Valige katsefunktsioonid, mida soovite proovida

See dokument on väljavõte EUR-Lexi veebisaidilt.

Dokument 62022CJ0760

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 juli 2024.
FP e.a. tegen Sofiyska gradska prokuratura.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn (EU) 2016/343 – Recht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting – Mogelijkheid voor een verdachte om via videoconferentie deel te nemen aan de zittingen van zijn proces.
Zaak C-760/22.

Kohtulahendite kogumik – Üldkohus

Euroopa kohtulahendite tunnus (ECLI): ECLI:EU:C:2024:574

Zaak C‑760/22

FP
en
QV
en
IN
en
YL
en
VD
en
JF
en
OL

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Sofiyski gradski sad)

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 4 juli 2024

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in strafzaken – Richtlijn (EU) 2016/343 – Recht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting – Mogelijkheid voor een verdachte om via videoconferentie deel te nemen aan de zittingen van zijn proces”

Justitiële samenwerking in strafzaken – Versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn – Richtlijn 2016/343 – Recht om aanwezig te zijn bij de terechtzitting – Deelneming oor de verdachte, op zijn uitdrukkelijke verzoek, aan de zittingen van zijn proces via videoconferentie – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Eerbiediging van het recht op een eerlijk proces

(Richtlijn 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad, art. 1 en art. 8, lid 1)

(zie punten 26‑30, 32 en dictum)

Samenvatting

Het Hof, dat door de Sofiyski gradski sad (rechtbank voor de stad Sofia, Bulgarije) is verzocht om een prejudiciële beslissing, doet uitspraak over de mogelijkheid voor een beklaagde om via videoconferentie aan de zittingen van zijn strafproces deel te nemen.

FP wordt er door de Spetsializirana prokuratura (gespecialiseerd openbaar ministerie, Bulgarije) van beschuldigd te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie die is opgericht met het oog op verrijking en het plegen van fiscale delicten. Op 12 oktober 2021 heeft hij via videoconferentie deelgenomen aan de eerste openbare terechtzitting van zijn proces. Hij heeft verklaard dat hij online wilde deelnemen aan het proces, aangezien hij in het Verenigd Koninkrijk woonde en werkte. Zijn advocaat, die fysiek aanwezig was in de rechtszaal, heeft aangegeven dat zijn cliënt op de hoogte was van alle documenten van de zaak. Bovendien kon tijdens de terechtzitting elk nieuw document tijdig via elektronische weg voor onderzoek aan FP worden toegezonden en kon het overleg tussen FP en zijn advocaat vertrouwelijk worden georganiseerd door middel van een afzonderlijke verbinding.

De strafrechter bij wie de zaak toen aanhangig was ( 1 ) heeft FP toegestaan om via videoconferentie deel te nemen aan het proces op basis van een bepaling van nationaal recht op grond waarvan het mogelijk was om openbare terechtzittingen op afstand te houden gedurende de noodtoestand of de buitengewone situatie van de epidemie en gedurende twee maanden na de opheffing ervan ( 2 ). Die bepaling was echter slechts van toepassing tot en met 31 mei 2022. Terwijl FP vóór deze datum daadwerkelijk aan de meeste terechtzittingen van zijn proces had deelgenomen via videoconferentie, had de rechter er tijdens de terechtzitting van 13 juni 2022 dus twijfels over of deze mogelijkheid naar Bulgaars recht nog bestond.

Aangezien er geen wettelijke grondslag in het nationale recht bestaat die het gebruik van een videoconferentie uitdrukkelijk toestaat, vraagt de verwijzende rechter zich af of de mogelijkheid voor een beklaagde om via deze techniek aan de zittingen van zijn proces deel te nemen, verenigbaar is met richtlijn 2016/343 ( 3 ), in het bijzonder met artikel 8, lid 1, ervan ( 4 ).

Beoordeling door het Hof

Vooraf brengt het Hof in herinnering dat uit zijn rechtspraak volgt dat een beklaagde krachtens het in artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 verankerde recht in persoon moet kunnen verschijnen op de zittingen die in het kader van het proces tegen hem plaatsvinden, zonder dat deze richtlijn van de lidstaten vereist dat zij iedere verdachte of beklaagde verplichten om aanwezig te zijn bij zijn terechtzitting ( 5 ). Het Hof merkt tevens op dat uit artikel 1 van deze richtlijn volgt dat zij tot doel heeft om te voorzien in gemeenschappelijke minimumvoorschriften inzake bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld in strafprocedures en het recht van de verdachten en beklaagden om in die procedures ter terechtzitting aanwezig te zijn, en niet om de strafprocedures volledig te harmoniseren.

Uit het voorgaande volgt dat artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 de kwestie of de lidstaten kunnen bepalen dat de verdachte op zijn uitdrukkelijke verzoek via videoconferentie kan deelnemen aan de zittingen van zijn strafproces niet regelt, en dat een dergelijke kwestie onder het nationale recht valt. Bijgevolg verzet deze bepaling zich er niet tegen dat een verdachte op zijn uitdrukkelijke verzoek via videoconferentie aan de zittingen van zijn proces kan deelnemen, waarbij het recht op een eerlijk proces overigens moet worden gewaarborgd.


( 1 ) De rechtbank bij wie de zaak aanvankelijk aanhangig was gemaakt, was de Spetsializiran nakazatelen sad (gespecialiseerde strafrechter, Bulgarije). Na een wetswijziging die op 27 juli 2022 in werking is getreden, is deze ontbonden en is de bevoegdheid om kennis te nemen van bepaalde strafzaken die bij laatstgenoemde rechter aanhangig waren gemaakt, waaronder het hoofdgeding, overgedragen aan de Sofiyski gradski sad (rechter voor de stad Sofia, Bulgarije).

( 2 ) Artikel 6a, lid 2, van Zakon za merkite i deystviyata po vreme na izvanrednoto polozhenie, obyaveno s reshenie na Narodnoto sabranie 13.03.2020 g. i za preodolyavane na posleditsite (wet betreffende de maatregelen en acties genomen tijdens de bij besluit van de Nationale Vergadering van 13 maart 2020 afgekondigde noodtoestand en betreffende de aanpak van de gevolgen daarvan).

( 3 ) Richtlijn (EU) 2016/343 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende de versterking van bepaalde aspecten van het vermoeden van onschuld en van het recht om in strafprocedures bij de terechtzitting aanwezig te zijn (PB 2016, L 65, blz. 1).

( 4 ) Artikel 8, lid 1, van richtlijn 2016/343 bepaalt: „De lidstaten zorgen ervoor dat verdachten en beklaagden het recht hebben om aanwezig te zijn bij hun terechtzitting”.

( 5 ) Zie in die zin arresten van 15 september 2022, HN (Proces van een verdachte die van het grondgebied is verwijderd) (C‑420/20, EU:C:2022:679, punt 40), en 8 december 2022, HYA e.a. (Onmogelijkheid om getuigen à charge te ondervragen) (C‑348/21, EU:C:2022:965, punten 34 en 36).

Üles