This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CJ0141
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 januari 2016.
Europese Commissie tegen Republiek Bulgarije.
Niet-nakoming – Richtlijn 2009/147/EG – Behoud van de vogelstand – Speciale beschermingszones Kaliakra en Belite skali – Richtlijn 92/43/EEG – Bescherming van de natuurlijke habitats en van de in het wild levende soorten – Gebied van communautair belang Kompleks Kaliakra – Richtlijn 2011/92/EU – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Toepasselijkheid ratione temporis van de beschermingsregeling – Aantasting van de natuurlijke habitats van soorten en storing van soorten – Windenergie – Toerisme.
Zaak C-141/14.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 januari 2016.
Europese Commissie tegen Republiek Bulgarije.
Niet-nakoming – Richtlijn 2009/147/EG – Behoud van de vogelstand – Speciale beschermingszones Kaliakra en Belite skali – Richtlijn 92/43/EEG – Bescherming van de natuurlijke habitats en van de in het wild levende soorten – Gebied van communautair belang Kompleks Kaliakra – Richtlijn 2011/92/EU – Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten – Toepasselijkheid ratione temporis van de beschermingsregeling – Aantasting van de natuurlijke habitats van soorten en storing van soorten – Windenergie – Toerisme.
Zaak C-141/14.
Court reports – general
Zaak C‑141/14
Europese Commissie
tegen
Republiek Bulgarije
„Niet-nakoming — Richtlijn 2009/147/EG — Behoud van de vogelstand — Speciale beschermingszones Kaliakra en Belite skali — Richtlijn 92/43/EEG — Bescherming van de natuurlijke habitats en van de in het wild levende soorten — Gebied van communautair belang Kompleks Kaliakra — Richtlijn 2011/92/EU — Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten — Toepasselijkheid ratione temporis van de beschermingsregeling — Aantasting van de natuurlijke habitats van soorten en storing van soorten — Windenergie — Toerisme”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 14 januari 2016
Milieu — Behoud van de vogelstand — Richtlijn 2009/147 — Keuze en afbakening van speciale beschermingszones — Beoordelingsbevoegdheid van de lidstaten — Grenzen
(Richtlijn 2009/147 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 1 en 2)
Milieu — Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna — Richtlijn 92/43 — Speciale beschermingszones — Verplichting van de lidstaten om verslechtering van de natuurlijke habitats en van de habitats van soorten te voorkomen — Omvang — Toepasselijkheid ratione temporis van de beschermingsregeling
(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 6, lid 2)
Milieu — Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna — Richtlijn 92/43 — Speciale beschermingszones — Verplichting van de lidstaten om verslechtering van de natuurlijke habitats en van de habitats van soorten te voorkomen — Niet-nakoming — Bewijslast rustend op de Commissie — Omvang
(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 6, lid 2)
Milieu — Behoud van de vogelstand — Richtlijn 2009/147 — Speciale beschermingsmaatregelen — Verplichting van de lidstaten om maatregelen te nemen ter voorkoming van vervuiling en verslechtering van de habitats — Niet-nakoming — Bewijslast rustend op de Commissie — Omvang
(Richtlijn 2009/147 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 4)
Milieu — Behoud van de vogelstand — Richtlijn 2009/147 — Speciale beschermingsmaatregelen — Verplichting van de lidstaten om maatregelen te nemen ter voorkoming van vervuiling en verslechtering van de habitats — Niet-aanwijzing van de betrokken zone als speciale beschermingszone — Geen invloed
(Richtlijn 2009/147 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, lid 4)
Beroep wegens niet-nakoming — Onderzoek van de gegrondheid door het Hof — Situatie die in aanmerking moet worden genomen — Situatie bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn
(Art. 258 VWEU)
Milieu — Milieueffectbeoordeling van bepaalde projecten — Richtlijn 2011/92 — Onderwerping aan beoordeling van de projecten die tot de in bijlage II genoemde categorieën behoren — Beoordelingsmarge van de lidstaten — Grenzen — Inaanmerkingneming van het cumulatieve effect van een project met andere projecten
[Richtlijn 2011/92 van het Europees Parlement en de Raad, art. 4, leden 2 en 3, en bijlagen II, en III, punt 1, b); richtlijn 85/337 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, art. 2, lid 1, en 4, lid 2, b)]
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 27‑30)
Artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna is ook van toepassing op installaties waarvoor door de bevoegde autoriteit vergunning was verleend voordat de beschermingsregeling van de habitatrichtlijn toepasselijk werd op de betrokken beschermingszone. Hoewel voor dergelijke projecten weliswaar niet de in richtlijn 92/43 vervatte voorschriften inzake de procedure van voorafgaande beoordeling van de gevolgen van het project voor het betrokken gebied gelden, valt de uitvoering ervan immers onder artikel 6, lid 2, van deze richtlijn.
Een project voor de bouw van windmoleninstallaties, alsmede de activiteit die de uit die projecten voortkomende installaties ontplooien, vallen derhalve onder artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43, hoewel voor deze projecten vergunning was verleend vóór de toetreding van de betrokken lidstaat en voordat de richtlijnen 92/43 en 2009/147, inzake het behoud van de vogelstand, op deze vergunningen van toepassing waren.
(cf. punten 51, 52, 55)
Een activiteit is slechts in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna indien is gegarandeerd dat zij niet leidt tot een storing die significante gevolgen kan hebben voor de doelstellingen van deze richtlijn, en met name voor de instandhoudingsdoelstellingen ervan. Het staat evenwel niet aan de Commissie om voor de vaststelling van een schending van deze bepaling een oorzakelijk verband vast te stellen tussen de exploitatie van installaties die voortkomen uit een project, en een significante storing van de betrokken soorten. Het volstaat immers dat deze instelling aantoont dat het waarschijnlijk is, of dat het risico bestaat, dat door deze exploitatie dergelijke storingen optreden.
(cf. punten 56, 58)
Wat artikel 4, lid 4, van richtlijn 2009/147 inzake het behoud van de vogelstand betreft, volgens welke bepaling de lidstaten passende maatregelen moeten nemen om in de speciale beschermingszones vervuiling en verslechtering van de habitats te voorkomen, alsmede om te voorkomen dat vogels worden gestoord, is er sprake van een schending van deze bepaling als de Commissie aantoont dat de waarschijnlijkheid of het risico bestaat dat een project de kwaliteit van de habitats van de beschermde vogelsoorten verslechtert of dat er storende factoren optreden die deze soorten wezenlijk raken.
Wanneer is aangetoond dat de exploitatie van windmoleninstallaties significante storingen en een verslechtering van de habitats van beschermde vogelsoorten kan veroorzaken, staat het feit dat de betrokken zones toch nog vaak worden bezocht door deze vogels en dat, wanneer de windomstandigheden zich daarvoor lenen, de vogeltrek zich concentreert op een van de betrokken exploitatiegebieden, niet in de weg aan deze vaststelling. De beschermingsverplichtingen bestaan immers reeds voordat een vermindering van het aantal vogels is vastgesteld of het gevaar van verdwijning van een beschermde soort zich heeft verwezenlijkt.
(cf. punten 66, 70, 75, 76)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 67)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 88)
Wat de vaststelling betreft van de drempelwaarden of criteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of projecten die onder bijlage II bij richtlijn 2011/92 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten vallen, moeten worden onderworpen aan een milieueffectbeoordeling, verleent artikel 4, lid 2, onder b), van richtlijn 85/337 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten, zoals gewijzigd bij richtlijn 2003/35, de lidstaten dienaangaande weliswaar een beoordelingsmarge, doch die beoordelingsmarge wordt begrensd door de in artikel 2, lid 1, van deze richtlijn vermelde verplichting om projecten die een aanzienlijk milieueffect kunnen hebben, met name gezien de aard, omvang of ligging ervan, aan een beoordeling van dat effect te onderwerpen. Aldus hebben de in artikel 4, lid 2, onder b), van richtlijn 85/337 vermelde criteria en drempelwaarden tot doel de beoordeling van de concrete kenmerken van een project te vergemakkelijken, teneinde te bepalen of dat project aan een beoordeling van de effecten daarvan op het milieu moet worden onderworpen. Hieruit volgt dat de bevoegde nationale autoriteiten waarbij een aanvraag voor een vergunning voor een project als bedoeld in bijlage II bij deze richtlijn is ingediend, in het bijzonder moeten onderzoeken of er, gelet op de criteria van bijlage III bij die richtlijn, een milieueffectbeoordeling moet plaatsvinden.
Bijgevolg staat het aan een nationale instantie om, wanneer zij nagaat of een project aan een milieueffectbeoordeling moet worden onderworpen, het effect te onderzoeken dat dit project samen met andere projecten kan hebben. Gelet op de toepassing van artikel 4, leden 2 en 3, van richtlijn 2011/92 juncto bijlage III, punt 1, onder b), bij deze richtlijn, moeten immers bij de kenmerken van een project in het bijzonder de cumulatieve effecten van dat project met andere projecten in overweging worden genomen.
(cf. punten 91‑96)