This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62011CJ0075
Samenvatting van het arrest
Samenvatting van het arrest
Zaak C-75/11
Europese Commissie
tegen
Republiek Oostenrijk
„Niet-nakoming — Burgerschap van de Unie — Reis- en verblijfsrecht — Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU — Discriminatie op grond van nationaliteit — Artikel 18 VWEU — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 24 — Afwijking — Reikwijdte — Lidstaat waar voordeel van gereduceerde vervoertarieven uitsluitend is voorbehouden aan studenten wier ouders in die staat kinderbijslag ontvangen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 oktober 2012
Sociale zekerheid – Bevoegdheid van lidstaten tot inrichting van hun stelsels van sociale zekerheid – Grenzen – Eerbiediging van het Unierecht – Verdragsregels inzake vrij verkeer van burgers van de Unie – Verbod van rechtstreekse en indirecte discriminatie op grond van nationaliteit
(Art. 18 VWEU; verordening nr. 1408/71 van de Raad; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Burgerschap van de Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Nationale regeling waarbij gereduceerde vervoertarieven zijn ingesteld voor studenten – Reductie afhankelijk van toekenning aan ouders van kinderbijslag door die lidstaat – Indirecte discriminatie op grond van nationaliteit – Ontoelaatbaarheid – Rechtvaardiging – Voorwaarden
(Art. 18 VWEU, 20 VWEU en 21 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Burgerschap van de Unie – Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven – Richtlijn 2004/38 – Beginsel van gelijke behandeling – Afwijking – Geen verplichting van gastlidstaat om steun voor levensonderhoud voor studie toe te kennen in vorm van studiebeurs – Grenzen – Verkoop van vervoerbewijzen tegen gereduceerd tarief aan studenten – Uitsluiting van afwijking
(Art. 18 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 46-49)
Door het voordeel van gereduceerde vervoertarieven in beginsel uitsluitend voor te behouden aan studenten wier ouders nationale kinderbijslag ontvangen, komt een lidstaat de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 18 VWEU junctis de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU en krachtens artikel 24 van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Dat de korting op de vervoertarieven afhankelijk is gesteld van de toekenning van kinderbijslag in de gastlidstaat, leidt immers tot een ongelijke behandeling van nationale studenten die hun studie in die lidstaat volgen, ten opzichte van studenten uit andere lidstaten die eveneens hun studie aldaar volgen, aangezien aan een dergelijke voorwaarde gemakkelijker kan worden voldaan door nationale studenten, omdat hun ouders in de regel die kinderbijslag ontvangen. Een dergelijke ongelijke behandeling is in strijd met de beginselen die aan de hoedanigheid van burger van de Unie ten grondslag liggen, namelijk de waarborg dat de burgers bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer rechtens gelijk worden behandeld.
Een dergelijke indirecte discriminatie op grond van nationaliteit kan enkel gerechtvaardigd zijn indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan het legitieme doel van het nationale recht. In dit verband is het rechtmatig dat een gastlidstaat zich, alvorens het bovengenoemde voordeel toe te kennen aan studenten die in die staat integreren, ervan wil vergewissen dat er een werkelijke band bestaat tussen de aanvrager van een prestatie en die staat. Een nationale regeling die vereist dat een student aantoont dat er een werkelijke band met de gastlidstaat bestaat, kan derhalve in beginsel beantwoorden aan een rechtmatige doelstelling die beperkingen kan rechtvaardigen.
Niettemin mag het bewijs dat wordt vereist om het bestaan aan te tonen van een dergelijke werkelijke band, enerzijds, niet te exclusief zijn, en mag, anderzijds, niet voor alle prestaties dezelfde werkelijke band worden verlangd, maar moet er integendeel onderscheid worden gemaakt aan de hand van de constitutieve elementen van de prestatie, zoals met name de aard en de doelstellingen ervan. Wat een korting voor studenten op de vervoertarieven betreft, kan het bestaan van een werkelijke band tussen de student die zijn studie volgt en de gastlidstaat met betrekking tot gereduceerde vervoertarieven doeltreffend worden geverifieerd, met name aan de hand van de vaststelling dat de betrokkene is ingeschreven aan een particuliere dan wel openbare instelling die door de gastlidstaat is erkend of wordt gefinancierd.
(cf. punten 50-52, 59-66 en dictum)
Als afwijking van het beginsel van gelijke behandeling dat is neergelegd in artikel 18 VWEU en waaraan artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, slechts specifieke uitdrukking geeft, dient artikel 24, lid 2, van die richtlijn strikt te worden uitgelegd. Hoewel de aan de betrokken studenten verleende kortingen op de vervoertarieven voor die studenten steun voor levensonderhoud vormen, kunnen zij niet worden aangemerkt als steun voor levensonderhoud voor studies „in de vorm van een studiebeurs of -lening” die valt binnen de werkingssfeer van de in artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 neergelegde afwijking van het beginsel van gelijke behandeling en waarvan de toekenning aan bepaalde categorieën van burgers van de Unie die krachtens diezelfde richtlijn op het grondgebied van de gastlidstaat verblijven, kan worden geweigerd.
(cf. punten 54, 55)
Zaak C-75/11
Europese Commissie
tegen
Republiek Oostenrijk
„Niet-nakoming — Burgerschap van de Unie — Reis- en verblijfsrecht — Artikelen 20 VWEU en 21 VWEU — Discriminatie op grond van nationaliteit — Artikel 18 VWEU — Richtlijn 2004/38/EG — Artikel 24 — Afwijking — Reikwijdte — Lidstaat waar voordeel van gereduceerde vervoertarieven uitsluitend is voorbehouden aan studenten wier ouders in die staat kinderbijslag ontvangen”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 oktober 2012
Sociale zekerheid — Bevoegdheid van lidstaten tot inrichting van hun stelsels van sociale zekerheid — Grenzen — Eerbiediging van het Unierecht — Verdragsregels inzake vrij verkeer van burgers van de Unie — Verbod van rechtstreekse en indirecte discriminatie op grond van nationaliteit
(Art. 18 VWEU; verordening nr. 1408/71 van de Raad; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Burgerschap van de Unie — Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven — Nationale regeling waarbij gereduceerde vervoertarieven zijn ingesteld voor studenten — Reductie afhankelijk van toekenning aan ouders van kinderbijslag door die lidstaat — Indirecte discriminatie op grond van nationaliteit — Ontoelaatbaarheid — Rechtvaardiging — Voorwaarden
(Art. 18 VWEU, 20 VWEU en 21 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Burgerschap van de Unie — Recht om vrij op grondgebied van lidstaten te reizen en te verblijven — Richtlijn 2004/38 — Beginsel van gelijke behandeling — Afwijking — Geen verplichting van gastlidstaat om steun voor levensonderhoud voor studie toe te kennen in vorm van studiebeurs — Grenzen — Verkoop van vervoerbewijzen tegen gereduceerd tarief aan studenten — Uitsluiting van afwijking
(Art. 18 VWEU; richtlijn 2004/38 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punten 46-49)
Door het voordeel van gereduceerde vervoertarieven in beginsel uitsluitend voor te behouden aan studenten wier ouders nationale kinderbijslag ontvangen, komt een lidstaat de verplichtingen niet na die op hem rusten krachtens artikel 18 VWEU junctis de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU en krachtens artikel 24 van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden.
Dat de korting op de vervoertarieven afhankelijk is gesteld van de toekenning van kinderbijslag in de gastlidstaat, leidt immers tot een ongelijke behandeling van nationale studenten die hun studie in die lidstaat volgen, ten opzichte van studenten uit andere lidstaten die eveneens hun studie aldaar volgen, aangezien aan een dergelijke voorwaarde gemakkelijker kan worden voldaan door nationale studenten, omdat hun ouders in de regel die kinderbijslag ontvangen. Een dergelijke ongelijke behandeling is in strijd met de beginselen die aan de hoedanigheid van burger van de Unie ten grondslag liggen, namelijk de waarborg dat de burgers bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer rechtens gelijk worden behandeld.
Een dergelijke indirecte discriminatie op grond van nationaliteit kan enkel gerechtvaardigd zijn indien zij is gebaseerd op objectieve overwegingen die losstaan van de nationaliteit van de betrokken personen en evenredig zijn aan het legitieme doel van het nationale recht. In dit verband is het rechtmatig dat een gastlidstaat zich, alvorens het bovengenoemde voordeel toe te kennen aan studenten die in die staat integreren, ervan wil vergewissen dat er een werkelijke band bestaat tussen de aanvrager van een prestatie en die staat. Een nationale regeling die vereist dat een student aantoont dat er een werkelijke band met de gastlidstaat bestaat, kan derhalve in beginsel beantwoorden aan een rechtmatige doelstelling die beperkingen kan rechtvaardigen.
Niettemin mag het bewijs dat wordt vereist om het bestaan aan te tonen van een dergelijke werkelijke band, enerzijds, niet te exclusief zijn, en mag, anderzijds, niet voor alle prestaties dezelfde werkelijke band worden verlangd, maar moet er integendeel onderscheid worden gemaakt aan de hand van de constitutieve elementen van de prestatie, zoals met name de aard en de doelstellingen ervan. Wat een korting voor studenten op de vervoertarieven betreft, kan het bestaan van een werkelijke band tussen de student die zijn studie volgt en de gastlidstaat met betrekking tot gereduceerde vervoertarieven doeltreffend worden geverifieerd, met name aan de hand van de vaststelling dat de betrokkene is ingeschreven aan een particuliere dan wel openbare instelling die door de gastlidstaat is erkend of wordt gefinancierd.
(cf. punten 50-52, 59-66 en dictum)
Als afwijking van het beginsel van gelijke behandeling dat is neergelegd in artikel 18 VWEU en waaraan artikel 24, lid 1, van richtlijn 2004/38 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, slechts specifieke uitdrukking geeft, dient artikel 24, lid 2, van die richtlijn strikt te worden uitgelegd. Hoewel de aan de betrokken studenten verleende kortingen op de vervoertarieven voor die studenten steun voor levensonderhoud vormen, kunnen zij niet worden aangemerkt als steun voor levensonderhoud voor studies „in de vorm van een studiebeurs of -lening” die valt binnen de werkingssfeer van de in artikel 24, lid 2, van richtlijn 2004/38 neergelegde afwijking van het beginsel van gelijke behandeling en waarvan de toekenning aan bepaalde categorieën van burgers van de Unie die krachtens diezelfde richtlijn op het grondgebied van de gastlidstaat verblijven, kan worden geweigerd.
(cf. punten 54, 55)