Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0152

    Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018.
    Consorzio Italian Management en Catania Multiservizi SpA tegen Rete Ferroviaria Italiana SpA.
    Prejudiciële verwijzing – Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten – Directive Richtlijn 2004/17/EG – Verplichting tot herziening van de prijs na de gunning van de opdracht – Ontbreken van een dergelijke verplichting in richtlijn 2004/17/EG of voortvloeiend uit de aan artikel 56 VWEU en richtlijn 2004/17/EG ten grondslag liggende algemene beginselen – Schoonmaak‑ en onderhoudsdiensten verband houdend met de activiteit spoorwegvervoer – Artikel 3, lid 3, VEU – Artikelen 26, 57, 58 en 101 VWEU – Ontbreken van voldoende preciseringen betreffende de feitelijke context van het hoofdgeding en betreffende de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Niet-ontvankelijkheid – Artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Bepalingen van nationaal recht die geen uitvoering geven aan het Unierecht – Onbevoegdheid.
    Zaak C-152/17.

    Zaak C‑152/17

    Consorzio Italian Management

    en

    Catania Multiservizi SpA

    tegen

    Rete Ferroviaria Italiana SpA

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Consiglio di Stato)

    „Prejudiciële verwijzing – Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten – Directive Richtlijn 2004/17/EG – Verplichting tot herziening van de prijs na de gunning van de opdracht – Ontbreken van een dergelijke verplichting in richtlijn 2004/17/EG of voortvloeiend uit de aan artikel 56 VWEU en richtlijn 2004/17/EG ten grondslag liggende algemene beginselen – Schoonmaak‑ en onderhoudsdiensten verband houdend met de activiteit spoorwegvervoer – Artikel 3, lid 3, VEU – Artikelen 26, 57, 58 en 101 VWEU – Ontbreken van voldoende preciseringen betreffende de feitelijke context van het hoofdgeding en betreffende de redenen waarom een antwoord op de prejudiciële vragen noodzakelijk is – Niet-ontvankelijkheid – Artikel 16 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Bepalingen van nationaal recht die geen uitvoering geven aan het Unierecht – Onbevoegdheid”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Negende kamer) van 19 april 2018

    1. Harmonisatie van de wetgevingen–Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten en van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten–Richtlijnen 2004/17 en 2004/18–Werkingssfeer–Aanbestedende dienst in de zin van richtlijn 2004/14–Markten die verband houden met de uitoefening van activiteiten in een of meerdere sectoren van richtlijn 2004/17–Toepasselijkheid van de procedures waarin deze richtlijn voorziet–Opdrachten geplaatst in verband met de uitoefening van andere activiteiten–Toepasselijkheid van de procedures waarin richtlijn 2004/18 voorziet

      (Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 2004/18, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1251/2011, art. 3‑7, en 2004/18)

    2. Harmonisatie van de wetgevingen–Procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten–Richtlijn 2004/17–Gunning van de opdrachten–Verplichting tot herziening van de prijs na de gunning van de opdracht–Geen

      (Richtlijn 2004/17 van het Europees Parlement en de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1251/2011)

    1.  Zie de tekst van de beslissing.

      (zie punt 26)

    2.  Richtlijn 2004/17/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 houdende coördinatie van de procedures voor het plaatsen van opdrachten in de sectoren water‑ en energievoorziening, vervoer en postdiensten, zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1251/2011 van de Commissie van 30 november 2011, en de eraan ten grondslag liggende algemene beginselen moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan nationale rechtsregels als die in het hoofdgeding, die niet bepalen dat de prijzen na het plaatsen van opdrachten die vallen onder de in die richtlijn bedoelde sectoren, periodiek kunnen worden herzien.

      In dit verband moet worden opgemerkt dat uit geen bepaling van genoemde richtlijn blijkt dat deze laatste aldus moet worden uitgelegd dat zij in de weg staat aan regels van nationaal recht, zoals de gecombineerde artikelen 115 en 206 van wetsbesluit 163/2006, die niet bepalen dat de prijzen na plaatsing van opdrachten die vallen onder de in die richtlijn bedoelde sectoren, kunnen worden herzien, aangezien deze laatste de lidstaten niet specifiek verplicht, bepalingen vast te stellen op grond waarvan de aanbestedende dienst haar contractpartij een prijsverhoging moet toekennen nadat een opdracht is geplaatst. Evenzo staan de aan richtlijn 2004/17 ten grondslag liggende beginselen, waaronder het beginsel van gelijke behandeling en de eruit voortvloeiende transparantieverplichting, vastgelegd in artikel 10 van die richtlijn, evenmin in de weg aan dergelijke regels (zie naar analogie arrest van 7 september 2016, Finn Frogne, C‑549/14, EU:C:2016:634, punt 40). Zoals de Commissie in haar schriftelijke opmerkingen uiteenzet, vormt de prijs van de opdracht immers een factor van groot belang bij de beoordeling van de offertes door een aanbestedende instantie en bij het besluit van die instantie om de opdracht aan een inschrijver te gunnen. Dat belang blijkt voor het overige uit het feit dat de prijs wordt vermeld bij beide criteria voor gunning van opdrachten in artikel 55, lid 1, van richtlijn 2004/17. Bijgevolg zijn regels van nationaal recht die niet bepalen dat de prijzen periodiek kunnen worden herzien nadat opdrachten die vallen onder de in die richtlijn bedoelde sectoren, zijn geplaatst, veeleer bevorderend voor de eerbiediging van voormelde beginselen.

      (zie punten 29, 30, 36 en dictum)

    Top