 ).

In casu staat het aan de verwijzende rechter om na te gaan of het in het hoofdgeding aan de orde zijnde gegeven juist is in het licht van het doel waarvoor het is verzameld en om in het bijzonder in het licht van het nationale recht te beoordelen of het verzamelen van dat gegeven tot doel heeft de betrokkene te identificeren. Mocht dat het geval zijn, dan lijkt dat gegeven dus betrekking te hebben op de beleefde en geleefde genderidentiteit van die persoon, en niet op het bij de geboorte toegewezen geslacht.

In dit verband kan een lidstaat zich niet beroepen op specifieke bepalingen van nationaal recht die zijn vastgesteld op grond van artikel 6, leden 2 en 3, AVG om te verhinderen dat het recht op rectificatie wordt uitgeoefend. Ten eerste blijkt immers uit de AVG ( 5 ) dat deze specifieke bepalingen uitsluitend bedoeld zijn om de wijze waarop de regels van deze verordening moeten worden toegepast nader te preciseren en niet om van die regels af te wijken. Ten tweede kan het recht op rectificatie alleen worden beperkt onder de voorwaarden van artikel 23 van deze verordening. Een lidstaat kan dus met name door middel van nationale wetgevende maatregelen voorzien in beperkingen op dit recht met betrekking tot persoonsgegevens in openbare registers die om redenen van algemeen belang worden bijgehouden. In casu blijkt echter niet dat de Hongaarse wetgever met inachtneming van de voorwaarden van artikel 23 AVG de omvang van het recht op rectificatie heeft beperkt, noch dat de asielautoriteit haar weigering van de verzochte rectificatie heeft gemotiveerd met een beroep op een dergelijke wettelijke beperking.

Hoe dan ook kan een lidstaat zich niet beroepen op het ontbreken van een procedure voor de wettelijke erkenning van de transgenderidentiteit in zijn nationale recht om te verhinderen dat het recht op rectificatie wordt uitgeoefend. Het Unierecht doet immers weliswaar geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten op het gebied van de burgerlijke staat van personen en de wettelijke erkenning van hun genderidentiteit, maar deze lidstaten moeten bij de uitoefening van die bevoegdheid het Unierecht naleven. Een nationale regeling die, doordat zij de genderidentiteit van een transgender persoon niet erkent, verhindert dat die persoon voldoet aan een voorwaarde voor de toekenning van een door het Unierecht beschermd recht, zoals in casu het recht op rectificatie, is derhalve in beginsel onverenigbaar met het Unierecht.

Bijgevolg komt het Hof tot de slotsom dat artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat het een nationale autoriteit die belast is met het bijhouden van een openbaar register verplicht om de persoonsgegevens betreffende het geslacht van een natuurlijke persoon te rectificeren wanneer deze gegevens onjuist zijn in de zin van die verordening.

In de tweede plaats stelt het Hof vast dat artikel 16 AVG niet specificeert wat voor bewijs een verwerkingsverantwoordelijke van een natuurlijke persoon kan verlangen om aan te tonen dat de persoonsgegevens waarvan deze om rectificatie verzoekt, onjuist zijn.

In dit verband geeft het Hof aan dat de betrokkene die om rectificatie van die gegevens verzoekt, weliswaar verplicht kan zijn tot het aanleveren van relevante en afdoende bewijzen die, gelet op de omstandigheden van het concrete geval, redelijkerwijs van deze persoon kunnen worden verlangd om de onjuistheid van de gegevens aan te tonen, maar dat een lidstaat de uitoefening van het recht op rectificatie slechts kan beperken met inachtneming van artikel 23 AVG. Het Hof wijst erop dat het recht op rectificatie kan worden beperkt waar het gaat om het houden van openbare registers die nodig zijn om redenen van algemeen belang, met name om de betrouwbaarheid en de consistentie van die registers te waarborgen.

In casu hanteert de betrokken lidstaat een bestuurspraktijk waarbij de uitoefening door een transgender persoon van het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen gegevens betreffende het geslacht afhankelijk wordt gesteld van de overlegging van bewijs van het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie. Die bestuurspraktijk leidt tot een beperking van het recht op rectificatie.

In dit verband merkt het Hof ten eerste op dat een dergelijke bestuurspraktijk niet voldoet aan het vereiste dat het recht van een lidstaat de omvang van het recht op rectificatie slechts door middel van wetgevende maatregelen kan beperken.

Ten tweede doet deze bestuurspraktijk met name afbreuk aan de wezenlijke inhoud van het recht op menselijke integriteit en het recht op eerbiediging van het privéleven als bedoeld in respectievelijk de artikelen 3 en 7 van het Handvest. Het Hof herinnert er in dit verband aan dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) met name heeft geoordeeld dat de erkenning van de genderidentiteit van een transgender persoon niet afhankelijk mag worden gesteld van een operatie die deze persoon niet wenst te ondergaan ( 6 ).

Ten derde en ten slotte is die bestuurspraktijk hoe dan ook niet noodzakelijk of evenredig om de betrouwbaarheid en de consistentie van een openbaar register zoals het asielregister te waarborgen, aangezien een medische verklaring, waarin reeds een psychologische diagnose is opgenomen, in dit verband relevant en afdoend bewijs kan vormen.

Het Hof komt dan ook tot de slotsom dat artikel 16 AVG aldus moet worden uitgelegd dat een natuurlijke persoon die het recht op rectificatie van de in een openbaar register opgenomen persoonsgegevens betreffende het geslacht wil uitoefenen, kan worden verplicht tot het aanleveren van relevante en afdoende bewijsstukken die redelijkerwijs kunnen worden verlangd om de onjuistheid van die gegevens aan te tonen. Een lidstaat mag de uitoefening van dit recht echter in geen geval door middel van een bestuurspraktijk afhankelijk stellen van de overlegging van bewijs van het hebben ondergaan van een geslachtsveranderende operatie.


( i ) Dit is een fictieve naam, die niet overeenkomt met de werkelijke naam van enige partij in de procedure.

( 1 ) Artikel 16 van verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 2016, L 119, met rectificatie in PB 2021, L 74, blz. 35; blz. 1; hierna: „AVG”).

( 2 ) Hierna: „Handvest”.

( 3 ) Beginsel dat is neergelegd in artikel 5, lid 1, onder d), AVG.

( 4 ) Zie artikel 6 AVG.

( 5 ) Zie overweging 10, derde volzin, AVG.

( 6 ) Zie in die zin EHRM, 19 januari 2021, X en Y tegen Roemenië (CE:ECHR:2021:0119JUD000214516, §§ 165 en 167 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Início