Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0403

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2017.
Soufiane El Hassani tegen Minister Spraw Zagranicznych.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EG) nr. 810/2009 – Artikel 32, lid 3 – Gemeenschappelijke visumcode – Weigering van een visum – Recht van de aanvrager om tegen die beslissing beroep in te stellen – Verplichting van een lidstaat om een voorziening in rechte te waarborgen.
Zaak C-403/16.

Zaak C‑403/16

Soufiane El Hassani

tegen

Minister Spraw Zagranicznych

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Naczelny Sąd Administracyjny)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EG) nr. 810/2009 – Artikel 32, lid 3 – Gemeenschappelijke visumcode – Weigering van een visum – Recht van de aanvrager om tegen die beslissing beroep in te stellen – Verplichting van een lidstaat om een voorziening in rechte te waarborgen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 13 december 2017

  1. Grenscontroles, asiel en immigratie–Visumbeleid–Gemeenschappelijke visumcode–Verordening nr. 810/2009–Eenvormige procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa–Weigering van een visum–Beroep tegen die beslissing–Toepassing van nationale procedurevoorschriften–Beginsel van procedurele autonomie–Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel

    (Verordening nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 32, lid 3)

  2. Grenscontroles, asiel en immigratie–Visumbeleid–Gemeenschappelijke visumcode–Verordening nr. 810/2009–Eenvormige procedures en voorwaarden voor de afgifte van visa–Weigering van een visum–Verplichting voor de lidstaten om te voorzien in een procedure die een voorziening in rechte tegen die beslissing waarborgt

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; verordening nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 32, lid 3)

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 25‑30)

  2.  Artikel 32, lid 3, van verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 610/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013, gelezen tegen de achtergrond van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten verplicht te voorzien in een beroepsprocedure tegen beslissingen houdende weigering van een visum, waarvan de modaliteiten, met inachtneming van het gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel, een zaak van de rechtsorde van elke lidstaat zijn. Die procedure moet in een bepaald stadium van de procedure een voorziening in rechte waarborgen.

    Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie, die bij uitsluiting bevoegd is om het nationale recht uit te leggen, te oordelen of, en zo ja in welke mate, het heronderzoeksstelsel dat aan de orde is in het hoofdgeding, aan die vereisten voldoet. In dat verband moet de nationale rechterlijke instantie rekening houden met het feit dat van de bepalingen van de visumcode, volgens overweging 29 van die code, in overeenstemming met de door het Handvest erkende grondrechten en beginselen moet worden uitgelegd.

    Het klopt dat de nationale autoriteiten bij het onderzoek van visumaanvragen over een ruime beoordelingsmarge beschikken inzake de voorwaarden voor toepassing van de weigeringsgronden bedoeld in de visumcode en inzake de beoordeling van de relevante feiten, maar die beoordelingsmarge doet niets af aan het feit dat die autoriteiten een bepaling van het Unierecht rechtstreeks toepassen. Daaruit volgt dat het Handvest van toepassing is wanneer een lidstaat op grond van artikel 32, lid 1, van de visumcode de afgifte van een visum weigert. Daar komt bij dat artikel 47 van het Handvest, dat een herbevestiging van het beginsel van effectieve rechterlijke bescherming vormt, in zijn eerste alinea voorschrijft dat eenieder wiens door het recht van de Unie gewaarborgde rechten en vrijheden zijn geschonden, recht heeft op een doeltreffende voorziening in rechte, met inachtneming van de in dit artikel gestelde voorwaarden (zie in die zin arrest van 17 december 2015, Tall, C‑239/14, EU:C:2015:824, punt 51en aldaar aangehaalde rechtspraak). Artikel 47, tweede alinea, van het Handvest bepaalt bovendien dat eenieder er recht op heeft dat zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht wordt behandeld. Hieruit volgt, zoals de advocaat-generaal in punt 119 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat artikel 47 van het Handvest de lidstaten verplicht in een bepaald stadium van de procedure te voorzien in de mogelijkheid om een zaak betreffende een definitieve weigering van een visum bij een rechterlijke instantie aanhangig te maken.

    (zie punten 31, 32, 36‑39, 41, 42 en dictum)

Top