Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0143

Matei

Zaak C‑143/13

Bogdan Matei

en

Ioana Ofelia Matei

tegen

SC Volksbank România SA

(verzoek van het Tribunal Specializat Cluj om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument — Artikel 4, lid 2 — Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen — Uitsluiting van bedingen inzake het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of de gelijkwaardigheid van de prijs of vergoeding, voor zover zij duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd — Bedingen die voorzien in een ‚risicoprovisie’ voor de kredietgever en bedingen die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 februari 2015

  1. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Sluiting van een dading tussen de partijen in het hoofdgeding – Zaak die aanhangig is bij de verwijzende rechterlijke instantie en beweerdelijk zonder voorwerp is geraakt – Prejudiciële vraag die de openbare orde aanbelangt – Antwoord van het Hof nog steeds nuttig en doorslaggevend voor de beslechting van het hoofdgeding – Verwerping van de exceptie van niet-ontvankelijkheid

    (Art. 267 VWEU)

  2. Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Bedingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst bepalen of die betrekking hebben op de prijs of de vergoeding en op de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten – Begrip – Bedingen die een „risicoprovisie” voor de kredietgever inhouden en bedingen die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen – Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 4, lid 2)

  3. Bescherming van de consument – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Richtlijn 93/13 – Werkingssfeer – Bedingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst bepalen of die betrekking hebben op de prijs of de vergoeding en op de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten – Daarvan uitgesloten – Voorwaarden – Verplichting om aan de vereisten van begrijpelijkheid en transparantie te voldoen – Omvang

    [Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, 4, lid 2, en 5, en bijlage, punten 1, j) en l), en 2, b) en d)]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 38, 40‑42)

  2.  Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat de begrippen „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” en „gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten” in beginsel niet zien op soorten bedingen in kredietovereenkomsten tussen verkopers en consumenten die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen en bedingen die voorzien in een „risicoprovisie” voor die kredietgever. Het staat echter aan de verwijzende rechterlijke instantie om de juistheid van die kwalificatie van die contractuele bedingen te onderzoeken rekening houdend met de aard, de algehele opzet en de voorwaarden van de betrokken overeenkomsten, alsmede met de juridische en feitelijke context van die bedingen.

    Contractuele bedingen die onder het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 vallen, zijn immers die bedingen welke de kern van de prestaties van die overeenkomst bepalen en als dusdanig die overeenkomst kenmerken. Bedingen die een aanvulling zijn op de bedingen die de kern van de contractuele verhouding bepalen, kunnen daarentegen niet onder het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” vallen. Uit artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 volgt voorts dat de tweede categorie bedingen waarvan het eventueel oneerlijke karakter niet mag worden beoordeeld, een beperkte toepassing heeft, aangezien zij enkel de gelijkwaardigheid betreft van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten. Die uitsluiting valt te verklaren door het feit dat er geen tabellen of juridische criteria bestaan die de toetsing van die gelijkwaardigheid kunnen omlijnen en sturen.

    Bedingen inzake de door de consument aan de kredietgever verschuldigde tegenprestatie of bedingen die invloed hebben op de werkelijke prijs die door de consument aan de kredietgever moet worden betaald, behoren bijgevolg in beginsel niet tot die tweede categorie bedingen, behalve met betrekking tot de vraag naar de gelijkwaardigheid van enerzijds het in de overeenkomst vastgelegde bedrag van de tegenprestatie of de prijs en anderzijds de door de kredietgever als tegenprestatie verrichte dienst.

    (cf. punten 54‑56, 78 en dictum)

  3.  Indien een beding tot het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst behoort of wordt bestreden om redenen die verband houden met de gelijkwaardigheid van de prijs of de vergoeding, neemt dit niet weg dat moet worden beoordeeld of het eventueel oneerlijk is indien zou worden vastgesteld dat het niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie ook dient na te gaan.

    In dit verband volstaat het feit dat contractuele bedingen formeel en grammaticaal begrijpelijk zijn, niet om te voldoen aan het vereiste van transparantie van die bedingen dat is neergelegd in de artikelen 4, lid 2, en 5 van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

    Met name uit de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13 en de punten 1, onder j) en l), en 2, onder b) en d), van de bijlage bij die richtlijn volgt dat het met het oog op de naleving van het vereiste van transparantie van wezenlijk belang is te weten of in een leningsovereenkomst de reden voor en de bijzonderheden van het mechanisme van aanpassing van de rente en de verhouding tussen dat beding en andere bedingen inzake de vergoeding van de kredietgever, transparant zijn gespecificeerd, zodat een geïnformeerde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan voorzien.

    Die vraag moet door de nationale rechterlijke instantie worden beantwoord op basis van alle relevante feitelijke gegevens, waaronder de reclame en informatie die door de kredietgever in het kader van de onderhandeling van een leningsovereenkomst worden verstrekt, en rekening houdend met het aandachtsniveau dat mag worden verwacht van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument.

    (cf. punten 72‑75)

Top

Zaak C‑143/13

Bogdan Matei

en

Ioana Ofelia Matei

tegen

SC Volksbank România SA

(verzoek van het Tribunal Specializat Cluj om een prejudiciële beslissing)

„Richtlijn 93/13/EEG — Oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument — Artikel 4, lid 2 — Beoordeling van het oneerlijke karakter van contractuele bedingen — Uitsluiting van bedingen inzake het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst of de gelijkwaardigheid van de prijs of vergoeding, voor zover zij duidelijk en begrijpelijk zijn geformuleerd — Bedingen die voorzien in een ‚risicoprovisie’ voor de kredietgever en bedingen die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 26 februari 2015

  1. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Sluiting van een dading tussen de partijen in het hoofdgeding — Zaak die aanhangig is bij de verwijzende rechterlijke instantie en beweerdelijk zonder voorwerp is geraakt — Prejudiciële vraag die de openbare orde aanbelangt — Antwoord van het Hof nog steeds nuttig en doorslaggevend voor de beslechting van het hoofdgeding — Verwerping van de exceptie van niet-ontvankelijkheid

    (Art. 267 VWEU)

  2. Bescherming van de consument — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13 — Werkingssfeer — Bedingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst bepalen of die betrekking hebben op de prijs of de vergoeding en op de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten — Begrip — Bedingen die een „risicoprovisie” voor de kredietgever inhouden en bedingen die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen — Daarvan uitgesloten

    (Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 4, lid 2)

  3. Bescherming van de consument — Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten — Richtlijn 93/13 — Werkingssfeer — Bedingen die het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst bepalen of die betrekking hebben op de prijs of de vergoeding en op de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten — Daarvan uitgesloten — Voorwaarden — Verplichting om aan de vereisten van begrijpelijkheid en transparantie te voldoen — Omvang

    [Richtlijn 93/13 van de Raad, art. 3, 4, lid 2, en 5, en bijlage, punten 1, j) en l), en 2, b) en d)]

  1.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punten 38, 40‑42)

  2.  Artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat de begrippen „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” en „gelijkwaardigheid van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten” in beginsel niet zien op soorten bedingen in kredietovereenkomsten tussen verkopers en consumenten die de kredietgever onder bepaalde voorwaarden machtigen de rentevoet eenzijdig te wijzigen en bedingen die voorzien in een „risicoprovisie” voor die kredietgever. Het staat echter aan de verwijzende rechterlijke instantie om de juistheid van die kwalificatie van die contractuele bedingen te onderzoeken rekening houdend met de aard, de algehele opzet en de voorwaarden van de betrokken overeenkomsten, alsmede met de juridische en feitelijke context van die bedingen.

    Contractuele bedingen die onder het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” in de zin van artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 vallen, zijn immers die bedingen welke de kern van de prestaties van die overeenkomst bepalen en als dusdanig die overeenkomst kenmerken. Bedingen die een aanvulling zijn op de bedingen die de kern van de contractuele verhouding bepalen, kunnen daarentegen niet onder het begrip „eigenlijk voorwerp van de overeenkomst” vallen. Uit artikel 4, lid 2, van richtlijn 93/13 volgt voorts dat de tweede categorie bedingen waarvan het eventueel oneerlijke karakter niet mag worden beoordeeld, een beperkte toepassing heeft, aangezien zij enkel de gelijkwaardigheid betreft van enerzijds de prijs of vergoeding en anderzijds de als tegenprestatie te leveren goederen of te verrichten diensten. Die uitsluiting valt te verklaren door het feit dat er geen tabellen of juridische criteria bestaan die de toetsing van die gelijkwaardigheid kunnen omlijnen en sturen.

    Bedingen inzake de door de consument aan de kredietgever verschuldigde tegenprestatie of bedingen die invloed hebben op de werkelijke prijs die door de consument aan de kredietgever moet worden betaald, behoren bijgevolg in beginsel niet tot die tweede categorie bedingen, behalve met betrekking tot de vraag naar de gelijkwaardigheid van enerzijds het in de overeenkomst vastgelegde bedrag van de tegenprestatie of de prijs en anderzijds de door de kredietgever als tegenprestatie verrichte dienst.

    (cf. punten 54‑56, 78 en dictum)

  3.  Indien een beding tot het eigenlijke voorwerp van de overeenkomst behoort of wordt bestreden om redenen die verband houden met de gelijkwaardigheid van de prijs of de vergoeding, neemt dit niet weg dat moet worden beoordeeld of het eventueel oneerlijk is indien zou worden vastgesteld dat het niet duidelijk en begrijpelijk is geformuleerd, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie ook dient na te gaan.

    In dit verband volstaat het feit dat contractuele bedingen formeel en grammaticaal begrijpelijk zijn, niet om te voldoen aan het vereiste van transparantie van die bedingen dat is neergelegd in de artikelen 4, lid 2, en 5 van richtlijn 93/13 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.

    Met name uit de artikelen 3 en 5 van richtlijn 93/13 en de punten 1, onder j) en l), en 2, onder b) en d), van de bijlage bij die richtlijn volgt dat het met het oog op de naleving van het vereiste van transparantie van wezenlijk belang is te weten of in een leningsovereenkomst de reden voor en de bijzonderheden van het mechanisme van aanpassing van de rente en de verhouding tussen dat beding en andere bedingen inzake de vergoeding van de kredietgever, transparant zijn gespecificeerd, zodat een geïnformeerde consument op basis van duidelijke en begrijpelijke criteria de economische gevolgen die er voor hem uit voortvloeien, kan voorzien.

    Die vraag moet door de nationale rechterlijke instantie worden beantwoord op basis van alle relevante feitelijke gegevens, waaronder de reclame en informatie die door de kredietgever in het kader van de onderhandeling van een leningsovereenkomst worden verstrekt, en rekening houdend met het aandachtsniveau dat mag worden verwacht van een normaal geïnformeerde en redelijk omzichtige en oplettende gemiddelde consument.

    (cf. punten 72‑75)

Top