This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62012CJ0575
Air Baltic Corporation
Air Baltic Corporation
Zaak C‑575/12
Air Baltic Corporation AS
tegen
Valsts robežsardze
(verzoek van de Administratīvā apgabaltiesa om een prejudiciële beslissing)
„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Verordening (EG) nr. 810/2009 — Artikelen 24, lid 1, en 34 — Eenvormig visum — Nietigverklaring of intrekking van een eenvormig visum — Geldigheid van een eenvormig visum dat is aangebracht op een nietig verklaard reisdocument — Verordening (EG) nr. 562/2006 — Artikelen 5, lid 1, en 13, lid 1 — Grenscontroles — Toegangsvoorwaarden — Nationale regeling die vereist dat een geldig visum in een geldig reisdocument is aangebracht”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 4 september 2014
Grenscontroles, asiel en immigratie – Visumbeleid – Gemeenschappelijke visumcode – Verordening nr. 810/2009 – Toegangsvoorwaarden voor derdelanders – Geldig eenvormig visum dat is aangebracht op een nietig verklaard reisdocument – Onbevoegdheid van de autoriteiten van een derde land om een dergelijk visum nietig te verklaren
(Verordening nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad, art. 24, lid 1, 32, lid 1, en 34, leden 1 en 2)
Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Meertalige teksten – Divergentie tussen de verschillende taalversies – Inaanmerkingneming van de algemene opzet en de doelstelling van de betrokken regeling
Grenscontroles, asiel en immigratie – Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen – Toegangsvoorwaarden voor derdelanders – Vereiste dat een geldig visum in een geldig reisdocument is aangebracht – Geen
(Verordening nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 1, en 13, lid 1)
Grenscontroles, asiel en immigratie – Communautaire code betreffende overschrijding van grenzen – Toegangsvoorwaarden voor derdelanders – Nationale regeling die de toegang van die derdelanders afhankelijk stelt van de overlegging van een geldig visum dat is aangebracht in een geldig reisdocument – Ontoelaatbaarheid
(Verordening nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad, art. 5, lid 1, en 13, lid 1)
De artikelen 24, lid 1, en 34, van verordening nr. 810/2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (visumcode) moeten aldus worden uitgelegd dat de nietigverklaring van een reisdocument door een autoriteit van een derde land niet van rechtswege leidt tot ongeldigheid van een in dat document aangebracht eenvormig visum.
Een eenvormig visum blijft, in geval van afgifte ervan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van afgifte, immers op zijn minst geldig tot het verstrijken van de vastgestelde geldigheidsperiode, tenzij het op grond van artikel 34 van de visumcode vóór het verstrijken van die periode nietig wordt verklaard of wordt ingetrokken.
Uit de leden 1 en 2 van dat artikel blijkt echter dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van afgifte of van een andere lidstaat voor de nietigverklaring of de intrekking van een eenvormig visum een specifiek besluit moeten vaststellen. Een autoriteit van een derde land is bijgevolg niet bevoegd om een eenvormig visum nietig te verklaren.
Voorts ziet de enige grond voor nietigverklaring van een visum die rechtstreeks betrekking heeft op het reisdocument, overeenkomstig artikel 32, lid 1, sub a‑i, van de visumcode op de situatie waarin het overgelegde reisdocument ten tijde van de afgifte van het visum vals of vervalst was. Hieruit volgt dat de nietigverklaring van het reisdocument waarop het visum na afgifte van dit visum wordt aangebracht, niet behoort tot de gronden voor nietigverklaring ervan door een bevoegde autoriteit.
(cf. punten 32, 33, 35, 36, dictum 1)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 43)
Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening nr. 265/2010, gelezen in samenhang met artikel 13, lid 1, van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het de toegang van derdelanders tot het grondgebied van de lidstaten niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat het bij de grenscontrole overgelegde geldige visum in een geldig reisdocument is aangebracht.
(cf. punt 56, dictum 2)
Artikel 5, lid 1, van verordening nr. 562/2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), zoals gewijzigd bij verordening nr. 265/2010, gelezen in samenhang met artikel 13, lid 1, van die verordening, moet aldus worden uitgelegd dat het in de weg staat aan een nationale regeling die de toegang van derdelanders tot het grondgebied van de betrokken lidstaat afhankelijk stelt van de voorwaarde dat bij de grenscontrole het overgelegde geldige visum in een geldig reisdocument is aangebracht.
De lidstaten beschikken namelijk niet over een beoordelingsmarge om derdelanders de toegang tot hun grondgebied te weigeren op grond van voorwaarden waarin de Schengengrenscode niet voorziet.
(cf. punten 69, 70, dictum 3)