EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32006D0974R(01)

Rectificatie van Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma Capaciteiten tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) ( PB L 400 van 30.12.2006 )

OJ L 54, 22.2.2007, p. 101–125 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2006/974/corrigendum/2007-02-22/oj

22.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 54/101


Rectificatie van Beschikking 2006/974/EG van de Raad van 19 december 2006 betreffende het specifieke programma „Capaciteiten” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)

( Publicatieblad van de Europese Unie L 400 van 30 december 2006 )

Beschikking 2006/974/EG komt als volgt te luiden:

BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 19 december 2006

betreffende het specifieke programma „Capaciteiten” tot uitvoering van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013)

(Voor de EER relevante tekst)

(2006/974/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 166, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Overeenkomstig artikel 166, lid 3, van het Verdrag moet Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (3) (hierna „het kaderprogramma” genoemd) ten uitvoer worden gelegd door middel van specifieke programma's die de uitvoeringsvoorschriften ervan bepalen, de duur ervan vaststellen en in de noodzakelijk geachte middelen voorzien.

(2)

Het kaderprogramma is gestructureerd volgens vier types van activiteiten: transnationale samenwerking inzake beleidsgedefinieerde thema's („Samenwerking”), door onderzoekers aangestuurd onderzoek op basis van het initiatief van de onderzoekswereld („Ideeën”), ondersteuning van opleiding en loopbaanontwikkeling van onderzoekers („Mensen”) en ondersteuning van onderzoekscapaciteiten („Capaciteiten”). De activiteiten op grond van „Capaciteiten” met betrekking tot de acties onder contract moeten door middel van dit specifieke programma worden uitgevoerd.

(3)

De voor het kaderprogramma vastgestelde regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten en voor de verspreiding van de onderzoeksresultaten (hierna „de regels voor deelname en verspreiding” genoemd) zijn van toepassing op dit programma.

(4)

Het kaderprogramma complementeert de in de lidstaten uitgevoerde activiteiten en andere communautaire acties die nodig zijn voor de algemene strategische inspanning met het oog op de realisering van de Lissabon-doelstellingen, alsmede met name de acties betreffende de Structuurfondsen, landbouw, onderwijs, opleiding, cultuur, concurrentievermogen en innovatie, industrie, gezondheid, consumentenbescherming, werkgelegenheid, energie, vervoer en milieu.

(5)

De op grond van dit kaderprogramma ondersteunde aan innovatie en KMO gerelateerde activiteiten moeten de activiteiten aanvullen die worden ondernomen op grond van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie, hetgeen ertoe zal bijdragen dat de kloof tussen onderzoek en innovatie wordt gedicht, en alle vormen van innovatie zal bevorderen.

(6)

De uitvoering van het kaderprogramma kan de aanzet geven tot aanvullende programma's waaraan slechts door bepaalde lidstaten wordt deelgenomen, tot de deelname van de Gemeenschap aan door verschillende lidstaten opgezette programma's, of tot het opzetten van gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in de zin van de artikelen 168, 169 en 171 van het Verdrag.

(7)

Dit specifieke programma dient een bijdrage te leveren aan de Europese Investeringsbank voor de instelling van een „financieringsfaciliteit met risicodeling” teneinde de toegang tot EIB-leningen te verbeteren.

(8)

De Gemeenschap heeft een aantal internationale overeenkomsten op het gebied van onderzoek gesloten in de zin van artikel 170 van het Verdrag en er moeten inspanningen worden geleverd om de internationale samenwerking inzake onderzoek te versterken met het oog op de verdere integratie van de Gemeenschap in de wereldwijde onderzoeksgemeenschap. Derhalve staat dit specifieke programma open voor de deelname van landen die met het oog hierop overeenkomsten hebben gesloten, en staat het, op basis van wederzijds voordeel, eveneens open voor deelname op projectniveau van entiteiten uit derde landen en internationale organisaties voor wetenschappelijke samenwerking.

(9)

De onderzoeksactiviteiten die worden uitgevoerd uit hoofde van dit programma moeten de fundamentele ethische beginselen respecteren, inclusief die welke zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

(10)

De uitvoering van het kaderprogramma draagt bij tot het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

(11)

Een deugdelijk financieel beheer van het kaderprogramma en de uitvoering ervan op een zo effectief en gebruikersvriendelijk mogelijke wijze, alsook de rechtszekerheid en de toegankelijkheid van het programma voor alle deelnemers, dienen te worden verzekerd met inachtneming van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (4) en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (5) en alle toekomstige wijzigingen.

(12)

Er dienen passende maatregelen — evenredig aan de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen — te worden genomen om de effectiviteit van zowel de verleende financiële steun als de benutting van deze middelen te controleren, teneinde onregelmatigheden en fraude tegen te gaan, en de nodige stappen moeten worden gezet om verloren gegane, ten onrechte betaalde of onjuist gebruikte middelen te recupereren in overeenstemming met Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (6), Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (7) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (8).

(13)

De voor de uitvoering van deze beschikking noodzakelijke maatregelen zijn hoofdzakelijk beheersmaatregelen en moeten derhalve aangenomen worden volgens de beheersprocedure van artikel 4 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (9)). Anderzijds geeft onderzoek waarbij menselijke embryo's en stamcellen van het menselijke embryo worden gebruikt, aanleiding tot ethische problemen zoals omschreven in artikel 4; maatregelen voor de financiering van dergelijke projecten moeten derhalve aangenomen worden volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.

(14)

Het specifieke programma „Capaciteiten” heeft een eigen begrotingslijn in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen.

(15)

Bij de uitvoering van dit programma wordt de nodige aandacht besteed aan gendermainstreaming alsmede aan onder meer de arbeidsvoorwaarden, de transparantie van het rekruteringsproces en de loopbaanontwikkeling met betrekking tot de onderzoekers die worden gerekruteerd voor projecten en programma's welke gefinancierd worden uit hoofde van de acties van dit programma, waarvoor de Aanbeveling van de Commissie van 11 maart 2005 betreffende het Europese Handvest voor onderzoekers en betreffende een Gedragscode voor de rekrutering van onderzoekers een referentiekader biedt, met inachtneming van het vrijwillige karakter ervan,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 wordt het specifieke programma „Capaciteiten” voor communautaire activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling, inclusief demonstratie, hierna het „specifieke programma” genoemd, vastgesteld.

Artikel 2

Het specifieke programma ondersteunt de activiteiten betreffende „Capaciteiten” en ondersteunt hiermee essentiële aspecten van de Europese onderzoeks- en innovatiecapaciteiten:

a)

onderzoeksinfrastructuren;

b)

onderzoek ten behoeve van middelgrote en kleine bedrijven (mk-bedrijven);

c)

kennisregio's;

d)

onderzoekspotentieel;

e)

wetenschap in de maatschappij;

f)

ondersteuning van een coherente ontwikkeling van het onderzoeksbeleid;

g)

internationale samenwerkingsactiviteiten.

De uitvoering van dit specifieke programma kan aanleiding geven tot aanvullende programma's waaraan slechts door bepaalde lidstaten wordt deelgenomen, tot de deelname van de Gemeenschap aan door verschillende lidstaten opgezette programma's, of tot het opzetten van gemeenschappelijke ondernemingen of andere structuren in de zin van de artikelen 168, 169 en 171 van het Verdrag.

De doelstellingen en de grote lijnen van deze activiteiten zijn opgenomen in bijlage I.

Artikel 3

In overeenstemming met bijlage II van het kaderprogramma is het bedrag dat voor de uitvoering van het specifieke programma noodzakelijk wordt geacht, 4 097 miljoen EUR, waarvan minder dan 6 % bestemd is voor de administratieve uitgaven van de Commissie. Een indicatieve verdeling van dit bedrag is opgenomen in bijlage II.

Artikel 4

1.   Alle onderzoeksactiviteiten uit hoofde van het specifieke programma worden uitgevoerd met inachtneming van fundamentele ethische beginselen.

2.   De volgende onderzoeksgebieden worden niet gefinancierd uit hoofde van dit programma:

onderzoeksactiviteiten die gericht zijn op het klonen van mensen voor voortplantingsdoeleinden;

onderzoeksactiviteiten die gericht zijn op het modificeren van menselijk genetisch materiaal waardoor dergelijke veranderingen erfelijk kunnen worden (10);

onderzoeksactiviteiten die uitsluitend gericht zijn op het aanmaken van menselijke embryo's voor onderzoeksdoeleinden of om stamcellen te verkrijgen, inclusief door overbrenging van somatische celkernen.

3.   Onderzoek op menselijke, zowel volwassen als embryonale, stamcellen kan worden gefinancierd afhankelijk van zowel de inhoud van het wetenschappelijke voorstel als het regelgevingskader van de betrokken lidstaat of lidstaten.

In een financieringsaanvraag voor onderzoek op menselijke embryonale stamcellen worden, voor zover nodig, nadere bijzonderheden verstrekt over maatregelen op het gebied van vergunningen en toezicht, die door de bevoegde instanties van de lidstaten zullen worden genomen, alsmede nadere bijzonderheden betreffende de ethische goedkeuring(en) die zullen worden voorzien.

De instellingen, organisaties en onderzoekers die onderzoek wensen te doen op het gebied van de winning van menselijke embryonale stamcellen, zijn onderworpen aan strenge regels betreffende vergunningen en toezicht in overeenstemming met het regelgevingskader van de betrokken lidstaat of lidstaten.

4.   Voor de tweede fase van dit programma (2010-2013) vindt een herziening plaats van de voorgaand genoemde onderzoeksgebieden, in het licht van de wetenschappelijke ontwikkelingen.

Artikel 5

1.   Het specifieke programma wordt uitgevoerd door middel van de in bijlage III bij het kaderprogramma vastgestelde financieringssystemen.

2.   In bijlage III bij dit specifieke programma zijn de regelingen opgenomen voor een bijdrage aan de Europese Investeringsbank voor de oprichting van een financieringsfaciliteit met risicodeling.

3.   In bijlage IV bij dit specifieke programma is een mogelijk initiatief opgenomen voor de gezamenlijke uitvoering van nationale onderzoeksprogramma's waarvoor een afzonderlijk besluit zou kunnen worden genomen op basis van artikel 169 van het Verdrag.

4.   De regels voor deelname en verspreiding zijn van toepassing op dit specifieke programma.

Artikel 6

1.   De Commissie stelt een werkprogramma op voor de uitvoering van het specifieke programma, waarin de in bijlage I opgenomen doelstellingen en wetenschappelijke en technologische prioriteiten, het financieringssysteem dat moet worden gebruikt voor het onderwerp waarvoor voorstellen worden ingewacht, en het tijdschema voor de uitvoering verder zijn uitgewerkt.

2.   In het werkprogramma wordt rekening gehouden met relevante onderzoeksactiviteiten die door de lidstaten, geassocieerde landen en Europese en internationale organisaties worden uitgevoerd, alsmede met de gerealiseerde Europese meerwaarde, het effect op het concurrentievermogen van de industrie en het belang voor andere beleidsterreinen van de Gemeenschap. Het werkprogramma wordt voor zover nodig geactualiseerd.

3.   Voorstellen voor werkzaamheden onder contract in het kader van de financieringssystemen worden geëvalueerd en projecten worden geselecteerd op basis van de criteria van artikel 15, lid 1 bis, van de regels voor deelname en verspreiding.

4.   Het werkprogramma kan aanwijzen:

a)

organisaties die steun ontvangen in de vorm van een contributie;

b)

ondersteuningsacties voor de activiteiten van specifieke juridische entiteiten.

Artikel 7

1.   De Commissie is verantwoordelijk voor de uitvoering van het specifieke programma.

2.   De beheersprocedure van artikel 8, lid 2, geldt voor de aanneming van de volgende maatregelen:

a)

het in artikel 6 bedoelde werkprogramma, inclusief de toepasselijke financieringssystemen, de inhoud van de uitnodigingen voor het indienen van voorstellen en de toe te passen evaluatie- en selectiecriteria;

b)

iedere aanpassing van de indicatieve verdeling van het bedrag zoals vastgesteld in bijlage II;

c)

de goedkeuring van de financiering van de in artikel 2, onder a) tot en met g), bedoelde activiteiten indien het geraamde bedrag van de bijdrage van de Gemeenschap uit hoofde van dit programma gelijk is aan of hoger ligt dan 0,6 miljoen EUR;

d)

de opstelling van het mandaat voor de evaluaties waarin is voorzien in artikel 7, lid 2, en artikel 7, lid 3, van het Kaderprogramma.

3.   De in artikel 8, lid 3, bedoelde regelgevingsprocedure is van toepassing voor de goedkeuring van de financiering van activiteiten waarbij menselijke embryo's en menselijke embryonale stamcellen worden gebruikt.

Artikel 8

1.   De Commissie wordt bijgestaan door een comité.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

3.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.

4.   De Commissie licht het comité regelmatig in over het algemene verloop van de uitvoering van het specifieke programma en verstrekt het tijdig informatie over alle op grond van dit programma voorgestelde of gefinancierde OTO-acties zoals gespecificeerd in bijlage V.

5.   Het comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 9

De Commissie zorgt ervoor dat de in artikel 7 betreffende het kaderprogramma bedoelde onafhankelijke voortgangscontrole en evaluatie plaatsvinden met betrekking tot de activiteiten die worden uitgevoerd op de onder het specifieke programma vallende gebieden.

Artikel 10

Deze beschikking treedt in werking op de derde dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 11

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 19 december 2006.

Voor de Raad

De voorzitter

J.KORKEAOJA

BIJLAGE I

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNOLOGISCHE DOELSTELLINGEN, GROTE LIJNEN VAN DE THEMA'S EN ACTIVITEITEN

INLEIDING

Dit specifieke programma moet de onderzoeks- en innovatiecapaciteiten in heel Europa versterken en het optimale gebruik ervan waarborgen. Dit doel wordt bereikt door:

het optimaliseren van het gebruik en de ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren;

het versterken van de innovatieve capaciteiten van mk-bedrijven en hun mogelijkheden om van onderzoek te profiteren;

het ondersteunen van de ontwikkeling van regionale door onderzoek aangestuurde clusters;

het ontsluiten van het onderzoekspotentieel in de convergentieregio's en ultraperifere regio's van de Europese Unie;

het dichter bij elkaar brengen van wetenschap en maatschappij, om wetenschap en technologie harmonieus in de Europese samenleving te integreren;

ondersteuning van de coherente ontwikkeling van onderzoeksbeleid, en

acties en maatregelen ter ondersteuning van internationale samenwerking.

Er zal terdege rekening worden gehouden met het beginsel van duurzame ontwikkeling en met gendergelijkheid. Bovendien zal aandacht worden besteed aan de ethische, sociale, juridische en bredere culturele aspecten van het onderzoek en zullen de potentiële toepassingen ervan, alsook de sociaal-economische effecten van wetenschappelijke en technologische ontwikkeling en prognose, in voorkomend geval deel uitmaken van de activiteiten uit hoofde van dit specifieke programma.

De coördinatie van niet-communautaire programma's kan in het kader van dit specifieke programma worden verricht via de ERA-NET-regeling en de deelneming van de Gemeenschap aan gezamenlijk uitgevoerde nationale onderzoeksprogramma's (artikel 169 van het EG-Verdrag) zoals beschreven in het specifieke programma „Samenwerking”.

Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere communautaire beleidsmaatregelen en programma's zoals het regionale en cohesiebeleid van de Gemeenschap, de Structuurfondsen, het programma voor concurrentievermogen en innovatie en relevante onderwijs- en opleidingsprogramma's (11).

Ethische aspecten

Tijdens de uitvoering van dit specifieke programma en in de daaruit voortvloeiende onderzoeksactiviteiten moeten fundamentele ethische beginselen in acht worden genomen. Deze omvatten onder meer de volgende beginselen die zijn neergelegd in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: de bescherming van de menselijke waardigheid, het recht op leven, de bescherming van persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van dieren en het milieu overeenkomstig het Gemeenschapsrecht en de meest recente versie van de desbetreffende internationale overeenkomsten, richtsnoeren en gedragscodes, zoals de Verklaring van Helsinki, het op 4 april 1997 in Oviedo ondertekende Verdrag inzake de rechten van de mens en de biogeneeskunde van de Raad van Europa en de aanvullende protocollen, het VN-verdrag inzake de rechten van het kind, de universele verklaring over het menselijk genoom en de mensenrechten van de Unesco, het VN-Verdrag inzake biologische en toxinewapens (BTWC), het Internationaal Verdrag inzake plantgenetische hulpbronnen voor voeding en landbouw en de toepasselijke resoluties van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

Verder wordt rekening gehouden met de adviezen van de Europese groep van adviseurs op het gebied van de ethische implicaties van de biotechnologie (1991-1997) en de adviezen van de Europese groep op het gebied van de ethiek in de wetenschap en nieuwe technologieën (sinds 1998).

Gezien het subsidiariteitsbeginsel en de diverse benaderingen in Europa moeten deelnemers aan onderzoeksprojecten zich houden aan de wetgeving, voorschriften en ethische normen van de landen waarin het onderzoek wordt uitgevoerd. In ieder geval gelden de nationale bepalingen en de Gemeenschap zal de uitvoering van onderzoek dat in een bepaalde lidstaat of in een ander land verboden is, in die lidstaat of dat land niet financieel ondersteunen.

In voorkomend geval moeten degenen die de onderzoeksprojecten uitvoeren, toestemming vragen aan de bevoegde nationale of plaatselijke ethische comités, voordat zij met de OTO-activiteiten van start kunnen gaan. De Commissie zal systematisch een ethische toetsing uitvoeren van voorstellen waarin ethisch gevoelige thema’s aan de orde zijn of de ethische aspecten onvoldoende in aanmerking zijn genomen. In bepaalde gevallen kan een ethische toetsing worden verricht tijdens de uitvoering van een project.

Er wordt geen steun ter beschikking gesteld voor onderzoeksactiviteiten die in alle lidstaten verboden zijn.

Krachtens het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren, dat aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is gehecht, moet de Gemeenschap bij het formuleren en uitvoeren van het beleid op het gebied van onderzoek ten volle rekening houden met de vereisten inzake het welzijn van dieren. Krachtens Richtlijn 86/609/EEG van de Raad van 24 november 1986 inzake de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende de bescherming van dieren die voor experimentele en andere wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt (12) moet er bovendien op worden toegezien dat alle proeven zodanig worden opgezet dat de proefdieren ongemak, onnodige pijn en onnodig lijden wordt bespaard, dat gebruik wordt gemaakt van een zo gering mogelijk aantal dieren, dat dieren met de laagste graad van neurofysiologische gevoeligheid worden ingezet en dat hun zo min mogelijk pijn, lijden, ongemak of blijvend letsel wordt berokkend. Het veranderen van dierlijk genetisch materiaal en het klonen van dieren mag alleen in overweging worden genomen als het een ethisch gerechtvaardigd doel dient en de voorwaarden zodanig zijn dat het welzijn van de dieren is gewaarborgd en de biodiversiteitsbeginselen in acht worden genomen.

Tijdens de uitvoering van dit programma zal de Commissie regelmatig de wetenschappelijke vooruitgang en de nationale en internationale bepalingen volgen zodat rekening kan worden gehouden met relevante ontwikkelingen.

In het onderdeel „Wetenschap in de maatschappij” van dit programma zal onderzoek worden gedaan naar de ethische aspecten van wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

1.   ONDERZOEKSINFRASTRUCTUREN

Doelstelling

Het gebruik en de ontwikkeling van de beste onderzoeksinfrastructuren in Europa optimaliseren en op alle gebieden van wetenschap en technologie nieuwe onderzoeksinfrastructuren van pan-Europees belang helpen tot stand te brengen die de Europese wetenschappelijke wereld nodig heeft om zijn leidende positie in het onderzoek te behouden en die de industrie kunnen helpen bij het versterken van haar kennisbasis en technologische knowhow.

Aanpak

Als de Europese Unie de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie ter wereld wil worden, moeten er moderne en doeltreffende onderzoeksinfrastructuren in het leven worden geroepen om een leidende positie te veroveren op wetenschappelijk en technologisch gebied. Onderzoeksinfrastructuren spelen een cruciale rol bij het creëren van kennis en technologie en de verspreiding, toepassing en exploitatie daarvan, en dragen aldus bij tot de bevordering van innovatie en de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte. De toegang tot deze infrastructuren is hoe langer hoe meer onontbeerlijk voor alle gebieden van wetenschap en technologie en voor wetenschappelijk onderbouwde beleidsvorming. Een groot aantal onderzoeksinfrastructuren heeft zich ontwikkeld van grote faciliteiten die nagenoeg uitsluitend op een specifiek vakgebied gericht waren, tot dienstverleningsfaciliteiten ten behoeve van brede wetenschappelijke kringen. De door de informatie- en communicatietechnologie mogelijk gemaakte moderne infrastructuurconcepten omvatten tegenwoordig ook gedistribueerde hardware-, software- en inhoudssystemen met een enorme gecumuleerde kennis in een groot aantal verschillende vakgebieden.

De voorgestelde maatregel draagt met name bij tot ontwikkeling, exploitatie en behoud van kennis, via de steun aan onderzoeksinfrastructuren op basis van een op het excellentiecriterium steunende bottom-up-benadering en een gerichte benadering. De strategische opwaardering van op informatie en communicatie gebaseerde e-infrastructuren en virtuele infrastructuren geldt ook als een drijvende kracht voor veranderingen in de manier waarop wetenschap wordt bedreven. De lidstaten zullen in de ontwikkeling en financiering van infrastructuren een centrale rol blijven spelen.

De term „onderzoeksinfrastructuren” in de context van het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor onderzoek en technologische ontwikkeling heeft betrekking op faciliteiten, hulpbronnen en diensten die de onderzoeksgemeenschap nodig heeft om onderzoek te verrichten op alle wetenschappelijke en technologische gebieden. Deze definitie omvat, met inbegrip van het bijbehorende menselijk potentieel:

de belangrijkste apparatuur of instrumenten die voor onderzoeksdoelen worden gebruikt;

bij wetenschappelijk onderzoek gebruikte op kennis gebaseerde hulpbronnen, zoals verzamelingen, archieven, gestructureerde informatie of systemen voor gegevensbeheer;

ICT-infrastructuren, zoals Grid, computers, software en verbindingen;

andere voor wetenschappelijk onderzoek gebruikte speciale apparatuur.

Alleen onderzoeksinfrastructuren of netwerken van onderzoeksinfrastructuren die wat prestaties en toegang betreft van duidelijk belang zijn voor de academische, publieke en industriële Europese wetenschappelijke gemeenschap, kunnen voor steun in aanmerking komen. Zij moeten een significante bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de Europese onderzoekscapaciteit.

De coördinatie van de thematische onderzoeksinfrastructuur van het specifieke programma „Samenwerking” wordt in het kader van dit programma gewaarborgd.

Activiteiten

De krachtlijnen van de activiteiten zijn:

optimaliseren van het gebruik van bestaande onderzoeksinfrastructuren en verbeteren van de prestaties daarvan;

bevorderen van de ontwikkeling van nieuwe onderzoeksinfrastructuren (of belangrijke verbeteringen van bestaande structuren) van pan-Europees belang, hoofdzakelijk voortbouwend op de werkzaamheden van het ESFRI (Europees Strategieforum inzake onderzoeksinfrastructuren);

ondersteunende maatregelen, inclusief ondersteuning voor nieuwe behoeften.

1.1.   Bestaande onderzoeksinfrastructuren

Met de activiteiten met betrekking tot onderzoeksinfrastructuren moeten de Europese capaciteit en prestaties van specifieke onderzoeksinfrastructuren worden vergroot en moeten de gebruikersgemeenschappen meer worden gestimuleerd om van de mogelijkheden van de onderzoeksinfrastructuren gebruik te maken en te investeren in onderzoek van topniveau. De activiteiten omvatten steun voor een optimalisering van de Europese onderzoeksinfrastructuren via „Integratie” van capaciteiten en inspanningen, hetgeen moet leiden tot het meest doeltreffende gebruik van faciliteiten, hulpbronnen en diensten in alle gebieden van wetenschap en technologie en voorts de „Transnationale toegang” tot bestaande infrastructuren zal bevorderen.

1.1.1.   Geïntegreerde activiteiten

Voor onderzoeksinfrastructuren van wereldniveau zijn enorme en langdurige investeringen nodig in menselijke en financiële hulpbronnen. Deze moeten worden gebruikt en benut door een zo groot mogelijke groep van wetenschappers en industriële afnemers op Europese schaal. Bovendien moeten de optimalisering en versterking van de capaciteit en de prestaties van de onderzoeksinfrastructuren op communautair niveau voortdurend worden bevorderd en verbeterd om in te spelen op de nieuwe en toenemende wetenschappelijke behoeften. Dit kan beter worden bereikt via de gecoördineerde bevordering van het gebruik, de ontwikkeling en de verdere verbetering van deze infrastructuren.

De Gemeenschap moet tot deze doelstelling bijdragen via de bevordering van geïntegreerde activiteiten. Deze activiteiten zullen ervoor zorgen dat Europese onderzoekers, waaronder onderzoekers uit het bedrijfsleven, met inbegrip van onderzoekers uit mk-bedrijven en perifere en ultraperifere regio's, toegang krijgen tot de beste onderzoeksinfrastructuren om hun onderzoek te verrichten, door de ondersteuning van de geïntegreerde verlening van aan infrastructuur gerelateerde diensten aan de onderzoeksgemeenschap op Europees en op internationaal niveau, naar gelang van het geval. De geïntegreerde activiteiten zijn ook bedoeld voor een betere structurering, op Europese schaal, van de manier waarop onderzoeksinfrastructuren functioneren, en voor het stimuleren van hun gezamenlijke ontwikkeling wat betreft capaciteit en prestaties.

Geïntegreerde activiteiten voor bestaande onderzoeksinfrastructuren zullen worden uitgevoerd door middel van:

„bottom-up”-uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor het op gang brengen van de onderlinge coördinatie en de bundeling van de middelen van infrastructuurexploitanten teneinde een cultuur van onderlinge samenwerking te bevorderen. Deze activiteiten zijn ook bedoeld voor een betere structurering, op Europese schaal, van de manier waarop onderzoeksinfrastructuren functioneren, en van de wijze waarop potentiële gebruikers toegang tot die infrastructuren kunnen krijgen, voor het stimuleren van hun gezamenlijke ontwikkeling ten aanzien van capaciteit en prestaties en het bevorderen van hun samenhangende en interdisciplinaire gebruik;

„gerichte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen” voor gevallen waarin gerichte acties duidelijk gunstig zijn voor de ondersteuning van potentieel belangrijke onderzoeksinfrastructuren op lange termijn en om hun gebruik op communautair niveau te versnellen. Zij worden geïmplementeerd in nauwe samenwerking met de activiteiten die plaatsvinden op de thematische gebieden, om ervoor te zorgen dat alle op Europees niveau in het communautaire kader ondernomen acties beantwoorden aan de behoeften aan onderzoeksinfrastructuren op hun respectieve gebied. Er kunnen nu al gebieden worden vastgesteld (13) waarin de reeds bestaande Europese infrastructuren beter kunnen worden gebruikt en kunnen worden versterkt, waarmee zij zullen beantwoorden aan de strategische behoeften op lange termijn van academische, publieke en industriële belanghebbenden en de maatschappij in haar geheel, zoals voor biowetenschappen en de toepassingen daarvan, informatie- en communicatietechnologie, de ontwikkeling van industrieel onderzoek met inbegrip van metrologie, steun voor duurzame ontwikkeling, in het bijzonder op het gebied van milieu, en voor sociale en menswetenschappen.

1.1.2.   Elektronische ICT-infrastructuren

De toepassing van e-infrastructuren biedt de onderzoeksgemeenschappen essentiële diensten die gebaseerd zijn op complexe processen welke zodanig zijn ontworpen dat de virtuele gemeenschappen gebruik kunnen maken van verspreide ICT-hulpbronnen (computers, verbindingen, instrumentarium). De versterking van een Europese aanpak en van gerelateerde Europese activiteiten op dit gebied kan een belangrijke bijdrage leveren tot het stimuleren van het Europese onderzoekspotentieel en de benutting ervan, door het consolideren van e-infrastructuren als een pijler van de Europese onderzoeksruimte, een „voorloper” van interdisciplinaire innovatie en een drijfveer bij het veranderen van de manier waarop wetenschap wordt bedreven. Zij kan ook bijdragen tot de integratie van onderzoeksteams uit perifere en ultraperifere gebieden.

De voor e-infrastructuur voorgestelde activiteiten, gebaseerd op gerichte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen, beogen het bevorderen van de verdere ontwikkeling en groei van communicatie- en netinfrastructuren met een hoge capaciteit en hoge prestatie (GÉANT en Grid) en van de Europese computercapaciteiten van hoge kwaliteit, waarbij de noodzaak wordt onderstreept om faciliteiten voor gedistribueerde supercomputers, gegevensopslag en geavanceerde visualisatie van wereldklasse te ondersteunen. De activiteiten beogen ook, waar passend, de toepassing door gebruikersgroepen, het versterken van de mondiale relevantie en het vergroten van het niveau van vertrouwen te bevorderen, een en ander op basis van de successen van GÉANT en de Grid-infrastructuren en van open standaards voor interoperabiliteit.

Er moet op gecoördineerde wijze steun worden verleend aan digitale bibliotheken, archieven, gegevensopslag, gegevensconservering en de noodzakelijke bundeling van middelen op Europees niveau om de gegevensbestanden voor de huidige en toekomstige generatie wetenschappers te organiseren. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de verbetering van het vertrouwen en de betrouwbaarheid van de gegevenslaag van e-infrastructuren. De voorgestelde activiteiten beogen ook het anticiperen op en integreren van nieuwe eisen en oplossingen om de totstandbrenging te vergemakkelijken van grootschalige proefnetwerken die ontworpen zijn met nieuwe revolutionaire technologieën, en om in te spelen op nieuwe gebruikerseisen, waaronder e-learning. De eIRG (e-infrastructuur reflectiegroep) zal op regelmatige basis strategische aanbevelingen doen.

1.2.   Nieuwe onderzoeksinfrastructuren

Het specifieke programma helpt bij het bevorderen van nieuwe onderzoeksinfrastructuren (inclusief belangrijke verbeteringen van bestaande infrastructuren), en is voornamelijk gericht op voorbereidende fasen en op „unieke” infrastructuren met een cruciale en pan-Europese uitwerking op de ontwikkeling van relevante wetenschapsgebieden in Europa.

1.2.1.   Ontwerpstudies voor nieuwe onderzoeksinfrastructuur

Deze ontwerpstudies moeten via een bottom-up-benadering in de vorm van uitnodigingen tot het indienen van voorstellen de totstandbrenging van nieuwe onderzoeksinfrastructuren bevorderen door premies voor oriënterend onderzoek en haalbaarheidsstudies voor nieuwe infrastructuren te financieren.

1.2.2.   Steun voor de bouw van nieuwe infrastructuur

Deze is bedoeld om, overeenkomstig het beginsel van de „variabele geometrie”, de totstandbrenging van nieuwe onderzoeksinfrastructuren te bevorderen, hoofdzakelijk voortbouwend op de werkzaamheden van het ESFRI betreffende de ontwikkeling van een Europese routekaart voor nieuwe onderzoeksinfrastructuren. In het werkprogramma zullen prioritaire projecten voor mogelijke communautaire steun worden vastgesteld.

De bouw van de nieuwe infrastructuren zal in twee fasen worden uitgevoerd, op basis van een in het kaderprogramma vastgestelde lijst van criteria.

Fase 1: Ondersteuning van de voorbereidende fase

In deze eerste fase worden uitnodigingen tot het indienen van voorstellen gedaan die zich beperken tot de in het werkprogramma vastgestelde prioritaire projecten. De voorbereidende fase omvat de voorbereiding van de gedetailleerde bouwplannen, de juridische organisatie, het beheer en de meerjarenplanning van de geplande onderzoeksinfrastructuren en de uiteindelijke overeenkomst tussen de belanghebbenden. Gedurende deze voorbereidende fase zal de Commissie als katalysator fungeren, voornamelijk voor het vergemakkelijken van financieringstechnische instrumenten voor de bouwfase.

Fase 2: Ondersteuning van de bouwfase

De tweede fase dient voor de uitvoering van de bouwplannen, met de eventuele medewerking van particuliere financiële instellingen, op basis van de bereikte technische, juridische, administratieve en financiële overeenkomsten, met name met benutting van de complementariteit tussen nationale en communautaire instrumenten (zoals de Structuurfondsen en de Europese Investeringsbank) en in voorkomend geval rekening houdend met het potentieel voor wetenschappelijke excellentie van zowel de convergentieregio's als de ultraperifere regio's. De financiële steun uit hoofde van het kaderprogramma voor de bouwfase kan worden verleend voor de prioritaire projecten waarvoor een aantoonbare behoefte aan steun bestaat. Voor deze gevallen worden besluiten genomen volgens een formule die afhankelijk is van de aard en het niveau van de vereiste steun (bijvoorbeeld rechtstreekse subsidie, EIB-leningen waartoe de toegang kan worden vergemakkelijkt via de financieringsfaciliteit met risicodeling (bijlage III), artikel 171).

1.3.   Ondersteunende maatregelen, ook voor nieuwe behoeften

Een sterke coördinatie binnen de Europese Unie bij de vaststelling en aanneming van een Europees beleid inzake onderzoeksinfrastructuren is de sleutel tot het succes van deze activiteit. Daarom zullen er gedurende het hele programma maatregelen worden uitgevoerd voor de ondersteuning van die coördinatie, zoals het ondersteunen van de ontwikkeling van internationale samenwerking.

Deze activiteiten worden hoofdzakelijk op basis van periodieke uitnodigingen tot het indienen van voorstellen uitgevoerd. Deze activiteiten hebben tot doel, in het bijzonder, de coördinatie van nationale programma's via ERA-NET-acties te stimuleren en bijstand te verlenen bij de analyse van nieuwe behoeften, bij de werkzaamheden van het ESFRI en eIRG, en bij de effectieve uitvoering van het programma (conferenties, contracten met deskundigen, effectstudies, enz.), en de internationale dimensie van de in het kader van dit specifieke programma uitgevoerde activiteiten te ondersteunen. In het kader van de internationale samenwerking kan aan de hand van de in dit specifieke deel van het capaciteitsprogramma uitgevoerde activiteiten ook worden vastgesteld wat de behoeften zijn van specifieke derde landen en welke de wederzijdse belangen zijn waarop de specifieke samenwerking gebaseerd kan worden; op basis van gerichte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen kunnen vervolgens contacten worden ontwikkeld tussen belangrijke onderzoeksinfrastructuren in derde landen en in de Europese onderzoeksruimte.

2.   ONDERZOEK TEN BEHOEVE VAN MK-BEDRIJVEN

Doelstellingen

De innovatiecapaciteit van de Europese mk-bedrijven en de bijdrage van deze bedrijven tot de ontwikkeling van op nieuwe technologie gebaseerde producten en markten versterken door deze bedrijven te helpen bij het uitbesteden van onderzoek, het opvoeren van hun onderzoeksinspanningen, het uitbreiden van hun netwerken, het beter benutten van onderzoeksresultaten en het verwerven van technologische knowhow, waarbij de kloof tussen onderzoek en innovatie wordt gedicht.

Aanpak

De mk-bedrijven nemen een centrale plaats in binnen de Europese industrie. Zij moeten een sleutelcomponent zijn van het innovatiesysteem en in de keten van omzetting van kennis in nieuwe producten, procédés en diensten. Tegen de achtergrond van toenemende concurrentie op de interne markt en op wereldvlak dienen de Europese mk-bedrijven hun kennis en onderzoeksintensiteit te vergroten, de exploitatie van onderzoek te versterken, hun zakelijke activiteiten geografisch uit te breiden en hun kennisnetwerken te internationaliseren. De meeste acties van de lidstaten die relevant zijn voor de mk-bedrijven, stimuleren en ondersteunen geen transnationale onderzoekssamenwerking en technologieoverdracht. Acties op EU-niveau zijn nodig om de impact van op nationaal en regionaal niveau ondernomen acties aan te vullen en te versterken.

Er zijn specifieke acties gepland ter ondersteuning van mk-bedrijven of mkb-associaties die onderzoek moeten uitbesteden: overwegend low- en medium-tech-mk-bedrijven met weinig of geen onderzoekscapaciteit. Onderzoeksintensieve mk-bedrijven kunnen deelnemen als aanbieders van onderzoeksdiensten of onderzoek uitbesteden ter aanvulling van hun kernonderzoekscapaciteit. Deze acties worden uitgevoerd binnen het gehele gebied van wetenschap en technologie volgens een bottom-up-benadering. De acties zullen ondersteuning van demonstratie en andere activiteiten omvatten; het doel daarvan is de exploitatie van onderzoeksresultaten te vergemakkelijken met het oog op complementariteit met het programma „Concurrentievermogen en innovatie”. Bij de evaluatie van de projectvoorstellen wordt terdege rekening gehouden met de te verwachten economische gevolgen voor de mk-bedrijven. Financiële middelen worden toegekend via twee systemen: onderzoek voor mk-bedrijven en onderzoek voor mkb-associaties.

Het eerste systeem is overwegend gericht op low- en medium-tech-mk-bedrijven met weinig of geen onderzoekscapaciteit, maar ook onderzoeksintensieve mk-bedrijven die onderzoek moeten uitbesteden ter aanvulling van hun kernonderzoekscapaciteit, mogen deelnemen. Het tweede systeem is bedoeld voor mkb-associaties die normaliter het beste weten wat de gemeenschappelijke technische problemen van hun leden zijn, namens hen kunnen optreden en voor de effectieve verspreidingen en acceptatie van de resultaten kunnen zorgen.

Acties met het oog op de coördinatie en ondersteuning in het kader van „Onderzoek ten behoeve van mk-bedrijven” omvatten onder meer de coördinatie van nationale/regionale programma's gericht op mk-bedrijven en de ondersteuning van beste praktijken, de verspreiding en benutting van resultaten, de verbetering van de toegang van mk-bedrijven tot KP7 en de evaluatie van de effecten.

De acties kunnen ook voortbouwen op relevante nationale onderzoeksprogramma's, ter aanvulling van de hierna genoemde onderzoeksactiviteiten (14).

Naast deze specifieke acties wordt de deelname van mk-bedrijven in het gehele kaderprogramma gestimuleerd en vergemakkelijkt. Er wordt terdege rekening gehouden met de onderzoeksbehoeften en het potentieel van mk-bedrijven bij de ontwikkeling van de inhoud van de thematische gebieden van het programma „Samenwerking”; deze thematische gebieden zullen de vorm krijgen van projecten van verschillende omvang en reikwijdte, al naar gelang van het gebied en het onderwerp.

Gedurende de uitvoering van het OTO-kaderprogramma van de Europese Gemeenschap worden complementariteit en synergie tot stand gebracht met de uit hoofde van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie ondernomen activiteiten, teneinde de deelname van mk-bedrijven aan het communautaire OTO-kaderprogramma te bevorderen en te vergemakkelijken.

Activiteiten

De volgende twee specifieke regelingen voor mk-bedrijven worden opgezet.

Onderzoek voor mk-bedrijven

Deze regeling ondersteunt kleine groepen van innovatieve mk-bedrijven bij het oplossen van gemeenschappelijke of complementaire technologische problemen. De projecten moeten een vrij korte looptijd hebben en gericht zijn op de innovatiebehoeften van de mk-bedrijven die onderzoek uitbesteden aan OTO-actoren en een aantoonbaar exploitatiepotentieel voor de betreffende mk-bedrijven hebben.

Onderzoek voor mkb-associaties

Deze regeling ondersteunt mkb-associaties bij het ontwikkelen van technische oplossingen voor gemeenschappelijke problemen van grote aantallen mk-bedrijven in specifieke industriële sectoren of segmenten van de waardeketen door middel van onderzoek dat bijvoorbeeld nodig is om Europese normen en standaarden te ontwikkelen of zich daaraan te houden, en om aan regelgevingseisen te voldoen op gebieden als gezondheid, veiligheid en milieubescherming. De projecten kunnen een looptijd van een aantal jaren hebben en moeten worden geleid door de mkb-associaties die ten behoeve van hun leden onderzoek uitbesteden aan OTO-actoren. Zij moeten een aantal afzonderlijke mk-bedrijven omvatten.

Gemeenschappelijke kenmerken van de regelingen

Andere ondernemingen en eindgebruikers kunnen ook deelnemen aan de regelingen indien dit in het belang van de mk-bedrijven of de mkb-associatie is.

Behalve onderzoek moeten de projecten ook activiteiten omvatten ter bevordering van de acceptatie en de doeltreffende exploitatie van de onderzoeksresultaten, zoals tests, demonstraties, opleidingen, technologieoverdracht, kennisbeheer en bescherming van de intellectuele eigendom. De onderzoeksprojecten van mkb-associaties moeten ook activiteiten omvatten voor de doeltreffende verspreiding van de onderzoeksresultaten onder de leden van de mkb-associaties en, indien nodig, daarbuiten.

Voor beide regelingen gelden bijzondere regels voor eigendom en toegangsrechten.

De nadruk zal duidelijk liggen op de steun voor onderzoeksprojecten. Daarnaast zullen nationale financieringsregelingen voor mk-bedrijven of mkb-associaties worden ondersteund ter voorbereiding van voorstellen voor acties in het kader van „Onderzoek voor mk-bedrijven”, zodat de totstandbrenging van nieuwe nationale regelingen of de uitbreiding van de bestaande, wordt aangemoedigd.

3.   KENNISREGIO'S

Doelstellingen

Het onderzoekspotentieel van Europese regio's versterken, met name door in heel Europa de ontwikkeling van regionale „door onderzoek aangestuurde clusters” waarbij universiteiten, onderzoekscentra, ondernemingen en regionale autoriteiten betrokken zijn, te stimuleren en te ondersteunen.

Aanpak

De regio's worden steeds meer erkend als belangrijke spelers in het onderzoeks- en ontwikkelingslandschap van de Europese Unie. Tegelijkertijd zijn er duidelijke aanwijzingen dat investeringen in O&O gunstig zijn voor de aantrekkelijkheid van een regio en dat zij het concurrentievermogen van de plaatselijke ondernemingen vergroten. O&O-intensieve clusters zijn een van de sterkste motoren van dergelijke investeringsactiviteiten en leiden rechtstreeks tot lokale concurrentievoordelen met positieve gevolgen voor groei en werkgelegenheid. De proefactie van 2003 inzake kennisregio's (15) heeft het belang van dergelijke clusters en de noodzaak van ondersteuning en stimulering van hun ontwikkeling aangetoond.

Deze actie stelt de Europese regio's in staat hun capaciteit voor het investeren in OTO te versterken, terwijl ook hun potentieel voor het succesvol betrekken van hun belanghebbenden bij Europese onderzoeksprojecten wordt gemaximaliseerd en het ontstaan van clusters wordt vergemakkelijkt, waardoor de regionale ontwikkeling in Europa wordt bevorderd. De acties zullen het creëren van regionale clusters vergemakkelijken die bijdragen tot de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte. Ook wordt gestreefd naar een groter en meer gericht gebruik van de Structuurfondsen voor O&O-investeringen en activiteiten door het verbeteren van de synergie tussen regionaal- en onderzoeksbeleid, met name door het tot stand brengen van regionale onderzoeksstrategieën die de regionale autoriteiten kunnen integreren in hun economische ontwikkelingsstrategie.

Er moet specifiek aandacht worden besteed aan samenwerking tussen aangrenzende regio's in verschillende lidstaten.

Het initiatief „Kennisregio's” beoogt de ondersteuning van de vaststelling en uitvoering van optimaal beleid en optimale strategieën voor de ontwikkeling van door O&O aangestuurde clusters. Het dient in het bijzonder voor het verbeteren van de relevantie en de doeltreffendheid van regionale onderzoeksagenda's door middel van wederzijds leren; het bevorderen en versterken van de samenwerking tussen clusters, en het bijdragen tot de versterking van duurzame ontwikkeling van bestaande door O&O aangestuurde clusters, alsmede het scheppen van een gunstige voedingsbodem voor nieuwe clusters, in het bijzonder in opkomende kennisregio's. Steun wordt in het bijzonder verleend voor door vraag gestuurde en op problemen georiënteerde projecten ten behoeve van specifieke technologische gebieden of sectoren (16).

Deze actie is van toepassing op alle regio's, met inbegrip van de convergentieregio's (17).

Activiteiten

Aan de projecten wordt normaliter deelgenomen door regionale autoriteiten, regionale ontwikkelingsagentschappen, universiteiten, onderzoekscentra en de industrie alsmede, in voorkomend geval, organisaties die werkzaam zijn op het gebied van technologieoverdracht of financiële of maatschappelijke organisaties. De projecten op het gebied van kennisregio's omvatten de volgende activiteiten:

Analyse, ontwikkeling en uitvoering van onderzoeksagenda's van regionale of grensoverschrijdende clusters en samenwerking tussen deze clusters. Dit omvat analyses alsmede een uitvoeringsplan dat gericht is op O&O-capaciteit en O&O-prioriteiten. De projecten zullen gebruikmaken van prognoses, benchmarking of andere methoden waaruit de verwachte voordelen blijken, zoals een sterkere koppeling tussen de betrokken clusters, een optimale deelname aan Europese onderzoeksprojecten en grotere effecten voor regionale ontwikkeling. Zij kunnen ook de voorbereiding op interregionale proefacties zijn. Deze activiteiten zijn vooral bedoeld om de verbeterde complementariteit van communautaire regionale fondsen en andere communautaire en nationale fondsen te bevorderen.

„Mentoring” van regio's met een minder ontwikkeld onderzoeksprofiel door hoogontwikkelde regio's, op basis van op O&O gerichte clustervorming. Transnationale regionale consortia mobiliseren en associëren onderzoeksactoren uit academische, industriële en overheidskringen om technologisch minder ontwikkelde regio's te begeleiden.

Initiatieven voor het verbeteren van de integratie van onderzoeksactoren en -instellingen in regionale economieën door hun interacties op clusterniveau. Dit omvat transnationale activiteiten voor het verbeteren van contacten tussen belanghebbende onderzoekskringen en de lokale zakenwereld alsmede relevante activiteiten tussen clusters. Om de voordelen van integratie aan te tonen, zouden deze activiteiten kunnen bijdragen tot het in kaart brengen van OTO-complementariteiten.

Steun wordt ook verleend aan activiteiten voor het bevorderen van systematische onderlinge uitwisseling van informatie, alsmede interactie tussen vergelijkbare projecten en, waar van toepassing, met acties van andere relevante communautaire programma's (bijvoorbeeld workshops over analyse en synthese, rondetafelconferenties, publicaties), waarbij de nadruk wordt gelegd op de betrokkenheid van met name kandidaat-lidstaten en geassocieerde landen, alsmede van lidstaten die na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden.

4.   ONDERZOEKSPOTENTIEEL

Doelstelling

De verwezenlijking van het volledige onderzoekspotentieel van de uitgebreide Europese Unie stimuleren door het ontsluiten en ontwikkelen van bestaande of nieuwe topkwaliteit in de convergentieregio's en ultraperifere regio's van de Unie, en de capaciteiten van hun onderzoekers om succesvol deel te nemen aan onderzoeksactiviteiten op communautair niveau helpen versterken.

Aanpak

Om het volledige onderzoekspotentieel van de uitgebreide Europese Unie te kunnen benutten, moet met een specifieke actie worden getracht het potentieel van onderzoeksgroepen te ontsluiten, in het bijzonder in de convergentieregio's en ultraperifere regio's van de Unie die hun mogelijkheden momenteel niet volledig gebruiken of die behoefte hebben aan nieuwe kennis en ondersteuning om hun potentieel te benutten. De acties zijn grotendeels gestoeld op oude en bestaande maatregelen, zoals de Europese centra van excellentie in de tien nieuwe lidstaten in het vijfde kaderprogramma en de Marie Curie-gastbeurzen voor kennisoverdracht. Zij vormen ook een aanvulling op de inspanningen die door het Europees Sociaal Fonds moeten worden geleverd in het kader van het nieuwe cohesiebeleid (2007-2013), dat gericht is op de ontwikkeling van het menselijk potentieel voor onderzoek op nationaal niveau in de in aanmerking komende gebieden.

Door de inspanningen te richten op de versterking en uitbreiding van de samenwerking van dergelijke onderzoeksgroepen met onderzoekscentra in andere EU-lidstaten of geassocieerde landen kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan de ontsluiting van het potentieel van deze gebieden en bijgevolg aan hun duurzame ontwikkeling op lange termijn. Door de internationale bekendheid en erkenning van deze onderzoeksgroepen te optimaliseren, worden hun leiderschapspotentieel en de kwaliteit van hun wetenschappers, alsmede hun zichtbaarheid vergroot en hun deelname aan de Europese onderzoeksruimte vergemakkelijkt.

Activiteiten

De actie is in het bijzonder gunstig voor particuliere strategische partnerschappen, inclusief jumelages, tussen onderzoeksgroepen van de openbare en particuliere sector in de convergentieregio's en ultraperifere regio's van de Europese Unie, die op grond van hun kwaliteit en hoog potentieel worden uitgekozen, en reeds gevestigde onderzoeksgroepen elders in Europa. Bijzondere nadruk wordt gelegd op de verwachte langeretermijneffecten van het partnerschap op zowel EU- als regionaal niveau. Om hun volledige potentieel te verwezenlijken (d.w.z. versterken van hun kennis, ontwikkelen van extra bekwaamheden, ook in onderzoeksbeheer, of meer zichtbaarheid), omvat de actie steun voor de gekozen onderzoeksgroepen in de in aanmerking komende regio's, in het kader van de binnen het strategische partnerschap ontwikkelde onderzoeksprogramma's voor:

de uitwisseling van knowhow en ervaring via transnationale wederzijdse detacheringen van onderzoekspersoneel bij de geselecteerde centra in de in aanmerking komende regio's en een of meer partnerorganisaties in een andere EU-lidstaat of een geassocieerd land, met een ingebouwd verplicht terugkeermechanisme voor gedetacheerd personeel van de geselecteerde centra in de in aanmerking komende regio's;

de rekrutering door de geselecteerde centra van bestaande of nieuwe topkwaliteit van pas gearriveerde ervaren onderzoekers, met inbegrip van managers, ten behoeve van kennisoverdracht en/of opleiding van onderzoekers, ook bedoeld om de terugkeer van wetenschappers naar hun land van herkomst te stimuleren;

de aanschaf en ontwikkeling van bepaalde onderzoeksuitrusting en de opbouw van een materiële omgeving voor de geselecteerde centra, ten behoeve van bestaande of nieuwe topkwaliteit en ter ondersteuning van de in het kader van het strategische partnerschap ontwikkelde onderzoeksprogramma's;

de organisatie van workshops en conferenties om kennisoverdracht op regionaal, nationaal en internationaal niveau te vergemakkelijken. Hieraan kunnen zowel het eigen onderzoekspersoneel van de geselecteerde centra als gastonderzoekers van andere landen deelnemen in het kader van de ontwikkeling van de internationale opleidingscapaciteit en reputatie van de geselecteerde centra; deelname van het onderzoekspersoneel van de uit hoofde van deze regeling geselecteerde centra aan internationale conferenties of opleidingsacties op korte termijn voor het delen van kennis, het tot stand brengen van netwerken en om dit personeel met een meer internationale omgeving in contact te brengen;

publiciteitsactiviteiten om de bekendheid en de zichtbaarheid van de geselecteerde centra en hun activiteiten te vergroten.

Bovendien is, onafhankelijk van deze ondersteunende maatregelen, ook voorzien in evaluatiefaciliteiten via welke elk onderzoekscentrum in de in aanmerking komende regio's, ongeacht of het een steunaanvraag heeft ingediend, een internationale onafhankelijke deskundige evaluatie kan krijgen van het niveau van zijn algemene onderzoekskwaliteit en -infrastructuren. Deze evaluatie zal worden uitgevoerd door vooraanstaande onafhankelijke internationale deskundigen, die door de Commissie worden benoemd.

5.   WETENSCHAP IN DE MAATSCHAPPIJ

Doelstelling

Met het oog op het opbouwen van een open, effectieve en democratische Europese kennismaatschappij bestaat het doel erin, de harmonieuze integratie van de wetenschappelijke en technologische inspanning en gerelateerd onderzoeksbeleid in het Europese sociale weefsel te stimuleren, door op Europese schaal de bezinning en het debat over wetenschap en technologie en over hun band met het volledige maatschappelijke en culturele spectrum aan te moedigen.

Aanpak

Het thema „Wetenschap in de maatschappij” houdt een belangrijke uitbreiding en voortzetting in van de uit hoofde van het zesde kaderprogramma uitgevoerde proefprojecten, overeenkomstig de toegenomen ambitie van het Europese onderzoeksbeleid.

De ontwikkeling van Europese samenlevingen is in grote mate afhankelijk van hun capaciteit om kennis te ontwikkelen, te benutten en te verspreiden en voortbouwend daarop voortdurend te vernieuwen. Wetenschappelijk onderzoek speelt wat dit betreft als onderdeel van de „kennisdriehoek” (onderzoek, onderwijs en innovatie) een hoofdrol en moet een van de stuwende krachten blijven van de bevordering van groei, welvaart en duurzame ontwikkeling.

Daartoe is het absoluut noodzakelijk om een sociale en culturele omgeving te creëren die bevorderlijk is voor succesvol en bruikbaar onderzoek. Dit houdt in dat rekening wordt gehouden met legitieme maatschappelijke bekommernissen en behoeften, hetgeen tot een waardevoller democratisch debat leidt met een meer betrokken en beter geïnformeerd publiek, alsmede tot betere voorwaarden voor collectieve keuzes over wetenschappelijke kwesties, en de mogelijkheid voor organisaties uit het maatschappelijke middenveld om onderzoek in verband met hun aandachtspunten uit te besteden. Er moet aldus ook een gunstig klimaat tot stand worden gebracht voor wetenschappelijke doelen, een nieuwe golf van onderzoeksinvesteringen en de aansluitende verspreiding van kennis, die de basis vormt van de Lissabon-strategie. Deze activiteit zal tevens gericht zijn op de volledige integratie van vrouwen in de wetenschappelijke wereld.

Dit deel van het capaciteitsprogramma wordt daarom toegespitst op de ontwikkeling van een aantal voorwaarden waardoor een dergelijk bevorderlijk klimaat in Europa de norm in plaats van de uitzondering wordt.

Op de eerste plaats moet aandacht worden besteed aan het gevaar voor een wetenschapskloof binnen onze samenlevingen. Deze scheidt de grote groep mensen die geen toegang tot relevante kennis heeft van de kleine groep die dat wel heeft, degenen die hun invloed kunnen doen gelden op het beleid op onderzoeksgebied van degenen die dit niet kunnen. Daarom bestaan er onder de burgers gemengde gevoelens ten aanzien van de mogelijke voordelen van wetenschap en technologie en ten aanzien van een echte publieke controle daarvan. Enerzijds willen ze graag dat de onderzoeksector zich meer inzet voor de oplossing van de huidige problemen (ziekten, vervuiling, epidemieën, werkloosheid, enz.) en beter anticipeert op de mogelijke gevolgen voor de toekomst. Anderzijds geven zij blijk van een duidelijk wantrouwen tegenover bepaalde gebruiksdoeleinden van de wetenschap en mogelijke interferenties van gevestigde belangen in de besluitvormingsprocedures.

Enkele redenen voor een vaak onbevredigende integratie van wetenschap in de maatschappij zijn:

het publiek is onvoldoende betrokken bij het vaststellen van de prioriteiten en het tot stand brengen van de richtsnoeren voor het wetenschapsbeleid. Een grotere betrokkenheid zou een breder debat over de eventuele risico's en gevolgen mogelijk maken;

er bestaan steeds meer reserves ten opzichte van bepaalde wetenschappelijke ontwikkelingen, er is een gevoel van gebrek aan controle en er zijn onbeantwoorde vragen betreffende de inachtneming van fundamentele waarden;

de indruk bestaat dat de wetenschap is afgesneden van de alledaagse economische en sociale realiteit;

de objectiviteit van wetenschappelijke bewijzen die de publieke beleidsvorming ter beschikking worden gesteld, wordt in twijfel getrokken;

de kwaliteit van de voor het publiek beschikbare wetenschappelijke informatie is ontoereikend.

De gekozen aanpak heeft tot doel:

de mechanismen voor de toegang tot en het valideren van de expertise veelomvattender en transparanter te maken om het beleid beter te onderbouwen;

normen vast te stellen voor ethisch verantwoorde onderzoeksinspanningen met inachtneming van de fundamentele rechten;

Europa in staat te stellen een actievere rol te spelen op het wereldtoneel, bij het debat over en bij de verbreiding van gemeenschappelijke waarden, gelijke kansen en maatschappelijke dialoog;

de kloof te overbruggen tussen degenen met en zonder wetenschappelijke opleiding en steden, regio's, stichtingen, wetenschapscentra, musea, organisaties uit het maatschappelijke middenveld, enz. aan te moedigen de wetenschapscultuur in de directe omgeving van alle burgers te bevorderen;

een maatschappelijke dialoog over onderzoeksbeleid te bevorderen en organisaties uit het maatschappelijke middenveld aan te moedigen meer te participeren bij onderzoeksactiviteiten;

wegen te verkennen om het beheer van het Europese onderzoeks- en innovatiestelsel te verbeteren;

een beeld van wetenschap en onderzoekers te geven dat iedereen en in het bijzonder jonge mensen aanspreekt;

de vooruitgang van vrouwen in wetenschappelijke loopbanen te bevorderen en hun professionele en wetenschappelijke talenten beter te gebruiken, hetgeen iedereen ten goede komt;

wetenschappelijke communicatie te vernieuwen door de voorkeur te geven aan moderne middelen om een beter resultaat te verkrijgen en door de wetenschappers te helpen nauw met mediadeskundigen samen te werken.

Het thema „Wetenschap in de maatschappij” zal worden uitgevoerd door middel van:

aan beleid gerelateerde acties en onderzoeksactiviteiten die rechtstreeks uit hoofde van dit thema ondersteund worden;

samenwerking tussen lidstaten om gezamenlijke doelstellingen vast te stellen en nationale praktijken te versterken in de geest van de open coördinatiemethode;

bevordering, ondersteuning en monitoring van de introductie in en de gevolgen van kwesties op het gebied van „Wetenschap in de maatschappij” in andere onderdelen van het kaderprogramma (18). De algehele coördinatie van kwesties met betrekking tot „Wetenschap in de maatschappij” zowel met betrekking tot het kaderprogramma als binnen andere relevante communautaire activiteiten (bijvoorbeeld ten aanzien van onderwijs en cultuur) valt onder dit thema.

Hiervoor worden drie actielijnen gevolgd:

Eerste actielijn: Verbeteren van de interactie tussen wetenschap en maatschappij.

Versterking en verbetering van het Europese wetenschapssysteem

De verwachtingen ten aanzien van het Europese wetenschapssysteem om ons innovatiepotentieel te behouden zijn zo hoog gespannen dat de maatschappij een dieper inzicht moet verwerven in de onderdelen, economische processen, regels en gewoonten ervan. Hiertoe worden drie uiterst belangrijke aspecten behandeld die gericht zijn op de actoren en het dynamisme van de Europese onderzoeksruimte:

verbeteren van het gebruik van wetenschappelijke adviesverlening en expertise voor beleidsvorming in Europa (inclusief risicobeheer) en evaluatie van de gevolgen daarvan, en ontwikkeling van praktische instrumenten en methoden (bijvoorbeeld elektronische netwerken);

bevorderen van vertrouwen en zelfregulering in de wetenschappelijke gemeenschap;

aanmoedigen van het debat over informatieverspreiding, waaronder toegang tot wetenschappelijke resultaten en de toekomst van wetenschappelijke publicaties, waarbij tevens maatregelen ter verbetering van de toegang voor het publiek in aanmerking worden genomen.

Vergroten van de betrokkenheid om te anticiperen op en uitleg te geven over politieke, maatschappelijke en ethische kwesties

Gedurende de hele looptijd van het onderzoeksproces moeten de wensen en behoeften van de maatschappij, alsmede fundamentele ethische beginselen, beter geïntegreerd worden, zodat een veilige en constructieve omgeving tot stand kan worden gebracht voor onderzoekers en voor de maatschappij in haar geheel. Hierbij spelen drie aspecten een rol:

grotere betrokkenheid bij aan wetenschap gerelateerde kwesties;

voorwaarden voor een geïnformeerde discussie over ethiek en wetenschap;

een grotere nadruk op het bespreken in de onderzoeksgemeenschap van de sociale aspecten van onderzoek.

Beter begrip van de plaats van wetenschap en technologie in de maatschappij

Om de betrekkingen tussen wetenschap en maatschappij met een verantwoord beleid te onderbouwen, moet de in de vakgebieden geschiedenis, W&T-erfgoed, sociologie en wetenschapsfilosofie verzamelde kennis van de wetenschappen worden uitgebreid, geconsolideerd en in heel Europa worden verspreid. Daartoe moeten wetenschappers van deze vakgebieden netwerken vormen om het onderzoek en de discussie zodanig te structureren dat duidelijk wordt welk aandeel de wetenschap echt heeft in de opbouw van een Europese maatschappij en identiteit. Daarbij moet vooral aandacht worden geschonken aan:

de betrekkingen tussen wetenschap, democratie en recht;

onderzoek naar ethiek in wetenschap en technologie;

de wederzijdse invloed van wetenschap en cultuur;

de rol en het beeld van wetenschappers;

begrip bij het publiek voor wetenschap, en bevordering van het openbare debat.

Veranderingen in de rol van universiteiten

Er moeten passende hervormingen worden ondersteund die de universiteiten in staat stellen om samen met de industrie en de maatschappij hun rol volledig te vervullen bij het voortbrengen, verspreiden en delen van kennis (overeenkomstig de communautaire initiatieven inzake universitair onderzoek). De nadruk wordt gelegd op het volgende:

vaststellen van betere raamvoorwaarden voor doeltreffender universitair onderzoek;

bevorderen van de oprichting van gestructureerde partnerschappen met het bedrijfsleven met het oog op de onderzoeksmanagementcapaciteiten van universiteiten;

versterken van het delen van kennis tussen universiteiten en de maatschappij als geheel.

Tweede actielijn: Versterken van het potentieel, verbreden van de horizon.

Gender en onderzoek

Op basis van de beleidsoriëntaties van het werkdocument van de diensten van de Commissie en de conclusies van de Raad (19), alsmede andere relevante communautaire beleidsoriëntaties, wordt een kader voor positieve acties tot stand gebracht om de rol van vrouwen in wetenschappelijk onderzoek te versterken en de genderdimensie in onderzoek te bevorderen. Binnen dit kader is plaats voor beleidsdiscussies, monitoring, coördinatie en ondersteunend onderzoek. Hierbij komen de volgende aspecten aan bod:

versterken van de rol van vrouwen in wetenschappelijk onderzoek en in wetenschappelijke besluitvormingsorganen;

de genderdimensie van onderzoek;

integreren van genderspecifieke kwesties in onderzoeksbeleid en -programma's van de Gemeenschap.

Jongeren en wetenschap

De geplande activiteiten beogen bij meer jongeren met eender welke achtergrond interesse te wekken voor wetenschappelijke loopbanen, contacten tussen de generaties te bevorderen en het algemene niveau van wetenschappelijke kennis te verhogen. De Europese uitwisseling en samenwerking heeft met name betrekking op aan jongeren aangepaste methoden voor wetenschapsonderwijs, ondersteuning van wetenschapsdocenten (concepten, materiaal) en ontwikkeling van de contacten tussen school en beroepsleven. Daarnaast kan steun worden verleend aan evenementen met een brede Europese draagwijdte, die bedoeld zijn om jonge aspirant-wetenschappers in contact te brengen met vooraanstaande wetenschappers, die als rolmodel kunnen dienen. Er wordt aandacht besteed aan ondersteunend onderzoek dat rekening houdt met de sociale context en culturele waarden. Hierbij komen drie aspecten aan bod:

ondersteunen van formeel en informeel wetenschapsonderwijs zowel op school als via wetenschappelijke centra en musea en met andere passende middelen;

versterken van de koppeling tussen wetenschapsonderwijs en wetenschappelijke loopbanen;

onderzoek en coördinatie van nieuwe methoden voor het wetenschapsonderwijs.

Derde actielijn: Communicatie tussen wetenschap en maatschappij.

De activiteiten beogen het bevorderen van communicatiekanalen die voor het publiek en de beleidsmakers een doeltreffende interactie in twee richtingen mogelijk maken tussen de maatschappij en de wetenschap. Deze benadering begunstigt een nauwere samenwerking en uitwisseling van beste praktijken tussen wetenschappers en mediadeskundigen, maar ook een grotere betrokkenheid van doelgroepen, zoals kinderen en jongeren, onderzoekers die contacten hebben met het grote publiek, en de vakpers. De activiteiten worden geconcentreerd op:

verstrekken van betrouwbare en tijdige wetenschappelijke informatie aan de pers en andere media;

opleidingsactiviteiten om de kloof tussen de media en de wetenschappelijke gemeenschap te overbruggen;

versterken van de Europese dimensie in wetenschapsevenementen voor het grote publiek;

bevorderen van wetenschap door middel van audiovisuele middelen via Europese coproducties en de verspreiding van wetenschappelijke programma's;

bevorderen van transnationaal toponderzoek en wetenschappelijke communicatie door middel van populaire prijzen;

onderzoek ten behoeve van de verbetering van onderlinge communicatie over wetenschap, zowel wat de methoden als wat de producten betreft, met het oog op het vergroten van het wederzijdse begrip tussen de wetenschappelijke wereld en de bredere groep van beleidsmakers, de media en het grote publiek.

6.   ONDERSTEUNING VAN EEN SAMENHANGENDE ONTWIKKELING VAN HET ONDERZOEKSBELEID

Doelstelling

Het verhogen van de doeltreffendheid en de samenhang van het nationale en communautaire onderzoeksbeleid en de relatie ervan met andere beleidsterreinen, de verbetering van de effecten van overheidsonderzoek en de band met het bedrijfsleven, alsmede de versterking van overheidssteun en het hefboomeffect daarvan op particuliere investeringen.

Aanpak

De maatregelen in dit onderdeel ondersteunen de coherente ontwikkeling van het onderzoeksbeleid, vullen de coördinatieactiviteiten op grond van het programma „Samenwerking” aan en dragen bij tot Gemeenschapsbeleid en -initiatieven (zoals wetgeving, aanbevelingen en richtsnoeren) die gericht zijn op het verbeteren van de coherentie en de impact van het beleid van de lidstaten.

Zij dragen ook bij tot de uitvoering van de Lissabon-strategie, in het bijzonder tot de doelstelling van 3 % investering in onderzoek, door de lidstaten en de Gemeenschap te ondersteunen bij de ontwikkeling van een doeltreffender onderzoeks- en ontwikkelingsbeleid. Het doel is de verbetering van onderzoek door de overheid en van de band met de industrie, alsmede de bevordering van particuliere investeringen in onderzoek door middel van een versterking van de overheidssteun en het hefboomeffect daarvan op particuliere investeringen. Dit vergt aanpassingsvermogen van het onderzoeksbeleid, de inzet van een breder gamma aan instrumenten, de coördinatie van de inspanningen over de nationale grenzen heen en een beroep op andere beleidsterreinen, teneinde betere randvoorwaarden voor onderzoek te creëren.

Activiteiten

Er worden twee actielijnen gevolgd (20):

Eerste actielijn: Monitoring en analyse van aan onderzoek gerelateerd overheidsbeleid en industriële strategieën, inclusief het effect ervan.

Het doel is informatie, gegevens en analyses te verschaffen ter ondersteuning van ontwerp, implementatie, evaluatie en transnationale coördinatie op het gebied van overheidsbeleid. Dit omvat:

een informatie- en inlichtingendienst (Erawatch) om op gegevens gebaseerde beleidsvorming op onderzoeksgebied te ondersteunen en aldus bij te dragen tot de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte (ERA) door meer informatie ter beschikking te stellen over de aard, de onderdelen en de ontwikkeling van nationale en regionale beleidsmaatregelen, initiatieven en systemen op het gebied van onderzoek. De werkzaamheden omvatten regelmatige, vanuit Europees perspectief uitgevoerde analyses van kwesties die van belang zijn voor het onderzoeksbeleid, met name van factoren in verband met de ontwikkeling van onderzoekssystemen en hun gevolgen voor beleids- en governancestructuren, nieuwe kwesties of uitdagingen en beleidsopties, alsmede een evaluatie op Europees niveau van de door de lidstaten geboekte vooruitgang op het gebied van de Europese onderzoeksruimte en de 3 %-doelstelling;

monitoring van de investeringen in industrieel onderzoek om een autonome en aanvullende bron van informatie te verschaffen ten behoeve van het overheidsbeleid en van ondernemingen die hun O&O-investeringsstrategieën willen benchmarken onder meer in sectoren die van cruciaal belang zijn voor de economie van de Europese Unie. Dit omvat de regelmatige productie van scoreborden van O&O-investeringen op ondernemings- en sectorniveau, peilingen betreffende particuliere O&O-investeringen, trends, analyses van factoren die de O&O-beslissingen en -praktijken van de bedrijven beïnvloeden, en analyses van de gevolgen voor de economie en het beleid;

ontwikkeling en analyse van indicatoren van onderzoeksactiviteiten en de gevolgen daarvan voor de economie. Dit omvat de opstelling en publicatie van nationale en regionale kerncijfers en scoreborden voor wetenschap en technologie, in voorkomend geval met gebruikmaking van officiële statistische indicatoren, de beoordeling van de sterke en zwakke punten van de O&O-systemen in de lidstaten en de analyse van de positie en de prestaties van de Europese Unie in wetenschappelijk en technologisch onderzoek.

Deze werkzaamheden worden uitgevoerd in samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, alsmede door middel van studies en deskundigengroepen.

Tweede actielijn: Coördinatie van onderzoeksbeleid.

Het doel is op een vrijwillige basis de coördinatie van onderzoeksbeleid te versterken door:

acties ter ondersteuning van de implementatie van de open coördinatiemethode (OCM) en

transnationale samenwerkingsinitiatieven op nationaal of regionaal niveau over kwesties van gemeenschappelijk belang, waaraan in voorkomend geval andere belanghebbenden deelnemen (zoals de industrie, Europese organisaties en maatschappelijke organisaties).

Hierbij gaat het om kwesties van algemeen belang in verband met onderzoek en ander relevant beleid ten behoeve van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte en de verwezenlijking van de doelstelling van 3 % onderzoeksinvesteringen. De maatregelen dragen bij tot de ontwikkeling van een doeltreffender nationaal en regionaal beleid door middel van wederzijdse leerprocessen en peer reviews, bevorderen gecoördineerde of gezamenlijke initiatieven tussen groepen van landen en regio's die geïnteresseerd zijn in activiteiten met een sterke transnationale dimensie of doorwerking, en brengen in voorkomend geval de problemen aan het licht waarvoor aanvullende en elkaar wederzijds versterkende maatregelen van de Gemeenschap en de lidstaten vereist zijn.

De initiatieven die door verschillende landen en regio's worden ondernomen, kunnen betrekking hebben op activiteiten zoals peer reviews van nationaal en regionaal beleid, uitwisseling van ervaring en personeel, gemeenschappelijke evaluaties en effectbeoordelingen en de ontwikkeling en uitvoering van gemeenschappelijke initiatieven.

7.   INTERNATIONALE SAMENWERKINGSACTIVITEITEN

Doelstelling

Om concurrerend te worden en een leidende rol te spelen op wereldniveau heeft de Europese Gemeenschap behoefte aan een sterk en coherent internationaal wetenschaps- en technologiebeleid. De internationale acties die worden uitgevoerd op grond van de verschillende programma's binnen het kaderprogramma, worden geïmplementeerd in de context van een algemene internationale samenwerkingsstrategie.

Dit internationale beleid heeft drie onderling samenhangende doelstellingen:

ondersteunen van het Europese concurrentievermogen, via strategische partnerschappen met derde landen op geselecteerde wetenschapsdomeinen, door de beste wetenschappers uit derde landen in dienst te nemen om in en met Europa te werken;

contacten met derde landen gemakkelijker maken om elders in de wereld uitgevoerd onderzoek beter toegankelijk te maken;

aanpakken van specifieke problemen waarmee derde landen geconfronteerd worden of die een mondiaal karakter hebben, op basis van wederzijds belang en wederzijds voordeel.

Aanpak

Om met het oog op de specifieke internationale samenwerkingsacties van het specifieke programma „Samenwerking” voor bepaalde derde landen (partnerlanden voor de internationale samenwerking (21)) de prioritaire gebieden voor onderzoek vast te stellen die van wederzijds belang en wederzijds voordeel zijn, zullen de lopende politieke dialogen en partnerschapsnetwerken worden uitgebreid naar de verschillende regio's in deze derde landen, teneinde de uitvoering van deze acties te vergemakkelijken. De coherentie van nationale activiteiten bij internationale wetenschappelijke samenwerking wordt vergroot door de ondersteuning van de coördinatie van nationale programma's (van lidstaten en geassocieerde landen) via multilaterale coördinatie van nationaal beleid en nationale activiteiten op het gebied van OTO. De samenwerking met derde landen binnen het kaderprogramma wordt met name gericht op de volgende groepen van landen (22):

kandidaat-lidstaten;

mediterrane partnerlanden (MPL), landen van de westelijke Balkan (WBL) (23) alsmede de landen van Oost-Europa en Centraal-Azië (OECA) (24);

ontwikkelingslanden, waarbij de nadruk ligt op de specifieke behoeften van elk land of elke regio (25);

opkomende economieën (26).

De thematische acties inzake internationale onderzoekssamenwerking worden uitgevoerd in het kader van het specifieke programma „Samenwerking”. De internationale acties op het gebied van menselijk potentieel worden uitgevoerd in het kader van het specifieke programma „Mensen”. De horizontale ondersteunende acties en maatregelen die niet gericht zijn op een specifiek thematisch of interdisciplinair gebied van het programma „Samenwerking”, zullen worden uitgevoerd door en kunnen in een beperkt aantal gevallen worden aangevuld met specifieke samenwerkingsacties van wederzijds belang. De algemene coördinatie van de internationale samenwerkingsacties binnen de verschillende programma's zal worden versterkt, teneinde tot een coherente aanpak te komen en synergieën te ontwikkelen met andere communautaire programma's (bv. IPA, Instrument voor Europees Nabuurschapsbeleid, de „ALA”-verordening en regelingen voor ontwikkelingshulp). Rekening houdend met de ervaring die is opgedaan via INTAS en voortbouwend op zijn werkzaamheden in het kader van samenwerking met de landen van Oost-Europa en Centraal-Azië worden via dit programma en de programma's „Samenwerking” en „Mensen” vervolgactiviteiten uitgevoerd.

De Commissie zorgt voor de coördinatie van de internationale samenwerkingsactiviteiten gedurende het gehele kaderprogramma, waaronder de beleidsdialoog met de partnerlanden en -regio's, en internationale fora.

Activiteiten

De belangrijkste activiteiten ten behoeve van de ontwikkeling van een gezamenlijk overeengekomen beleid inzake internationale wetenschappelijke samenwerking zijn:

Biregionale coördinatie van W&T-samenwerking, waaronder vaststelling van prioriteiten en strategieën voor het samenwerkingsbeleid inzake wetenschap en technologie

De prioriteiten op het gebied van W&T-samenwerking van de Gemeenschap worden gebaseerd op een brede beleidsdialoog met partnerlanden en -regio's, rekening houdend met hun sociaal-culturele situatie en onderzoekscapaciteit. Deze dialoog voor W&T-samenwerking wordt op verschillende niveaus gevoerd: in internationale fora (de verschillende VN-conventies), in geïnstitutionaliseerde biregionale dialogen (27) tussen Azië en Europa (ASEM), tussen Latijns-Amerika, het Caribische gebied en de Europese Unie (EU-LAC), met het mediterrane partnerschap en het partnerschap met de Westelijke Balkan, tussen de Europese Unie en de landen van Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (ACS), en met Oost-Europa en Centraal Azië (28); alsook in het kader van bilaterale en multilaterale overeenkomsten en door middel van informele transregionale bijeenkomsten van wetenschappers en andere maatschappelijke partners.

De hoogste prioriteit wordt verleend aan het versterken van de biregionale en bilaterale dialogen die bedoeld zijn ter oriëntatie en om het kader vast te stellen voor internationale W&T-samenwerking en de gezamenlijke vaststelling van onderzoeksgebieden die van wederzijds belang en voordeel zijn. Deze dialogen en partnerschappen zijn de meest doeltreffende manier om wereldwijd en onderling overeengekomen doelstellingen te bereiken met betrekking tot de specifieke behoeften op regionaal en nationaal niveau. Zo kan met behulp van deze dialogen en W&T-overeenkomsten (29) een geïntegreerd onderzoeksbeleid geformuleerd worden dat binnen het kaderprogramma een coherente internationale W&T-samenwerking mogelijk maakt.

Deze initiatieven worden uitgevoerd door middel van specifieke internationale samenwerkingsactiviteiten, waarmee de biregionale dialoog in nauw overleg met de lidstaten, de geassocieerde landen en de partnerlanden voor internationale samenwerking wordt ontwikkeld.

De vaststelling van prioriteiten en strategieën voor W&T-samenwerking heeft directe en meetbare gevolgen voor de andere activiteiten waarin het specifieke programma „Capaciteiten” voor internationale W&T-samenwerking voorziet, in het bijzonder de verbetering en ontwikkeling van W&T-overeenkomsten, W&T-samenwerkingspartnerschappen en een positief synergie-effect op de coördinatie van nationaal beleid en nationale activiteiten inzake internationale W&T-samenwerking.

In het kader van W&T-overeenkomsten en conform de vastgestelde prioriteiten moet worden bepaald in hoeverre nieuwe elementen naar boven zijn gekomen die actie of beleidsmaatregelen behoeven zodat zij kunnen worden behandeld in het kader van de desbetreffende thema's.

Bovendien kunnen de mogelijkheden van de W&T-overeenkomsten dankzij de deelname van wetenschappers aan nationale onderzoeksprogramma's van derde landen volledig worden benut en kunnen de wetenschappers kennis verwerven van de onderzoekssystemen en cultuur van derde landen. Hiertoe worden de kosten voor de deelname aan onderzoek door wetenschappers van de lidstaten en geassocieerde landen aan nationale onderzoeksprogramma's van de derde landen uit hoofde van het kaderprogramma betaald indien er sprake is van wederzijds belang en voordeel. Deze samenwerking vindt op concurrentiële basis plaats.

De in het kader van bovengenoemde dialogen en W&T-samenwerkingsovereenkomsten ontwikkelde gezamenlijke projecten zijn op de behoeften afgestemd en zullen in termen van partnerschappen, bevoegdheden en financiering behoorlijk omvangrijk zijn en belangrijke gevolgen hebben op sociaal-economisch gebied. De projecten zijn speciaal gericht op de in de beleidsdialoog inzake W&T-samenwerking in de regionale fora vastgestelde prioriteiten. Daarom worden er per regio of groepen van partnerlanden voor internationale samenwerking specifieke oproepen tot het indienen van voorstellen gedaan. Het resultaat van deze dialogen draagt bij tot de vaststelling van de prioriteiten en behoeften voor de specifieke acties voor internationale samenwerking bij de verschillende thema's van het specifieke programma „Samenwerking”.

Bilaterale coördinatie voor de versterking en de ontwikkeling van W&T-partnerschappen

Voor de praktische uitvoering en verdere uitwerking van de vastgestelde prioriteiten worden evenwichtige partnerschappen voor wetenschappelijke en technologische samenwerking opgericht, waarin verschillende belanghebbenden (uit onderzoek, industrie, overheid en maatschappelijk middenveld) bijeen worden gebracht met het oog op de opbouw van onderzoekscapaciteit en de uitvoering van onderzoeksacties. Deze partnerschappen hebben bewezen, het meest geschikte mechanisme te zijn om de gezamenlijke krachten van de partners te mobiliseren. Zij vereisen een multidisciplinaire benadering om de verschillende behoeften op globaal, regionaal en/of nationaal niveau aan te pakken.

De opzet van de W&T-partnerschappen wordt gebaseerd op een biregionale leiding en coördinatie van beleidsinitiatieven in de vastgestelde prioritaire gebieden. Deze partnerschappen worden beheerd door stuurgroepen waarin, met inachtneming van hun vakgebied en onderzoekscapaciteiten, een beperkt aantal vertegenwoordigers van elke regio zitting heeft en die open staan voor alle partners in de betrokken regio. De partnerschappen bevorderen gezamenlijke onderzoeksactiviteiten en een permanente beleidsdialoog over de doeltreffendheid en efficiëntie van de samenwerking alsmede over de vaststelling van toekomstige behoeften.

Ondersteuning van de coördinatie van nationale beleidsmaatregelen en activiteiten van lidstaten en geassocieerde landen voor internationale wetenschappelijke en technologische samenwerking

Een internationale strategie van de Gemeenschap voor wetenschappelijke samenwerking op EU-niveau kan alleen doeltreffend en efficiënt zijn als de nationale beleidsmaatregelen voortdurend gecoördineerd worden en de in het kader van de biregionale en bilaterale dialogen inzake wetenschap en technologie aangegane verplichtingen ook worden nagekomen.

Met deze coördinatie wordt de efficiëntie en de uitwerking van de lopende initiatieven inzake bilaterale samenwerking op dit gebied tussen de lidstaten en de partnerlanden voor internationale samenwerking versterkt en worden positieve synergieën tot stand gebracht. Hiermee wordt ook de complementariteit tussen de activiteiten van de Gemeenschap en de lidstaten op het gebied van W&T-samenwerking bevorderd.

Bovendien wordt met deze coördinatie ook de verwezenlijking van een „gemeenschappelijke visie” ondersteund doordat een innovatieve programmatische aanpak en nauwere samenwerking tussen en met lidstaten wordt vergemakkelijkt bij de ontwikkeling en uitvoering van een coherente wetenschappelijke en technologische samenwerking in de Europese Unie.

BIJLAGE II

INDICATIEVE VERDELING VAN HET BEDRAG (in miljoen EUR)

Onderzoeksinfrastructuren (30)

1 715

Onderzoek ten behoeve van mk-bedrijven

1 336

Kennisregio's

126

Onderzoekspotentieel

340

Wetenschap in de maatschappij

330

Samenhangende ontwikkeling van het onderzoeksbeleid

70

Internationale samenwerkingsactiviteiten

180

Totaal

4 097

BIJLAGE III

FINANCIERINGSFACILITEIT MET RISICODELING

Overeenkomstig bijlage II verleent de Gemeenschap een bijdrage (coördinatie- en ondersteuningsactie) aan de Europese Investeringsbank (EIB), die een risicodelende partner zal zijn voor de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF). De RSFF, die door de Gemeenschap en de EIB wordt meegefinancierd, strekt ertoe om de investeringen van de particuliere sector in onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (OTO), alsmede in innovatie in heel Europa te bevorderen.

De bijdrage van de Gemeenschap zal de risicobeheerscapaciteit van de EIB vergroten, hetgeen de mogelijkheid biedt tot i) een groter volume aan EIB-leningen en -garanties voor een bepaald risiconiveau en ii) de financiering van risicovollere Europese OTO-activiteiten dan zonder een bijdrage van de Gemeenschap mogelijk zou zijn, waardoor wordt bijgedragen tot het ondervangen van marktdeficiënties. Zij strekt ertoe:

een meerwaarde te bieden op gebieden waarop de markt niet in de nodige middelen kan voorzien, en

voor een katalyserende werking te zorgen door het hefboomeffect op particuliere investeringen.

De bijdrage van de Gemeenschap aan de RSFF zal worden verleend in overeenstemming met de bepalingen van bijlage II.

De EIB leent fondsen die van internationale markten worden aangetrokken, en biedt garanties aan haar financieringspartners overeenkomstig de standaardregels, -regelingen en -procedures.

Vervolgens gebruikt zij deze bijdrage volgens het beginsel „wie het eerst komt, het eerst maalt”, voor provisies en kapitaaltoewijzing binnen de bank om een deel van de risico's te dekken die samenhangen met haar activiteiten ter ondersteuning van in aanmerking komende Europese OTO-activiteiten.

Op basis van haar financiële evaluatie beoordeelt de EIB het financiële risiconiveau en stelt de waarde vast van de provisie en kapitaaltoewijzing.

Bij de risicobeoordeling en -indeling en de daaruit voortvloeiende besluiten inzake provisie en kapitaaltoewijzing worden standaardprocedures van de EIB in het kader van haar faciliteit voor gestructureerde financieringen gevolgd, die door haar aandeelhouders worden goedgekeurd en gecontroleerd en periodiek worden bijgewerkt en aangepast. De bijdrage van de Gemeenschap brengt geen verandering in deze procedures.

Het risico voor de Gemeenschapsbegroting blijft beperkt tot de betaalde of vastgelegde bedragen. Er bestaat geen bijkomende verplichting voor de Gemeenschapsbegroting, aangezien het resterende risico door de EIB wordt gedragen.

De bijdrage van de Gemeenschap wordt jaarlijks uitbetaald op basis van een meerjarenplan en rekening houdend met de ontwikkeling van de vraag.

Het jaarlijkse bedrag wordt vastgesteld in het werkprogramma, op basis van het activiteitenverslag en de prognoses die de EIB zal voorleggen.

In de met de EIB te sluiten overeenkomst worden na nauw overleg met de lidstaten de bepalingen en voorwaarden vastgesteld waaronder de communautaire middelen kunnen worden gebruikt als provisies en kapitaaltoewijzingen. Deze overeenkomst omvat onder meer de volgende bepalingen en voorwaarden:

De subsidiabiliteit van communautaire OTO-activiteiten. De door de Gemeenschap in het kader van dit specifieke programma gefinancierde ontwikkeling van onderzoeksinfrastructuren is bij verstek automatisch subsidiabel. Juridische entiteiten die zijn gevestigd in niet-geassocieerde derde landen, komen eveneens in aanmerking indien zij deelnemen aan werkzaamheden onder contract in het kader van KP7 en hun kosten in aanmerking komen voor communautaire financiering. Ook andere onderzoeksinfrastructuren van Europees belang kunnen in aanmerking worden genomen.

De RSFF zal in alle lidstaten en geassocieerde landen ter beschikking worden gesteld, teneinde te waarborgen dat alle juridisch entiteiten, ongeacht hun grootte (ook mkb en onderzoeksinstellingen, inclusief universiteiten), in alle lidstaten van deze faciliteit gebruik kunnen maken voor de financiering van hun activiteiten in de subsidiabele werkzaamheden.

Innovatiewerkzaamheden van commerciële aard komen uitsluitend door gebruik van de eigen bijdrage van de EIB in aanmerking voor de RSFF.

In overeenstemming met de ingevolge artikel 167 van het Verdrag vastgestelde verordening (betreffende de regels voor deelname) stelt de overeenkomst ook procedures vast aan de hand waarvan de Gemeenschap in naar behoren gemotiveerde gevallen bezwaar kan maken tegen het gebruik van de bijdrage van de Gemeenschap door de EIB.

De regels voor het vaststellen van het aandeel van het financiële risico dat door de communautaire bijdrage wordt gedekt, en de risicodrempel waarboven de EIB de communautaire subsidie kan gebruiken, alsmede de verdeling van de daarmee verbonden opbrengsten.

Het niveau van de bijdrage van de Gemeenschap voor elke verrichting zal afhangen van de evaluatie van het financiële risico door de EIB. Het niveau van de totale provisies en kapitaaltoewijzingen voor de meeste verrichtingen in het kader van de RSFF zal naar verwachting binnen een marge van 15 % tot 25 % van de nominale waarde van die verrichtingen vallen. Het niveau van de totale provisies en kapitaaltoewijzingen in het kader van de communautaire bijdrage mag in geen geval meer dan 50 % van de nominale waarde van de leningen of garanties bedragen. Het risico wordt voor elke verrichting gedeeld.

De regelingen inzake het toezicht van de Gemeenschap op de lenings- en garantieverrichtingen van de EIB in verband met de bijdrage van de Gemeenschap, met inbegrip van de verrichtingen die via de financieringspartners van de EIB plaatsvinden.

De EIB mag de bijdrage van de Gemeenschap uitsluitend gebruiken voor verrichtingen die zijn goedgekeurd in de periode tussen de datum van inwerkingtreding van dit specifieke programma en 31 december 2013.

De rente en de opbrengsten die tijdens deze periode door de bijdrage van de Gemeenschap worden gegenereerd, worden door de EIB jaarlijks overgedragen aan de Commissie, die het Europees Parlement en de Raad van de overdracht in kennis stelt. Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van het Financieel Reglement worden deze bedragen beschouwd als bestemmingsontvangsten voor het RSFF en in de begroting opgenomen.

De Commissie kan bij de goedkeuring van het werkprogramma besluiten om na de tussentijdse evaluatie zoals bedoeld in bijlage II van het kaderprogramma, de toewijzing te herzien van de niet door de RSFF gebruikte en derhalve door de EIB terugbetaalde bedragen, teneinde deze te gebruiken in het kader van andere werkzaamheden onder contract op het gebied „Onderzoeksinfrastructuur” van dit specifieke programma. De tussentijdse evaluatie omvat een externe beoordeling van de effecten van de RSFF.

De Commissie zal nauwlettend toezien op het doeltreffende gebruik van de bijdrage van de Gemeenschap, onder meer door evaluaties achteraf van succesvolle elementen van de actie, en regelmatig verslag uitbrengen aan het programmacomité. Bovendien zal de Commissie de belangrijkste bevindingen in dit verband opnemen in het jaarlijkse verslag betreffende de activiteiten inzake onderzoek en technologische ontwikkeling dat zij overeenkomstig artikel 173 van het EG-Verdrag aan het Europees Parlement en de Raad dient voor te leggen.

BIJLAGE IV

GEZAMENLIJKE UITVOERING VAN NIET-COMMUNAUTAIRE ONDERZOEKSPROGRAMMA'S

Ter indicatie is hierna een initiatief omschreven voor de gezamenlijke uitvoering van nationale onderzoeksprogramma's, dat het onderwerp zou kunnen zijn van een afzonderlijke beschikking op basis van artikel 169 van het Verdrag. Verdere initiatieven kunnen worden vastgesteld en voorgesteld gedurende de uitvoering van het zevende kaderprogramma.

In het geval van die beschikking zou een specifieke uitvoeringsstructuur worden opgezet, tezamen met de organisatiestructuur en passende beheerslichamen die nodig zijn voor de uitvoering van de actie. Overeenkomstig bijlage II zou de Gemeenschap financiële steun aan het initiatief kunnen verstrekken ten belope van het in bijlage II genoemde bedrag en actief kunnen deelnemen aan de uitvoering met de meest adequate middelen voor de actie.

Initiatief uit hoofde van artikel 169 van het EG-Verdrag betreffende mk-bedrijven die onderzoek uitvoeren

Het doel is het opzetten en uitvoeren van een gezamenlijk O&O-programma ten behoeve van mk-bedrijven die onderzoek uitvoeren teneinde hun onderzoeks- en innovatiecapaciteit te ontwikkelen. Op basis van Eureka bevordert en ondersteunt dit initiatief de door dergelijke mk-bedrijven geleide transnationale O&O-projecten. Dit initiatief vormt een aanvulling op andere op mk-bedrijven gerichte acties die worden uitgevoerd in het kader van het zevende kaderprogramma.

De Gemeenschap zal ten behoeve van het initiatief financiële steun verstrekken en deelnemen aan de tenuitvoerlegging met de meest adequate middelen voor de actie.

BIJLAGE V

OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 8, LID 4, DOOR DE COMMISSIE TE VERSTREKKEN INFORMATIE

1.

Informatie over acties, die het mogelijk maakt elk voorstel gedurende de volledige looptijd ervan te volgen en die met name betrekking heeft op:

ingediende voorstellen;

evaluatieresultaten voor elk voorstel;

subsidieovereenkomsten;

afgeronde acties.

2.

Informatie over het resultaat van elke oproep tot het indienen van voorstellen en over de uitvoering van de acties, met name over:

de resultaten van elke oproep tot het indienen van voorstellen;

het resultaat van onderhandelingen over subsidieovereenkomsten;

de uitvoering van de acties, waaronder de betalingsgegevens en het resultaat van de acties.

3.

Informatie over de uitvoering van het programma, waaronder relevante informatie op het niveau van het kaderprogramma, het specifieke programma en elke activiteit.

Deze informatie (met name over voorstellen, de evaluatie ervan en subsidieovereenkomsten) moet worden verstrekt in een uniform gestructureerd, elektronisch leesbaar en verwerkbaar formaat dat toegankelijk is via een op IT gebaseerd informatie- en rapportagesysteem waarmee gemakkelijk gegevens kunnen worden geanalyseerd.


(1)  Advies uitgebracht op 30 november 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  PB C 185 van 8.8.2006, blz. 10.

(3)  PB L 412 van 30.12.2006, blz. 1.

(4)  PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

(5)  PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 van de Commissie (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3).

(6)  PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.

(7)  PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

(8)  PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

(9)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(10)  Onderzoek in verband met de behandeling van kanker van de gonaden kan worden gefinancierd.

(11)  Ter vergemakkelijking van de uitvoering van het programma zal de Commissie voor iedere vergadering van het programmacomité die in de agenda is opgenomen, overeenkomstig haar geldende richtsnoeren de kosten vergoeden van één vertegenwoordiger per lidstaat, alsmede van één deskundige/adviseur per lidstaat, voor die agendapunten waarvoor een lidstaat specifieke deskundigheid nodig heeft.

(12)  PB L 358 van 18.12.1986, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2003/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 230 van 16.9.2003, blz. 32).

(13)  Ook door het ESFRI vastgesteld.

(14)  Dit zou, voortbouwend op Eureka, eventueel de gemeenschappelijke uitvoering kunnen omvatten van programma's die gericht zijn op mk-bedrijven die onderzoek verrichten.

(15)  Een proefactie „Kennisregio's” is op initiatief van het Europees Parlement in de Gemeenschapsbegroting van 2003 opgenomen. Hierop volgde nog een uitnodiging tot het indienen van voorstellen onder het zesde kaderprogramma van de Gemeenschap voor OTO (2004) in het kader van het programma „Samenhangende ontwikkeling van het beleid”.

(16)  Dit sluit een eventuele combinatie van verschillende technologische gebieden niet uit.

(17)  Convergentieregio's zijn de regio's bedoeld in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds (PB L 210 van 31.7.2006, blz. 25. Verordening gerectificeerd in PB L 239 van 1.9.2006, blz. 248). Daartoe behoren de „convergentie”-doelstellingsregio's, de voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komende regio's en de ultraperifere regio's.

(18)  Hiertoe behoort het uitvoeren van de ethische evaluatieprocedures voor voorstellen waarin gevoelige onderwerpen een rol spelen, in het kader van het specifieke programma „Samenwerking”.

(19)  „Vrouwen en wetenschap: excellentie en innovatie — gendergelijkheid in wetenschap” (SEC (2005) 370); conclusies van de Raad van 18 april 2005.

(20)  De activiteiten in verband met het versterken en verbeteren van het Europese wetenschapssysteem, zoals wetenschappelijk advies en expertise en bijdragen aan „betere regelgeving”, vindt men in de afdeling „Wetenschap in de maatschappij” van dit specifieke programma.

(21)  Zie voorwaarden voor deelname.

(22)  Momenteel nemen negen mediterrane partnerlanden en zes landen uit Oost-Europa en Centraal-Azië deel aan het Europese nabuurschapsbeleid.

(23)  Andere dan geassocieerde kandidaat-lidstaten.

(24)  Andere dan geassocieerde kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten.

(25)  Armenië, Azerbeidzjan, Belarus, Georgië, Kazachstan, Kirgizstan, Moldavië, Oekraïne, Oezbekistan, Rusland, Tadzjikistan en Turkmenistan.

(26)  Er zij op gewezen dat Latijns-Amerika zowel ontwikkelingslanden als opkomende economieën telt.

(27)  In dit verband heeft de term „biregionale dialoog” betrekking op de dialoog tussen de lidstaten, de Europese Gemeenschap en de betrokken derde landen.

(28)  Met eventuele medewerking van het Internationaal Centrum voor Wetenschap en Technologie (ICWT) en het Centrum voor Wetenschap en Technologie (OCWT).

(29)  Gezien de belangen van de Gemeenschap zijn overeenkomsten gesloten met alle belangrijke industriële handelspartners of opkomende economieën en met nagenoeg alle landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen.

(30)  Inclusief een bijdrage ten belope van maximaal 200 miljoen EUR aan de Europese Investeringsbank voor haar financieringsfaciliteit met risicodeling, zoals bedoeld in bijlage III. Een bedrag ten belope van 100 miljoen EUR zal worden vastgelegd in jaartranches voor de periode 2007-2010.


Top