This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0196
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT AND THE COUNCIL Building the Single Market for Green Products Facilitating better information on the environmental performance of products and organisations
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten Bevordering van betere informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten Bevordering van betere informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties
/* COM/2013/0196 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten Bevordering van betere informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties /* COM/2013/0196 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene
producten Bevordering van betere
informatieverstrekking over de milieuprestatie van producten en organisaties (Voor de EER relevante tekst) 1. Inleiding In het stappenplan voor een efficiënt gebruik van
hulpbronnen[1]
is een ambitieuze mijlpaal voor 2020 vastgesteld: er moet namelijk voor worden
gezorgd dat burgers en overheden uiterlijk in 2020 over de juiste stimulansen
beschikken om de meest hulpbronnenefficiënte producten en diensten te kiezen
aan de hand van gepaste prijssignalen en duidelijke informatie over het milieu.
Volgens dat stappenplan speelt de interne markt een belangrijke rol in het
belonen van hulpbronnenefficiënte producten. Met het onderhavige initiatief –
"Bouwen aan de eengemaakte markt voor groene producten" – wordt een
belangrijke stap in deze richting gezet. Hulpbronnenefficiënte producten hebben het tot
dusver moeilijk om hun plaats op de markt te vinden, hoewel de capaciteit om
deze te produceren voorhanden is en de consumentenvraag in dit segment
toeneemt. De onzekerheid over wat een product of een organisatie nu echt
"groen" maakt, houdt producenten en consumenten vaak tegen om
dergelijke producten te leveren of te kopen. Met dit initiatief wil de
Commissie beginnen deze onzekerheid weg te nemen door de manier waarop de
milieuprestatie van producten wordt gemeten en bekendgemaakt, te verbeteren. In deze mededeling aan de Raad en het Europees
Parlement stelt de Commissie twee meetmethoden voor en een aantal principes die
in acht moeten worden genomen bij het bekendmaken van de milieuprestatie van
producten en organisaties. De mededeling gaat vergezeld van een aanbeveling van
de Commissie die de lidstaten en de particuliere sector aanmoedigt deze
methoden, waar passend, te gebruiken, zodat de normale werking van de
eengemaakte markt wordt verbeterd. Voorts wordt in dit initiatief voorgesteld dat de
belanghebbende partijen tijdens een testfase samen met de Commissie nagaan of
de voorgestelde methoden doeltreffend werken en in de hele eengemaakte markt
kunnen worden gebruikt. Zowel de resultaten van deze testfase als alternatieve
methoden zullen worden geanalyseerd in het kader van een onafhankelijke
beoordeling door vakgenoten. Blijkt de testfase succesvol, dan zal de Commissie
met de belanghebbende partijen overleggen hoe de positieve bevindingen van dit
initiatief naar de praktijk kunnen worden vertaald. Voorts zal de ontwikkeling
van methoden met internationale partners worden besproken om compatibiliteit en
synergieën met andere op ruime schaal toegepaste methoden te waarborgen. Met deze maatregelen wordt beoogd zowel de
penetratie van groene producten op de EU-markt als het gebruik van groenere
methoden door bedrijven in de EU op de middellange termijn mogelijk en
gemakkelijker te maken door bij te dragen aan het wegruimen van mogelijke
obstakels voor het vrije verkeer van groene producten op de eengemaakte markt. 2. De achtergrond van het
voorstel 2.1. Uitdagingen op het gebied van
milieu en hulpbronnenefficiëntie Naar aanleiding van de in 2012 gehouden
VN-conferentie over duurzame ontwikkeling (Rio+20) heeft de internationale
gemeenschap erop gewezen dat duurzame ontwikkeling op wereldschaal onhaalbaar
is zonder een radicale omslag in de manier waarop de samenleving produceert en
consumeert[2].
Ter illustratie: bijna twee derde van de ecosystemen over de hele wereld gaat
volgens de classificatie van de VN achteruit[3],
het tempo waartegen biodiversiteit verloren gaat, ligt naar raming 100 keer
hoger dan het natuurlijke uitsterfniveau, en de risico's en trends op het
gebied van de klimaatverandering zijn inmiddels stevig onderbouwd[4]. De OESO waarschuwt dat de
aanhoudende achteruitgang en afbrokkeling van het "natuurlijke kapitaal"
onomkeerbare veranderingen aan het veroorzaken is die een bedreiging kunnen
betekenen voor onze gedurende twee eeuwen gestaag stijgende levensstandaard[5]. 2.2. De milieuvoordelen van groene
producten en groene organisaties Groene producten kunnen worden gedefinieerd als
producten die in vergelijking met soortgelijke producten van dezelfde categorie
efficiënter hulpbronnen gebruiken en minder milieuschade veroorzaken gedurende
hun levenscyclus, van extractie van grondstoffen over productie, distributie en
gebruik, tot het einde van de levenscyclus (met inbegrip van hergebruik,
recycling en terugwinning). In om het even welke productcategorie bestaan er
"groene producten", ongeacht of deze een milieukeur dragen of als
groen in de handel worden gebracht: de milieuprestatie van het product bepaalt
of het al dan niet "groen" is. Een grotere marktopname van dergelijke producten
zou niet alleen voordelig zijn uit maatschappelijk oogpunt (minder milieuschade
en tevredener consumenten) maar kan ook economische baten voor producenten en
consumenten met zich brengen (dankzij een efficiënter gebruik van natuurlijke
hulpbronnen). Bovendien genereren groene bedrijven nog extra
milieuvoordelen. Zij verbeteren hun eigen processen, oefenen invloed uit op hun
leveranciers en andere spelers stroomopwaarts en stroomafwaarts in de
waardeketen, en liggen aan de basis van innovatie. Een bedrijf dat het
zogenoemde levenscyclusconcept in zijn strategieën en besluitvorming
integreert, beperkt het effect van zijn activiteiten op het milieu zowel
rechtstreeks als indirect tot een minimum. 2.3. De milieuvoordelen van groene
producten en groene organisaties De waarde van de wereldmarkt voor
"koolstofarme" en "ecologische" goederen en diensten (een
onderdeel van de totale markt voor groene producten) wordt geschat op 4,2
biljoen euro. Het aandeel van de EU daarin bedraagt 21 %[6]. De omvang van deze markt neemt
jaarlijks met gemiddeld 4 % toe, zelfs tijdens de economische recessie[7], hetgeen van de groene economie
een van de sectoren met het meeste potentieel voor banengroei maakt[8]. Bedrijven gaan steeds meer met
elkaar in concurrentie om marktaandeel op deze markt te veroveren. Groene
producten kunnen bijdragen tot een verlaging van de productiekosten voor de
maakindustrie (die minder hulpbronnen nodig heeft voor het productieproces) en
van de gebruikskosten voor de consument (dankzij bijvoorbeeld witgoed uit de
hoogste energie-efficiëntieklasse van de energie-etiketteringsrichtlijn[9]). Groene producten zijn ook
makkelijker te recyclen of te hergebruiken en dragen bijgevolg, ten bate van de
hele samenleving, bij aan een beter en goedkoper afvalbeheer. Dit alles neemt echter niet weg dat, relatief
bekeken, het segment groene producten nog steeds slechts een marginaal
onderdeel van de markt voor consumentengoederen in de EU vormt[10]. Anderzijds zijn er indicaties
dat er een aanzienlijke vraag naar dergelijke producten bestaat indien deze
tegen een concurrerende prijs worden aangeboden – en dat dit potentieel op de
interne markt dus onaangeboord blijft[11].
Een en ander zou ook een positief effect op de werkgelegenheid hebben: alles
samengenomen kan een betere hulpbronnenefficiëntie van de economieën tegen 2020
wel 2,8 miljoen extra banen opleveren[12]. Groene bedrijven zijn vaak pioniers op het gebied
van innovatie. Dankzij lagere kosten, hogere productiviteit, continuïteit in de
bevoorrading en een geringere blootstelling aan milieurisico's genieten
Europese bedrijven een concurrentievoordeel op het gebied van eco-innovatie.
Als extra maatregelen ter ondersteuning in dit verband uitblijven, komt het
concurrentievermogen in deze sector op de helling te staan[13]. 3. Aan te pakken problemen 3.1. Het ontbreken van een
gemeenschappelijke definitie van "groen product" en "groene
organisatie" Er is geen breed gedragen, wetenschappelijk
gefundeerde definitie van wat een product en een organisatie groen maakt. Wel
zijn er verschillende methoden in omloop voor de meting en benchmarking van
milieuprestaties[14],
maar, toegepast op een bepaald product of een bepaalde organisatie, leveren
deze uiteenlopende resultaten op. Sterker nog: de gebruiker moet zoveel
methodegerelateerde keuzes maken dat zelfs resultaten die met gebruikmaking van
één methode zijn verkregen, vaak niet vergelijkbaar zijn. Toch is
vergelijkbaarheid van belang om concurrentie op basis van milieuprestatie
mogelijk te maken en zowel de consument als het bedrijfsleven in staat te
stellen met kennis van zaken beslissingen te nemen. Een van de grootste tekortkomingen van bepaalde
methoden voor het meten van de milieuprestatie is de onvolledigheid ervan. Deze
methoden geven geen beeld van de rechtstreekse en indirecte effecten van het
betrokken product of de betrokken organisatie en leveren dus een onvolledig
plaatje van de levenscyclus op. Een groot aantal indicatoren is gericht op het
stadium waarin het product in gebruik is (bijvoorbeeld het waterverbruik van
een wasmachine) en laat de kosten voor de productie en verwijdering van het
product of de mogelijkheden om het product te recyclen of te hergebruiken buiten
beschouwing. Sommige beoordelingen zijn toegespitst op één specifieke
milieu-indicator en houden daardoor het risico in dat andere buiten beschouwing
worden gelaten, met de zogenoemde "lastenverschuiving" tot gevolg. Zo
kan voor een nieuw energiezuinig product een zeldzaam of gevaarlijk materiaal
nodig zijn. Dat product is dan misschien wel gunstig uit het oogpunt van
energiebesparing, maar kan nadelig zijn in het licht van de uitputting van de
hulpbronnen of het effect aan het einde van de levensduur van het product.
Kortom: de volledige levenscyclus moet worden beoordeeld zodat beslissingen om
de milieuprestatie te verbeteren op basis van volledige informatie kunnen
worden genomen. 3.2. Nodeloze kosten voor het
bedrijfsleven Milieuoverwegingen spelen een steeds grotere rol
in de werking en de marketingstrategie van een groot aantal bedrijven en van de
partijen die in die bedrijven investeren. Dergelijke bedrijven maken steeds
meer gebruik van de levenscyclusbeoordeling (LCA – life cycle analysis)[15] als instrument om het
milieuvriendelijke imago dat zijzelf of hun leveranciers uitdragen, te
beoordelen en om de milieuprestatie van hun producten te meten en te
verbeteren). Het aantal methoden voor het meten van de
voetafdruk (bijvoorbeeld koolstofvoetafdruk, watervoetafdruk) neemt hand over
hand toe, net als het aantal initiatieven uit nationale en particuliere hoek.
Hierdoor kunnen bedrijven op kosten worden gejaagd, vooral als zij
verschillende methoden moeten gebruiken of aan etiketterings- en verificatievoorschriften
voor verschillende landen en retailers moeten voldoen. De relatieve kosten en
lasten die hiermee gepaard gaan, vallen stukken zwaarder uit voor het mkb. Het Europese bedrijfsleven is zich terdege bewust
van deze situatie: respondenten die hebben deelgenomen aan de openbare
raadpleging over dit initiatief, beschouwen het gebrek aan coherentie als een
van de grootste belemmeringen voor het weergeven en benchmarken van de
milieuprestatie (72,5 % was het hiermee eens). Als belangrijkste redenen hiervoor
worden opgegeven: het grote aantal initiatieven in de EU (70,8 %) en de
verschillende rapportagemethoden (76,3 %)[16]. 3.3. Obstakels voor het vrije
verkeer van als groene producten op de markt gebrachte producten Naast de extra kosten kan ook de wildgroei aan
methoden de producenten beperken in hun mogelijkheden groene producten te
verhandelen – zelfs in de EU. Ondernemingen die met hun producten de grens over
willen, lopen aan tegen van land tot land verschillende voorschriften voor de
verstrekking van milieu-informatie over producten. Vak 1 – Concrete obstakels voor de handel in als groene producten op de eengemaakte markt gebrachte producten Het volgende scenario heeft zich gaandeweg ontwikkeld tot de normale (maar inefficiënte) manier om groene producten in Europa op de markt te brengen: een bedrijf dat zijn producten in het VK, Frankrijk, Italië en Zwitserland als groene producten op de markt wil brengen, moet verschillende regelingen toepassen om op basis van milieuprestatie de concurrentie op de verschillende nationale markten aan te gaan. In Frankrijk moet het een milieubeoordeling uitvoeren volgens de Franse methode (BP X30-323). In het VK moet het bedrijf de PAS 2050 methode of het WRI broeikasgassenprotocol toepassen. Zwitserland vereist een weer andere aanpak (in ontwikkeling) en Italië legt zijn van overheidswege erkende koolstofvoetafdrukregeling en nóg een analyse op. Bovendien moet het bedrijf op basis van ISO-norm 14025 een milieuproductverklaring (Environmental Product Declaration – EPD) opstellen voor de Zweedse markt – misschien zelfs meer dan één, aangezien er over de hele wereld ten minste zes concurrerende EPD's van kracht zijn die, hoewel allemaal opgesteld op basis van ISO 14025, elk hun eigen specifieke kenmerken hebben[17]. Uitgaande van een kostprijs van 10 000 euro voor de studie die moet worden verricht om in overeenstemming te zijn met een regeling, komt het bedrijf uiteindelijk uit op een veelvoud van dat bedrag, afhankelijk van het aantal markten waartoe het zich toegang wil verschaffen. Het bedrijf in dit scenario moet rekenen op een kostenplaatje tot 50 000 euro per product, wil het op basis van milieuprestatie de concurrentie op 5 nationale markten in Europa aangaan. Bedrijven die op basis van milieuprestatie willen
concurreren, kunnen de facto niet anders dan zich conformeren aan de
verschillende, op uiteenlopende methoden gebaseerde particuliere of openbare
regelingen die op individuele markten worden toegepast. Met andere woorden: het
beginsel van wederzijdse erkenning op de interne markt volstaat kennelijk niet
om niet-technische obstakels die de handel tussen EU-lidstaten belemmeren, uit
de weg te ruimen. Zelfs zonder wettelijke voorschriften moeten exporteurs die
niet benadeeld willen worden ten opzichte van de lokale producenten, nog steeds
gebruik maken van de nationale methoden voor bekendmaking waarmee de
plaatselijke consument vertrouwd is (zoals nationale milieukeurregelingen). 3.4. Gebrek aan vertrouwen bij de
consument ten aanzien van "groene claims" Uit enquêtes komt naar voren dat de consumenten in
de EU maar al te graag meer groene producten willen kopen[18]. Anderzijds bewijzen dezelfde
enquêtes dat de consument zijn gedrag niet altijd afstemt op wat hij belangrijk
beweert te vinden en dat hij bovendien met een gebrek aan vertrouwen te kampen
heeft. Een voorbeeld: hoewel 75 % van de EU-respondenten zei bereid te
zijn groene producten te kopen, had slechts 17 % dat in de maand vóór de
enquête ook daadwerkelijk gedaan. Als redenen hiervoor werden onder meer
opgegeven: een gebrek aan vertrouwen in de door producenten en retailers
verstrekte milieu-informatie en de beperkte beschikbaarheid van groene
producten tegen betaalbare prijzen. Bovendien zijn de bekendgemaakte gegevens
over de milieuprestatie van producten vaak niet vergelijkbaar en wordt de
mogelijkheid om met kennis van zaken een keuze te maken, beperkt. Groene claims nemen weliswaar toe in aantal, maar
worden tegelijkertijd oppervlakkiger en vager geformuleerd[19]. Hierdoor krijgt het
vertrouwen van de consument een knauw: 48 % beweert geen vertrouwen te
hebben in de op de producten vermelde informatie over de milieuprestatie[20]. De indruk wint terrein dat
bedrijven hun claims hanteren om te concurreren en niet de milieuprestatie die
ten grondslag ligt aan die claims. 4. Beleidsreactie van de EU 4.1. Doel van het EU-optreden De EU wil met haar optreden een bijdrage leveren
aan een betere beschikbaarheid van duidelijke, betrouwbare en vergelijkbare
informatie over de milieuprestatie voor alle belanghebbende partijen, met
inbegrip van de actoren over de hele lengte van de toeleveringsketen. Met het
oog daarop stelt de Commissie op basis van de resultaten van haar jarenlange
samenwerking met de belanghebbende partijen en de wetenschappelijke wereld twee
methoden voor om de milieuprestatie te beoordelen en te benchmarken. Deze
methoden zijn robuust (wetenschappelijk gefundeerd) en omvattend (want
betrekking hebbend op de hele levenscyclus van producten en organisaties en een
reeks milieuaspecten) en zullen er uiteindelijk toe bijdragen dat prestaties
kunnen worden vergeleken. Deze methoden zijn in 2011/2012 besproken en getest
met participatie van het bedrijfsleven en zullen verder worden getest en
verbeterd (met name middels de ontwikkeling van vereenvoudigde voorschriften
voor specifieke productgroepen en sectoren) en beoordeeld teneinde te bepalen
in hoeverre zij vlot kunnen worden gebruikt door ondernemingen, met name het
mkb, of door beleidsmakers. Met het EU-optreden wordt beoogd de bestaande
onzekerheid over wat een product of een organisatie groen maakt, te
verminderen. Het optreden van de EU opent de deur naar een meer geïntegreerde
interne markt, waar producten en organisaties die echt groen zijn, ook als
zodanig herkenbaar zijn voor de consument. Verwacht wordt dat een grote
aanwezigheid van groene producten op de markt bevorderlijk zal zijn voor het
herstel van de economie, en het concurrentievoordeel van EU-bedrijven op het
gebied van eco-innovatie verder zal versterken[21]. Het generische concept "groen product"
(een product dat, over zijn hele levenscyclus gemeten, een geringer
milieueffect heeft dan een alternatief product) zal met het oog op de
operationele toepassing ervan, een concrete invulling krijgen aan de hand van
twee elementen: 1) de methode om het milieueffect van de levenscyclus te meten,
en 2) de categoriegebonden productvoorschriften voor het bepalen van de
benchmarks die vereist zijn om te definiëren wat een echt groen product is.
Voor organisaties wordt dezelfde benadering toegepast. 4.2. Methodologisch werk om het
milieueffect van producten en organisaties te meten De Commissie werkt in dit verband al jaren met een
aantal belanghebbende partijen samen. In 2003 vond het levenscyclusconcept via
de mededeling over geïntegreerd productbeleid[22]
ingang in de EU-beleidsvorming. In 2008 volgde dan het actieplan inzake
duurzame consumptie en productie en een duurzaam industriebeleid[23]. Daaruit vloeide in 2010 de
bekendmaking voort van het handboek over het internationaal referentiesysteem
voor levenscyclusgegevens (lnternational Reference Life Cycle Data System,
ILCD)[24],
dat technische richtsnoeren voor uitvoerige LCA-studies bevat, en de technische
basis voor het afleiden van voor specifieke productcategorieën geldende
criteria, gidsen en vereenvoudigde instrumenten. In 2010 werd de Commissie door de Raad van de
Europese Unie gevraagd een geharmoniseerde methode voor de berekening van de
milieuvoetafdruk van producten te ontwikkelen[25].
Sindsdien heeft de Commissie op basis van de bestaande LCA-benaderingen en internationale
normen[26]
voortgewerkt en heeft zij aanvullende methodologische specificaties ingevoerd
die nodig zijn om de coherentie, vergelijkbaarheid en nauwkeurigheid van de
resultaten te verbeteren. Deze werkzaamheden werden ondersteund door een
raadplegingsproces en een in realistische omstandigheden uitgevoerde test in
samenwerking met het bedrijfsleven[27]
en hebben geleid tot de ontwikkeling van de milieuvoetafdruk van producten (Product
Environmental Footprint – PEF) en de milieuvoetafdruk van organisaties (Organisation
Environmental Footprint – OEF)[28]. Beide methoden zijn, vergeleken met andere
bestaande methoden, op verschillende punten verbeterd. Hieronder volgen er
enkele: ·
de milieueffectcategorieën[29] die in aanmerking moeten
worden genomen voor de uitvoering van een omvattende levenscyclusbeoordeling,
worden duidelijk omschreven; ·
de kwaliteit van de gegevens moet worden
gekwantificeerd; ·
er worden minimumvoorschriften voor de
gegevenskwaliteit vastgesteld; ·
er worden duidelijker technische instructies
gegeven betreffende een aantal kritieke aspecten van een LCA-studie (zoals
allocatie en recycling)[30]. Om vergelijkingen te kunnen maken in het kader van
de PEF- en de OEF-methoden moeten regels voor de milieuvoetafdruk van een
productcategorie (PEFCR’s – Product Environmental Footprint Category Rules)
en regels voor de milieuvoetafdruk van een organisatiesector (OEFSR's – Organisation
Environmental Footprint Sector Rules)[31]
worden ontwikkeld. Aan de hand van deze regels zullen de algemene bepalingen
van de PEF- en OEF-methoden worden afgestemd op specifieke productcategorieën
of sectoren, met als doel marktdeelnemers en beleidsmakers in staat te stellen
zich voor een bepaalde productcategorie of sector te concentreren op de drie of
vier meest relevante milieueffecten uit de lijst van de 14 voornaamste
milieueffectindicatoren, en op de meest relevante processen of
levenscyclusfasen. Dit moet ertoe leiden dat de resultaten van afzonderlijke
beoordelingen in een bepaalde productcategorie of sector onderling vergelijkbaar
zijn, ongeacht wie de beoordelingen uitvoert. Wanneer bijvoorbeeld PEFCR's zouden worden
ontwikkeld voor detergenten, zou aan de hand van regels voor de categorie een
"modelproduct" worden gedefinieerd dat als representatief geldt voor
de productcategorie "detergenten" op de EU-markt, en zou de
milieuprestatie die dit model tijdens zijn levenscyclus levert, worden
berekend. De milieuprestatie van dit representatieve product wordt dan de
benchmark (die vervolgens voortdurend moet worden aangepast en herzien in het
licht van de technologische ontwikkelingen) waaraan de prestaties van de andere
op de markt verkochte detergenten worden afgetoetst. Deze prestatie wordt
weergegeven ter voorlichting van de consument, die vervolgens moeiteloos
gelijksoortige producten met elkaar kan vergelijken. In de toekomst zullen de milieuvoetafdrukmethoden
dankzij deze cruciale ontwikkelingen zowel op de markt als in het beleid kunnen
worden toegepast als een betrouwbaar instrument om producten of organisaties
tegen een lagere kostprijs met elkaar te vergelijken. De Commissie steunt ook specifieke activiteiten
gericht op de ontwikkeling van sector- en productcategoriespecifieke methoden[32]. De Commissie zal compatibiliteit
tussen deze methoden blijven bewerkstelligen c.q. bevorderen. 4.3. Het huidige pakket
voorstellen als een eerste fase in de ontwikkeling van nieuw beleid Deze mededeling zal richtinggevend zijn voor de
activiteiten van de Commissie in de komende drie jaar. De Commissie zal, in overleg met de belanghebbende
partijen, de methoden geleidelijk en op gepaste wijze integreren in het
milieubeheer- en milieuauditsysteem (Eco-Management and Audit Scheme –
EMAS), de groene overheidsopdrachten en de EU-milieukeur[33]. 4.3.1. De aanbeveling van de
Commissie Samen met deze mededeling stelt de Commissie een
aanbeveling vast over het gebruik van de PEF- en OEF-methoden voor het meten en
bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties. De Commissie
nodigt de lidstaten en belanghebbende partijen uit de PEF- en OEF-methoden te
gebruiken in relevante vrijwillige beleidsmaatregelen en initiatieven die onder
meer betrekking hebben op het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van
producten en organisaties gedurende hun levenscyclus. De methoden maken een integrerend
deel uit van de aanbeveling. 4.3.2. De fase voor het testen van de
tenuitvoerlegging van de milieuvoetafdrukmethoden De Commissie zal met de op vrijwilligheid
gebaseerde medewerking van belanghebbende partijen een driejarige test
organiseren. Deze testfase heeft tot doel: ·
het opzetten en valideren van het proces voor de
ontwikkeling van PEFCR’s en OEFSR's, met inbegrip van de ontwikkeling van
milieubenchmarks[34]
voor beide groepen regels. Indien er al productcategorie- of sectorspecifieke
regels bestaan en door de belanghebbende partijen worden gebruikt, gebruikt de
Commissie deze als basis voor de ontwikkeling van PEFCR's en OEFSR's. ·
de toepassing van milieuvoetafdrukmethoden, met
name voor het mkb, te vergemakkelijken door innovatieve manieren voor het
beheer van het proces te testen en door instrumenten te ontwikkelen; ·
verschillende nalevings- en verificatiesystemen
voor PEF en OEF, inclusief verificatie vooraf (i.e. conformiteitsbeoordeling)
en verificatie achteraf (i.e. markttoezicht) te testen teneinde evenredige,
doeltreffende en efficiënte nalevings- en verificatiesystemen op te zetten en
te valideren; ·
in samenwerking met de belanghebbende partijen,
verschillende benaderingen te testen voor communicatie van bedrijven jegens
consumenten en bedrijven jegens bedrijven. In 2013 zal de Commissie belanghebbende partijen
(ook uit derde landen) uitnodigen om op basis van vrijwilligheid hetzij als
deelnemer, hetzij als leidinggevende actief te zijn in het proces voor de
ontwikkeling van PEFCR's en OEFSR's. De keuze van de productcategorieën en
sectoren voor de testfase zal worden gebaseerd op een aantal overwegingen,
zoals de omvang van de milieueffecten, de bereidheid van de belanghebbenden om
een bijdrage te leveren of de leiding te nemen, de noodzaak om te zorgen dat
diverse producten (waaronder complexe producten) en sectoren (met een dynamisch
toeleveringsketen) worden opgenomen, de beschikbaarheid van reeds bestaand
werkmateriaal[35],
en de beschikbaarheid van informatie met betrekking tot levenscyclusgegevens.
Het succes van deze testfase zal worden beoordeeld op basis van de diversiteit
en representativiteit van de geselecteerde producten en sectoren en op basis
van het aantal en de relevantie van de betrokken belanghebbende partijen,
waaronder passende vertegenwoordiging van mkb's en ngo's, en rekening houdend
met de kosten, de baten en de tijdsduur van de toepassing van de methoden. De
Commissie zal aan de lidstaten en de andere belanghebbende partijen op gezette
tijden verslag over de voortgang uitbrengen via de geregelde
IPP/SCP-vergadering inzake geïntegreerd productbeleid (IPP – integrated
product policy) en duurzame consumptie en productie (SCP – sustainable
consumption and production)[36]. De Commissie is bereid alternatieve benaderingen
voor de PEF en OEF te evalueren mits daarmee soortgelijke doelen worden bereikt
als die welke hierboven zijn vermeld. De Commissie is in dit verband van plan
vakgenoten de opdracht te geven de definitieve resultaten van de testfase op
onafhankelijke wijze te beoordelen en te vergelijken met de resultaten die zijn
bereikt met door belanghebbende partijen voorgestelde alternatieve methoden. Om
voor een dergelijke vergelijkende beoordeling door vakgenoten in aanmerking te
komen, moeten de alternatieve methoden in vergelijkbare testomstandigheden zijn
getest door de belanghebbende partijen die deze methoden hebben voorgesteld.
Deze onafhankelijke beoordeling door vakgenoten zal de Commissie helpen de
optie te selecteren die de grootste kans biedt de in deze mededeling vastgestelde
beleidsdoelstellingen te halen. 4.3.3. "Groene claims" en
betere richtsnoeren inzake de richtlijn oneerlijke handelspraktijken Op EU-niveau is geen wetgeving vastgesteld die
specifiek gericht is op de harmonisering van alle groene claims en milieumarketing.
De EU heeft het gebruik van claims gereglementeerd door hetzij voorschriften
ter zake op te nemen in de specifieke wetgeving over verschillende soorten
producten (zoals de Energy Star-verordening[37]), hetzij algemene regels ter
voorkoming van misleidende milieuclaims vast te stellen en het aan de nationale
autoriteiten over te laten deze regels te interpreteren en de toepassing ervan
per geval af te dwingen[38]
(zoals de richtlijn oneerlijke handelspraktijken)[39]. In het kader van de tenuitvoerlegging van de
richtlijn oneerlijke handelspraktijken heeft de Commissie in 2009 specifieke
richtsnoeren uitgevaardigd om het gebruik van duidelijke, accurate en relevante
milieuclaims voor marketing- en reclamedoeleinden te stimuleren. De Commissie
is van plan de richtsnoeren in dit verband nog uit te breiden om een adequate
en uniforme handhaving in de lidstaten te garanderen. Met dit doel voor ogen is
de Commissie in het kader van de uitvoering van de consumentenagenda[40] al een dialoog aangegaan met
de betrokken belanghebbende partijen om de uitdagingen en beste praktijken aan
te wijzen en tot aanbevelingen voor toekomstige actie te komen[41]. 4.3.4. Bekendmaking van de
milieuprestatie van producten en organisaties Gebrekkig bekendgemaakte informatie op dit gebied
kan de ontvanger van de informatie verwarren of misleiden, de besluitvorming
blokkeren en het vertrouwen in milieuclaims ondermijnen. Daarom beveelt de
Commissie op basis van de ervaringen met de dialoog met diverse belanghebbende
partijen een reeks beginselen aan die in acht moeten worden genomen bij het
bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties. (1)
Transparantie. De
marktdeelnemers zouden niet alleen informatie moeten verstrekken over de
milieuprestatie van producten en organisaties, maar ook over de manier waarop
deze informatie is gegenereerd (beoordelingsprocedure, methode, bron van de
gegevens, criteria enz.). (2)
Beschikbaarheid en toegankelijkheid. De marktdeelnemers zouden de informatie over de milieuprestatie van
een product ten aanzien van de meest relevante milieueffecten in een eenvoudig
en meteen begrijpelijk formaat moeten weergeven. De essentiële informatie zou
moeten worden aangevuld door gedetailleerde gegevens beschikbaar te stellen die
via extra kanalen, zoals websites, apps voor smartphones, enz. kunnen worden
geraadpleegd. (3)
Betrouwbaarheid. Om het
vertrouwen van de gebruikers in de groene claim te waarborgen, zou de
bekendgemaakte informatie wetenschappelijk accuraat en verifieerbaar moeten
zijn. (4)
Volledigheid. De marktdeelnemers
zouden op kosteneffectieve wijze informatie moeten verstrekken over alle
milieueffectcategorieën die relevant zijn voor het betrokken product of de
betrokken organisatie. (5)
Vergelijkbaarheid. De
marktdeelnemers zouden consequente methodologische keuzes moeten maken om te
waarborgen dat de informatie over de milieuprestatie van een specifieke
productcategorie of een specifieke sector mettertijd vergelijkbaar blijft. Zij
zouden waar mogelijk methoden moeten gebruiken die het mogelijk maken de milieuprestatie
te vergelijken van producten die tot dezelfde productcategorie behoren en van
organisaties die in dezelfde sector actief zijn. (6)
Duidelijkheid. De
markdeelnemers zouden de informatie op een voor de gebruikers duidelijke,
nauwkeurige en volledig begrijpelijke wijze moeten verstrekken. De inhoud van
de informatie zou eveneens helder moeten zijn: zowel het bereik als de
complexiteit ervan zou moeten worden afgestemd op het doelpubliek, de kenmerken
van het product en het oogmerk dat met de bekendmaking van de informatie wordt
nagestreefd. Voor de inachtneming van deze beginselen zou het
uitermate nuttig zijn als gebruik wordt gemaakt van bestaande en
gemeenschappelijke benaderingen, normen en methoden, zoals de PEF en de OEF. 4.4. De tweede fase: evaluatie en
toekomstig beleid Na de testfase zal de
Commissie de voortgang evalueren alvorens een besluit te nemen over de volgende
stap ("de tweede fase"). In het kader hiervan zal zij nagaan of de
methoden, de prestatiebenchmarks voor producten en sectoren en de initiatieven
succesvol waren zodat zij in beleidsinstrumenten kunnen worden toegepast. Met
het oog op het gebruik van mogelijke passende instrumenten, waaronder Europese
normen, zal de Commissie met name beoordelen of ze verder kunnen worden geïntegreerd
in een bredere reeks reeds bestaande of nieuwe instrumenten om de
milieuprestatie van producten op de EU-markt te verbeteren. Op basis van de
resultaten van deze beoordeling zal de Commissie passende voorstellen
voorbereiden, zoals reeds aangeven in haar voorstel voor een nieuw
milieuactieprogramma voor de Europese Unie voor de periode tot en met 2020[42]. 5. mondiale context en
internationale samenwerking De mondiale ontwikkelingen op het gebied van
meting en bekendmaking van informatie over milieuprestaties volgen elkaar in
snel tempo op en houden min of meer gelijke tred met die in de lidstaten. Zo
overweegt Zwitserland om in 2013 wetgeving voor te stellen waarbij regels
worden ingevoerd voor een op meerdere criteria gebaseerde
levenscyclusbeoordeling van producten en de bekendmaking van deze informatie
aan de consument. Japan, Zuid-Korea, Australië en Canada passen
LCA-benaderingen toe in de beleidsvorming. Het Milieubeschermingsagentschap van
de Verenigde Staten (EPA – Environmental Protection Agency) leidt de
ontwikkeling van een leidraad voor de ontwikkeling van productcategorieregels.
Het "Sustainability Consortium" is één van de meest grootschalige
privé-initiatieven op het gebied van het bepalen en bekendmaken van de
milieuvoetafdruk van producten. Ook nieuwe initiatieven zoals de
"Sustainability Accounting Standards Board" steken de kop op. Hoewel het werk dat momenteel wordt geleverd, zijn
merites heeft, is het zorgwekkend dat de meeste van deze initiatieven min of
meer los van elkaar worden ontwikkeld, terwijl de in toenemende mate
gemondialiseerde en complexer wordende bevoorradingsketens een meer
gecoördineerde benadering vergen waarmee, bijvoorbeeld, de uitwisselbaarheid en
de interoperabiliteit van bestaande instrumenten en platforms zouden kunnen
worden verbeterd. Dat zich op internationaal niveau ontwikkelingen op
methodologisch vlak zullen voordoen, ligt in de lijn der verwachtingen. Waar
het echter vooral op aankomt is gerichter en ambitieuzer actie te ondernemen en
tot een betere consensusvorming te komen. De EU is van plan om onder meer in het kader van
het tijdens de Rio+20-top aangenomen tienjarige kader van programma's inzake
duurzame consumptie en productie actief met haar voornaamste handelspartners
samen te werken om een beter gecoördineerde aanpak ten aanzien van
methodologische ontwikkelingen op internationaal niveau te stimuleren aan de
hand van een open en transparant raadplegingsproces waaraan alle
belanghebbenden die daar belangstelling voor hebben, kunnen deelnemen. In het kader
van de geregelde IPP/SCP-vergadering zal aan de lidstaten en andere
belanghebbenden verslag over de voortgang worden uitgebracht. De EU verleent bovendien financiële steun aan het
milieuprogramma van de Verenigde Naties (UNEP – United Nations Environment
Programme) voor het capaciteitsopbouwwerk dat dit programma in
ontwikkelings- en opkomende landen levert op het gebied van milieuvoetafdruk,
LCA-methoden en gegevensverzameling. De geleidelijk toenemende toepassing van PEF- en
OEF-methoden in de hele EU zal ook baten opleveren voor ondernemingen van
buiten de EU die de EU-markt willen betreden, aangezien zij, in plaats van met
de huidige lappendeken van nationaal uitgevoerde regelingen, met slechts twee
referenties zullen kunnen werken. Niet alleen zullen hierdoor de
administratieve kosten van de exporteurs dalen, ook het aanbod aan groene
producten op de eengemaakte markt zal toenemen. [1] COM(2011) 571 definitief. [2] Een tienjarenkader van
programma's betreffende duurzame consumptie- en productiepatronen. A/CONF.216/5. [3] Rapport van het panel
op hoog niveau inzake mondiale duurzaamheid van de secretaris-generaal van de
VN: “Resilient People, Resilient Planet: A future worth choosing’, 2012. [4] Zie bijvoorbeeld de Global Diversity Outlook 2 van het
secretariaat van het CBD en http://unfccc.int/essential_background/items/6031.php [5] Environmental Outlook to 2050 (OESO 2012). [6] Department for Business, Innovations and Skills (2012):
Low Carbon Environmental Goods and Services. [7] Green Seal (2009): Green Buying Research. [8] In 2012 bedraagt het verwachte aantal werknemers in de
groene industrie EU-wijd 3,4 miljoen, een toename in vergelijking met de 2,7
miljoen in 2008, wat aantoont dat er zelfs in het huidige economische klimaat
potentieel voor banengroei in de groene sector aanwezig is. Zie
"Jaarlijkse groeianalyse 2013", COM(2012) 750 final, http://ec.europa.eu/europe2020/pdf/ags2013_en.pdf [9] Richtlijn 2010/30/EU van het Europees Parlement en de
Raad van 19 mei 2010 betreffende de vermelding van het energieverbruik en het
verbruik van andere hulpbronnen op de etikettering en in de
standaardproductinformatie van energiegerelateerde producten, PB L 153 van 18.6.2010,
blz. 1-12. [10] Uit tal van studies is gebleken dat het marktaandeel van
producten met een betere milieuprestatie relatief klein is – in sommige
lidstaten niet meer dan 5 % in bepaalde productcategorieën. Voor nadere
gegevens: zie het effectbeoordelingsverslag. [11] Zie het effectbeoordelingsverslag. [12] Werkdocument van de diensten van de Commissie "De
benutting van het werkgelegenheidspotentieel van groene groei", SWD(2012) 92
final, begeleidend document bij de mededeling "Naar een banenrijk
herstel". [13] Denemarken, Zweden en Finland behoren weliswaar tot de
wereldtop op het gebied van schone technologieën, maar moeten die positie delen
met belangrijke concurrenten, zoals de VS. Nederland, Oostenrijk, België,
Frankrijk en Spanje zijn inmiddels al ingehaald door China en India. Zie het
verslag van CleanTech Group en WWF "Global Cleantech Innovation Index 2012"
. [14] Methoden voor het meten
van de milieuprestatie van producten en organisaties kunnen in twee grote
categorieën worden ingedeeld. Ten eerste zijn er de methoden die de
milieuprestatie meten aan de hand van de rechtstreekse effecten (dit zijn
effecten die rechtstreeks terug te voeren zijn op het product of de
organisatie, zoals bijvoorbeeld het gevaarlijke afval dat overblijft na de
productie). Sommige van deze methoden hebben betrekking op één milieueffect
(zoals "scope 1" van het broeikasgassenprotocol), andere op meerdere
(zoals de kernprestatie-indicatoren van het EMAS). Ten tweede zijn er de
methoden die de milieuprestatie meten aan de hand van de rechtstreekse en de
onrechtstreekse effecten (inclusief effecten in andere stadia van de
levenscyclus, zoals winning, logistiek, gebruik, einde van de levensduur –
levenscyclusbeoordeling). Net als in de vorige categorie hebben sommige van
deze methoden betrekking op één milieueffect (eens te meer "scope 1"
van het broeikasgassenprotocol), andere op meerdere (zoals de milieukeur van de
EU). [15] De LCA is een gevestigd methodologisch instrument om het
levenscyclusconcept kwantitatief toe te passen op de milieubeoordeling van
activiteiten met betrekking tot processen of producten. Centraal in de LCA
staat de holistische kijk op (de functies van) producten en processen waarin
ook de activiteiten stroomopwaarts en stroomafwaarts in beeld worden gebracht.
In het kader van een LCA van een product wordt bijvoorbeeld rekening gehouden
met alle tijdens de levenscyclus van het product ingezette productieprocessen
en diensten, gaande van de winning van de grondstoffen over de productie van de
materialen voor het maken van het product en het gebruik van het product, tot
het recyclen en/of definitief verwijderen van een aantal onderdelen ervan. Deze
levenscyclusbeoordeling bestrijkt dus de volledige levensduur van een product,
"van de wieg tot het graf". [16] Zie
http://ec.europa.eu/environment/consultations/sustainable.htm
[17] Duitsland, Zweden, Noorwegen, Japan, Zuid-Korea en Taiwan. [18] Speciale Eurobarometer 295:
"De houding van de Europese burger ten opzichte van het milieu", 2008,
blz. 27; Eurobarometer Europeans’ attitudes towards the issue of sustainable
consumption and production, 2009. [19] OECD (2011); Environmental Claims - Findings and
Conclusions of the OECD Committee on Consumer Policy. - DEFRA (2010);
Assessment of Green Claims on Product Packaging. [20] Flash
Eurobarometer 256 "Europeans' attitude towards SCP", 2009. Volgens Flash Eurobarometer 332 uit 2012, blz. 11, heeft bijna een derde van de EU-consumenten
misleidende informatie over de milieueffecten van een product gevonden. Zie het
effectbeoordelingsverslag voor meer bewijsmateriaal. [21] Voor een diepgaandere analyse van dit verband: zie het
effecbeoordelingsverslag. [22] Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement - Geïntegreerd productbeleid - Voortbouwen op een milieugericht
levenscyclusconcept. COM(2003) 0302 definitief. [23] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de
Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's
over het actieplan inzake duurzame consumptie en productie en een duurzaam
industriebeleid. COM(2008) 0397 definitief. [24] http://lct.jrc.ec.europa.eu/pdf-directory/ILCD-Handbook-General-guide-for-LCA-DETAIL-online-12March2010.pdf [25] Zie de conclusies van de Raad van 20 december 2010 waarin
de Commissie wordt gevraagd een gemeenschappelijke methode te ontwikkelen met
betrekking tot de kwantitatieve beoordeling van het milieueffect van producten
gedurende hun hele levenscyclus. [26] Analysis of
Existing Environmental Footprint Methods for Products and Organizations:
Recommendations, Rationale, and Alignment, JRC, 2011, http://ec.europa.eu/environment/eussd/pdf/Deliverable.pdf [27] De in realistische omstandigheden uitgevoerde test heeft
plaatsgevonden in 2011-2012. De methoden zijn getest voor tien producten
(landbouw, retail, bouw, chemische stoffen, ICT, levensmiddelen, maakindustrie
– schoeisel, tv's, papier) en tien organisaties (retail, levensmiddelen,
energieproductie, waterbevoorrading, diervoeder, overheid, ICT, mijnbouw,
chemische stoffen en papierproductie). Zie bijlage 9 van de effectbeoordeling
voor nadere gegevens. [28] Het definitieve ontwerp van de methoden en de nadere
gegevens over het proces voor de ontwikkeling van PEF's en OEF's is te vinden
op het volgende adres: http://ec.europa.eu/environment/eussd/product_footprint.htm
[29] Klimaatverandering; ozonvermindering; toxiciteit voor de
mens – kankereffecten; toxiciteit voor de mens – geen kankereffecten; vaste
deeltjes / ingeademde anorganische stoffen; ioniserende straling; fotochemische
ozonvorming; verzuring; eutrofiëring – land; eutrofiëring – water;
ecotoxiciteit – zoetwater; bodemgebruik; grondstofvermindering – water;
grondstofvermindering – mineraal, fossiel. [30] Voor een uitvoeriger toelichting bij de technische
elementen van PEF's en OEF's: zie het effectbeoordelingsverslag. [31] PEFCR's zijn regels ter aanvulling op de algemene
methodologische leidraad voor PEF-onderzoek die een nadere specificatie op het
niveau van een specifieke productcategorie verschaffen. OEFCR's zijn regels ter
aanvulling op de algemene methodologische leidraad voor OEF-onderzoek die een
nadere specificatie op het niveau van een sector verschaffen. [32] De in het kader van COM(2010) 245 defintief "Een
digitale agenda voor Europa" ontwikkelde koolstofvoetafdrukmethode voor de
ICT-sector, het door de Food SCP Roundtable ontwikkelde Envifood Protocol;
standaardisatiewerk met betrekking tot de "Duurzaamheid van
constructiewerken" in het kader van het CEN Technical Committee 350. [33] Bijvoorbeeld: het
gebruik van PEF-studies als instrument om relevante milieueffecten te
identificeren bij de ontwikkeling van criteria voor de milieukeur of voor
groene overheidsopdrachten; het gebruik van OEFSR's in sectorale
referentiedocumenten voor het EMAS. [34] Een benchmark wordt
vastgesteld door het gemiddelde model dat op de markt beschikbaar is, te omschrijven
en op basis van die analyse milieuprestatiecategorieën te definiëren. [35] Bijvoorbeeld: productcategorieregels die zijn ontwikkeld
in het kader van het Franse Grenelle II-experiment of in het kader van
andere internationale regelingen, zoals de Zweedse EPD, het Japanse Eco-leaf of
de sectorale referentiedocumenten van het EMAS. [36] http://ec.europa.eu/environment/ipp/ipp_wg.htm
[37] Verordening (EG) nr. 106/2008 van het Europees Parlement
en de Raad van 15 januari 2008 betreffende een communautair
energie-efficiëntie-etiketteringsprogramma voor kantoorapparatuur. [38] SEC(2009) 1666 – Hoofdstuk 2.5 Misleidende milieuclaims in
de Leidraad voor de tenuitvoerlegging/toepassing van Richtlijn 2005/29/EG
betreffende oneerlijke handelspraktijken. [39] Richtlijn 2005/29/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 11 mei 2005 betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen
jegens consumenten op de interne markt, PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22. [40] Een Europese consumentenagenda – Vertrouwen en groei
stimuleren, COM (2012) 225 definitief. [41] De door de DG's SANCO, JUST en ENV voorgezeten zogenoemde
MDEC-dialoog (Multi-stakeholder Dialogue on Environmental Claims). Op 18
maart is op de Europese consumententop 2013 een verslag met de belangrijkste
bevindingen en conclusies van de MDEC voorgesteld,
http://www.european-consumer-summit.eu. [42] COM(2012) 710 definitief.