Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0169

Samenvatting van het arrest

Zaak C-169/08

Presidente del Consiglio dei Ministri

tegen

Regione Sardegna

(verzoek van de Corte costituzionale om een prejudiciële beslissing)

„Vrij verrichten van diensten — Artikel 49 EG — Staatssteun — Artikel 87 EG — Regionale wettelijke regeling die belasting op toeristische tussenstops van vliegtuigen voor privévervoer van personen en van pleziervaartuigen instelt die enkel geldt voor exploitanten die hun fiscaal domicilie buiten grondgebied van regio hebben”

Conclusie van advocaat-generaal J. Kokott van 2 juli 2009   I ‐ 10825

Arrest van het Hof (Grote kamer) van 17 november 2009   I ‐ 10864

Samenvatting van het arrest

  1. Vrij verrichten van diensten – Diensten – Begrip

    (Art. 50 EG)

  2. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Belastingwetgeving

    (Art. 49 EG)

  3. Steunmaatregelen van de staten – Begrip – Selectiviteit van maatregel

    (Art. 87, lid 1, EG)

  1.  Het begrip „diensten” in de zin van artikel 50 EG doelt op dienstverrichtingen die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden en waarbij deze vergoeding de economische tegenprestatie voor de dienst vormt en in onderling overleg wordt vastgesteld door de dienstverrichter en degene voor wie de dienst wordt verricht.

    Een regionale belasting op tussenstops die van toepassing is op de exploitanten van vervoermiddelen die zich naar het grondgebied van de regio begeven, en niet op vervoersondernemingen die in deze regio hun activiteit uitoefenen, is weliswaar niet van toepassing op het verrichten van vervoersdiensten, maar dat betekent niet dat zij totaal geen relatie met het vrije verkeer van diensten heeft. Hoewel artikel 50, derde alinea, EG enkel melding maakt van de actieve vrijheid van dienstverrichting — in het kader waarvan de dienstverrichter zich verplaatst naar de ontvanger van de diensten —, omvat het vrij verrichten van diensten tevens de vrijheid van de ontvangers van de diensten, en met name van toeristen, om zich te begeven naar een andere lidstaat waarin de dienstverrichter zich bevindt, teneinde daar gebruik te maken van deze diensten. Aangezien de exploitanten en de gebruikers van vervoermiddelen gebruikmaken van diverse diensten op het grondgebied van de regio Sardinië, zoals de diensten die in de luchthavens en in de havens worden verstrekt, vormt de tussenstop een noodzakelijke voorwaarde om gebruik te kunnen maken van deze diensten en is er een bepaald verband tussen de regionale belasting op tussenstops en dergelijke diensten.

    Bovendien drukt een regionale belasting op de tussenstops van pleziervaartuigen, die ook van toepassing is op ondernemingen die deze pleziervaartuigen exploiteren, en met name op die waarvan de bedrijfsactiviteit erin bestaat, deze vaartuigen tegen vergoeding ter beschikking te stellen van derden, rechtstreeks op dienstverrichtingen in de zin van artikel 50 EG.

    Ten slotte kunnen de diensten waarop de regionale belasting op tussenstops drukt, van grensoverschrijdende aard zijn, aangezien deze belasting afbreuk kan doen aan de mogelijkheid voor in de betrokken regio gevestigde ondernemingen om in de luchthavens en de havens afhandelingsdiensten aan te bieden aan burgers en ondernemingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd, en voorts invloed heeft op de activiteit van ondernemingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd en in deze regio pleziervaartuigen exploiteren.

    (cf. punten 23-28)

  2.  Artikel 49 EG moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen de belastingregeling van een regionale overheid die een regionale belasting op toeristische tussenstops van vliegtuigen voor het privévervoer van personen en van pleziervaartuigen instelt die enkel geldt voor natuurlijke en rechtspersonen die hun fiscaal domicilie buiten het grondgebied van de regio hebben. De toepassing van deze belastingregeling maakt de betrokken diensten voor al degenen die aan deze belasting zijn onderworpen en hun fiscaal domicilie buiten het grondgebied van de regio hebben en in andere lidstaten zijn gevestigd, immers duurder dan voor de op dit grondgebied gevestigde exploitanten.

    Op het gebied van de directe belastingen zijn de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen van een bepaalde staat weliswaar in het algemeen niet vergelijkbaar, aangezien deze situaties objectief van elkaar verschillen, zowel wat de bron van inkomsten als wat de persoonlijke draagkracht van de belastingplichtige of de inaanmerkingneming van de persoonlijke en gezinssituatie betreft, maar ter vergelijking van de situatie van de belastingplichtigen dient rekening te worden gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken belasting. Een verschil in behandeling tussen ingezetenen en niet-ingezetenen vormt dus een door artikel 49 EG verboden beperking van het vrije verkeer, wanneer er geen objectief verschil ten aanzien van de betrokken heffing bestaat dat grond kan opleveren voor een verschillende behandeling van de verschillende categorieën belastingplichtigen.

    Een dergelijke beperking kan niet worden gerechtvaardigd uit hoofde van de bescherming van het milieu, indien bij de toepassing van de regionale belasting een onderscheid tussen personen wordt gemaakt dat geen verband houdt met deze milieudoelstelling. Deze beperking kan evenmin worden gerechtvaardigd door het streven, de coherentie van het belastingsysteem van de betrokken regio te verzekeren, voor zover het feit dat de ingezetenen niet aan deze belasting zijn onderworpen, niet kan worden beschouwd als een compensatie voor de andere belastingen waaraan zij zijn onderworpen, omdat met deze belasting niet dezelfde doelstellingen worden nagestreefd als met de belastingen die worden betaald door de belastingplichtigen die in deze regio wonen.

    (cf. punten 31, 34-35, 45, 48-50, dictum 1)

  3.  Artikel 87, lid 1, EG dient aldus te worden uitgelegd dat een belastingregeling van een regionale overheid die een belasting op tussenstops voor exploitanten van vliegtuigen voor het privévervoer van personen en van pleziervaartuigen instelt, die enkel van toepassing is op natuurlijke en rechtspersonen die hun fiscaal domicilie buiten het grondgebied van de regio hebben, staatssteun vormt ten gunste van de ondernemingen die op dit grondgebied zijn gevestigd.

    Het begrip steun kan immers niet alleen positieve prestaties zoals subsidies, leningen of deelnemingen in het kapitaal van ondernemingen omvatten, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor, zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn, van gelijke aard zijn en identieke gevolgen hebben. Aldus vormt een belastingregeling waarbij bepaalde ondernemingen van de betrokken belasting worden vrijgesteld, staatssteun, ook al omvat zij geen overdracht van staatsmiddelen, aangezien zij inhoudt dat de betrokken autoriteiten afzien van de fiscale inkomsten die zij normalerwijze hadden kunnen innen.

    Ter beoordeling van het selectieve karakter van een dergelijke maatregel van een regionale entiteit die autonoom is ten opzichte van de centrale overheid, dient te worden onderzocht of deze maatregel gelet op het doel ervan bepaalde ondernemingen bevoordeelt ten opzichte van andere die zich binnen de rechtsorde waarin deze entiteit haar bevoegdheden uitoefent, in een feitelijk en juridisch vergelijkbare situatie bevinden. Dat is het geval wanneer, gelet op de aard en het doel van bovengenoemde belasting, alle natuurlijke en rechtspersonen die gebruikmaken van de diensten die in het kader van tussenstops in de betrokken regio worden verricht, zich in een objectief vergelijkbare situatie bevinden, ongeacht de plaats waar zij wonen of gevestigd zijn.

    (cf. punten 56-57, 61, 63, 66, dictum 2)

Top