Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CJ0554

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 juli 2024.
Financijska agencija tegen Hann-Invest d.o.o. e.a.
Prejudiciële verwijzing – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden – Onafhankelijkheid van rechters – Gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld – Eerlijk proces – Dienst voor de registratie van rechterlijke beslissingen – Nationale regeling op grond waarvan bij de rechterlijke instanties van tweede aanleg een registratierechter wordt aangesteld, die in de praktijk bevoegd is om de uitspraak van een vonnis op te schorten, instructies te geven aan de rechtsprekende formaties en te verzoeken om een afdelingsvergadering bijeen te roepen – Nationale regeling op grond waarvan de vergaderingen van afdelingen of van alle rechters van een rechterlijke instantie bindende ‚juridische standpunten’ kunnen innemen, ook met betrekking tot zaken waarover reeds is beraadslaagd.
Gevoegde zaken C-554/21, C-622/21 en C-727/21.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2024:594

Gevoegde zaken C‑554/21, C‑622/21 en C‑727/21

Financijska agencija

tegen

Hann-Invest d.o.o.,
Mineral-Sekuline d.o.o.
en
Udruga KHL Medveščak Zagreb

(verzoek om een prejudiciële beslissing,
ingediend door de Visoki trgovački sud Republike Hrvatske)

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 11 juli 2024

„Prejudiciële verwijzing – Artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU – Daadwerkelijke rechtsbescherming op de onder het recht van de Unie vallende gebieden – Onafhankelijkheid van rechters – Gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld – Eerlijk proces – Dienst voor de registratie van rechterlijke beslissingen – Nationale regeling op grond waarvan bij de rechterlijke instanties van tweede aanleg een registratierechter wordt aangesteld, die in de praktijk bevoegd is om de uitspraak van een vonnis op te schorten, instructies te geven aan de rechtsprekende formaties en te verzoeken om een afdelingsvergadering bijeen te roepen – Nationale regeling op grond waarvan de vergaderingen van afdelingen of van alle rechters van een rechterlijke instantie bindende ‚juridische standpunten’ kunnen innemen, ook met betrekking tot zaken waarover reeds is beraadslaagd”

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Verplichting van de lidstaten om te voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren – Vragen over een nationale rechterlijke instantie die uitspraak kan doen over vraagstukken in verband met de uitlegging of toepassing van het Unierecht – Daaronder begrepen

    (Art. 19, lid 1, tweede alinea, VEU; art. 267 VWEU)

    (zie punten 35‑38)

  2. Lidstaten – Verplichtingen – Voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren – Inachtneming van het beginsel van onafhankelijkheid van rechters – Recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld – Nationale regels betreffende de samenstelling van de rechtsprekende formaties – Voorwaarden

    (Art. 2 en art. 19, lid 1, tweede alinea, VEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47, tweede alinea, en art. 52, lid 3)

    (zie punten 44‑59)

  3. Lidstaten – Verplichtingen – Voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren – Intern mechanisme van een nationale rechterlijke instantie op grond waarvan de rechterlijke beslissing slechts aan de partijen kan worden toegezonden indien de inhoud ervan is goedgekeurd door een rechter die geen deel uitmaakt van de rechtsprekende formatie – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 19, lid 1, tweede alinea, VEU)

    (zie punten 61‑69, 81 en dictum)

  4. Lidstaten – Verplichtingen – Voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren – Intern mechanisme van een nationale rechterlijke instantie op grond waarvan een vergadering van rechters van een rechterlijke instantie de rechtsprekende formatie kan dwingen om de inhoud van een reeds genomen rechterlijke beslissing te wijzigen – Ontoelaatbaarheid

    (Art. 19, lid 1, tweede alinea, VEU)

    (zie punten 70‑79, 81 en dictum)

  5. Lidstaten – Verplichtingen – Voorzien in de nodige rechtsmiddelen om daadwerkelijke rechtsbescherming te verzekeren – Inachtneming van het beginsel van onafhankelijkheid van rechters – Recht op een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld – Nationale maatregelen die bedoeld zijn om conflicten in de rechtspraak te vermijden of op te lossen – Procedureel mechanisme op grond waarvan een rechter van een nationale rechterlijke instantie die niet in de bevoegde rechtsprekende formatie zetelt, een zaak kan verwijzen naar een uitgebreide rechtsprekende formatie van die rechterlijke instantie – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

    (Art. 19, lid 1, tweede alinea, VEU)

    (zie punt 80)

Samenvatting

De Grote kamer van het Hof acht een intern mechanisme van een nationale rechterlijke instantie op grond waarvan andere rechters van de betrokken rechterlijke instantie zich met het oog op de bewaring van de samenhang van de rechtspraak kunnen mengen in het besluitvormingsproces van de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen, onverenigbaar met de vereisten die inherent zijn aan het recht op effectieve rechterlijke bescherming en een eerlijk proces.

Het Hof werd hierover ondervraagd door de Visoki trgovački sud (handelsrechter in tweede aanleg, Kroatië), die uitspraak moest doen in drie hoger beroepen tegen beschikkingen in insolventieprocedures. De verwijzende rechter – in meervoudige kamer van drie rechters – heeft de drie hoger beroepen onderzocht en deze met eenparigheid van stemmen verworpen en aldus de in eerste aanleg gegeven beslissingen bevestigd. De rechters van deze rechterlijke instantie hebben hun beslissingen ondertekend en vervolgens verstuurd naar de dienst voor de registratie van de rechterlijke beslissingen van die rechterlijke instantie ( 1 ).

De rechter van de registratiedienst (hierna: „registratierechter”) heeft evenwel geweigerd om deze drie rechterlijke beslissingen te registreren en heeft deze teruggestuurd naar de respectieve rechtsprekende formaties samen met een brief waarin hij verklaarde dat hij het niet eens was met de in die beslissingen gekozen oplossingen. In twee van deze zaken (C‑554/21 en C‑622/21) heeft de registratierechter verwezen naar andere beslissingen van de verwijzende rechter waarin deze heeft gekozen voor andere oplossingen dan die in de zaken in het hoofdgeding. In de derde zaak (C‑727/21) heeft de registratierechter aangegeven dat hij het niet eens was met de juridische uitlegging van de rechtsprekende formatie, zonder evenwel enige rechterlijke beslissing aan te halen.

Daarop is de rechtsprekende formatie in zaak C‑727/21 bijeengekomen om opnieuw te beraadslagen. De rechtsprekende formatie heeft het beroep en het advies van de registratierechter bestudeerd en heeft besloten haar eerder gekozen oplossing niet te wijzigen. Zij heeft dus een nieuwe rechterlijke beslissing gegeven en deze doorgezonden aan de registratiedienst.

Aangezien de registratierechter de voorkeur gaf aan een andere juridische oplossing, heeft hij die zaak in het hoofdgeding doorverwezen naar de afdeling handels- en andere geschillen van de verwijzende rechterlijke instantie. Die afdeling heeft een „juridisch standpunt” ingenomen waarin de oplossing werd aanvaard die werd voorgestaan door de registratierechter. Daarna is dat hoofdgeding terugverwezen naar de betrokken rechtsprekende formatie zodat deze een beslissing zou geven in overeenstemming met dit „juridisch standpunt”.

Aangezien de verwijzende rechter twijfels heeft over de verenigbaarheid met het Unierecht van het mechanisme waarbij de registratierechter en andere rechters van een rechterlijke instantie die „juridische standpunten” innemen zich mengen in zijn besluitvormingsproces, heeft hij besloten het Hof om een prejudiciële beslissing te verzoeken.

Beoordeling door het Hof

Het Hof benadrukt om te beginnen dat elke nationale maatregel of praktijk die bedoeld is om conflicten in de rechtspraak te vermijden of op te lossen, en dus om de rechtszekerheid te waarborgen die een wezenlijk onderdeel is van het beginsel van de rechtsstaat, moet voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU.

In de eerste plaats onderzoekt het Hof in het licht van deze vereisten de praktijk waarbij de rechterlijke beslissing van de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen slechts als definitief kan worden beschouwd en aan de partijen kan worden meegedeeld indien de inhoud ervan is goedgekeurd door een registratierechter die geen deel uitmaakt van die rechtsprekende formatie.

In dit verband merkt het Hof op dat de registratierechter weliswaar zijn beoordeling niet in de plaats kan stellen van die van de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen, maar dat hij de registratie van de gegeven rechterlijke beslissing de facto kan blokkeren en zo de voltooiing van het besluitvormingsproces en de kennisgeving van deze beslissing aan de partijen belemmeren. Hij kan de zaak dan terugverwijzen naar die rechtsprekende formatie voor een nieuw onderzoek van die beslissing in het licht van zijn eigen juridische opmerkingen en, indien hij het oneens blijft met die rechtsprekende formatie, door de voorzitter van de betrokken afdeling te verzoeken een afdelingsvergadering bijeen te roepen om een „juridisch standpunt” in te nemen dat met name bindend zal zijn voor die rechtsprekende formatie. Een dergelijke praktijk heeft tot gevolg dat de registratierechter zich kan mengen in de betreffende zaak, hetgeen ertoe kan leiden dat deze rechter de uiteindelijke uitkomst in die zaak beïnvloedt.

Ten eerste lijkt de nationale regeling die in het hoofdgeding aan de orde is evenwel niet te voorzien in een dergelijke tussenkomst van de registratierechter. Ten tweede vindt deze tussenkomst plaats nadat de rechtsprekende formatie waaraan de betrokken zaak was toegewezen, na afloop van haar beraadslagingen haar rechterlijke beslissing heeft gegeven, ook al is deze rechter geen lid van de rechtsprekende formatie en heeft hij dus niet deelgenomen aan de eerdere fasen van de procedure die tot deze beslissing heeft geleid. Ten derde lijkt de bevoegdheid van de registratierechter om tussen te komen zelfs niet te zijn begrensd door duidelijk geformuleerde objectieve criteria die een specifieke rechtvaardiging weerspiegelen en die de uitoefening van discretionaire bevoegdheid kunnen voorkomen.

Gelet op deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat de tussenkomst van deze registratierechter onverenigbaar is met de vereisten die inherent zijn aan het recht op effectieve rechterlijke bescherming.

In de tweede plaats onderzoekt het Hof de nationale regeling op grond waarvan een afdelingsvergadering van een nationale rechterlijke instantie door het formuleren van een „juridisch standpunt” de rechtsprekende formatie waaraan de zaak is toegewezen kan dwingen om de inhoud van de eerder door die rechtsprekende formatie genomen beslissing te wijzigen hoewel aan die afdelingsvergadering ook andere rechters dan die van die rechtsprekende formatie deelnemen en, in voorkomend geval, personen van buiten de betrokken rechterlijke instantie voor wie partijen niet de mogelijkheid hebben om hun argumenten naar voren te brengen.

In dit verband merkt hij op dat de tussenkomst van de afdelingsvergadering een groep rechters die deelneemt aan die afdelingsvergadering in feite in staat stelt om zich te mengen in de eindbeslissing van een zaak waarin eerder is beraadslaagd en beslist door de bevoegde rechtsprekende formatie, maar die nog niet is geregistreerd en verzonden. Het vooruitzicht dat, indien die rechtsprekende formatie een rechtsopvatting handhaaft die in strijd is met die van de registratierechter, haar rechterlijke beslissing zal worden getoetst door een afdelingsvergadering, en de verplichting voor die formatie om, na afloop van de beraadslagingen, het door die afdelingsvergadering vastgestelde „juridisch standpunt” te eerbiedigen, zullen waarschijnlijk de uiteindelijke inhoud van die beslissing beïnvloeden.

Ten eerste blijkt niet dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde bevoegdheid van de afdelingsvergadering om tussen te komen voldoende is afgebakend door objectieve criteria die als zodanig worden toegepast. In het bijzonder blijkt uit de bepaling die voorziet in de bijeenroeping van een afdelingsvergadering ( 2 ) niet dat deze vergadering, zoals in zaak C‑727/21, kan worden bijeengeroepen louter en alleen omdat de registratierechter het juridische standpunt van de betrokken rechtsprekende formatie niet deelde. Ten tweede worden de partijen er op geen enkel moment van op de hoogte gesteld dat een afdelingsvergadering is bijeengeroepen en door die vergadering een „juridisch standpunt” is geformuleerd dat onder meer bindend is voor de rechtsprekende formatie waaraan deze zaak is toegewezen. Partijen lijken dus niet de mogelijkheid te hebben om voor een dergelijke afdelingsvergadering hun procedurele rechten uit te oefenen.

Gelet op een en ander oordeelt het Hof dat de betrokken nationale regeling onverenigbaar is met de vereisten die inherent zijn aan het recht op effectieve rechterlijke bescherming en een eerlijk proces.

Het Hof preciseert voorts dat, ter vermijding of oplossing van conflicten in de rechtspraak en dus ter waarborging van de rechtszekerheid die een wezenlijk onderdeel is van het beginsel van de rechtsstaat, een procedureel mechanisme op grond waarvan een rechter van een nationale rechterlijke instantie die niet in de bevoegde rechtsprekende formatie zetelt, een zaak kan verwijzen naar een uitgebreide rechtsprekende formatie van die rechterlijke instantie, niet in strijd is met de vereisten die voortvloeien uit artikel 19, lid 1, tweede alinea, VEU, mits over de zaak nog niet is beraadslaagd door de aanvankelijk aangewezen rechtsprekende formatie, de omstandigheden waaronder een dergelijke verwijzing mogelijk is duidelijk zijn vastgelegd in de toepasselijke wetgeving en de verwijzing de betrokkenen niet de mogelijkheid ontneemt om deel te nemen aan de procedure voor de uitgebreide rechtsprekende formatie. Bovendien kan de rechtsprekende formatie die aanvankelijk was aangewezen altijd besluiten om tot een dergelijke verwijzing over te gaan.


( 1 ) Overeenkomstig artikel 177, lid 3, van de Sudski poslovnik (reglement voor de procesvoering van de rechterlijke instanties), waarin is bepaald: „Een zaak in tweede aanleg wordt geacht te zijn afgedaan op de datum waarop de beslissing, nadat de zaak door de registratiedienst is teruggestuurd, vanuit het kantoor van de rechter wordt verzonden. Zodra de registratiedienst het dossier heeft ontvangen, dient hij het zo spoedig mogelijk aan het kantoor van de rechter terug te bezorgen. De beslissing wordt vervolgens binnen een nieuwe termijn van acht dagen verzonden.”

( 2 ) Artikel 40, lid 1, van de Zakon o sudovima (wet betreffende de rechterlijke organisatie) bepaalt dat wanneer wordt vastgesteld dat er sprake is van uitleggingsverschillen tussen afdelingen, kamers of rechters over kwesties inzake de toepassing van de wet, of wanneer een kamer of een rechter van een afdeling afwijkt van het eerder ingenomen juridische standpunt, er een vergadering van een afdeling of van rechters wordt bijeengeroepen.

Top