This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CJ0438
BCR Leasing
BCR Leasing
Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Goederenleveringen – Begrip – Leasegoederen – Situatie waarin de leasingmaatschappij deze goederen niet terug in bezit krijgt na ontbinding van de overeenkomst – Daarvan uitgesloten – Mogelijkheid voor de belastingdienst om een herziening te vragen
(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 16, 18 en 184‑186)
De artikelen 16 en 18 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat de onmogelijkheid voor een leasingmaatschappij om van de leasingnemer de geleasede goederen terug te krijgen na ontbinding van de leasingovereenkomst wegens niet-nakoming door de leasingnemer, ofschoon deze maatschappij maatregelen tot terugvordering van deze goederen heeft genomen en na ontbinding van de overeenkomst geen tegenprestaties meer heeft ontvangen, niet kan worden gelijkgesteld met een goederenlevering onder bezwarende titel in de zin van deze artikelen.
Deze onmogelijkheid kan immers niet onder een van de gevallen van artikel 16 worden gebracht. Ten eerste kunnen de betrokken goederen niet worden beschouwd als bestemd voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel aangezien deze goederen zich niet in zijn bezit of in het bezit van zijn personeel bevinden. Ten tweede is de omstandigheid dat de leasingnemer in het bezit blijft van deze goederen zonder een tegenprestatie te betalen, het gevolg van diens onrechtmatig gedrag en niet van de overdracht om niet van deze goederen door de leasinggever aan de leasingnemer. Ten derde kunnen die goederen niet worden beschouwd als bestemd voor „andere” dan bedrijfsdoeleinden van de belastingplichtige aangezien de leasing ervan en dus de terbeschikkingstelling ervan aan de leasingnemer het wezen zelf van de economische activiteit van de leasinggever vormen. Het feit dat hij er niet in slaagt om deze goederen terug in zijn bezit te krijgen na ontbinding van de leasingovereenkomst, betekent geenszins dat hij ze heeft bestemd voor andere dan bedrijfsdoeleinden. Ten slotte vindt artikel 18 evenmin toepassing in een dergelijke situatie.
Nochtans doen deze overwegingen geen afbreuk aan het ontstaan van een eventueel recht van de belastingdienst om van een belastingplichtige herziening te verlangen onder de daartoe door in richtlijn 2006/112 gestelde voorwaarden. Het herzieningsmechanisme dat in de artikelen 184 tot en met 186 van deze richtlijn is neergelegd, maakt immers integrerend deel uit van de bij deze richtlijn vastgestelde regeling voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde.
(cf. punten 25, 26, 28, 32, 33 en dictum)
Zaak C‑438/13
BCR Leasing IFN SA
tegen
Agenţia Naţională de Administrare Fiscală – Direcţia generală de administrare a marilor contribuabili
en
Agenţia Naţională de Administrare Fiscală – Direcţia generală de soluţionare a contestaţiilor
(verzoek van de Curtea de Apel Bucureşti om een prejudiciële beslissing)
„Btw — Richtlijn 2006/112/EG — Artikelen 16 en 18 — Financiële leasing — Leasegoederen — Goederen die de leasingmaatschappij niet terug in bezit krijgt na ontbinding van de leasingovereenkomst — Ontbrekende goederen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 17 juli 2014
Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Aftrek van de voorbelasting – Goederenleveringen – Begrip – Leasegoederen – Situatie waarin de leasingmaatschappij deze goederen niet terug in bezit krijgt na ontbinding van de overeenkomst – Daarvan uitgesloten – Mogelijkheid voor de belastingdienst om een herziening te vragen
(Richtlijn 2006/112 van de Raad, art. 16, 18 en 184‑186)
De artikelen 16 en 18 van richtlijn 2006/112 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moeten aldus worden uitgelegd dat de onmogelijkheid voor een leasingmaatschappij om van de leasingnemer de geleasede goederen terug te krijgen na ontbinding van de leasingovereenkomst wegens niet-nakoming door de leasingnemer, ofschoon deze maatschappij maatregelen tot terugvordering van deze goederen heeft genomen en na ontbinding van de overeenkomst geen tegenprestaties meer heeft ontvangen, niet kan worden gelijkgesteld met een goederenlevering onder bezwarende titel in de zin van deze artikelen.
Deze onmogelijkheid kan immers niet onder een van de gevallen van artikel 16 worden gebracht. Ten eerste kunnen de betrokken goederen niet worden beschouwd als bestemd voor de privédoeleinden van de belastingplichtige of van zijn personeel aangezien deze goederen zich niet in zijn bezit of in het bezit van zijn personeel bevinden. Ten tweede is de omstandigheid dat de leasingnemer in het bezit blijft van deze goederen zonder een tegenprestatie te betalen, het gevolg van diens onrechtmatig gedrag en niet van de overdracht om niet van deze goederen door de leasinggever aan de leasingnemer. Ten derde kunnen die goederen niet worden beschouwd als bestemd voor „andere” dan bedrijfsdoeleinden van de belastingplichtige aangezien de leasing ervan en dus de terbeschikkingstelling ervan aan de leasingnemer het wezen zelf van de economische activiteit van de leasinggever vormen. Het feit dat hij er niet in slaagt om deze goederen terug in zijn bezit te krijgen na ontbinding van de leasingovereenkomst, betekent geenszins dat hij ze heeft bestemd voor andere dan bedrijfsdoeleinden. Ten slotte vindt artikel 18 evenmin toepassing in een dergelijke situatie.
Nochtans doen deze overwegingen geen afbreuk aan het ontstaan van een eventueel recht van de belastingdienst om van een belastingplichtige herziening te verlangen onder de daartoe door in richtlijn 2006/112 gestelde voorwaarden. Het herzieningsmechanisme dat in de artikelen 184 tot en met 186 van deze richtlijn is neergelegd, maakt immers integrerend deel uit van de bij deze richtlijn vastgestelde regeling voor aftrek van de belasting over de toegevoegde waarde.
(cf. punten 25, 26, 28, 32, 33 en dictum)