Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0611

Giordano/Commissie

Zaak C‑611/12 P

Jean‑François Giordano

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Vangstquota — Noodmaatregelen van de Commissie — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie — Artikel 340, tweede alinea, VWEU — Voorwaarden — Reële en zekere schade — Subjectieve vangstrechten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 oktober 2014

  1. Hogere voorziening – Middelen – Toetsing door het Hof van de juridische kwalificatie van de feiten – Toelaatbaarheid – Toetsing van het reële en zekere karakter van de gestelde schade – Daaronder begrepen

    (Art. 256 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  2. Hogere voorziening – Middelen – Loutere herhaling van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten – Niet-ontvankelijkheid

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  3. Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Reële en zekere schade – Bewijslast – Schade als gevolg van het verlies van een gedeelte van een vangstquotum door een opgelegd verbod – Onzekerheid over de omvang van de schade – Geen invloed op het zekere karakter van de schade

    (Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 530/2008 van de Commissie)

  4. Visserij – Instandhouding van de rijkdommen van de zee – Stelsel van vangstquota – Vaststelling door de Commissie van noodmaatregelen ter beperking van de visvangst bij een ernstige bedreiging voor de instandhouding van de rijkdommen of voor het mariene ecosysteem – Verplichting om pas bij overschrijding van een quotum over te gaan tot maatregelen – Geen

    (Verordening nr. 2371/2002 van de Raad, art. 7, lid 1)

  5. Visserij – Instandhouding van de rijkdommen van de zee – Maatregelen ter vermindering van de dreiging van ineenstorting van het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan – Verordening nr. 530/2008 – Onevenredige beperking van het eigendomsrecht en van de vrije uitoefening van beroepsactiviteiten – Geen – Schending van het rechtszekerheids‑ en vertrouwensbeginsel – Geen

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 15, 17, lid 1, en 52, lid 1; verordening nr. 2371/2002 van de Raad, art. 7, lid 1, en 26, lid 4; verordening nr. 530/2008 van de Commissie)

  1.  Een middel dat ertoe strekt dat het Hof beoordeelt of het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de kwalificatie van schade waarvan met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie is gesteld dat zij reëel en zeker is, is ontvankelijk in hogere voorziening.

    (cf. punt 31)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 33)

  3.  Om te kunnen spreken van niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU vereist de voorwaarde met betrekking tot het daadwerkelijk bestaan van schade dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is, hetgeen de verzoeker moet bewijzen.

    Vermeende schade in de vorm van het deel van een individueel vangstquotum dat niet kon worden gevangen en verkocht als gevolg van het verbod op het vangen van blauwvintonijn dat vanaf een bepaalde datum werd opgelegd bij verordening nr. 530/2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, kan niet als reëel en zeker worden aangemerkt aangezien niet kan worden uitgesloten dat de verzoeker door buiten zijn wil gelegen omstandigheden zijn quotum niet volledig zou hebben benut, ook al had hij ook nog na de inwerkingtreding van het verbod kunnen vissen.

    Dat particulieren op grond van een rechtsregel een recht hebben, heeft immers niets te maken met het daadwerkelijke bestaan van de gestelde schade, maar is met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie een voorwaarde om te kunnen spreken van een voldoende gekwalificeerde schending van die regel door een instelling van de Unie. Voorts is de afwijzing van de stelling dat de verzoeker zijn quotum zou hebben uitgeput, alleen relevant voor de beoordeling van de omvang van de gestelde schade en niet voor het bestaan van deze schade. Aan de omstandigheid dat de schade zeker is, doet niet af dat de precieze omvang ervan onzeker is.

    (cf. punten 36‑38, 40)

  4.  Blijkens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan de Commissie noodmaatregelen treffen zodra er bewijs is van een, onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, zonder dat gewacht hoeft te worden totdat een toegekend quotum is overschreden. Het hebben van het recht om te vissen en van een quotum dat door de bevoegde lidstaat voor een bepaald vangstseizoen is toegekend, impliceert niet dat de betrokkene het recht heeft om dat quotum in elk geval volledig te mogen benutten.

    (cf. punten 46, 48)

  5.  Verordening nr. 530/2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee levert geen onevenredige beperking op van het recht op het uitoefenen en exploiteren van een bedrijf, zoals gegarandeerd door artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, of van het eigendomsrecht zoals gegarandeerd door artikel 17, lid 1, van het Handvest.

    Verordening nr. 530/2008 beantwoordt immers duidelijk aan een door de Unie nagestreefd doel van algemeen belang, namelijk het doel om er in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid voor te zorgen dat geen ernstige bedreiging voor de instandhouding en het herstel van het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ontstaat. Voorts is het in verordening nr. 530/2008 opgenomen vangstverbod niet kennelijk ongeschikt voor het bereiken van dat doel van algemeen belang en voldoet het dus aan het evenredigheidsbeginsel. De vrije uitoefening van beroepsactiviteiten heeft geen absolute gelding, maar moet in relatie tot haar functie in de maatschappij worden beschouwd, zodat aan de uitoefening van deze vrijheid perken kunnen worden gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    Daar met name de artikelen 7, lid 1, en 26, lid 4, van verordening nr. 2371/2002 voorzien in de mogelijkheid om maatregelen te nemen ter beëindiging van het vangstseizoen vóór de normale datum, kunnen marktdeelnemers van de Gemeenschap die op blauwvintonijn vissen, zich verder ook niet beroepen op de rechtszekerheid of de bescherming van gewettigd vertrouwen omdat zij kunnen voorzien dat dergelijke maatregelen kunnen worden genomen.

    (cf. punten 49, 50, 52)

Top

Zaak C‑611/12 P

Jean‑François Giordano

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Gemeenschappelijk visserijbeleid — Vangstquota — Noodmaatregelen van de Commissie — Niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie — Artikel 340, tweede alinea, VWEU — Voorwaarden — Reële en zekere schade — Subjectieve vangstrechten”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 oktober 2014

  1. Hogere voorziening — Middelen — Toetsing door het Hof van de juridische kwalificatie van de feiten — Toelaatbaarheid — Toetsing van het reële en zekere karakter van de gestelde schade — Daaronder begrepen

    (Art. 256 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  2. Hogere voorziening — Middelen — Loutere herhaling van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten — Niet-ontvankelijkheid

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

  3. Niet-contractuele aansprakelijkheid — Voorwaarden — Reële en zekere schade — Bewijslast — Schade als gevolg van het verlies van een gedeelte van een vangstquotum door een opgelegd verbod — Onzekerheid over de omvang van de schade — Geen invloed op het zekere karakter van de schade

    (Art. 340, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 530/2008 van de Commissie)

  4. Visserij — Instandhouding van de rijkdommen van de zee — Stelsel van vangstquota — Vaststelling door de Commissie van noodmaatregelen ter beperking van de visvangst bij een ernstige bedreiging voor de instandhouding van de rijkdommen of voor het mariene ecosysteem — Verplichting om pas bij overschrijding van een quotum over te gaan tot maatregelen — Geen

    (Verordening nr. 2371/2002 van de Raad, art. 7, lid 1)

  5. Visserij — Instandhouding van de rijkdommen van de zee — Maatregelen ter vermindering van de dreiging van ineenstorting van het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan — Verordening nr. 530/2008 — Onevenredige beperking van het eigendomsrecht en van de vrije uitoefening van beroepsactiviteiten — Geen — Schending van het rechtszekerheids‑ en vertrouwensbeginsel — Geen

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 15, 17, lid 1, en 52, lid 1; verordening nr. 2371/2002 van de Raad, art. 7, lid 1, en 26, lid 4; verordening nr. 530/2008 van de Commissie)

  1.  Een middel dat ertoe strekt dat het Hof beoordeelt of het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting bij de kwalificatie van schade waarvan met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie is gesteld dat zij reëel en zeker is, is ontvankelijk in hogere voorziening.

    (cf. punt 31)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (cf. punt 33)

  3.  Om te kunnen spreken van niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie in de zin van artikel 340, tweede alinea, VWEU vereist de voorwaarde met betrekking tot het daadwerkelijk bestaan van schade dat de schade waarvoor vergoeding wordt gevraagd, reëel en zeker is, hetgeen de verzoeker moet bewijzen.

    Vermeende schade in de vorm van het deel van een individueel vangstquotum dat niet kon worden gevangen en verkocht als gevolg van het verbod op het vangen van blauwvintonijn dat vanaf een bepaalde datum werd opgelegd bij verordening nr. 530/2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee, kan niet als reëel en zeker worden aangemerkt aangezien niet kan worden uitgesloten dat de verzoeker door buiten zijn wil gelegen omstandigheden zijn quotum niet volledig zou hebben benut, ook al had hij ook nog na de inwerkingtreding van het verbod kunnen vissen.

    Dat particulieren op grond van een rechtsregel een recht hebben, heeft immers niets te maken met het daadwerkelijke bestaan van de gestelde schade, maar is met het oog op de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Unie een voorwaarde om te kunnen spreken van een voldoende gekwalificeerde schending van die regel door een instelling van de Unie. Voorts is de afwijzing van de stelling dat de verzoeker zijn quotum zou hebben uitgeput, alleen relevant voor de beoordeling van de omvang van de gestelde schade en niet voor het bestaan van deze schade. Aan de omstandigheid dat de schade zeker is, doet niet af dat de precieze omvang ervan onzeker is.

    (cf. punten 36‑38, 40)

  4.  Blijkens artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid kan de Commissie noodmaatregelen treffen zodra er bewijs is van een, onmiddellijke actie vereisende, ernstige bedreiging voor de instandhouding van levende aquatische hulpbronnen of voor het mariene ecosysteem als gevolg van visserijactiviteiten, zonder dat gewacht hoeft te worden totdat een toegekend quotum is overschreden. Het hebben van het recht om te vissen en van een quotum dat door de bevoegde lidstaat voor een bepaald vangstseizoen is toegekend, impliceert niet dat de betrokkene het recht heeft om dat quotum in elk geval volledig te mogen benutten.

    (cf. punten 46, 48)

  5.  Verordening nr. 530/2008 tot vaststelling van noodmaatregelen met betrekking tot de visserij op blauwvintonijn door ringzegenvaartuigen in de Atlantische Oceaan, ten oosten van 45° WL, en in de Middellandse Zee levert geen onevenredige beperking op van het recht op het uitoefenen en exploiteren van een bedrijf, zoals gegarandeerd door artikel 15 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, of van het eigendomsrecht zoals gegarandeerd door artikel 17, lid 1, van het Handvest.

    Verordening nr. 530/2008 beantwoordt immers duidelijk aan een door de Unie nagestreefd doel van algemeen belang, namelijk het doel om er in overeenstemming met artikel 7, lid 1, van verordening nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid voor te zorgen dat geen ernstige bedreiging voor de instandhouding en het herstel van het blauwvintonijnbestand in het oostelijke deel van de Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee ontstaat. Voorts is het in verordening nr. 530/2008 opgenomen vangstverbod niet kennelijk ongeschikt voor het bereiken van dat doel van algemeen belang en voldoet het dus aan het evenredigheidsbeginsel. De vrije uitoefening van beroepsactiviteiten heeft geen absolute gelding, maar moet in relatie tot haar functie in de maatschappij worden beschouwd, zodat aan de uitoefening van deze vrijheid perken kunnen worden gesteld overeenkomstig het bepaalde in artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

    Daar met name de artikelen 7, lid 1, en 26, lid 4, van verordening nr. 2371/2002 voorzien in de mogelijkheid om maatregelen te nemen ter beëindiging van het vangstseizoen vóór de normale datum, kunnen marktdeelnemers van de Gemeenschap die op blauwvintonijn vissen, zich verder ook niet beroepen op de rechtszekerheid of de bescherming van gewettigd vertrouwen omdat zij kunnen voorzien dat dergelijke maatregelen kunnen worden genomen.

    (cf. punten 49, 50, 52)

Top