Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AG0018

    Gemeenschappelijk Standpunt (EG) nr. 18/2005 van 24 januari 2005 , vastgesteld door de Raad, volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad, met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 111E van 11.5.2005, p. 33–37 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    11.5.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    CE 111/33


    GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT (EG) Nr. 18/2005

    vastgesteld door de Raad op 24 januari 2005

    met het oog op de aanneming van Richtlijn 2005/…/EG van het Europees Parlement en de Raad van … tot wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad, met betrekking tot de zitplaatsen en de bevestiging en hoofdsteunen daarvan in motorvoertuigen

    (Voor de EER relevante tekst)

    (2005/C 111 E/05)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 95,

    Gezien het voorstel van de Commissie,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

    Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Uit onderzoek is gebleken dat het gebruik van veiligheidsgordels en beveiligingssystemen kan bijdragen tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verkeersdoden en van de ernst van verwondingen ten gevolge van ongevallen, zelfs ongevallen waarbij het voertuig omslaat. De installatie ervan in alle voertuigcategorieën heeft ongetwijfeld een aanzienlijke verbetering van de verkeersveiligheid tot gevolg en zal dan ook veel mensenlevens redden.

    (2)

    De installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen kan belangrijke baten voor de maatschappij opleveren.

    (3)

    In zijn resolutie van 18 februari 1986 over gemeenschappelijke maatregelen ter vermindering van het aantal verkeersongevallen in het kader van het jaar van de verkeersveiligheid in de Gemeenschap (3) heeft het Europees Parlement benadrukt dat het noodzakelijk is het dragen van de veiligheidsgordel verplicht te stellen voor alle inzittenden, inclusief kinderen, behalve in het openbaar vervoer. Met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels en/of beveiligingssystemen moet dan ook een onderscheid worden gemaakt tussen bussen voor het openbaar vervoer en andere voertuigen.

    (4)

    Overeenkomstig Richtlijn 70/156/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (4), is het communautaire typegoedkeuringssysteem per 1 januari 1998 alleen ingevoerd voor alle nieuwe voertuigen van categorie M1. Alleen deze voertuigen moeten zijn uitgerust met zitplaatsen, zitplaatsbevestigingen en hoofdsteunen die voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/408/EEG (5).

    (5)

    Zolang het communautaire typegoedkeuringssysteem niet is uitgebreid tot alle voertuigcategorieën moet, in het belang van de veiligheid van voertuigen van andere categorieën dan M1, worden geëist dat in deze voertuigen zitplaatsen en zitplaatsbevestigingen worden geïnstalleerd die de installatie van gordelbevestigingen toelaten.

    (6)

    Richtlijn 74/408/EEG bevat al alle technische en administratieve voorschriften voor de typegoedkeuring van andere voertuigen dan die van categorie M1. De lidstaten behoeven dan ook geen aanvullende voorschriften in te voeren.

    (7)

    Sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/37/EG van de Commissie van 17 juni 1996 houdende aanpassing aan de technische vooruitgang van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad (6) hebben verscheidene lidstaten de voorschriften van deze richtlijn al verplicht gesteld voor andere voertuigen dan die van categorie M1. De fabrikanten en hun leveranciers hebben dus al de geschikte technologie ontwikkeld.

    (8)

    Uit onderzoek is gebleken dat het niet mogelijk is zijdelings gerichte zitplaatsen uit te rusten met veiligheidsgordels die de inzittenden hetzelfde beschermingsniveau bieden als voorwaarts gerichte zitplaatsen. Om veiligheidsredenen moeten dergelijke zitplaatsen worden verboden in bepaalde voertuigcategorieën.

    (9)

    Richtlijn 74/408/EEG moet dienovereenkomstig worden gewijzigd.

    (10)

    Aangezien de doelstelling van deze richtlijn, namelijk de verbetering van de verkeersveiligheid door de verplichte installatie van veiligheidsgordels in bepaalde voertuigcategorieën, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege hun omvang beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaan de voorgestelde maatregelen niet verder dan wat nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijziging van Richtlijn 74/408/EEG

    Richtlijn 74/408/EEG wordt als volgt gewijzigd:

    1)

    Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

    „De voertuigen van de categorieën M2 en M3 zijn onderverdeeld in klassen, zoals vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Richtlijn 2001/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2001 betreffende speciale voorschriften voor voertuigen bestemd voor het vervoer van passagiers, met meer dan acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, en tot wijziging van Richtlijn 70/156/ EEG van de Raad en van Richtlijn 97/27/EG (7).

    b)

    lid 2 wordt vervangen door:

    „2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op achterwaarts gerichte zitplaatsen.”.

    2)

    Het volgende artikel wordt ingevoegd:

    Artikel 3 bis

    1.   De installatie van zijdelings gerichte zitplaatsen is verboden in voertuigen van de categorieën M1, N1, M2 (van de klassen III of B) en M3 (van de klassen III of B).

    2.   Lid 1 is niet van toepassing op ambulances of op de in artikel 8, lid 1, eerste streepje, van Richtlijn 70/156/EEG genoemde voertuigen.”.

    3)

    Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt 1.1 wordt vervangen door:

    „1.1.

    De voorschriften van deze bijlage gelden niet voor achterwaarts gerichte zitplaatsen, of voor op die zitplaatsen aangebrachte hoofdsteunen.”;

    b)

    punt 2.3 wordt vervangen door:

    „2.3.

    „Zitplaats”: de constructie die al dan niet een integrerend deel van de volledige gestoffeerde voertuigconstructie vormt en bestemd is voor één volwassene. Met deze term wordt zowel een afzonderlijke stoel bedoeld als gedeelte van een bank dat aan één persoon plaats moet bieden.

    Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:

    2.3.1.

    „Voorwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan +10o of -10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig.

    2.3.2.

    „Achterwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan +10o of -10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig.

    2.3.3.

    „Zijdelings gerichte zitplaats”: een zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het verticale symmetrievlak van het voertuig, aan geen van de in de punten 2.3.1 en 2.3.2 gegeven definities voldoet.”;

    c)

    punt 2.9 wordt geschrapt.

    4)

    In bijlage III wordt punt 2.5 vervangen door:

    „2.5.

    „Zitplaats”: een vast op de voertuigconstructie te bevestigen constructie, inclusief stoffering en verbindingsstukken, die bedoeld is om in een voertuig een of meer volwassenen een zitplaats te bieden.

    Afhankelijk van de richting wordt een zitplaats als volgt gedefinieerd:

    2.5.1.

    „Voorwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de voorkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan +10o of -10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig.

    2.5.2.

    „Achterwaarts gerichte zitplaats”: een zitplaats die kan worden gebruikt terwijl het voertuig in beweging is en die zodanig naar de achterkant van het voertuig gericht is dat het verticale symmetrievlak van de zitplaats een hoek van minder dan +10o of -10o vormt met het verticale symmetrievlak van het voertuig.

    2.5.3.

    „Zijdelings gerichte zitplaats”: een zitplaats die, gelet op haar gerichtheid ten opzichte van het verticale symmetrievlak van het voertuig, aan geen van de in de punten 2.5.1 en 2.5.2 gegeven definities voldoet.”.

    5)

    Bijlage IV wordt als volgt gewijzigd:

    a)

    punt 1.1 wordt vervangen door:

    „1.1.

    De voorschriften van deze bijlage gelden voor voertuigen van de categorieën N1, N2 of N3 en de categorieën M2 en M3 die niet onder het toepassingsgebied van bijlage III vallen. Ze gelden ook voor de zijdelings gerichte zitplaatsen van alle voertuigcategorieën, met uitzondering van het bepaalde in punt 2.5.”;

    b)

    punt 2.4 wordt vervangen door:

    „2.4.

    Alle zitplaatsen die naar voren kunnen worden gekanteld of neerklapbare rugleuningen hebben, moeten zijn voorzien van automatische vergrendelingen in de normale stand. Dit voorschrift geldt niet voor zitplaatsen die zijn aangebracht in de rolstoelruimten van voertuigen van de categorieën M2 of M3 van de klassen I, II of A.”.

    Artikel 2

    Implementatie

    1.   Met ingang van … (8) mogen de lidstaten:

    a)

    de EG-typegoedkeuring of de nationale typegoedkeuring voor een voertuigtype niet weigeren;

    b)

    de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen niet verbieden,

    op grond van de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan, wanneer deze voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/408/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

    2.   Met ingang van … (9):

    a)

    mogen de lidstaten niet langer de EG-typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype verlenen;

    b)

    weigeren de lidstaten de nationale typegoedkeuring voor een nieuw voertuigtype,

    wanneer de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan niet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/408/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

    3.   Met ingang van … (10):

    a)

    beschouwen de lidstaten de certificaten van overeenstemming van nieuwe voertuigen als niet langer geldig in de zin van artikel 7, lid 1, van Richtlijn 70/156/EEG;

    b)

    weigeren de lidstaten de registratie, de verkoop of het in het verkeer brengen van nieuwe voertuigen, tenzij een beroep wordt gedaan op de bepalingen van artikel 8, lid 2, van Richtlijn 70/156/EEG,

    wanneer de zitplaatsen en de bevestigingen en hoofdsteunen daarvan niet voldoen aan de voorschriften van Richtlijn 74/408/EEG, zoals gewijzigd bij deze richtlijn.

    Artikel 3

    Omzetting

    1.   De lidstaten dienen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om vóór … (11) aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

    2.   Zij passen deze bepalingen toe vanaf … (12).

    3.   Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in de bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    4.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 4

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 5

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    Voor de Raad

    De voorzitter


    (1)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 6.

    (2)  Advies van het Europees Parlement van 17 december 2003 (PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 487), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 januari 2004 en standpunt van het Europees Parlement van ….

    (3)  PB C 68 van 24.3.1986, blz. 35.

    (4)  PB L 42 van 23.2.1970, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/78/EG van de Commissie (PB L 153 van 30.4.2004, blz. 103).

    (5)  PB L 221 van 12.8.1974, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.

    (6)  PB L 186 van 25.7.1996, blz. 28.

    (7)  PB L 42 van 13.2.2002, blz. 1.”;

    (8)  De in artikel 3, lid 2, vermelde datum.

    (9)  Zes maanden na de in lid 1 vermelde datum.

    (10)  18 maanden na de in lid 1 vermelde datum.

    (11)  Zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn.

    (12)  Zes maanden plus één dag na de inwerkingtreding van deze richtlijn.


    MOTIVERING VAN DE RAAD

    I.   INLEIDING

    De voorgestelde richtlijn, die op 20 juni 2003 door de Commissie is ingediend (1), heeft artikel 95 van het EG-Verdrag als rechtsgrond.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 10 december 2003 advies (2) uitgebracht.

    Het Europees Parlement heeft op 17 december 2003 zijn eerste lezing afgerond en advies uitgebracht (3).

    De Raad heeft op 24 januari 2005 zijn gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

    II.   DOELSTELLING

    De voorgestelde richtlijn beoogt de wijziging van Richtlijn 74/408/EEG van de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/37/EG van de Commissie, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende de zitplaatsen voor motorvoertuigen, met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels in andere motorvoertuigen dan personenauto's.

    De volgende twee richtlijnen hebben eveneens betrekking op de installatie van veiligheidsgordels in voertuigen:

    Richtlijn 77/541/EEG, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/3/EG van de Commissie, betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake veiligheidsgordels en bevestigingssystemen in motorvoertuigen;

    Richtlijn 76/115/EEG van de Raad, laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/38/EG van de Commissie, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende bevestigingspunten voor veiligheidsgordels van motorvoertuigen.

    Met het oog op de verplichte installatie van veiligheidsgordels in alle voertuigen, heeft de Commissie voorgesteld de drie richtlijnen om technische redenen tegelijkertijd te wijzigen.

    Aangezien de voorgestelde maatregelen uiteindelijk ten doel hebben de verkeersveiligheid te verbeteren, moeten de richtlijnen gelijktijdig worden aangenomen en op dezelfde datum in werking treden.

    III.   ANALYSE VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT

    1.   Algemeen

    In het met eenparigheid van stemmen vastgestelde gemeenschappelijk standpunt heeft de Raad:

    artikel 1 gewijzigd, met name door klapstoelen in de werkingssfeer van de richtlijn op te nemen en definities ter categorisering van de diverse richtingen van de zitplaatsen in te voegen;

    verscheidene data van inwerkingtreding in artikel 2 uitgesteld;

    de drie amendementen van het Europees Parlement verworpen:

    EP-amendement nr. 3, waarin een nieuwe overweging 8 bis werd voorgesteld betreffende tests voor zijdelings gerichte zitplaatsen die door de Commissie in overweging moeten worden genomen, werd verworpen omdat de Raad van oordeel is dat er geen aanvullende tests nodig zijn om te concluderen dat zijdelings gerichte zitplaatsen gevaarlijk zijn voor inzittenden van alle soorten voertuigen;

    EP-amendementen nrs. 1 en 2, waardoor het in artikel 1 opgenomen verbod op de installatie van zijdelings gerichte zitplaatsen wordt beperkt tot bepaalde categorieën motorvoertuigen, werden verworpen, aangezien de Raad het eens is met het standpunt van de Commissie dat voor de veiligheid van de passagiers zijdelings gerichte zitplaatsen moeten worden verboden in alle soorten voertuigen.

    2.   Nieuwe elementen in het gemeenschappelijk standpunt in vergelijking met het Commissievoorstel

    Artikel 1, punt 1

    De verwijzing naar de niet-toepassing van de richtlijn op „klapstoelen” is geschrapt.

    Punt 2

    De verplichting voor de lidstaten om de installatie van zijdelings gerichte zitplaatsen te verbieden, is verplaatst naar artikel 2 inzake de toepassing;

    het toepassingsgebied voor het verbod op zijdelings gerichte zitplaatsen is verduidelijkt.

    Twee nieuwe punten (punten 3 en 4) werden ingevoegd om de diverse richtingen van de zitplaatsen te definiëren: voorwaarts gerichte zitplaats, achterwaarts gerichte zitplaats, zijdelings gerichte zitplaats.

    Punt 5 (voormalig punt 3)

    In een nieuw punt is bepaald dat de automatische vergrendeling op klapstoelen niet geldt voor klapstoelen die zijn aangebracht in de rolstoelruimten van voertuigen van de categorieën M2 of M3, van klasse I, II of A (stadsbussen).

    Artikel 2

    Alle data betreffende de toepassing van de richtlijn zijn uitgesteld en vervangen door veranderlijke data die afhangen van de datum van aanneming van deze nieuwe richtlijn.

    IV.   CONCLUSIE

    Het gemeenschappelijk standpunt, dat in hoofdzaak overeenstemt met het Commissievoorstel, is door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld. De belangrijkste wijzigingen ten opzichte van het Commissievoorstel hebben betrekking op de opneming van klapstoelen in de werkingssfeer van de richtlijn, alsmede op de invoeging van definities voor de diverse richtingen van de zitplaatsen. Voorts zijn de data van omzetting en inwerkingtreding van de richtlijn aangepast.


    (1)  Doc. 10888/03 ENT 115 CODEC 909.

    (2)  PB C 80 van 30.3.2004, blz. 6.

    (3)  PB C 91 E van 15.4.2004, blz. 487.


    Top