Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62003CJ0110

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Gemeenschapsrecht – Beginselen – Rechtszekerheid – Gemeenschapsregeling – Vereisten van duidelijkheid en nauwkeurigheid – Grenzen

2. Handelingen van de instellingen – Hiërarchie der normen – Voorrang van verordening boven richtsnoeren of kaderregeling die geen grondslag vinden in Verdrag of in op grond daarvan vastgestelde handeling

(Art. 249 EG)

3. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Verordening nr. 70/2001 betreffende steun voor kleine en middelgrote ondernemingen – Verordening nr. 2204/2002 betreffende werkgelegenheidssteun – Autonome verordeningen die verschillende doelstellingen nastreven

(Verordeningen van de Commissie nr. 70/2001, art. 3, lid 2, en nr. 2204/2002, art. 3, lid 1)

4. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Verordening nr. 2204/2002 betreffende werkgelegenheidssteun – Vrijstellingen voorzien in respectievelijk artikel 4, 5 en 6 van die verordening – Verschillende en autonome voorwaarden voor verenigbaarheid

(Verordening nr. 2204/2002 van de Commissie, art. 4, 5 en 6)

5. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Machtiging bij verordening nr. 994/98 aan Commissie verleend – Draagwijdte – Machtiging die niet beperkt is tot loutere codificatie van eerdere praktijk

(Verordening nr. 994/98 van de Raad, art. 1)

6. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Machtiging bij verordening nr. 994/98 aan Commissie verleend – Machtiging die zich niet uitstrekt tot definitie van begrip staatssteun

(Verordening nr. 994/98 van de Raad)

7. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Verordening nr. 2204/2002 betreffende werkgelegenheidssteun – Vaststelling van uitputtende lijst van categorieën benadeelde werknemers die in aanmerking komen voor steun op grond van die verordening – Schending van evenredigheidsbeginsel – Geen

(Verordening nr. 2204/2002 van de Commissie, art. 2, sub f, en 5)

8. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Vaststelling van voorwaarden voor verenigbaarheid – Beoordelingsvrijheid van Commissie – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Verordening nr. 994/98 van de Raad)

9. Steunmaatregelen van de staten – Verbod – Afwijkingen – Categorieën van steunmaatregelen die zijn vastgesteld bij verordening en als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd – Verordening nr. 2204/2002 betreffende werkgelegenheidssteun – Vaststelling van voorwaarden voor verenigbaarheid die strenger zijn dan die welke in eerdere praktijk van Commissie golden – Schending van gelijkheidsbeginsel – Geen

(Verordening nr. 2204/2002 van de Commissie)

10. Handelingen van de instellingen – Keuze van rechtsgrondslag – Criteria – Gemeenschapshandeling met tweeledig doel of met twee componenten – Verwijzing naar belangrijkste of overwegende doel of component – Vaststelling van verordening nr. 2204/2002 op basis van verordening nr. 994/98 waarbij Commissie wordt gemachtigd om bepaalde categorieën van staatssteun bij verordening verenigbaar met gemeenschappelijke markt te verklaren – Wettigheid zelfs na vaststelling van artikel 137 EG door Verdrag van Amsterdam

[EG-Verdrag, art. 94 (thans art. 89 EG); verordening nr. 994/98 van de Raad]

Samenvatting

1. Het rechtszekerheidsbeginsel is een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht, dat inzonderheid verlangt dat een regeling duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de justitiabelen ondubbelzinnig kennis kunnen nemen van hun rechten en verplichtingen en dienovereenkomstig hun voorzieningen kunnen treffen.

Nu de betekenis of de draagwijdte van een rechtsregel evenwel steeds uit zichzelf in bepaalde mate onzeker is, dient in het kader van een beroep waarin een lidstaat zijn grieven betreffende de wettigheid van een verordening hoofdzakelijk op hypothetische omstandigheden baseert, alleen te worden onderzocht of de betrokken rechtshandeling zo dubbelzinnig is dat die lidstaat eventuele twijfels over de draagwijdte of de betekenis van de bestreden handeling niet met voldoende zekerheid kan wegwerken.

(cf. punten 30‑31)

2. De richtsnoeren en de multisectorale kaderregeling die de Commissie op het gebied van staatssteun heeft vastgesteld, hebben geen rechtsgrondslag in het Verdrag of in een op grond daarvan vastgestelde rechtshandeling, zodat in geval van overlapping met de bepalingen van een verordening op hetzelfde gebied, laatstgenoemde bepalingen, die krachtens artikel 249 EG verbindend zijn en een algemene strekking hebben, voorrang hebben.

(cf. punt 33)

3. Verordening nr. 70/2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen en verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun zijn onderling onafhankelijk en streven verschillende doelstellingen na. Daarom komen noch de daarin vastgestelde voorwaarden, noch de respectieve werkingssfeer ervan volledig overeen. In die omstandigheden is het, gelet op artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2204/2002 en artikel 3, lid 2, van verordening nr. 70/2001, duidelijk dat een steunregeling met de gemeenschappelijke markt verenigbaar is en niet hoeft te worden aangemeld indien deze regeling de werkingssfeer en alle voorwaarden eerbiedigt die in verordening nr. 2204/2001 dan wel in verordening nr. 70/2001 zijn vastgesteld.

(cf. punt 36)

4. Uit de algemene opzet en de doelstelling van verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun volgt dat de vrijstellingen in artikel 4, betreffende steun voor het scheppen van werkgelegenheid, artikel 5, betreffende steun voor de indienstneming van benadeelde en gehandicapte werknemers, en artikel 6, betreffende permanente steun voor de tewerkstelling van gehandicapte werknemers, verschillende doelstellingen hebben, en dat de erin vastgestelde verenigbaarheidsvoorwaarden in beginsel onderling onafhankelijk zijn. Bijgevolg is steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zodra hij aan de voorwaarden van één van die artikelen voldoet, ongeacht of hij ook aan de voorwaarden van één van de andere van die artikelen voldoet.

(cf. punt 46)

5. Niets in de bewoordingen van artikel 1 van verordening nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen wijst erop dat de Commissie bij de vaststelling van de voorwaarden voor de verenigbaarheid van steun met de gemeenschappelijke markt deze volstrekt ongewijzigd uit haar vroegere praktijk dient over te nemen. Die bepaling stelt immers slechts in het algemeen, dat de vrijstellingsverordening voor werkgelegenheidssteun de steundrempels en de voorwaarden voor de cumulering van steun dient te specificeren, maar laat in het midden wat de concrete inhoud van die criteria moet zijn. De door de Raad verleende machtiging om een verordening vast te stellen kan niet worden uitgelegd als een uitnodiging aan de Commissie om slechts haar eerdere praktijk te codificeren, zonder daarbij van haar ervaring op het gebied van staatssteun gebruik te maken om nieuwe criteria vast te stellen, die eventueel strenger zijn dan de bestaande.

(cf. punten 52‑53)

6. De Raad heeft de Commissie bij verordening nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen gemachtigd om bepaalde categorieën van steun met de gemeenschappelijke markt verenigbaar te verklaren en deze van de aanmeldingsverplichting vrij te stellen. Uit het oogpunt van artikel 87 EG heeft de Raad de Commissie dus slechts gemachtigd tot uitvoering van lid 3 van bovengenoemd artikel door het vaststellen van uitzonderingen op het in lid 1 van dat artikel neergelegde beginsel van onverenigbaarheid van steun. Daarentegen verleende de Raad de Commissie geen enkele bevoegdheid tot uitlegging van artikel 87, lid 1, EG, waarin het begrip staatssteun is gedefinieerd. De Commissie was ten tijde van de vaststelling van verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun dus niet bevoegd om het begrip staatssteun dwingend en algemeen te definiëren. Zij handelde dus binnen de grenzen van haar bevoegdheden, zodat zij de algemene beginselen van rechtszekerheid, subsidiariteit en evenredigheid niet heeft geschonden.

(cf. punt 58)

7. De schending van het evenredigheidsbeginsel door een gemeenschapshandeling veronderstelt dat deze handeling aan de rechtssubjecten een verplichting oplegt die verder gaat dan wat passend en noodzakelijk is ter bereiking van het met die handeling beoogde doel.

Verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun voert geen nieuwe verplichtingen in voor de maatregelen ten gunste van werknemers die niet onder de in die verordening gegeven definitie van benadeelde werknemer vallen. Nu die verordening bedoelde maatregelen niet vermeldt, blijft daarvoor de reeds bij artikel 88, lid 3, EG opgelegde aanmeldingsverplichting gelden. De Commissie heeft het evenredigheidsbeginsel bijgevolg niet geschonden door in artikel 2, sub f, van verordening nr. 2204/2002 een uitputtende lijst op te nemen van de categorieën benadeelde werknemers die in aanmerking komen voor de op grond van artikel 5 van die verordening verleende steun.

(cf. punten 61‑62)

8. Inzake staatssteun beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan het gebruik een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader. Dit is inzonderheid het geval wanneer de Commissie de doelstelling van het verzekeren van een onvervalste mededinging in de gemeenschappelijke markt wenst te verzoenen met andere gemeenschapsdoelstellingen, zoals de bevordering van de werkgelegenheid.

Wanneer de Commissie over een dergelijke ruime beoordelingsvrijheid beschikt, mag het Hof bij de toetsing van de wettigheid van de uitoefening van die bevoegdheid zijn beoordeling daarvan niet in de plaats stellen van die van het bevoegde gezagsorgaan, doch dient het enkel na te gaan of bij die beoordeling sprake is van kennelijke dwaling of misbruik van bevoegdheid dan wel of het betrokken gezagsorgaan de grenzen van zijn beoordelingsvrijheid niet kennelijk heeft overschreden.

(cf. punten 67‑68)

9. Het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie verlangt dat, behoudens objectieve rechtvaardiging, vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld.

Verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun behandelt steunverlening in het kader van regelingen die vóór de inwerkingtreding van die verordening door de Commissie verenigbaar zijn verklaard, anders dan steunverlening op basis van regelingen die zijn ingevoerd overeenkomstig de nieuwe verenigbaarheidsvoorwaarden van de verordening, die in een aantal opzichten strenger zijn dan die van de eerdere praktijk van de Commissie. Een dergelijke behandeling is evenwel objectief gerechtvaardigd. Enerzijds moet de Commissie steeds over de mogelijkheid beschikken strengere verenigbaarheidsvoorwaarden vast te stellen, indien ontwikkelingen op de gemeenschappelijke markt en de doelstelling van onvervalste mededinging op die markt dit vereisen. Anderzijds kan de Commissie de bestaande steunregelingen niet eenzijdig met de nieuwe verenigbaarheidsvoorwaarden van verordening nr. 2204/2002 in overeenstemming brengen, want dat zou in strijd zijn met de procedure van artikel 88, leden 1 en 2, EG. Een dergelijke handelwijze zou er in feite op neerkomen dat die verordening terugwerkende kracht krijgt, waardoor de Commissie het rechtszekerheidsbeginsel en het gewettigd vertrouwen van de betrokken personen zou schenden.

(cf. punten 71‑73)

10. In het kader van het stelsel van bevoegdheden van de Gemeenschap moet de keuze van de rechtsgrondslag van een handeling berusten op objectieve gegevens, die voor rechterlijke toetsing vatbaar zijn. Tot die gegevens behoren met name het doel en de inhoud van de handeling. Indien bij het onderzoek van een gemeenschapshandeling blijkt, dat zij een tweeledig doel heeft of dat er sprake is van twee componenten, en indien één ervan als hoofdelement of overwegende component kan worden aangewezen, terwijl de andere slechts een ondergeschikt karakter heeft, moet de handeling op één enkele rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke door het hoofddoel, het hoofdelement of de overwegende component wordt verlangd.

Verordening nr. 994/98 betreffende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunmaatregelen en verordening nr. 2204/2002 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op werkgelegenheidssteun hebben weliswaar een weerslag op de bevordering van de werkgelegenheid, maar zij hebben als hoofddoel, vast te stellen welke steunmaatregelen verenigbaar met de gemeenschappelijke markt zijn en deze van de aanmeldingsverplichting vrij te stellen. Zo geven zij met name uitvoering aan artikel 87, lid 3, EG, waarin is bepaald dat een aantal steunmaatregelen die doelstellingen van algemeen belang nastreven, als met de gemeenschappelijke markt verenigbaar kunnen worden beschouwd, voorzover hun doelstellingen distorsies van de mededinging rechtvaardigen.

Hieruit volgt dat de Raad op goede gronden verordening nr. 994/98 op artikel 94 van het Verdrag (thans artikel 89 EG) heeft gebaseerd, en dat die verordening de rechtsgrondslag kon vormen voor verordening nr. 2204/2002, zelfs na de vaststelling door het Verdrag van Amsterdam van artikel 137, lid 3, EG, dat de Raad belast met de vaststelling van maatregelen betreffende de financiële bijdragen ter bevordering van de werkgelegenheid.

(cf. punten 78‑81)

Top