Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003DC0250

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Communautaire wetgeving richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie, richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib en richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval - Voor de periode 1998 - 2000

/* COM/2003/0250 def. */

52003DC0250

Verslag van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de tenuitvoerlegging van Communautaire wetgeving Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie, Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib en Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval - Voor de periode 1998 - 2000 /* COM/2003/0250 def. */


VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN DE RAAD EN HET EUROPEES PARLEMENT OVER DE TENUITVOERLEGGING VAN COMMUNAUTAIRE WETGEVING Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen, Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, Richtlijn 75/439/EEG betreffende afgewerkte olie, Richtlijn 86/278/EEG betreffende zuiveringsslib en Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval - VOOR DE PERIODE 1998 - 2000

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING

RICHTLIJN 75/442/EEG BETREFFENDE AFVALSTOFFEN, ALS GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 91/156/EEG

1. INLEIDING

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

2.2. Definitie van "afvalstof" en de Europese Afvalcatalogus (artikel 1, onder a))

2.3. Bevoegde instanties - artikel 6

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Plannen voor het beheer van afvalstoffen - artikel 7

3.2. Specifieke gegevens betreffende afvalpreventie en de nuttige toepassing van afval - artikel 3

3.3. Zelf voorzien in de verwijdering van afval - artikel 5

3.4. Specifieke gegevens inzake afvalstoffenproductie en -verwerking - artikel 7, lid 1

3.5. Algemene voorschriften met betrekking tot het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsverplichting - artikel

3.6. Het bijhouden van een register - artikel

Bijlage I

RICHTLIJN 91/689/EEG BETREFFENDE GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

1. INLEIDING

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

2.2. Definitie van "gevaarlijke afvalstoffen" en de lijst van gevaarlijke afvalstoffen

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Afvalstoffen die volgens de lidstaten gevaarlijk zijn - artikel 1, lid 4

3.2. Gevaarlijk huishoudelijk afval - artikel 1, lid 5

3.3. Registratie en identificatie van de storting van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2, lid 1

3.4. Vermenging van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2, lid 2-4

3.5. Algemene nationale regels met betrekking tot ontheffing van de vergunningsverplichting voor handelingen voor nuttige toepassing - artikel 3, lid 2

3.6. Inspectie bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 4, lid 1

3.7. Register met informatie over afvalstoffen - artikel 4, lid 2

3.8. Maatregelen met het oog op een deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 5

3.9. Afvalbeheerplannen en statistische gegevens met betrekking tot afvalstoffen - artikel 6

3.10. Tijdelijke afwijking van deze richtlijn - artikel 7

3.11. Te verstrekken informatie naast de vragenlijst - artikel 8, lid 3

RICHTLIJN 75/439/EEG INZAKE DE VERWIJDERING VAN AFGEWERKTE OLIE

1. INLEIDING

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

2.2. Bepalingen met betrekking tot de regeneratie van afgewerkte olie - artikel 7

2.3. Strengere nationale maatregelen - artikel

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Beheer van afgewerkte olie - artikelen 2 en 3

3.2. Beperkingen met betrekking tot de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie - artikel 3

3.3. Programma's ter voorlichting van het publiek - artikel 5

3.4. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen

3.5. Bestemming van afgewerkte olie voor een van de wijzen van behandeling - artikel 5, lid 3

3.6. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie behandelen (in de vragenlijst: "verwijderen")

3.7. Voor verbranding vastgestelde grenswaarden - artikel 8

3.8. Volumegrenswaarden voor de registratie van afgewerkte olie - artikel

3.9. Vergoedingen voor ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en verwijderen - artikel

Bijlage II

RICHTLIJN 86/278/EEG BETREFFENDE ZUIVERINGSSLIB

1. INLEIDING

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Specifieke voorwaarden wanneer slib uit septische tanks en uit andere, soortgelijke installaties wordt gebruikt - artikel 3, lid 2

3.2. Grenswaarden voor de concentratie van zware metalen in bodem, slib en maximale jaarlijkse belasting - artikel 5

3.3. Grenswaarden overeenkomstig bijlage 1B en de maximale hoeveelheden slib (droge stof) die op de bodem mogen worden gebracht - artikel 5, lid 2, onder a)

3.4. Minder strenge grenswaarden voor concentraties zware metalen zijn toegestaan op land voor het telen van gewassen die uitsluitend zijn bedoeld voor diervoeding - bijlage I A, voetnoot 1

3.5. Minder strenge grenswaarden voor concentraties zware metalen zijn toegestaan in bodems met een pH-waarde boven 7 - bijlage I A, voetnoot 2

3.6. Minder strenge grenswaarden voor de jaarlijkse hoeveelheden zware metalen ingebracht in bodems voor de teelt van voedergewassen - bijlage I C, voetnoot 1

3.7. Beschrijving van de technologieën die worden aangewend voor de behandeling van slib - artikel 6

3.8. Met betrekking tot de analysefrequentie - bijlage II A, lid 1:

3.9. Met betrekking tot specifieke voorwaarden voor goedkeuring van het injecteren of onderploegen in de bodem van niet-behandeld slib - artikel 6, onder a)

3.10. Perioden van verbod op verspreiding vóór beweiding of vóór de oogst - artikel 7

3.11. Grenswaarden of andere maatregelen voor bodems met een pH-waarde onder 6 - artikel 8

3.12. Bodemanalyses voor andere parameters dan pH-waarde en zware metalen - bijlage II B, lid 1

3.13. Met betrekking tot de minimumfrequentie van de bodemanalyse - bijlage II B, lid 2

3.14. Hoeveelheden geproduceerd slib, slib gebruikt in de landbouw en gemiddelde concentratie van zware metalen in slib - artikel 10

3.15. Ontheffing verleend aan kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties - artikel 11

4. CONCLUSIES

Bijlage III

RICHTLIJN 94/62/EG BETREFFENDE VERPAKKING EN VERPAKKINGSMATERIAAL

1. INLEIDING

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

2.2. Programma's die verder gaan dan de taakstellingen bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a) en b)

2.3. Inbreukprocedures

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Preventie van verpakkingsafval

3.2. Maatregelen ter bevordering van systemen voor hergebruik

3.3. Maatregelen om retoursystemen op te zetten

3.4. Bevordering van het gebruik van gerecycleerd materiaal

3.5. Informatiecampagnes

3.6. Nationale normen met betrekking tot de essentiële eisen en concentraties van zware metalen

3.7. Speciaal hoofdstuk over afvalbeheerplannen

3.8. Economische instrumenten

4. HOEVEELHEDEN VERPAKKINGSAFVAL, TERUGWINNINGS- EN RECYCLINGPERCENTAGES

4.1. Inleiding

4.2. De productie van verpakkingsafval

4.2.1. In de lidstaten geproduceerd verpakkingsafval per hoofd van de bevolking

4.2.2. In de lidstaten geproduceerd verpakkingsafval per eenheid BBP

4.3. Totale recycling en terugwinning

4.3.1. Huidige resultaat met betrekking tot de minimumeisen voor 2001

4.3.2. Overschrijding van de maximumeisen

4.4. Materiaalspecifieke recycling

4.4.1. Recycling van glazen verpakkingen

4.4.2. Recycling van papieren verpakkingen

4.4.3. Recycling van metalen verpakkingen

4.4.4. Recycling van kunststofverpakkingen

4.5. Conclusies

Bijlage IV

CONCLUSIES EN VOORUITZICHTEN

1.1. Definitie van afvalstoffen

1.2. Hiërarchie van principes

1.3. Planning van afvalstoffenbeheer

1.4. Afvalstoffenstatistieken

1.5. Registratie

1.6. Controle op afvalstoffenbeheer

1.7. Inbreukprocedures

1.8. Vooruitzichten

INLEIDING

Met dit verslag wordt beoogd de andere instellingen van de Gemeenschap, de lidstaten en belanghebbenden te informeren over de tenuitvoerlegging van de wetgeving inzake afvalstoffen voor het tijdvak 1998 tot en met 2000, in het bijzonder de tenuitvoerlegging van

- Richtlijn 75/442/EEG [1] betreffende afvalstoffen

[1] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 47, als gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG (PB L 78 van 18.3.1991, blz. 32).

- Richtlijn 91/689/EEG [2] betreffende gevaarlijke afvalstoffen (in de plaats gekomen van Richtlijn 78/319/EEG)

[2] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

- Richtlijn 75/439/EEG [3] inzake de verwijdering van afgewerkte olie

[3] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 31, als gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EEG (PB L 42 van 22.12.1986, blz. 43).

- Richtlijn 86/278/EEG [4] betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

[4] PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.

- Richtlijn 94/62/EG [5] betreffende verpakking en verpakkingsafval.

[5] PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10.

Het verslag is opgesteld overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG [6] tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied. De Commissie heeft al een verslag gepubliceerd inzake de tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG en 86/278/EEG voor de periode 1995 tot en met 1997 [7], alsmede een verslag voor de periode 1990 tot en met 1994 [8].

[6] PB L 377 van 23.12.1991, blz. 48.

[7] COM(99)752 def. van 10.1.2000.

[8] COM (97) 23 def. van 27.02.1997.

Krachtens Richtlijn 91/692/EEG moeten de lidstaten verslagen indienen die zijn opgesteld aan de hand van vragenlijsten. De vragenlijsten met betrekking tot Richtlijn 75/439/EEG, Richtlijn 75/442/EEG en Richtlijn 86/278/EEG zijn aangenomen bij Beschikking 94/741/EG [9] van de Commissie van 24 oktober 1994. Vragenlijsten met betrekking tot de Richtlijnen 91/689/EEG en 94/62/EG zijn goedgekeurd bij Beschikking 97/622/EG [10] van de Commissie van 27 mei 1997.

[9] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

[10] PB L 256 van 19.9.1997, blz. 13.

Op grond van Richtlijn 91/692/EEG dient de Commissie aan de hand van de verslagen van de lidstaten een syntheseverslag op te stellen. Via dit communautaire verslag kunnen de lidstaten en de Commissie vaststellen hoeveel vooruitgang er in de gehele Gemeenschap is geboekt met de toepassing van de richtlijnen betreffende het beheer van afvalstoffen. Tegelijkertijd bevat dit verslag algemene informatie over de toestand van het milieu en is het algemeen toegankelijk.

Het verslag is hoofdzakelijk gebaseerd op de informatie die is ontvangen van de lidstaten; als zodanig hangt de inhoud ervan in grote mate af van de volledigheid, kwaliteit en nauwkeurigheid van de nationale bijdragen. Wat met name de rechtszaken betreft die in dit verslag aan de orde komen, is geactualiseerde informatie toegevoegd die dateert van na de verslagperiode 1998-2000.

Overeenkomstig Richtlijn 91/692/EEG moesten de lidstaten hun verslagen voor 30 september 2001 indienen. De verslagen van Oostenrijk, Duitsland, Denemarken, Spanje, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Zweden, Nederland en het Verenigd Koninkrijk werden aangeleverd tussen november 2001 en februari 2002. Verslagen van de drie Belgische gewesten werden aangeleverd tussen april en september 2002. Portugal diende zijn verslagen in oktober 2002 in. Ierland diende zijn verslag in het kader van Richtlijn 94/62/EG in januari 2003 in.

De meeste landen brachten ook elektronisch verslag uit via EIONET (Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk).

Een eerste beoordeling van de verslagen van de lidstaten door de Commissie bracht een aantal hiaten en/of gevallen van inconsistentie aan het licht, waarop de betrokken lidstaten werden geattendeerd. Enkele van hen verschaften aanvullende informatie. Voor de verslagen waarin belangrijke tekortkomingen aanwezig blijven, overweegt de Commissie procedures in te leiden op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag.

In de tabel hieronder wordt aangegeven met welke NUTS-niveaus (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek) de administratieve eenheden van de verschillende lidstaten overeenkomen. Deze NUTS-eenheden worden in alle verdere tabellen gebruikt.

Samenwerking met het Europees Thematisch Centrum Afval- en Materiaalstromen (ETC/WMF)

In de afvalstoffensector is dit de tweede keer dat het verslag is opgesteld in samenwerking met het ETC/WMF, dat zich voornamelijk heeft beziggehouden met de presentatie van de afvalstoffengegevens in de vragenlijsten.

Het ETC/WMF is in juni 1997 door het Europees Milieuagentschap ingesteld als expertisecentrum om het agentschap bij zijn taken te ondersteunen en in het bijzonder om een deel van het meerjarenprogramma van het agentschap voor zijn rekening te nemen. Het is een nauwe samenwerking aangegaan met alle lidstaten van het agentschap. Deze samenwerking wordt ontplooid via EIONET (Europees milieuobservatie- en -informatienetwerk), dat zich bezighoudt met het verzamelen, verwerken en analyseren van milieugegevens, en in het bijzonder via de nationale referentiecentra voor afval.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel: Overeenkomst tussen de NUTS-niveaus en de administratieve eenheden van de lidstaten.

Bij de totalen van een lidstaat op een bepaald niveau wordt rekening gehouden met de hoogste niveaus binnen het desbetreffende niveau (bijvoorbeeld België: 10 provincies en 1 eenheid, Brussel, die ook tot NUTS 1 behoort).

RICHTLIJN 75/442/EEG BETREFFENDE AFVALSTOFFEN, ALS GEWIJZIGD BIJ RICHTLIJN 91/156/EEG

1. INLEIDING

Richtlijn 75/442/EEG [11] vormt het belangrijkste wettelijke kader voor het communautair beleid inzake afvalstoffenbeheer. Deze richtlijn is in 1977 van kracht geworden en is nadien gewijzigd bij Richtlijn 91/156/EEG [12] teneinde rekening te houden met de richtsnoeren van de communautaire strategie voor afvalstoffenbeheer van 1989. In 1996 werd bijlage II van Richtlijn 75/442/EEG, houdende de lijsten van verwijderings handelingen en handelingen voor nuttige toepassing, gewijzigd bij beschikking van de Commissie [13]. Bij de actualisering van de communautaire strategie voor afvalstoffenbeheer van 30 juli 1996 [14] werden de voornaamste elementen bevestigd en aangepast aan de vereisten voor de volgende vijf jaar.

[11] PB L 194 van 25.7.1975, blz. 47.

[12] PB L 78 van 18.3.1991, blz. 32.

[13] PB L 135 van 6.6.1996, blz. 32.

[14] COM(96)399 def. van 30.7.1996.

De voornaamste bepalingen van Richtlijn 75/442/EEG, als gewijzigd, betreffen:

- de definitie van afvalstoffen, verder uitgewerkt in de Europese Afvalcatalogus (EAC), die is vastgesteld bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, als gewijzigd [15], en andere terminologie op het gebied van afvalstoffenbeheer (artikel 1);

[15] PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3 (Beschikking 2000/532/EG van de Commissie tot vervanging van Beschikking 94/3/EG houdende vaststelling van een lijst van afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG van de Raad betreffende afvalstoffen en Beschikking 94/404/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad) als gewijzigd bij de Beschikkingen 2001/118/EG (PB L 47 van 16.1.2001, blz. 1) en 2001/119/EG (PB L 47 van 22.1.2001, blz. 32) van de Commissie alsmede bij Beschikking 2001/573/EG van de Raad (PB L 203 van 23.7.2001, blz.18).

- de hiërarchie van de principes van het afvalstoffenbeheer: preventie, nuttige toepassing, veilige verwijdering van afval (artikelen 3 en 4);

- het principe van nabijheid en zelfverzorging met betrekking tot afval dat definitief wordt verwijderd en de instelling van een geïntegreerd net van verwijderings installaties (artikel 5);

- de verplichting voor de lidstaten om plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen, die van essentieel belang zijn voor de verwezenlijking van dit beleid (artikel 7);

- vergunning voor inrichtingen en ondernemingen die verwijderings handelingen en handelingen voor nuttige toepassing verrichten (artikelen 9 en 10);

- controles door de bevoegde instanties (artikel 13);

- verplichting om een register bij te houden (artikel 14);

- het beginsel "de vervuiler betaalt" (artikel 15);

- vereisten inzake het opstellen van verslagen (artikel 16).

Het hiernavolgende verslag is gebaseerd op de bij Beschikking 94/741/EG [16] van de Commissie van 24 oktober 1994 goedgekeurde vragenlijst. Het verslag bestrijkt de periode 1998-2002.

[16] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

In aanvulling op het eerste gedeelte van de vragenlijst (OMZETTING IN NATIONAAL RECHT) zijn opmerkingen opgenomen met betrekking tot de stand van zaken op het gebied van de implementatie van de definitie van afvalstoffen en de Europese Afvalcatalogus. Dit is gedaan met het oog op de follow-up van de beoordeling in het eerste verslag van de Commissie over de tenuitvoerlegging van de communautaire wetgeving betreffende afvalstoffen voor de periode 1995-1997.

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

De vijftien lidstaten hebben alle bevestigd dat zij de Commissie bijzonderheden hebben verstrekt met betrekking tot hun huidige wet- en regelgeving door middel waarvan de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen is omgezet in nationale wetgeving. Lijsten van nationale bepalingen, zoals bekendgemaakt door de lidstaten met betrekking tot de Richtlijnen 75/442/EEG en 91/156/EEG, kunnen worden ingezien op de CELEX-website van de Europese Unie [17].

[17] http://www.europa.eu.int/ celex.

2.2. Definitie van "afvalstof" en de Europese Afvalcatalogus (artikel 1, onder a))

Krachtens Richtlijn 75/442/EEG wordt onder "afvalstof" verstaan: elke stof of elk voorwerp behorende tot de in bijlage I genoemde categorieën waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen (artikel 1, onder a)). De Commissie heeft maatregelen genomen om op grond van artikel 1, onder a), de zogenaamde Europese Afvalcatalogus (EAC) vorm te geven. Deze is nu in geconsolideerde vorm vastgelegd [18] bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, als gewijzigd.

[18] Niet-uitputtende lijst.

Het voorgaande verslag over de tenuitvoerlegging gedurende 1995-1997 maakte melding van het feit dat er talrijke verschillen tussen de lidstaten bestonden wat betreft de omzetting van de algemene definitie van "afvalstof", als genoemd in artikel 1, onder a), in nationale wetgeving. Het is duidelijk dat een correcte implementatie van de definitie van afvalstof van essentieel belang is om te waarborgen dat de lidstaten hun verplichtingen op het gebied van afvalbeheer krachtens Richtlijn 75/442/EEG en daarmee samenhangende wetgeving op het gebied van afvalstoffen correct ten uitvoer leggen [19]. Dit is met name noodzakelijk om te waarborgen dat er een gemeenschappelijk niveau van milieubescherming geldt voor de gehele Gemeenschap en dat de werking van de interne markt niet wordt ondermijnd. Sinds dat verslag blijft de omzetting van de definitie van afvalstof, wat een aantal lidstaten betreft, nog altijd een geschilpunt.

[19] In dit verband moet worden opgemerkt dat het Europees Hof van Justitie, in zijn arrest in de gevoegde zaken C-418/99 en C-419/99 (ARCO Chemie Nederland en anderen) in het bijzonder heeft gesteld dat de vraag of er inderdaad sprake is van een afvalstof in de zin van de richtlijn, moet worden beoordeeld met inachtneming van alle omstandigheden, waarbij rekening moet worden gehouden met de doelstelling van Richtlijn 75/442/EEG en ervoor moet worden gewaakt dat geen afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid daarvan.

In Italië voorziet artikel 14 van het decreet van 8 juli 2002 in interpretatiecriteria voor de term "ontdoen", zoals is vastgelegd in artikel 6, lid 1, onder a), van het Italiaanse Decreet 22/97 (basisstatuut betreffende afvalstoffen) dat Richtlijn 75/442/EEG heeft omgezet in nationale wetgeving. Meer in het bijzonder stelt artikel 14 vast dat er geen sprake is van een besluit om zich van iets te ontdoen wanneer de betrokken stof of het betrokken voorwerp wordt hergebruikt in dezelfde of een andere productie- of verbruikscyclus, waarbij de stof of het voorwerp al dan niet een voorbehandeling heeft ondergaan via een van de betrokken handelingen voor nuttige toepassing. De Commissie is van mening dat deze bepaling onverenigbaar is met de jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en de mogelijkheid biedt om bepaalde materialen buiten de werkingssfeer van de Italiaanse afvalstoffenwetgeving te stellen, die anders zouden vallen onder de communautaire definitie van afvalstoffen.

Luxemburg heeft de EAC niet omgezet, zoals is bevestigd door het Europees Hof van Justitie op 15 januari 2002 [20]. Om precies te zijn, heeft Luxemburg getracht de EAC om te zetten door middel van een ministeriële circulaire die slechts bindend is voor de overheid en die naast de EAC een uitsluitend binnenlandse nomenclatuur van afvalstoffen invoert die afwijkt van de EAC.

[20] Zaak C-196/01 Commissie/Luxemburg (arrest beschikbaar op EHJ-website: www.curia.eu.int).

Ondanks recente wijzigingen in binnenlandse kaderwetgeving lopen er ook procedures wegens schending van het Gemeenschapsrecht tegen Oostenrijk met betrekking tot de onjuiste omzetting van de communautaire definitie van afvalstoffen, met name ten aanzien van de omzetting van de EAC. [21] Voorts is in 5 van de Oostenrijkse Wet afvalstoffenbeheer 2002 [22] de veronderstelling opgenomen dat bepaalde reststoffen die in afvalstoffen te vinden zijn (Altstoffe [23]) niet langer afvalstoffen blijven wanneer deze reststoffen of elementen van het materiaal rechtstreeks worden gebruikt ter vervanging van producten die worden verkregen uit primaire grondstoffen. Het is staande jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie dat het feit dat afvalstoffen gebruikt kunnen worden als vervanging van producten, op zichzelf niet betekent dat de afvalstoffen kunnen worden uitgezonderd van de definitie van afvalstoffen in het kader van Richtlijn 75/44/EEG. Daarentegen dient het gebruik van afvalstoffen te worden beoordeeld op grond van de vraag of dit in overeenstemming is met de eisen op het gebied van een adequaat afvalstoffenbeheer, zoals die zijn omschreven in Richtlijn 75/442/EEG en aanverwante wetgeving betreffende afvalstoffen.

[21] Zaak aanhangig bij het Europees Hof van Justitie C-194/01 Commissie/Oostenrijk.

[22] Te weten de Wet afvalstoffenbeheer (Abfallwirtschaftsgesetz 2002, BGBl I van 16 juli 2002, nr. 102, op blz. 989).

[23] Onder 'Altstoffe' vallen volgens de definitie in 2(4), lid 1, van de Wet afvalstoffenbeheer 2002 afvalstoffen die zijn gescheiden van ander afval of stoffen die zijn verkregen door middel van een afvalbehandeling om de stoffen een handeling voor nuttige toepassing te laten ondergaan.

In december 2001 heeft de Commissie besloten om het Verenigd Koninkrijk te verwijzen naar het Europees Hof van Justitie met betrekking tot de onjuiste omzetting van de definitie van afvalstoffen (zaak C-62/03). Artikel 75 van de Wet Milieu bescherming 1990 [24] zet slechts de eisen van Richtlijn 75/442/EEG om die betrekking hebben op "gereguleerde afvalstoffen", die in de wet van 1990 worden gedefinieerd als "huishoudelijk, industrieel en commercieel afval of dergelijk afval". Dit is een beperktere definitie dan de definitie van afvalstoffen die wordt genoemd in artikel 1, onder a), van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG. Soortgelijke problemen doen zich voor in verband met de omzetting van wetgeving die geldt voor Noord-Ierland [25] en Gibraltar. [26]

[24] Van toepassing voor Engeland, Schotland en Wales.

[25] Het besluit van 1997 betreffende afvalstoffen en bodemverontreiniging (Noord-Ierland) van 26 november 1997.

[26] Besluit inzake de volksgezondheid, als gewijzigd bij de Verordening inzake de volksgezondheid (afvalstoffen) (nr. 2) 1995 en het Besluit inzake de volksgezondheid (herziening) 1997.

* Sinds het voorgaande verslag over de tenuitvoerlegging in 1995-1997 is het duidelijk dat een aantal lidstaten de definitie van afvalstoffen nog steeds niet correct in nationale wetgeving heeft omgezet. De uiterste datum voor omzetting was 1 april 1993.

2.3. Bevoegde instanties - artikel 6

Overeenkomstig artikel 6 dienen de lidstaten de bevoegde instanties in te stellen of aan te wijzen die belast zijn met de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de richtlijn.

In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de verschillende structuren die in de lidstaten bestaan met betrekking tot de instanties die verantwoordelijk zijn voor het afvalstoffenbeheer. Het aantal instanties in de afvalsector en hun bevoegdheden variëren sterk binnen de Europese Unie.

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Plannen voor het beheer van afvalstoffen - artikel 7

Overeenkomstig artikel 7, lid 1, dienen de bevoegde instanties plannen voor het beheer van afvalstoffen op te stellen die in het bijzonder betrekking moeten hebben op het soort, de hoeveelheid en de herkomst van nuttig toe te passen of te verwijderen afvalstoffen, algemene voorschriften, alle speciale bepalingen voor specifieke afvalstoffen en geschikte afvalverwerkingslocaties of -installaties.

Plannen voor het beheer van afvalstoffen vormen een belangrijk element van het communautaire beleid op het gebied van afvalstoffenbeheer, aangezien de lidstaten zonder adequate planning niet in staat zijn rekenschap af te leggen van en om te gaan met het afval dat op hun grondgebied ontstaat. Naast het bepaalde in Richtlijn 75/442/EEG, artikel 6, van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval dienen er voor deze afvalstoffen ook plannen voor het beheer van afvalstoffen te worden opgesteld.

In tabel 2 wordt een overzicht gegeven van de bestaande plannen voor het beheer van afvalstoffen. De ingediende plannen variëren sterk qua opbouw, inhoud en mate van gedetailleerdheid. Dit komt enerzijds doordat deze plannen op verschillende nationale, regionale en lokale niveaus worden opgesteld en anderzijds doordat de lidstaten niet allemaal dezelfde mate van ervaring hebben met de planning van afvalstoffenbeheer. Hoewel de situatie op het gebied van de nationale planning van het afvalstoffenbeheer in bepaalde delen van de Europese Unie als geheel nog steeds onbevredigend is, is er over het geheel genomen wel opvallende vooruitgang geboekt sinds het laatste verslag werd opgesteld.

Veertien lidstaten hebben bevestigd dat zij plannen voor het beheer van afvalstoffen hebben opgesteld om te beantwoorden aan de doelstellingen van de artikelen 3, 4 en 5 van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG. Oostenrijk, Denemarken, Luxemburg, Spanje en Zweden hebben in de periode 1998-2000 nieuwe plannen voor het beheer van afvalstoffen op nationaal niveau opgesteld. Frankrijk en Duitsland verklaren dat zij een groot aantal regionale en lokale plannen voor afvalstoffenbeheer hebben opgesteld. Griekenland en Ierland hebben hun nationale plannen pas in 2001 opgesteld.

In 1997 heeft de Commissie een groot aantal inbreukprocedures op grond van artikel 226 van het EG-Verdrag ingeleid tegen verschillende lidstaten [27], omdat zij geen plannen voor afvalstoffenbeheer overeenkomstig artikel 7 van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG hadden opgesteld. Sinds die tijd is het aantal van deze procedures gedaald tot drie, aangezien verschillende lidstaten plannen voor afvalstoffenbeheer hebben goedgekeurd overeenkomstig de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG. In 2002 heeft het Europees Hof van Justitie bevestigd dat Frankrijk [28], Italië [29] en het Verenigd Koninkrijk [30] geen plannen voor afvalstoffenbeheer ten uitvoer hadden gelegd, zoals vereist in artikel 7. De Commissie heeft besloten een tweede ronde van juridische procedures in te leiden tegen Italië, op grond van artikel 228 van het EG-Verdrag, omdat het land niet heeft voldaan aan een uitspraak van het Hof. Op het moment dat dit verslag wordt opgesteld, beoordeelt de Commissie of verdere inbreukprocedures tegen Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk op grond van artikel 228 van het EG-Verdrag noodzakelijk zijn.

[27] Te weten tegen Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

[28] Zaak C-292/99 Commissie/Frankrijk, arrest van 2.5.2002 (beschikbaar op EHJ-website www.curia.int).

[29] Zaak C-466/99 Commissie/Italië, arrest van 24.1.2002 (beschikbaar op EHJ-website www.curia.int).

[30] Zaak C-35/00 Commissie/Verenigd Koninkrijk, arrest van 24.1.2002 (beschikbaar op EHJ-website www.curia.int)

Uit besprekingen met de lidstaten blijkt dat er belangstelling bestaat voor een Europees richtsnoer voor afvalstoffenbeheerplanning. Het Europees Thematisch Centrum Afvalstoffen is bezig met de afronding van richtsnoeren voor de planning van afvalstoffenbeheer, wat voor huidige en toekomstige lidstaten een nuttig hulpmiddel zal zijn bij het verbeteren van de planmatige aanpak van hun afvalstoffenbeheer. Naar verwachting zullen deze richtsnoeren in 2003 verschijnen.

De samenwerking tussen de lidstaten als bedoeld in artikel 7, lid 2, is tot stand gekomen tussen enkele lidstaten. Finland en Zweden hebben samengewerkt op het gebied van de definitieve verwijdering van gemeentelijk afval [31] en het beheer van zuiveringsslib. Duitsland rapporteerde dat een aantal deelstaten met naburige grensregio's van andere lidstaten overleggen over planning (Sleeswijk-Holstein, Nedersaksen, Noordrijn-Westfalen en Saarland). België rapporteerde dat de gewesten Vlaanderen en Wallonië over aspecten van de planning overleg en contacten hebben met aangrenzende lidstaten. Het Verenigd Koninkrijk verwees naar zijn voorgaande bijdrage voor het eerste verslag over samenwerking tussen het Verenigd Koninkrijk en Ierland op het gebied van de verbranding van ziekenhuisafval in het Verenigd Koninkrijk. Ierland [32] heeft geen bijzonderheden verstrekt.

[31] Tezamen met Noorwegen.

[32] Ierland verwees naar zijn besluit inzake (de planning van) afvalstoffenbeheer van 1997 dat overleg met relevante lokale instanties in Noord-Ierland toestaat.

Een aantal lidstaten rapporteerde dat zij de Commissie bijzonderheden hebben verstrekt over maatregelen die zijn genomen op grond van artikel 7, lid 3, ter voorkoming van verplaatsingen van afval die niet in overeenstemming zijn met hun plannen voor afvalstoffenbeheer: Oostenrijk, Denemarken, Spanje, [33] Italië, Luxemburg, Nederland, Finland [34] en het Verenigd Koninkrijk. België, Griekenland, Frankrijk, Duitsland, Portugal en Zweden bevestigden dat zij dergelijke maatregelen niet hebben aangenomen. België verklaarde dat het Vlaamse Gewest per geval maatregelen heeft goedgekeurd, afhankelijk van het type afval en de factor capaciteit, terwijl Wallonië geen algemene maatregelen heeft aangenomen. Ierland verklaarde dat dergelijke maatregelen niet noodzakelijk werden geacht.

[33] Spanje verwees naar zijn Wet 10/98 voor het toestaan van de mogelijkheid om dergelijke maatregelen te nemen (op NUTS 2-niveau).

[34] Finland verwees naar zijn Regeringsbesluit 14/2000 van 1.2.2000 tot herziening van zijn Nationale Afvalstoffenplan met de bedoeling overlapping met Verordening (EEG) nr. 259/93 inzake het vervoer van afvalstoffen te vermijden.

In de zaak-Kopenhagen [35] kreeg het EHJ de gelegenheid licht te brengen in het onderlinge verband tussen artikel 7, lid 3, van de gewijzigde Richtlijn 75/442/EEG en de regels inzake grensoverschrijdend vervoer van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing die verankerd zijn in de gewijzigde Verordening (EEG) nr. 259/93 inzake het vervoer van afvalstoffen. [36] Het EHJ bevestigde dat artikel 7, lid 3, zodanig moet worden geïnterpreteerd dat het een lidstaat is toegestaan maatregelen te nemen ten aanzien van het vervoer van afvalstoffen indien het vervoer niet in overeenstemming is met zijn plan voor afvalstoffenbeheer, op voorwaarde dat het plan in overeenstemming is met de regels van het EG-Verdrag en van Richtlijn 75/442/EEG [37]. In Dusseldorp [38] heeft het EHJ bevestigd dat artikel 7 van de Verordening inzake het vervoer van afvalstoffen niet voorziet in de mogelijkheid dat lidstaten uitsluitend op economische overwegingen gebaseerde maatregelen goedkeuren om de principes van nabijheid en zelfverzorging in de context van het vervoer van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing tussen lidstaten ten uitvoer te leggen. Sinds het einde van de jaren 1990 heeft de Commissie inbreukprocedures ingeleid tegen een aantal lidstaten die stappen hebben genomen om uitvoer van afvalstoffen bestemd voor nuttige toepassing te voorkomen of beperken [39].

[35] Zaak C-209/98 FFAD/Kobenhavens Kommune [2000] Jurispr. I-3743.

[36] Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, als gewijzigd (PB L 30 van 6.2.1993, blz.1).

[37] In r. o. 95 van het arrest.

[38] Zaak C-203/96 Chemische Afvalstoffen Dusseldorp BV et al. [1998] Jurispr. I-4075.

[39] Zaken momenteel aanhangig bij het EHJ: C-113/02 Commissie/Nederland, C-228/00 Commissie/Duitsland en C-458/00 Commissie/Luxemburg.

* Gedurende de periode 1997-2000 heeft de Commissie juridische procedures ingeleid tegen verschillende lidstaten die geen plannen voor afvalstoffenbeheer hadden ingevoerd. Voor het einde van die periode hadden de meeste lidstaten plannen opgesteld. De problemen met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië duren voort. De lidstaten hebben enkele regelingen met elkaar getroffen voor aspecten van de planning van afvalstoffenbeheer, met name voor gebieden aan beide zijden van een landsgrens. De aard van het onderlinge verband tussen lokale/nationale planning van afvalstoffenbeheer en de eisen van de interne markt blijft aanleiding geven tot een aantal juridische kwesties waarin helderheid moet worden verschaft op justitieel niveau.

3.2. Specifieke gegevens betreffende afvalpreventie en de nuttige toepassing van afval - artikel 3

Volgens artikel 3, lid 1, van de richtlijn en het Afvalstoffenbeheerbeleid van de Gemeenschap dienen de lidstaten passende maatregelen te nemen ter bevordering van afvalpreventie (vermindering van de geproduceerde hoeveelheid afval en van de schadelijke effecten hiervan) en de nuttige toepassing van afval (met in volgorde van voorkeur: hergebruik, recycling en terugwinning van energie).

Verscheidene lidstaten bevestigden simpelweg dat zij de Commissie bijzonderheden hebben verstrekt over maatregelen die zij beoogden te treffen op grond van artikel 3, lid 1, maar verstrekten geen begeleidende nadere informatie: België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Derhalve moet voor deze lidstaten worden terugverwezen naar de desbetreffende paragraaf van het eerste verslag voor 1995-1997 voor informatie over maatregelen voor de tenuitvoerlegging van artikel 3, lid 1.

Griekenland verwees naar zijn wettelijke regels voor verpakkingsmateriaal [40] en de oprichting van een Nationale organisatie voor alternatief verpakkingsbeheer.

[40] Wet 2939/2001.

Portugal rapporteerde dat het de Commissie in kennis heeft gesteld van een aantal nationale documenten op het gebied van de planning van afvalstoffenbeheer, die onder andere aandacht besteden aan de doelstellingen voorkoming of vermindering van de hoeveelheden afval en de daardoor gevormde risico's. Portugal merkte op dat het het aantal centra voor gescheiden inzameling en recycling ten behoeve van de bevolking aanzienlijk had uitgebreid, van minder dan 1% in 1995 naar 80% in 2000.

Finland maakte melding van een aantal maatregelen die het heeft aangenomen. In het bijzonder behelst de Finse wetgeving inzake afvalstoffen [41] een algemene zorgplicht op het gebied van afvalpreventie en de vermindering van de kwantiteit en schadelijkheid van afval. Krachtens de Finse wet is het met name vereist dat producenten bij hun productie spaarzaam gebruikmaken van grondstoffen, en grondstoffen voorzover mogelijk vervangen door afvalstoffen. Voorts hebben producenten de zorgplicht te waarborgen dat producten duurzaam, te repareren of als afval nuttig toe te passen zijn en dat de gevaren die voortvloeien uit een product in het afvalstadium, tot een minimum worden beperkt. Bevoegde instanties dienen de nakoming van deze verplichtingen en het gebruik van te recycleren producten of van gerecycleerde materialen te bevorderen. In milieu vergunningen moet in beginsel een verklaring zijn opgenomen over voorstellen voor maatregelen om de hoeveelheden afval en het gevaar van het geproduceerde afval te verminderen [42]. Finland merkte op dat zijn nationale en regionale plannen voor afvalstoffenbeheer doelstellingen bevatten ter voorkoming van afval en maatregelen die nodig zijn om deze doelen te bereiken. Ten slotte verwees Finland naar aanverwante regeringsbesluiten op grond van wetgeving inzake afvalstoffen en chemicaliën, zoals over ozonafbrekende stoffen, batterijen en accu's, PCB's en PCT's.

[41] Artikel 4 van de Finse Wet betreffende afvalstoffen 1072/1993. Zie ook Besluit 1390/1993 voor andere aanverwante verplichtingen.

[42] Finse Wet inzake milieubescherming 86/2000 en Besluit 169/2000.

Ierland heeft niet gerapporteerd over de stand van zaken inzake de tenuitvoerlegging van artikel 3, lid 1, en verwees naar zijn verslag voor de periode 1995-1997.

* Op basis van de informatie die is verstrekt door de lidstaten, blijft het onduidelijk of en hoeveel afvalproductie gedurende de periode 1998-2000 is voorkomen binnen de Europese Unie.

3.3. Zelf voorzien in de verwijdering van afval - artikel 5

Volgens artikel 5, lid 1, dienen de lidstaten maatregelen te nemen voor het opzetten van een geïntegreerd en toereikend net van verwijderingsinstallaties, opdat de Gemeenschap en de lidstaten geheel zelf kunnen voorzien in de verwijdering van hun afvalstoffen. Overeenkomstig artikel 4, lid 3a, onder i), van Verordening (EEG) nr. 259/93 kunnen lidstaten het vervoer van te verwijderen afval verbieden.

Oostenrijk deelde mee dat in het kader van zijn afvalbeheerplannen met regelmatige tussenpozen voor het gehele Oostenrijkse grondgebied onderzoek is verricht naar de beschikbare behandelingscapaciteit en -behoeften. Er werden geen bijzonderheden verstrekt over de samenwerking met andere lidstaten. Ongeveer 0,032 miljoen ton van de in totaal 48,6 miljoen ton afval die in Oostenrijk in 1999 werd geproduceerd, werd uitgevoerd voor verwijdering, wat betekent dat Oostenrijk voor 99% zelf voorziet in de verwijdering van afval.

België deelde mee dat het geen maatregelen heeft genomen voor de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 1. Samenwerking met andere lidstaten voor dit doel heeft plaatsgevonden met het Vlaamse Gewest, en wel in het kader van de EU-wetgeving inzake het vervoer van afvalstoffen [43]. Behalve overleg tussen dit Gewest en Nederland bestaan er geen structuren voor samenwerking. Er werd geen specifieke informatie verstrekt over de mate waarin België voor de periode 1998-2000 zelf voorzag in de verwijdering van afval.

[43] Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, als gewijzigd (PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1).

Denemarken deelde mee dat er ten opzichte van het eerste verslag voor de periode 1995-1997 geen veranderingen waren in de Deense situatie wat goedgekeurde maatregelen betreft. Ten aanzien van de mate waarin Denemarken zelf kan voorzien in de verwijdering van afval, verklaarde de lidstaat dat de totale afvalproductie in Denemarken in 1999 12,2 miljoen ton bedroeg. Van deze hoeveelheid werd ongeveer 7,8 miljoen ton gerecycleerd, 2,93 miljoen ton verbrand, 1,47 miljoen ton verwijderd en 0,017 miljoen ton onderging een speciale behandeling.

Finland bevestigde dat het maatregelen had genomen om te voldoen aan artikel 5, lid 1. De algemene doelstellingen en maatregelen om deze te bereiken zijn vastgelegd in de wetgeving [44]. Nadere specificaties zijn opgenomen in het Nationale Afvalstoffenplan, dat in 1998 is goedgekeurd. Het plan schetst de beoogde infrastructuur van het net van afvalverwerkingsinstallaties in Finland in 2005. Beheer van gemeentelijk afval is gebaseerd op regionale samenwerking. Gevaarlijk afval wordt verwijderd of nuttig toegepast in gecentraliseerde bedrijven. De verantwoordelijkheid voor nuttige toepassing en definitieve verwijdering van industrieel, landbouw- en bouwafval ligt bij de afvalproducenten. Er vindt samenwerking met Zweden plaats wat betreft de grensgebieden. Ten aanzien van de mate waarin het land zelf kan voorzien in de verwijdering van afval, bevestigde Finland de volgende hoeveelheden uitgevoerd afval voor 1999: 0,034 miljoen ton van de in totaal 2,4 miljoen ton vast gemeentelijk afval (meer dan 98% zelfverzorging), 0,04 miljoen ton van de in totaal 0,678 miljoen ton gevaarlijk afval (ongeveer 94% zelfverzorging).

[44] Wet betreffende afvalstoffen 1072/93, afdeling 6.

Frankrijk bevestigde dat het wettelijke maatregelen heeft genomen teneinde te voldoen aan artikel 5, lid 1 [45]. Er werden geen bijzonderheden verstrekt over de samenwerking met andere lidstaten. Wat betreft de zelfverzorging op het gebied van de verwijdering van afval, deelde Frankrijk mee dat elk jaar ongeveer 0,02 miljoen ton van in totaal 3 miljoen ton gevaarlijk afval wordt uitgevoerd voor verwijdering (ongeveer 99,3% zelfverzorging), terwijl voor gemeentelijk afval de mate van zelfverzorging bijna 100% bedraagt.

[45] Wet nr. 76-663 van 19 juli 1976.

Duitsland deelde mee dat het de volgende maatregelen heeft genomen om te voldoen aan artikel 5, lid 1: uitgebreide plannen voor afvalverwerkingsinstallaties en verwijderingslocaties, gecoördineerd tussen aangrenzende Länder (deelstaten). Er bestaan samenwerkingsovereenkomsten tussen Länder met het oog op een betere benutting van de beschikbare verwerkingsfaciliteiten, zoals afvalverwijderingslocaties, hittebehandelingsinstallaties en ondergrondse verwijderingslocaties [46]. De gemeenschappelijke onderneming van Brandenburg en Berlijn op het gebied van gevaarlijke afvalstoffen werd als voorbeeld genoemd. Duitsland deelde mee dat verscheidene Länder programma's hebben voor de verlening van financiële steun op het gebied van afvalstoffenbeheer. Wat de samenwerking met andere lidstaten voor dit doel betreft, verwees Duitsland naar de stand van zaken zoals die werd gerapporteerd voor het verslag voor de periode 1995-1997 [47]. Ten aanzien van de mate waarin Duitsland zelf kan voorzien in de verwijdering van afval, deelde Duitsland mee dat het in 2000 ongeveer 1,3 miljoen en 0,09 miljoen ton gevaarlijk afval voor respectievelijk nuttige toepassing en verwijdering heeft uitgevoerd. Duitsland meldde dat het in 2000 ongeveer 1,5 miljoen en 0,4 miljoen ton gevaarlijk afval heeft ingevoerd voor respectievelijk nuttige toepassing en verwijdering. Duitsland deelde mee dat de meeste Länder ernaar streven zelf te kunnen voorzien in hun afvalstoffenbeheer.

[46] Een voorbeeld van een dergelijke samenwerking tussen Länder wordt gegeven in het recente EHJ-arrest zaak C-324/99 DaimlerChrysler AG/Land Baden-Württemberg (LBW) [2001] Jurispr. I-9897, waarin LBW regelde dat afval waarvoor speciaal toezicht noodzakelijk is, naar Hamburg werd verzonden voor behandeling.

[47] Het is ook duidelijk dat Duitsland bereid is hoeveelheden afval in te voeren vanuit andere lidstaten met de bedoeling deze ondergronds te storten: zie zaak C-6/00 Abfall Service AG (ASA)/Bundesminister für Umwelt, Jugend und Familie, EHJ-arrest van 27.2.2002 (nog niet gerapporteerd).

Griekenland deelde mee dat het geen maatregelen heeft genomen om te voldoen aan artikel 5, lid 1. Dergelijke maatregelen zijn opgenomen in de herziene versie van de Griekse afvalstoffenstrategie uit 2002, die gericht is op geïntegreerd beheer op regionale basis. Zonder nadere bijzonderheden te verstrekken, bevestigde Griekenland dat er te dien einde samenwerking bestaat tussen Griekenland en andere lidstaten wat betreft grensoverschrijdend vervoer van zowel gevaarlijk als niet-gevaarlijk afval voor nuttige toepassing of verwijdering. Griekenland deelde mee dat dit geschiedt in de vorm van samenwerking tussen ondernemingen die werkzaam zijn op het gebied van afvalstoffenbeheer, afhankelijk van de toestemming van de bevoegde instanties [48]. Als antwoord op de vraag over de mate van zelfverzorging op het gebied van de verwijdering van afval, deelde Griekenland mee dat 31,7% van het huishoudelijk afval wordt verwijderd op zogenaamde 'hygiënische afvalstortplaatsen', terwijl 59,6% wordt verwijderd op locaties in Griekenland die niet voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de geldende wetgeving. Griekenland deelde mee dat respectievelijk 8% en 0,7% van dergelijk afval wordt gerecycleerd en gecomposteerd.

[48] Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap, als gewijzigd (PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1).

Ierland bevestigde dat het maatregelen op grond van artikel 5, lid 1, heeft genomen [49] en verwees naar financiële bijstand die is toegewezen in het kader van de Europese Structuurfondsen voor relevante infrastructuur. Ierland is een samenwerkingsverband aangegaan met het Verenigd Koninkrijk, op grond waarvan gevaarlijk afval dat verbrand moet worden bij hoge temperaturen, onbeperkt kan worden uitgevoerd naar het Verenigd Koninkrijk voor verwijdering. Ierland verklaarde dat het in hoge mate zelf kan voorzien in de verwijdering van niet-gevaarlijk afval en deelde mee dat in 1998 ongeveer 98.000 ton van de in totaal 370.328 ton gevaarlijk afval is uitgevoerd voor verwerking of verwijdering.

[49] Relevante bepalingen zijn opgenomen in artikel 22, 26 en 38 van de Ierse Wet afvalstoffenbeheer van 1996.

Italië bevestigde dat het maatregelen heeft genomen op grond van artikel 5, lid 1, in de vorm van regionale afvalbeheerplannen, zoals gemeld aan de Commissie, zonder dat nadere bijzonderheden werden verstrekt. Italië verstrekte geen bijzonderheden over het bestaan van enige samenwerking met andere lidstaten. Italië bevestigde dat het zelf bijna volledig kan voorzien in de verwijdering van afval.

Luxemburg bevestigde dat de verwijdering van afval plaatsvindt in verscheidene installaties op nationaal niveau, die geschikt zijn voor huishoudelijk, industrieel en inert afval. Luxemburg deelde mee dat geformaliseerde samenwerking met andere lidstaten is gedefinieerd binnen het kader van het nationale afvalstoffenplan, waarin de prioriteiten voor afvalstromen zijn vastgelegd. In de periode 1998-2000 werd jaarlijks ongeveer 0,05 miljoen ton afval naar andere lidstaten uitgevoerd voor verwijdering. Luxemburg rapporteerde de volgende uitgevoerde hoeveelheden afval in 2000: ongeveer 0,003 miljoen ton van de in totaal ongeveer 0,191 miljoen ton gemeentelijk afval (98,4% zelfverzorging), ongeveer 0,051 miljoen ton van de in totaal 0,061 miljoen ton gevaarlijk afval (16,4% zelfverzorging). Luxemburg deelde mee dat het voor 100% zelf zorg draagt voor inert afval buiten het afval dat wordt verwijderd op gemeentelijke of kleine particuliere afvalverwijderingslocaties.

Nederland verwees naar zijn afvalbeheerplannen, waarin maatregelen zijn opgenomen die moeten waarborgen dat er voldoende capaciteit bestaat voor de verwijdering van afval. Deze behelzen de planning en bouw van afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding aan land [50] en storting van gevaarlijk en niet-gevaarlijk afval. Nederland deelde mee dat de capaciteit voor de verwijdering door verbranding en storting van afval momenteel voldoende is om al het afval dat wordt geproduceerd in Nederland in de nabije toekomst te verwijderen. Nederland rapporteerde niet dat er samenwerkingsverbanden met andere lidstaten waren aangegaan teneinde artikel 5, lid 1, ten uitvoer te leggen. Wat betreft de zelfverzorging op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen, deelde Nederland mee dat het vrijwel zelfverzorgend is, waarbij de hoeveelheden afval die worden uit- of ingevoerd voor verwijdering beperkt zijn. Nederland meldde evenwel dat zich soms bijzondere omstandigheden kunnen voordoen, waardoor er tijdelijke uitvoer voor verwijdering kan plaatsvinden, anders dan voor storting, waarvoor voldoende capaciteit bestaat.

[50] In 1998 werd geoordeeld dat Nederland inbreuk had gemaakt op Verordening (EEG) nr. 259/93 inzake het vervoer van afvalstoffen, doordat het beperkingen had opgelegd voor uitvoer van afval bestemd voor nuttige toepassing met het oog op waarborging van de capaciteit voor binnenlandse hittebehandelingsinstallatie(s). Het EHJ bevestigde dat de principes van zelfverzorging en nabijheid niet van toepassing zijn: zaak C-203/96 Chemische Afvalstoffen Dusseldorp BV [1998] Jurispr. I-4075. Zie ook het vervolg: zaak C-113/02 Commissie/Nederland, aanhangig bij het EHJ. Een aanverwante zaak is momenteel aanhangig bij het EHJ over de vraag of verbranding van vast gemeentelijk afval een verwijderingshandeling of een handeling voor nuttige toepassing is. Deze zaak zal een belangrijk effect hebben op de mate waarin lidstaten in staat zijn uitvoer van afval bestemd voor verbranding in andere lidstaten te blokkeren, aangezien de principes van zelfverzorging en nabijheid van toepassing zijn in samenhang met intracommunautair vervoer bestemd voor verwijdering (zie artikel 4, lid 3, onder a), van Verordening (EEG) nr. 259/93 inzake het vervoer van afvalstoffen, a.w.): zaak C-458/00 Commissie/Luxemburg.

Portugal bevestigde dat het een reeks maatregelen heeft genomen teneinde artikel 5, lid 1, ten uitvoer te leggen. Wat de verwijdering van vast gemeentelijk afval betreft, beschikt Portugal over een net van systemen tussen gemeenten en van meerdere gemeenten samen. Portugal deelde mee dat onlangs maatregelen zijn genomen om nieuwe controles in te voeren op de verwijdering van niet-gevaarlijk industrieel afval [51] en voor de ontwikkeling van speciale locaties voor de verwijdering en opslag van gevaarlijk industrieel afval. Er zijn bijzondere maatregelen getroffen in samenhang met de verwijdering van ziekenhuisafval. Bepaalde bijzondere afvalstromen (zoals afgewerkte olie, gebruikte banden, slib, gebruikte batterijen) worden behandeld ongeacht de herkomst ervan, en in de meeste gevallen is er specifieke wetgeving aangenomen die voorziet in geïntegreerd beheer, gericht op de bevordering van recycling. Portugal bevestigde dat er geen sprake was van samenwerking met andere lidstaten om te voldoen aan artikel 5, lid 1. In 1999 werd ongeveer 0,031 miljoen ton van de in totaal 12,78 miljoen ton in Portugal geproduceerd afval uitgevoerd voor verwijdering (wat neerkomt op 99% zelfverzorging).

[51] Decreet met kracht van wet 321/99 van 11 augustus 1999.

Spanje deelde mee dat het in zijn afvalbeheerplannen maatregelen krachtens artikel 5, lid 1, heeft aangenomen en bevestigde dat het te dien einde heeft samengewerkt met andere lidstaten, zonder dat het daarover bijzonderheden verstrekte. Wat betreft de zelfverzorging op het gebied van de verwijdering van afvalstoffen, deelde Spanje mee dat in 1999 al het in Spanje geproduceerd gemeentelijk afval in het land zelf werd verwerkt. Er wordt afval ingevoerd vanuit Andorra en Gibraltar. Spanje deelde mee dat er in 1999 ongeveer 3,29 miljoen ton gevaarlijk afval werd geproduceerd, waarvan ongeveer 0,03 miljoen en 0,02 miljoen ton werd uitgevoerd voor respectievelijk nuttige toepassing en verwijdering. Spanje meldde dat ongeveer 0,08 miljoen en 0,03 miljoen ton gevaarlijk afval werd ingevoerd voor respectievelijk nuttige toepassing en verwijdering.

Zweden bevestigde dat het maatregelen had genomen krachtens artikel 5, lid 1, in de vorm van regionale afvalbeheerplannen, zoals gemeld aan de Commissie, zonder dat nadere bijzonderheden werden verstrekt. Zweden deelde mee dat het over het algemeen voor 100% kan voorzien in de verwijdering van afval. Er wordt samengewerkt met Finland in grensgebieden waar lokale omstandigheden dat rechtvaardigen.

Het Verenigd Koninkrijk bevestigde dat het sinds het laatste verslag nationale afvalstoffenstrategieën heeft ingevoerd voor Engeland en Wales (mei 2000), Schotland (december 1999), Noord-Ierland (maart 2000) en ook voor Gibraltar (maart 2000). Het Verenigd Koninkrijk deelde mee dat deze strategieën gelden in combinatie met de relevante planningsrichtlijn voor ieder gebied teneinde geïntegreerde beheerstrategieën te bieden voor al het gecontroleerde afval. Het afvalstoffenbeheerplan van het Verenigd Koninkrijk voor export en import van afval uit 1996 dient om het principe van nationale zelfverzorging ten uitvoer te leggen, waarbij uitvoer van afval voor verwijdering wordt verboden. Voor de samenwerking met andere lidstaten wordt verwezen naar het voorgaande verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997. Het Verenigd Koninkrijk schatte dat het voor 98,4% en 98,5% zelf kon voorzien in de verwijdering van afval voor respectievelijk de periode 1998/1999 en 1999/2000.

* Over het geheel genomen rapporteerden de meeste lidstaten dat zij een hoge mate van zelfverzorging ten aanzien van de verwijdering van afval hadden bereikt (ongeveer 99%), wat in wezen een herbevestiging is van de situatie die is beschreven in het voorgaande verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997.

3.4. Specifieke gegevens inzake afvalstoffenproductie en -verwerking - artikel 7, lid 1

In de vragenlijsten werd de lidstaten gevraagd om gegevens te verstrekken over de productie en het beheer van huishoudelijk afval, gevaarlijk afval en andere afvalstoffen.

Wat huishoudelijk/gemeentelijk afval (tabel 3.1 [52] en figuur 1) betreft, hebben alle landen gegevens verstrekt, maar in enkele gevallen niet voor elk van de drie jaren van de verslagperiode. Het percentage afvalstoffenrecycling varieert nogal, namelijk van 8 tot 63%. Slechts vijf lidstaten bereikten een recyclingpercentage van ongeveer 40% of meer (Oostenrijk, België, Duitsland, Nederland en Zweden), terwijl vijf andere lidstaten slechts recyclingpercentages bereikten van ongeveer 10% of minder (Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië en het Verenigd Koninkrijk). Het gemiddelde recyclingpercentage was ongeveer 26%. Het blijkt dat verbranding, met of zonder terugwinning van energie, in tien lidstaten een belangrijk onderdeel (17% tot 58%) blijft van de verwerking van huishoudelijk afval, terwijl Griekenland en Ierland in het geheel geen gebruikmaken van verbranding. Het gemiddelde verbrandingspercentage (met of zonder terugwinning van energie) was 23%. De meest gebruikte verwijderingsmethode is echter nog steeds storting, waarbij het gemiddelde onder de lidstaten 45% bedroeg. Vijf lidstaten meldden een hoge mate van afhankelijkheid van de storting van huishoudelijk afval (meer dan 60%) [53]. Deze cijfers wijzen over het geheel genomen op een lichte verbetering van de recyclingpercentages sinds het verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997, maar storting blijft de boventoon voeren als het belangrijkste middel voor afvalbeheer als het gaat om huishoudelijk afval. Het bij benadering aangegeven gemiddelde gewicht van het per hoofd van de bevolking geproduceerde afval bedroeg tijdens de periode 1998-2000 jaarlijks ongeveer 500 kg. Dit wijst op een verhoging van de afvalproductie in vergelijking met de periode 1995-1997 (gemiddeld 400 kg/persoon/jaar) en beantwoordt duidelijk niet aan de doelstelling die is beschreven in het Vijfde Milieuactieprogramma van de Commissie, te weten een stabilisatie van de afvalproductie in 2000 op het niveau van 1985 van 300 kg per hoofd van de bevolking. Dit geeft aan dat men zich op nationaal niveau veel grotere inspanningen moet getroosten om doeltreffende maatregelen voor afvalpreventie en -vermindering te bevorderen.

[52] Enkele lidstaten hebben cijfers verstrekt over gemeentelijk afval, dat behalve huishoudelijk afval ook soortgelijk afval afkomstig van winkels, bedrijven en instellingen kan omvatten.

[53] Voorts bestaat in Griekenland het grootste gedeelte van "overige verwerking" uit illegale dumping van afval.

Voor gevaarlijk afval (tabel 3.2 en figuur 2) hebben alle landen gegevens verstrekt, maar in enkele gevallen niet voor elk van de drie jaren van de verslagperiode. De ontvangen gegevens wijzen op een brede variatie aan recyclingpercentages (van 5% (Finland) tot 77% (Luxemburg)), terwijl slechts vier lidstaten percentages bereikten van ongeveer 40% of meer. Het gemiddelde recyclingpercentage van gevaarlijk afval onder de lidstaten bedroeg ongeveer 27%. In vergelijking met de gegevens over huishoudelijk afval is het gemiddelde stortingspercentage lager (22%), maar wel werd nog gemiddeld 27% opgegeven als "overige verwerking". De gemiddelde productie van gevaarlijk afval (90 kg/persoon/jaar) is op hetzelfde niveau als in 1995-1997.

"Overig afval" vormt het grootste deel van het geproduceerde afval (zie tabel 3.3, afbeeldingen 3 en 4). Het is niet mogelijk om een duidelijk beeld te schetsen van "overig afval" en de samenstelling en verwerking hiervan in de Europese Unie omdat de lidstaten cijfers hebben verstrekt over verschillende afvalstoffen of zelfs helemaal geen cijfers hierover hebben gegeven.

* Het succes van de afvalstoffenrecycling loopt nog steeds sterk uiteen wanneer de lidstaten met elkaar worden vergeleken, iets wat al werd opgemerkt in het vorige verslag over de tenuitvoerlegging in de periode 1995-1997. Het gemiddelde recyclingpercentage is toegenomen, maar een aantal lidstaten behaalt nog steeds relatief lage of bescheiden recyclingpercentages van huishoudelijk afval. Ondanks een dalende tendens blijft een aanzienlijk aantal lidstaten sterk afhankelijk van storting als middel om huishoudelijk afval te verwijderen. Enkele lidstaten hebben een hoog verbrandingspercentage, maar zelfs al geschiedt dit met terugwinning van energie (waarvoor verschillende criteria worden gebruikt op nationaal niveau), is verbranding over het algemeen een slechtere optie dan andere alternatieven voor afvalbehandeling die zich hoger in de afvalhiërarchie bevinden, zoals hergebruik en recycling van materiaal. Toekomstige en recente wetgevingsinitiatieven inzake verpakkingsafval [54], afgedankte voertuigen [55] en elektrisch en elektronisch afval [56] zijn gericht op bijzonder hoge recyclingpercentages en het gescheiden inzamelen van afval bij de bron als verwerkingsmiddelen.

[54] COM(2001)729 def. Voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval.

[55] Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte voertuigen, PB L 269 van 21.10.2000, blz.34.

[56] COM(2000)347 def. Voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur. Het voorstel werd onlangs op 16-19.12.2002 goedgekeurd door de Raad en het Europees Parlement (nog niet gepubliceerd in het Publicatieblad).

3.5. Algemene voorschriften met betrekking tot het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsverplichting - artikel 11

Volgens artikel 11 kunnen de lidstaten aan inrichtingen en ondernemingen die hun afvalstoffen op de plaats van productie in eigen beheer verwijderen of die hun afvalstoffen nuttig toepassen, vrijstelling verlenen ten aanzien van de vergunningsverplichting (artikelen 9 en 10).

België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Finland en Zweden hebben bevestigd dat zij geen algemene regels hebben aangenomen voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van vergunningsverplichtingen.

Ierland, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben bevestigd dat zij dergelijke regels hebben aangenomen, zonder dat zij praktische bijzonderheden hebben verstrekt. Luxemburg heeft bevestigd dat het dit ook heeft gedaan.

* Zoals eveneens gold voor het vorige verslag voor de tenuitvoerlegging, hebben relatief weinig lidstaten de mogelijkheid voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsvereisten in 1998-2000 geïmplementeerd. Het is teleurstellend dat de lidstaten die dit hebben gedaan, geen reden of voordelen hebben genoemd. Dit blijft een zeer onderontwikkeld terrein. Onlangs heeft Italië verzocht om en toestemming gekregen voor de mogelijkheid om ondernemingen vrij te stellen van de plicht om vergunningen te verkrijgen voor bepaalde soorten nuttige toepassing van gevaarlijk afval krachtens artikel 3 van Richtlijn 91/689/EEG [57]. Dit is het eerste voorbeeld van een dergelijke vrijstelling.

[57] Beschikking 2002/909/EG van de Commissie betreffende Italiaanse voorschriften tot ontheffing van de vergunningsplicht voor ondernemingen en inrichtingen die gevaarlijke afvalstoffen terugwinnen overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen, PB L 315 van 19.11.2002, blz. 16.

3.6. Het bijhouden van een register - artikel 14

Volgens artikel 14 moeten inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing en verwijderingshandelingen verrichten een register bijhouden met informatie over de afvalstoffen en het afvalstoffenbeheer. Deze verplichting kan ook gelden voor producenten. De informatie moet op verzoek van de bevoegde instanties worden overgelegd.

In het Vlaamse Gewest van België moet een register worden bijgehouden krachtens artikel 5.2.1.2 4 van het besluit Vlarea II [58]. Artikel 5.1.5 van besluit Vlarea is een aanvulling op deze registratieverplichtingen. Voor verantwoordelijkheden van de producent op grond van artikel 14 wordt verwezen naar het verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997.

[58] Vlaamse regelingen inzake de preventie en het beheer van afvalstoffen.

Denemarken verwees naar specifieke bepalingen inzake de verplichting voor inrichtingen en ondernemingen die zich bezighouden met nuttige toepassing of verwijdering van afvalstoffen tot het bijhouden van een register [59]. Denemarken bevestigde tevens dat bepaalde bedrijven vanaf 2001 voor een periode van vijf jaar een register moeten bijhouden met betrekking tot hun afvalproductie. Dergelijke informatie dient toegankelijk te worden gemaakt door bevoegde instanties [60].

[59] Artikel 15-17 van Besluit nr. 619 van het Ministerie van Milieu en Energie van 27 juni 2000 inzake het Informatiesysteem voor afvalstoffen en recycling (ISAG).

[60] Zie artikel 18, 19, 50 en 53 van Besluit nr. 619 van het Ministerie van Milieu en Energie van 27 juni 2000 inzake afvalstoffen.

Duitsland bevestigde dat in zijn afvalstoffenwetgeving eisen zijn opgenomen voor het bijhouden van een register voor inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing of verwijderingshandelingen verrichten [61]. Toezicht op afvalstoffenbeheer wordt uitgeoefend door middel van certificering en het bijhouden van een register en documenten. Voor nadere bijzonderheden wordt verwezen naar het verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997.

[61] Zie de Wet inzake de kringloopeconomie en afvalstoffen 1994, Besluit inzake certificering van nuttige toepassing en verwijdering, Besluit inzake bedrijven gespecialiseerd in afvalstoffenbeheer, Technische richtsnoeren voor de opslag, chemische, fysische en biologische behandeling, verbranding en storting van afvalstoffen waarvoor bijzonder toezicht is vereist en de Technische richtsnoeren voor de nuttige toepassing, behandeling en andere vormen van beheer van huishoudelijk afval.

Griekenland deelde mee dat in zijn afvalstoffenwetgeving eisen zijn opgenomen voor het bijhouden van een register voor inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing of verwijderingshandelingen verrichten en voor producenten van afvalstoffen [62]. Meer in het bijzonder moeten zij een register bijhouden en dit op verzoek ter beschikking stellen van de bevoegde instanties. Dergelijke entiteiten dienen deze informatie jaarlijks te doen toekomen aan de prefect van het gebied waar de betrokken installatie zich bevindt of waar handelingen worden verricht. Iedere betrokken prefect moet een toelichtend jaarverslag indienen bij de minister van Milieu, Regionale planning en Publieke werken.

[62] Interministerieel besluit 69728/824/1996 (staatscourant 358/B).

Spanje bevestigde eveneens dat in zijn afvalstoffenwetgeving eisen zijn opgenomen voor het bijhouden van een register voor inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing of verwijderingshandelingen verrichten [63], zonder dat nadere praktische bijzonderheden werden verstrekt. Spanje wees erop dat producenten van gevaarlijk afval op grond van de Spaanse wetgeving moeten voldoen aan artikel 14 [64].

[63] Artikel 13, lid 3, van Wet 10/1998 betreffende afval.

[64] Artikel 16-17 van Koninklijk Besluit 833/1988.

Frankrijk bevestigde eveneens dat in zijn afvalstoffenwetgeving eisen zijn opgenomen voor het bijhouden van een register voor inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing of verwijderingshandelingen verrichten en voor producenten [65], zonder dat praktische bijzonderheden werden verstrekt.

[65] Artikel 8 van de "Arrêté du 4 janvier 1985 relatif au contrôle des circuits d'élimination des déchets générateurs de nuisances".

Ierland bevestigde dat er eisen bestaan ten aanzien van het bijhouden van een register, met inbegrip van gestandaardiseerde gegevensindelingen. Producenten van gevaarlijk afval zijn verplicht [66] een register bij te houden over de productie, behandeling, inzameling en het vervoer van dergelijk afval en dit ter beschikking te stellen voor inspectie door bevoegde instanties.

[66] Overeenkomstig Deel VI van het Besluit inzake afvalstoffenbeheer (gevaarlijk afval) van 1998.

Italië deelde mee dat zijn afvalstoffenwetgeving een aantal eisen bevat voor het bijhouden van een register en aanverwante certificeringseisen die bindend zijn voor bedrijven die zich bezighouden met verwijdering en nuttige toepassing van afval, voor producenten van gevaarlijk afval (met uitzondering van bepaalde agrarische bedrijven) en voor producenten van niet-gevaarlijk afval die zich bezighouden met industriële en ambachtelijke processen (met uitzondering van bepaalde kleine ondernemers) [67]. Het bijhouden van een register is gestandaardiseerd en onderworpen aan periodieke certificeringsprocedures door de bevoegde instanties.

[67] Decreet met kracht van wet 22/1997.

Luxemburg deelde opnieuw mede dat de communautaire bepaling is omgezet in artikel 14 van de afvalwet van 17 juni 1994. De bedrijven die een register moeten bijhouden en de bedrijven die hiervan kunnen worden vrijgesteld, staan vermeld in artikel 10 en 11 van deze wet.

Nederland deelde mee dat het van inrichtingen en ondernemingen die afval behandelen, verwerken of verwijderen, eist dat zij een register bijhouden van de aard en samenstelling van de betrokken afvalstoffen. Nederland bevestigde dat er geen standaardformulier voor registratie is en dat dergelijke inrichtingen en ondernemingen over het algemeen het register mogen bijhouden in een vorm die hun goeddunkt. Standaardformulieren worden gebruikt om bevoegde instanties op de hoogte te stellen van de ontvangst van afvalstoffen. Nederland bevestigde dat producenten van afvalstoffen eveneens een register moeten bijhouden van de overgedragen afvalstoffen. Voorts moeten zij degene aan wie het afval wordt overgedragen, voorzien van informatie over de aard en samenstelling van het afval.

Oostenrijk bevestigde dat zijn afvalstoffenwetgeving vereist dat iedereen die een activiteit verricht waarmee afval wordt geproduceerd of die afval inzamelt of behandelt voor ieder jaar een register moet bijhouden en de bevoegde instanties dergelijke informatie op verzoek moet verstrekken [68]. Een dergelijk register moet ten minste zeven jaar worden bewaard. Oostenrijk bevestigde dat producenten op grond van deze nationale wetgeving onderworpen zijn aan verplichtingen tot het bijhouden van een register.

[68] Wet afvalstoffenbeheer en Besluit afvalstoffentoezicht 65/1991.

Portugal bevestigde dat in zijn afvalstoffenwetgeving eisen zijn opgenomen voor het bijhouden van een register voor ondernemingen die zich bezighouden met nuttige toepassing en verwijdering van afval alsmede voor ondernemers die activiteiten verrichten op het gebied van afvalopslag [69]. Er bestaan specifieke plichten voor het bijhouden van een register voor beheerders van ziekenhuisafval [70], ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en regenereren [71], ondernemingen die PCB's verwijderen of met PCB's verontreinigde objecten decontamineren [72] alsmede voor entiteiten die gemachtigd zijn certificaten uit te reiken voor de vernietiging of correcte ontmanteling van afgedankte voertuigen [73]. Producenten van afval moeten zich eveneens houden aan verplichtingen voor het bijhouden van een register en het ter hand stellen van registers van de geproduceerde afvalstoffen aan de bevoegde instanties [74].

[69] Hoofdstuk IV van Decreet met kracht van wet 239/97 van 9.9.1997.

[70] Artikel 12 van Besluit 174/97 van 10.3.1997.

[71] Artikel 3, lid 2, van Decreet met kracht van wet 88/91 van 23.2.1991.

[72] Artikel 5 van Decreet met kracht van wet 277/99 van 23.7.1999.

[73] Artikel 3 van Decreet met kracht van wet 292-B/2000 van 15.11.2000.

[74] Artikel 17, lid 1, van Decreet met kracht van wet 239/97.

In Finland moeten ondernemingen die zich bezighouden met nuttige toepassing en verwijdering waarvoor milieuvergunningen vereist zijn, een register bijhouden [75]. Aangeraden wordt zowel het register als het jaarlijks verslag aan de bevoegde instanties op standaardformulieren op te stellen; de bevoegde instanties verspreiden formulieren onder de ondernemers. Producenten van gevaarlijk afval (met uitzondering van huishoudens) moeten eveneens een register bijhouden.

[75] Artikel 51 van de Finse Wet betreffende afvalstoffen.

Zweden deelde mee dat zijn milieuwet eisen bevat voor het bijhouden van een register, zonder nadere bijzonderheden te verstrekken. Zweden wees erop dat producenten in Zweden niet verplicht zijn tot het bijhouden van een register.

* De meeste lidstaten lijken de verplichtingen tot het bijhouden van een register conform artikel 14 te hebben geïmplementeerd. Enkele geven aan dat zij producentgerelateerde verplichtingen hebben ontwikkeld naast de verplichtingen voor producenten van gevaarlijk afval. De van lidstaten vernomen ervaringen met de tenuitvoerlegging van registratievereisten blijven een onderontwikkeld terrein.

*

Bijlage I

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1. Aantal instanties en hun bevoegdheden op elk van de NUTS-niveaus die overeenkomstig artikel 6 zijn aangewezen en de bevoegdheid met betrekking tot de richtlijnen (vragenlijst, vraag I, 2).

Opmerkingen:

(1) N is een type instantie en een verkorting voor NUTS: Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (Eurostat).

(2) Het aantal instanties wordt op verkorte vorm aangegeven, bijvoorbeeld door middel van: N2=5 is gelijk aan 5 instanties/instellingen van type NUTS 2.

(3) De andere gegevens in de tabel worden in de vakjes gegeven, bijvoorbeeld door middel van: N3, N5 is gelijk aan opneming van de artikelen door instanties/instellingen van type NUTS 3 en NUTS 5.

(4) N5: plannen voor lokaal beheer van afvalstoffen (plaatsing van vergaarbakken, routes van voertuigen voor afvalinzameling, enz.)

(5) Geen gegevens over NUTS-niveau N0, N2: bevoegdheid voor het verlenen van een vergunning voor planning en voor het goedkeuren van milieuvoorwaarden, N3: publicatie van milieueffectrapportages (MER); het verlenen van vergunningen; controles.

(6) N0: regering UK, Schotse regering, Northern Ireland Assembly, Welshe assemblee, Government of Gibraltar. N1: Engeland/Wales (DEFRA+EA), Schotland (SEPA), Noord-Ierland (EHS), Gibraltar (Government of Gibraltar). N3: lokale instanties of instanties op districtsniveau: 121 UA's en WDA's in Engeland, 22 in Wales, 32 in Schotland, 26 in Noord-Ierland, 1 in Gibraltar.

(7) N0: vergunningen voor afvalverwijderingshandelingen en handelingen voor nuttige toepassing: afgifte van verklaring van geen bezwaar voor vergunningen op provinciaal niveau. Registratie van inrichtingen of ondernemingen overeenkomstig artikel 12: ten aanzien van afvalolie. N4: ten aanzien van afvalinzameling binnen de gemeente.

(8) N2: registratie van inrichtingen of ondernemingen overeenkomstig artikel 12 is niet van toepassing. Ierland is een NUTS 2-regio - Het "Environmental Protection Agency" is de bevoegde instantie/instelling.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2. Overzicht van plannen van de lidstaten voor het beheer van afvalstoffen. Voor ieder opgesteld plan worden nadere gegevens verstrekt in tabellen in de bijlage (vragenlijst, vraag II, 1c)).

Opmerkingen:

* Gegevens afkomstig uit "WasteBase"

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.1. Behandeling en verwerking van huishoudelijk afval (vragenlijst, vraag II, 4).

g.a.: geen antwoord

Opmerking:

* Gemeenteafval inclusief huishoudelijk afval

** Huishoudelijk afval

Export van gemeentelijke vaste afvalstoffen naar Noorwegen 566 t en naar Zweden 2858 t, import van gemeentelijke vaste afvalstoffen van Zweden 1226 t, en van brandstof uit afval uit Nederland om te testen 2884 t. De hoeveelheid huishoudelijk afval bedraagt ongeveer 40% van gemeentelijke vaste afvalstoffen.

(1) Een andere behandeling is composteren.

(2) "Andere behandeling": 31000 t heeft betrekking op composteren en de rest betreft het illegaal dumpen van afvalstoffen.

(3) De hoeveelheid gestort afval omvat ook het afval dat afkomstig is van het reinigen van wegen.

(4) De hoeveelheid gerecycleerd afval bestaat uit compost en brandstof uit afval.

(5) De gerecycleerde hoeveelheden betreffen uitsluitend organisch afval dat wordt gecomposteerd; de recycling van ander afval vindt in Luxemburg niet plaats.

(6) Het totaal bedraagt 18.376.532 t. Overig: het selectief inzamelen van papier en glas.

(7) Alle cijfers zijn schattingen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.2. Behandeling en verwerking van gevaarlijk afval (vragenlijst, vraag II, 4).

Opmerkingen:

*) Binnen de lidstaat.

**) Buiten de lidstaat.

(1) Andere nuttige toepassing: fysisch-chemische verwerkingsbedrijven voor organisch en anorganisch afval.

(2) Anderszins fysisch-chemisch verwerkt afval.

(3) Slechts van primaire bronnen

(4) De hoeveelheid verontreinigde bodem en stenen is hierbij niet inbegrepen. (binnen). De cijfers verwijzen naar de hoeveelheden geëxporteerde afvalstoffen die worden genoemd in bijlagen III en IV van Verordening 259/93 van de Raad. Al deze afvalstoffen zijn niet noodzakelijkerwijs gevaarlijk afval. (buiten).

(5) Andere wijzen van verwerking zijn van fysisch-chemische aard (binnen).

(6) Het totaal bedraagt ongeveer 97% van de feitelijke hoeveelheid.

(7) Voor alle andere wijzen van afvalverwijdering worden chemische, fysische en biologische procédés gehanteerd (binnen).

(8) Luxemburg: een andere wijze van verwerking = fysisch-chemische verwerking (binnen).

(9) Een andere wijze van verwerking: fysisch-chemische verwerking.

(10) Schattingen voor herziening van het nationaal plan inzake gevaarlijk afval. Totaal: 3.293.705 (binnen).

(11) Schatting. Specificatie niet beschikbaar.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 3.3. Behandeling en verwerking van overig afval. Welke soorten afvalstoffen onder deze categorie vallen, verschilt per lidstaat, maar onder deze categorie kunnen vallen vast gemeentelijk afval, gemeentelijk ongezuiverd rioolwater, industrieel afval, afval van energie en watervoorziening, mijnafval, landbouwafval, bouwafval. (Vragenlijst, vraag II, 4).

// Geen gegevens ontvangen

Opmerking:

(1) De cijfers geven de som van twee afvalstoffen waarvan melding is gedaan:

(2) Niet-gevaarlijk industrieel afval (anders geconditioneerd afval): 21.675.000 t (98% van het totaal): gerecycleerd 51%, incl. 4%, gestort 15% en overig 30%.

(3) Gevaarlijk industrieel afval: 343.500 t (2% van het totaal): gerecycleerd 51%, incl. 4%, gestort 15% en overig 30%.

(4) De cijfers geven de som van vier afvalstoffen waarvan melding is gemaakt:

(5) Bouw- en sloopafval: 3.223.000 t (32% van het totaal): gerecycleerd 90%, met inbegrip van terugwinning van energie 2% en gestort afval 8%.

(6) Industrieel afval: 2.947.000 t (30% van het totaal): gerecycleerd 64%, met inbegrip van terugwinning van energie 15% en gestort afval 21%.

(7) Afval van de handels- en dienstverleningssector: 1.120.000 t (11% van het totaal): gerecycleerd 40%, met inbegrip van terugwinning van energie 46% en gestort afval 14%.

(8) Afval van energieproductie: 1.176.000 t (12% van het totaal): gerecycleerd 100%.

(9) Overig afval: 1.480.000 t (15% van het totaal): gerecycleerd 77%, met inbegrip van terugwinning van energie 17% en gestort afval 6%.

(10) De cijfers geven de som van drie afvalstoffen waarvan melding is gedaan:

(11) Bouw- en sloopafval: 1.200.000 t (6% van het totaal): allemaal opgenomen onder de categorie "overig".

(12) Industrieel afval: 19.123.000 t (90% van het totaal): gerecycleerd 40%, met inbegrip van terugwinning van energie 24%, verbrand afval REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Opmerking: NUTS staat voor Nomenclature des Unités Territoriales Statistiques (Nomenclatuur van territoriale eenheden voor statistieken, door Eurostat)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 2. Percentage soorten verwerking en verwijdering voor huishoudelijk afval (bron: tabel 3.1)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 3. Percentage soorten verwerking en verwijdering voor gevaarlijk afval (bron: tabel 3.2)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 4. Percentage soorten verwerking en verwijdering voor overig afval (bron: tabel 3.3)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

RICHTLIJN 91/689/EEG BETREFFENDE GEVAARLIJKE AFVALSTOFFEN

1. INLEIDING

Naast Richtlijn 75/442/EEG [76], die het wettelijk kader vormt voor alle afvalstoffen, bestaat Richtlijn 91/689/EEG [77], die meer in het bijzonder betrekking heeft op het beheer en de controle van gevaarlijk afval. Richtlijn 91/689/EEG is in de plaats gekomen van Richtlijn 78/319/EEG betreffende toxische en gevaarlijke afvalstoffen.

[76] Zie verslag over Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen.

[77] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20.

De belangrijkste bepalingen van Richtlijn 91/689/EEG ten behoeve van een milieuvriendelijk beheer van gevaarlijke afvalstoffen zijn de volgende:

- Definitie van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 1), verder uitgewerkt in de lijst van gevaarlijke afvalstoffen die is vastgesteld bij Beschikking 94/904/EG [78] van de Raad, welke beschikking is vervangen door Beschikking 2000/532/EG [79] van de Commissie, als gewijzigd.

[78] PB L 356 van 31.12.1994, blz. 14.

[79] PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

- Het verbod om gevaarlijke afvalstoffen te vermengen met andere gevaarlijke afvalstoffen of met niet-gevaarlijke afvalstoffen (artikel 2).

- Specifieke vergunningsvoorwaarden voor bedrijven en ondernemingen die activiteiten verrichten met gevaarlijke afvalstoffen (artikel 3).

- Periodieke inspecties bij producenten van gevaarlijk afval en verplichting voor de producent van gevaarlijk afval om een register bij te houden (artikel 4).

- Deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag (artikel 5).

- Plannen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen (artikel 6).

Gevaarlijk huishoudelijk afval valt niet onder de bepalingen van deze richtlijn.

Het volgende verslag is gebaseerd op een vragenlijst die is aangenomen bij Beschikking 97/622/EG [80] van de Commissie van 27 mei 1997.

[80] PB L 256 van 19.9.1997, blz. 13.

Onderhavig verslag heeft betrekking op het eerste gedeelte van de vragenlijst (OMZETTING IN NATIONAAL RECHT) en bevat verder een beoordeling van de implementatie van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen en de lijst met gevaarlijke afvalstoffen voor alle vijftien lidstaten.

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

Alle lidstaten hebben bevestigd dat ze de Commissie informatie hebben verstrekt over de huidige wetten en van kracht zijnde regelgevingen waarmee ze Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en Beschikking 94/904/EG van de Raad tot vaststelling van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen in nationaal recht hebben omgezet.

2.2. Definitie van "gevaarlijke afvalstoffen" en de lijst van gevaarlijke afvalstoffen

In artikel 1, lid 4, van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad worden gevaarlijke afvalstoffen gedefinieerd door middel van een verwijzing naar de lijst van gevaarlijke afvalstoffen die is aangenomen bij Beschikking 94/904 van de Raad en die is vervangen door Beschikking 2000/532/EG van de Commissie, als gewijzigd. Derhalve is volgens de Commissie de omzetting van de lijst van afvalstoffen van essentieel belang voor de implementatie van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen door de lidstaten. Ditzelfde geldt voor de omzetting van de bijlagen I, II en III van Richtlijn 91/689/EEG van de Raad.

Er zijn nog twee aspecten waarmee rekening moet worden gehouden wanneer wordt beoordeeld of de nationale wetgeving in overeenstemming is met de communautaire definitie van gevaarlijke afvalstoffen. Ten eerste het feit dat lidstaten strengere maatregelen hebben genomen, dat wil zeggen dat zij afvalstoffen hebben opgenomen die de eigenschappen hebben zoals vermeld in bijlage III en daarom door hen als gevaarlijk worden beschouwd. De mogelijkheid om nieuwe stoffen aan de lijst van gevaarlijke afvalstoffen toe te voegen is opgenomen in artikel 1, lid 4, tweede streepje van de richtlijn, op voorwaarde dat dit aan de Commissie wordt gemeld, en is overeenkomstig het bepaalde in artikel 176 van het EG-Verdrag (zie paragraaf 3.1 van dit verslag). Het tweede aspect betreft het feit dat de bepalingen van de richtlijn niet gelden voor gevaarlijk huishoudelijk afval. Dit betekent echter niet dat huishoudelijk afval niet gevaarlijk kan zijn (zie paragraaf 3.2 van dit verslag).

In het vorige implementatieverslag 1995-1997 werd vastgesteld dat slechts vier lidstaten, te weten Finland [81], Griekenland [82], Luxemburg [83] en Spanje [84], alle relevante elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen correct hebben omgezet. Sinds dat verslag is de situatie verbeterd, maar er zijn nog steeds enkele lidstaten die niet alle elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen volledig hebben omgezet.

[81] Wet betreffende afvalstoffen 1072/1993. Besluit betreffende afvalstoffen 1390/1993. Besluit van het Ministerie van Milieu 867/1996 inzake de lijst van de meest voorkomende afvalstoffen en van gevaarlijke afvalstoffen.

[82] Besluit 19396/1546 inzake maatregelen en voorwaarden voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen van 18 juli 1997.

[83] Wet van 17 juni 1994 betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996.

[84] Wet 10/1998 inzake afvalstoffen van 21 april, Koninklijk Besluit 952/1997 houdende wijziging van het besluit inzake de implementatie van wet 20/1986 van 14 mei inzake toxische en gevaarlijke afvalstoffen (aangenomen bij Koninklijk Besluit 833/1988 van 20 juli).

Oostenrijk heeft noch de desbetreffende bijlagen inzake gevaarlijke afvalstoffen, noch de lijst van gevaarlijke afvalstoffen in wetgeving omgezet. Volgens de Oostenrijkse wet geldt voor gevaarlijke afvalstoffen de volgende definitie: "gevaarlijke stoffen zijn afvalstoffen die met speciale zorg moeten worden behandeld, waarvoor specifieke maatregelen moeten worden genomen met het oog op de veiligheid van de bevolking en voor de normale verwerking waarvan aanvullende maatregelen nodig zijn of een grotere zorgvuldigheid is vereist dan voor de verwerking van huishoudelijk afval". [85] In december 2000 besloot de Commissie Oostenrijk naar het Hof te verwijzen. Oostenrijk heeft nu de desbetreffende bijlagen inzake gevaarlijke afvalstoffen via de wet inzake het beheer van afvalstoffen (2002) in wetgeving omgezet. Deze kwesties maken derhalve niet langer deel uit van de procedures die momenteel aanhangig zijn bij het Hof [86].

[85] Artikel 2, lid 5, Wet afvalstoffen van 6 juni 1990.

[86] Zaak C-194/01.

België, Denemarken [87], Frankrijk [88], Duitsland [89], Ierland, Italië, Nederland [90], Portugal [91] en Zweden [92] hebben alle elementen van de definitie van gevaarlijke afvalstoffen omgezet in nationale wetgeving. Wat Frankrijk betreft, wordt echter de omzetting van de testmethoden nog aan een nauwkeurig onderzoek onderworpen. Voorts dient opgemerkt te worden dat in de Franse wetgeving wordt afgeweken van de communautaire terminologie ("gevaarlijke afvalstoffen"), doordat hierin wordt verwezen naar "speciaal industrieafval". Dit geldt ook voor de Duitse wetgeving, waarin wordt verwezen naar "afvalstoffen die speciaal toezicht vereisen".

[87] Besluit van het Ministerie van Milieu 299 van 30 april 1997 inzake afvalstoffen.

[88] Wet 75-633 inzake de verwijdering van afvalstoffen en de terugwinning van stoffen van 15 juli 1975 (laatstelijk gewijzigd bij wet 92-646 van 13 juli 1992). Decreet 97-517 inzake de indeling van gevaarlijke afvalstoffen van 15 mei 1997.

[89] Wet betreffende het voorkomen, recycleren en verwijderen van afval van 27 september 1994. Beschikking inzake de vaststelling van afvalstoffen waarvoor speciaal toezicht is vereist, 10 september 1996.

[90] Decreet inzake de indeling in categorieën van gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte olie van 8 december 1997.

[91] Decreet met kracht van wet 239/97 van 9 september 1997. Verordening nr. 818/97 van 5 september 1997.

[92] Besluit inzake gevaarlijke afvalstoffen (SFS 1996:971) van 26 september 1996.

De definitie van gevaarlijke afvalstoffen in de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk komt slechts gedeeltelijk overeen met de communautaire definitie, aangezien daarin bepaalde soorten afvalstoffen worden uitgesloten die wel onder de richtlijn vallen. De Commissie heeft in december 2001 besloten om het Verenigd Koninkrijk te verwijzen naar het Hof.

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Afvalstoffen die volgens de lidstaten gevaarlijk zijn - artikel 1, lid 4

Volgens artikel 1, lid 4, tweede streepje, worden onder gevaarlijke afvalstoffen naast de afvalstoffen die voorkomen op de lijst van gevaarlijke afvalstoffen ook alle andere afvalstoffen verstaan die naar het oordeel van een lidstaat een of meer van de in bijlage III vermelde eigenschappen bezitten, zoals ontvlambaar, corrosief, oxiderend, schadelijk enz. De Commissie dient hiervan in kennis te worden gesteld.

Het Waalse Gewest in België, alsmede Oostenrijk, Finland, Duitsland, Luxemburg, Nederland en het Verenigd Koninkrijk hebben nog enkele andere afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen aan de Commissie gemeld.

Het Gewest Brussel in België, alsmede Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje hebben geen andere afvalstoffen als gevaarlijke afvalstoffen geïdentificeerd.

Er werd geen informatie verstrekt door Denemarken en Zweden.

* Deze kennisgevingen werden door de Commissie bestudeerd, hierbij bijgestaan door het Comité zoals genoemd in artikel 18 van Richtlijn 75/442 EEG met het oog op de aanpassing van de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen. Bij Beschikking 2000/532/EG van de Commissie [93] werd één communautaire lijst van afvalstoffen vastgesteld, waarin de lijst gevaarlijke afvalstoffen werd opgenomen. Beschikking 2000/532/EG werd verder gewijzigd bij Beschikkingen 2001/118/EG [94] en 2001/119/EG [95] van de Commissie en Beschikking 2001/573/EG van de Raad [96].

[93] PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

[94] PB L 47 van 16.2.2001, blz. 1.

[95] PB L 47 van 16.2.2001, blz. 32.

[96] PB L 203 van 28.7.2001, blz. 18.

3.2. Gevaarlijk huishoudelijk afval - artikel 1, lid 5

Volgens artikel 1, lid 5, gelden de bepalingen van deze richtlijn niet voor gevaarlijk huishoudelijk afval. In de vragenlijst wordt gevraagd of de lidstaat onderscheid maakt tussen huishoudelijk gevaarlijk afval en niet-huishoudelijk gevaarlijk afval [97].

[97] Aangezien de vragenlijst niet specifiek vraagt om meer gedetailleerde informatie, zijn enkele van de antwoorden op deze vraag niet duidelijk over welke regels van toepassing zijn op gevaarlijk huishoudelijk afval.

Wat België betreft, voorziet het Gewest Brussel in gescheiden inzameling van gevaarlijk huishoudelijk afval. In het Vlaamse Gewest zijn dergelijke maatregelen opgenomen in het Vlaamse reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (Vlarea).

In de Oostenrijkse wet afvalstoffenbeheer [98] worden gevaarlijke afvalstoffen afkomstig van huishoudens alsmede van andere producenten en vergelijkbaar met particuliere huishoudens ingedeeld als probleemstoffen. De lokale autoriteiten moeten deze afvalstoffen ten minste twee keer per jaar gescheiden inzamelen.

[98] Abfallwirtschaftsgesetz - AWG - BGBI. nr. 325/1998.

Finland verklaart dat gevaarlijk afval van huishoudens is vrijgesteld van de verplichting in de Finse wetgeving om een register bij te houden van het gevaarlijk afval dat is geproduceerd. Voor andere afwijkingen wordt verwezen naar het verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die informatie moeten de gemeenten de nuttige toepassing en verwijdering van gevaarlijk huishoudelijk afval organiseren. De bepalingen inzake verpakking en etikettering gelden pas nadat het gevaarlijke afval aan de gemeente is afgegeven.

In alle Länder van Duitsland wordt gevaarlijk huishoudelijk afval doorgaans gescheiden ingezameld door publiekrechtelijke lichamen, waarbij men gebruikmaakt van mobiele of vaste inzamelingssystemen. In de wetgeving is het volgende vastgelegd: gevaarlijk huishoudelijk afval is uitgezonderd van de bepalingen van het Besluit inzake registratie van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen; het Besluit inzake de milieuvriendelijke opslag van afval afkomstig van bewoonde gebieden verbiedt de opslag van gevaarlijk huishoudelijk afval op verwijderingsfaciliteiten voor huishoudelijk afval; de technische richtsnoeren voor gevaarlijk afval zijn van toepassing.

In Ierland is er momenteel geen gescheiden inzameling bij huishoudens van de gevaarlijke bestanddelen van huishoudelijk afval. Bepaalde huishoudelijke afvalstoffen kunnen naar speciaal daartoe bestemde plaatsen worden gebracht, terwijl enkele lokale overheden voor dergelijk afval een "Chemcar"-systeem (speciaal toegerust voertuig) gebruiken.

Italië verwijst naar zijn nationale wetgeving waarin een definitie van gevaarlijke afvalstoffen en een lijst van gevaarlijke afvalstoffen zijn vastgesteld. Artikel 7, lid 4, van Decreet nr. 22/1997 definieert "niet-huishoudelijk afval dat wordt omschreven in de lijst waarnaar wordt verwezen in bijlage D ..." als gevaarlijke afvalstoffen. Italië verwijst tevens naar maatregelen die zijn genomen om te voldoen aan Beschikking 2000/532/EG, als gewijzigd bij Beschikking 2001/118/EG, waarin de lijst van gevaarlijke afvalstoffen werd uitgebreid en de indelingsmethode werd opgenomen.

Luxemburg verwijst naar informatie die is verstrekt in zijn verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die informatie worden de gevaarlijke huishoudelijke afvalstoffen opgesomd in hoofdstuk 20 van bijlage IV van het Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996. Er wordt geen nadere informatie verstrekt over de regels die van toepassing zijn op dit afval.

In Nederland wordt huishoudelijk afval als zodanig niet beschouwd als gevaarlijk afval. Huishoudens worden echter gestimuleerd om hun afval te sorteren en afvalstoffen die op de lijst van klein chemisch afval staan, worden gescheiden ingezameld. De meeste afvalstoffen op de lijst van klein chemisch afval zijn gevaarlijke afvalstoffen. Zodra deze afvalstoffen zijn ingezameld van de huishoudens, worden zij beheerd als gevaarlijk afval.

Portugal heeft een actieplan voor vast stadsafval aangenomen dat voorziet in de verwijdering, selectieve inzameling en relevante behandeling van verschillende afvalstoffen die als gevaarlijk of potentieel gevaarlijk worden beschouwd. Het actieplan hecht een bijzonder groot belang aan de selectieve inzameling van batterijen, kwikdamplampen en kwikthermometers. Ook zijn er specifieke maatregelen voor kwik goedgekeurd.

Spanje deelde mee dat dergelijke maatregelen zijn aangenomen, zonder dat nadere bijzonderheden werden verstrekt.

In Zweden is het Besluit inzake gevaarlijke afvalstoffen niet van toepassing als het gevaarlijk afval deel uitmaakt van het huishoudelijk afval. In Zweden heeft elke gemeente de bevoegdheid om te bepalen dat gevaarlijk huishoudelijk afval gescheiden van ander huishoudelijk afval wordt ingezameld. Het apart ingezamelde afval is gevaarlijk afval.

Het Waalse Gewest van België, alsmede Denemarken, Frankrijk, Griekenland en het Verenigd Koninkrijk deelden mee dat dergelijke maatregelen niet zijn aangenomen, zonder nadere verklaringen te verstrekken.

* Het aantal landen dat gescheiden inzamelingssystemen voor gevaarlijk huishoudelijk afval heeft ingesteld, is sinds het vorige verslag voor de periode 1995-1997 toegenomen.

3.3. Registratie en identificatie van de storting van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2, lid 1

Volgens artikel 2, lid 1, moeten op elke plaats waar gevaarlijke afvalstoffen worden gestort, deze afvalstoffen worden geregistreerd en geïdentificeerd.

In Oostenrijk [99] moet voor ieder kalenderjaar afzonderlijk een register worden bijgehouden van het soort, de hoeveelheid, de herkomst en de verblijfplaats van dergelijke afvalstoffen. Het register moet ten minste zeven jaar worden bewaard, gerekend vanaf de datum van de laatste aantekening, en moet op verzoek aan de autoriteiten worden getoond. Het register van gevaarlijk afval dient de vorm te krijgen van een permanente verzameling van identificatieformulieren.

[99] Idem, 12(1).

Wat België betreft, bevestigt het Waalse Gewest dat de nodige maatregelen ter implementatie van artikel 2, lid 1, van kracht zijn. Het Vlaamse Gewest bevestigt eveneens dat dergelijke maatregelen zijn genomen en verwijst naar de informatie die werd verstrekt in het vorige verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die informatie bepaalt artikel 5.2.1.2 van Vlarem II dat exploitanten van inrichtingen voor de verwerking van afvalstoffen een register dienen bij te houden met gegevens betreffende de aanvoer en behandeling van afvalstoffen en dat afvalstoffen slechts aanvaard mogen worden op een stortplaats op voorwaarde dat de oorsprong, kenmerken, inhoud en het uitlooggedrag bekend zijn. In het Gewest Brussel vindt een dergelijke storting niet plaats.

In Denemarken moeten bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen verwerken een register bijhouden met informatie over het soort afval (nummer van afvalcatalogus) [100].

[100] Besluit nr. 619 van 27 juni 2000 inzake afvalstoffen.

Finland verwijst naar informatie die het heeft verstrekt in het verslag voor de periode 1995-1997. Finland wijst erop dat krachtens nieuwe wetgeving [101] de afvalvergunning is vervangen door de milieuvergunning. Voorts zijn de volgende maatregelen genomen om te waarborgen dat stortingslocaties van gevaarlijk afval worden geïdentificeerd en geregistreerd: alle producenten van gevaarlijk afval (met uitzondering van huishoudens) en vervoerders van gevaarlijk afval op commerciële basis alsmede handelaren en makelaars in afvalstoffen dienen een register van afvalstoffen bij te houden, indien het afval bestemd is voor nuttige toepassing of verwijdering buiten het Finse grondgebied (Wet betreffende afvalstoffen, artikel 51, lid 3). Het Regeringsbesluit inzake stortplaatsen (861/1997) bepaalt dat er verschillende maatregelen moeten worden genomen om te waarborgen dat er voldoende informatie is over afval dat wordt gestort op stortplaatsen en dat de eigenschappen van het afval overeenkomen met de informatie die is gegeven over het afval (bijv. artikel 6 en 7). Het vervoer van gevaarlijk afval staat onder speciaal toezicht overeenkomstig het Regeringsbesluit inzake te verstrekken informatie betreffende gevaarlijke afvalstoffen en de verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen (659/1996). De houder van het gevaarlijk afval dient te waarborgen dat een speciaal identificatieformulier het afval tijdens de verplaatsing begeleidt en dat het aan het einde van de verplaatsing wordt overhandigd aan de ontvanger van het afval. De ontvanger dient de ontvangst van het afval en de hoeveelheid afval te bevestigen door het document te ondertekenen en te dateren. De houder en de ontvanger van het gevaarlijk afval dienen het door hen getekende identificatieformulier of een kopie ervan gedurende drie jaar na ondertekening te bewaren.

[101] Wet inzake milieubescherming 86/2000.

In Frankrijk geeft het prefectorale besluit dat storting van gevaarlijk afval toestaat een overzicht van de geaccepteerde soorten afval en hun hoeveelheden, voorschriften voor het toezicht op het afval (acceptatieprocedure vooraf, controle bij aankomst op de locatie) en het bijhouden van een register met informatie over geaccepteerde en geweigerde afvalstoffen.

In Duitsland zijn de registratie- en identificatievereisten voor de opslag van gevaarlijk afval vastgelegd in het Besluit inzake registratie van nuttige toepassing en verwijdering van afvalstoffen. Voorts bepalen de Technische richtsnoeren voor afvalstoffen dat de exploitanten van afvalverwijderingsfaciliteiten een bedrijfslogboek dienen bij te houden dat alle relevante gegevens moet bevatten, met inbegrip van het register van geaccepteerde afvalstoffen.

Griekenland deelde mee dat er een register is samengesteld van industrieën die gevaarlijk afval produceren. Het geeft onder andere het volgende aan: de bron van de afvalproductie, de karakterisering van het afval, de geproduceerde hoeveelheid, de beheermethode en de definitieve verwijdering van het afval.

Ierland bevestigde nogmaals dat de nodige maatregelen zijn genomen voor de tenuitvoerlegging van artikel 2, lid 1 [102].

[102] Artikel 41, lid 2 (negende streepje), van de Wet afvalstoffenbeheer, 1996.

In Italië bepaalt de nationale wetgeving [103] dat gevaarlijk afval slechts mag worden gestort op een stortplaats indien het wordt begeleid door een identificatieformulier. Op basis daarvan controleert de stortplaatsbeheerder of: (a) het afval op basis van de kenmerken die zijn aangegeven in het identificatieformulier mag worden verwijderd door middel van storting; (b) de kenmerken van het aangeleverde afval overeenkomen met de kenmerken die zijn vermeld in het identificatieformulier.

[103] Ministerieel decreet nr. 141 van 11 maart 1998.

Luxemburg bevestigt nogmaals dat artikel 2, lid 1, ten uitvoer is gelegd door middel van artikel 3 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996, zonder hierover nadere bijzonderheden te verstrekken.

In Nederland is in artikel 10 lid 32, van de Wet milieubeheer vastgelegd dat iedere partij die gevaarlijk afval overdraagt, aan de partij die het afval ontvangt een beschrijving van de aard, eigenschappen en samenstelling van het afval moet verstrekken. Artikel 10, lid 33, van de Wet milieubeheer bepaalt dat de partij die afval ontvangt (met inbegrip van stortingslocaties) de bevoegde instantie op de hoogte moet stellen wanneer zij afval in ontvangst neemt. Deze meldingen moeten worden geregistreerd. De wijze waarop registratie plaatsvindt, is omschreven in de acceptatie- en registratiebepalingen van de vergunning.

Portugal bevestigt dat de nodige maatregelen zijn genomen en verwijst naar bepalingen in de nationale wetgeving inzake het bijhouden van een register van afvalstoffen. Portugal meldt dat de enige stortplaats voor industrieafval die in Portugal bestaat, specifieke regels heeft voor de identificatie en registratie van te verwijderen afval.

Spanje verwijst naar nationale bepalingen [104] die vereisen dat een register wordt bijgehouden en een jaarverslag inzake activiteiten wordt overgelegd.

[104] Besluit betreffende afvalstoffen 833/1988.

Zweden verklaart nogmaals dat aan deze eisen wordt voldaan in het kader van de procedure voor het verlenen van een stortingsvergunning.

Het Verenigd Koninkrijk bevestigt dat relevante maatregelen zijn ingevoerd in Engeland, Schotland en Wales en Noord-Ierland, zonder nadere bijzonderheden te verstrekken, maar dat dit niet geldt voor Gibraltar.

* Voor dit verslag hebben alle lidstaten een antwoord gegeven op deze vraag en alle lidstaten verklaren dat wordt voldaan aan de vereisten in artikel 2, lid 1.

3.4. Vermenging van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 2, lid 2-4

Volgens artikel 2, lid 2 tot en met 4, moeten bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen verwijderen, nuttig toepassen, inzamelen of vervoeren, de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen van elkaar gescheiden houden en gevaarlijke afvalstoffen gescheiden houden van niet-gevaarlijke afvalstoffen. Van deze vereiste mag alleen worden afgeweken wanneer wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG en in het bijzonder om de veiligheid bij de verwijdering of de nuttige toepassing van deze afvalstoffen te verbeteren. Indien de afvalstoffen reeds zijn vermengd, moet een scheidingsbehandeling plaatsvinden indien zulks technisch en economisch haalbaar is en noodzakelijk met het oog op de veiligheid (volksgezondheid en milieu).

In Oostenrijk verbiedt de nationale wetgeving [105], onder specifieke omstandigheden, de vermenging van afvalstoffen met andere afvalstoffen of materialen of van afvalstoffen met afgewerkte olie. De gezamenlijke behandeling van verschillende afvalstoffen of van afvalstoffen en materialen in een bedrijf wordt niet beschouwd als vermenging in de zin van deze bepaling als een dergelijke behandeling is toegestaan voor iedere afvalstof afzonderlijk. De gezamenlijke inzameling van verschillende soorten afval of van afvalstoffen van dezelfde soort met een verschillende mate van verontreinigde inhoud is toegestaan indien er geen chemische reactie plaatsvindt tussen de afvalstoffen, en het gezamenlijk gebruik of de gezamenlijke verwerking (met inbegrip van nuttige toepassing) is toegestaan volgens de genoemde criteria. Met de nieuwe Wet afvalstoffenbeheer van 2002 wordt de verplichting om reeds vermengd afval te scheiden omgezet in nationale wetgeving.

[105] 17(1a) van de Abfallwirtschaftsgesetz.

Wat België betreft, verwijzen de drie gewesten alle naar wetgeving waarmee de vereisten van de artikel 2, lid 2-4, worden omgezet.

Denemarken verwijst, evenals in het vorige verslag voor de periode 1995-1997, naar een brief van 18/7/96 aan de Commissie, [106] zonder nadere verklaringen te verstrekken.

[106] Die brief bevestigde dat dit artikel is omgezet krachtens 53 van bekendtgørelse nr. 581 van 24 juni 1996.

Finland verwijst naar informatie die werd verstrekt in zijn vorige verslag voor de periode 1995-1997, waarin is omschreven onder welke voorwaarden de vermenging van verschillende soorten gevaarlijke afvalstoffen onderling of van gevaarlijke afvalstoffen met andere afvalstoffen of stoffen is toegestaan. Volgens die informatie is de vermenging van gevaarlijke afvalstoffen alleen toegestaan wanneer dit nodig is voor de nuttige toepassing of verwijdering van afval en wanneer dit geen veiligheidsproblemen veroorzaakt.

Frankrijk rapporteerde nogmaals dat specifieke industriële afvalstoffen (opgesomd in het decreet van 15 mei 1997) niet tezamen met andere afvalstoffencategorieën kunnen worden verwijderd. Specifieke industriële afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen worden niet toegelaten op een stortplaats voor gemeentelijk afval. Verder mag industrieafval niet worden verbrand in een verbrandingsinstallatie voor gemeentelijk afval. Voor de verbranding van gemeentelijk afval samen met specifieke industriële afvalstoffen gelden strengere eisen.

Duitsland verklaarde dat regels dienaangaande zijn vastgelegd in 5, lid 2, zin 4, en 11, lid 2, van de Wet inzake de kringloopeconomie en afvalstoffen (KrW-/AbfG) en in de Regeling inzake afgewerkte olie, de Regeling inzake PCB-afval en de Regeling inzake oplosmiddelen.

Griekenland gaf aan dat het op nationaal niveau geen behandelings- of verwijderingscentra voor gevaarlijke afvalstoffen heeft. Deze informatie is niet toereikend om te kunnen beoordelen of het verbod op vermenging correct is omgezet in nationale wetgeving.

In Ierland bepaalt het Besluit inzake (vergunningen voor) het beheer van afvalstoffen van 2000 dat de dienst Milieubescherming aan iedere afvalstoffenvergunning die wordt verleend, zodanige voorwaarden dient te verbinden als noodzakelijk zijn om uitvoering te geven aan het bepaalde in artikel 2, lid 2-4. Een soortgelijke vereiste voor lokale autoriteiten is opgenomen in het Besluit inzake (vergunningen voor) het beheer van afvalstoffen van 1998. Het Besluit inzake afvalstoffenbeheer (gevaarlijk afval) van 1998 voorziet in een deugdelijke etikettering door de producent van dergelijk afval gedurende tijdelijke opslag en verbiedt vermenging van gevaarlijke afvalstoffen met elkaar of met niet-gevaarlijke afvalstoffen, tenzij uitdrukkelijk goedgekeurd. Soortgelijke eisen voor het niet vermengen van afvalstoffen zijn van toepassing op de verplaatsing van gevaarlijke afvalstoffen.

Italië verwijst naar nationale wetgeving [107] die de vermenging van de verschillende categorieën gevaarlijk afval of de vermenging van gevaarlijk afval met niet-gevaarlijk afval verbiedt, tenzij een regionale autorisatie een dergelijke vermenging toestaat op voorwaarde dat dit geen gevaar oplevert voor de volksgezondheid en niet schadelijk is voor het milieu. Derhalve is vermenging van gevaarlijke afvalstoffen die tot dezelfde categorie behoren, van de veertig waarnaar wordt verwezen in bijlage 1 van Richtlijn 92/689/EEG, toegestaan, evenals de vermenging van niet-gevaarlijke afvalstoffen onderling.

[107] Artikel 9, lid 1, van het Besluit met kracht van wet van 22 december 1997.

Luxemburg verwijst nogmaals naar de relevante bepalingen van het Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996. Luxemburg heeft een algemeen verbod opgenomen op de vermenging van afvalstoffen in artikel 7, lid 4, van de wet betreffende de preventie en het beheer van afvalstoffen. Meer gedetailleerde eisen zijn vastgelegd in het Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen. Voor de vermenging van gevaarlijke afvalstoffen is met het oog op de veiligheid een vergunning vereist van het Ministerie van Milieu.

Nederland verklaart wederom dat deze vereisten zijn opgenomen in artikel 2, tweede, derde en vierde lid, van de Regeling Scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen (Staatscourant 1998, 72). Deze is toegezonden aan de Commissie bij brief van 15 september 1998.

Portugal bevestigt dat de nodige maatregelen zijn genomen, voornamelijk via specifieke wetgeving inzake afvalstromen, waarin een afzonderlijk beheer van dergelijke afvalstoffen wordt verlangd. De noodzakelijke maatregelen om vermenging van verschillende afvalstoffencategorieën te vermijden, worden genomen voor de inzameling- en vervoerfase. De producent, houder of vervoerder van gevaarlijk afval moet de afvalstoffen afzonderlijk behandelen. Specifieke regels zijn van kracht voor gevaarlijk ziekenhuisafval.

Spanje verklaart dat artikel 12, lid 2, van Wet 10/98 betreffende afval, zoals naar behoren gemeld aan de Commissie, de vermenging van afvalstoffen verbiedt onder de voorwaarden die worden genoemd in artikel 2 lid 2-4, en vermenging, afhankelijk van de gevolgen, aanmerkt als een ernstige of zeer ernstige overtreding (artikel 34 van de wet). Krachtens artikel 4, lid 2, van dezelfde wet zijn de betrokken regionale autoriteiten verantwoordelijk voor toezicht, inspectie en sancties.

Zweden verklaart wederom dat deze vereisten zijn opgenomen in het Zweedse Besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen (SFS 1996:971).

Het Verenigd Koninkrijk deelde mee dat voor Engeland, Schotland en Wales de vereisten van de artikel 2, lid 2-3, al worden weerspiegeld door de bestaande regelingen, terwijl artikel 2, lid 4, zal worden weerspiegeld wanneer herziene regelingen in 2002 ten uitvoer worden gelegd. Aan de vereisten van artikel 2, lid 3-4, wordt in Noord-Ierland en Gibraltar gedeeltelijk voldaan.

* Het verbod op het vermengen van gevaarlijke afvalstoffen lijkt in bijna alle lidstaten correct te zijn omgezet. De afwijkingen verschillen vaak van de in artikel 2, lid 3, genoemde voorwaarden op grond waarvan het geoorloofd is af te wijken van het verbod. Deze voorwaarden zijn dat de vermenging in overeenstemming is met artikel 4 van Richtlijn 75/442/EEG en dat vermenging plaatsvindt om de veiligheid bij de verwijdering of nuttige toepassing te verbeteren.

3.5. Algemene nationale regels met betrekking tot ontheffing van de vergunningsverplichting voor handelingen voor nuttige toepassing - artikel 3, lid 2

Volgens artikel 3, lid 2, kan een lidstaat bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen nuttig toepassen, vrijstellen van de vergunningsverplichting wanneer deze lidstaat bepaalde specifieke regels vaststelt en wanneer de bescherming van de volksgezondheid en van het milieu wordt gewaarborgd. Deze bedrijven en ondernemingen moeten bij de bevoegde autoriteiten worden geregistreerd.

Het Verenigd Koninkrijk heeft regels aangenomen om vrijstellingen mogelijk te maken. Dit land maakte melding van zeven nog bestaande vrijstellingen in Engeland, Schotland en Wales die zijn vastgesteld krachtens artikel 11 van Richtlijn 75/442/EEG. De meeste vrijstellingen zijn vastgesteld voor 27 juni 1995 toen de richtlijn betreffende gevaarlijke afvalstoffen ten uitvoer moest worden gelegd, maar zij werden aan de Commissie gemeld op grond van artikel 11, lid 3, van Richtlijn 75/442/EEG. Er zijn echter nog steeds problemen met Noord-Ierland.

Italië meldde regels om vrijstellingen voor gevaarlijke afvalstoffen overeenkomstig artikel 3, lid 2, mogelijk te maken, die werden goedgekeurd bij Beschikking 2002/909/EG van de Commissie [108].

[108] PB L 315 van 19.11.2002, blz. 16.

3.6. Inspectie bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 4, lid 1

Volgens artikel 4, lid 1, moeten niet alleen bij bedrijven en ondernemingen maar ook bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen periodieke inspecties worden uitgevoerd.

Oostenrijk rapporteerde nogmaals dat producenten van afvalstoffen die herhaaldelijk, maar ten minste één keer per jaar, gevaarlijke afvalstoffen produceren, moeten worden geregistreerd bij de bevoegde autoriteiten. Iedere overdracht van gevaarlijke afvalstoffen wordt geregistreerd in een nationaal register en dergelijke gegevens worden regelmatig gecontroleerd. Waar nodig, wordt ter plaatse een inspectie uitgevoerd. Producenten van afvalstoffen worden ook steekproefsgewijs gecontroleerd (verdachte meldingen, per branche, onregelmatigheden).

Wat België betreft, deelde het Waalse Gewest wederom mede dat de inspectie bij de producenten van gevaarlijke afvalstoffen meestal eenmaal per jaar plaatsvindt in de context van een algemene controle op de toepassing van de Milieuwet voor bepaalde bedrijven. In het Vlaamse en Brusselse Gewest worden deze bedrijven periodiek geïnspecteerd, waarbij de frequentie van deze inspecties afhangt van de prioriteit die wordt gegeven aan het betrokken dossier.

Denemarken verklaarde nogmaals dat de inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen plaatsvinden in het kader van de algemene gemeentelijke inspecties.

Finland verwees naar het verslag voor de periode 1995-1997. Bovendien bevatten de Wet inzake milieubescherming (86/2000) en Besluit (169/2000), die van kracht werden op 1 maart 2000, bepalingen betreffende inspecties. De toezichthoudende instantie (te weten regionale milieucentra of lokale instantie) heeft het recht de noodzakelijke informatie te verkrijgen van autoriteiten en exploitanten, zich te bewegen op het land van een andere partij, inspecties en tests uit te voeren, metingen te verrichten en monsters te nemen, zich toegang te verschaffen tot plaatsen waar activiteiten worden ontplooid en toezicht te houden op de gevolgen van activiteiten op het milieu. De toezichthoudende instantie moet inspecties uitvoeren van activiteiten waarvoor een vergunning is verleend, zo vaak als nodig is om toezicht te houden op activiteiten. Inspecties zijn ook verplicht in specifieke, in de wet vastgelegde situaties en moeten ook worden uitgevoerd als antwoord op verzoeken van een exploitant, een belanghebbende partij of iemand anders, behalve in gevallen waarin een inspectie als kennelijk onnodig moet worden beschouwd. De autoriteiten dienen een apart plan voor inspectiewerkzaamheden op te stellen, daar waar dit noodzakelijk wordt geacht. Er dient tevens een verslag van de inspectie te worden gemaakt.

Frankrijk heeft wederom aangegeven dat er een controle plaatsvindt bij elke aanvoer van gevaarlijke afvalstoffen bij een afvalverwerkingsinstallatie, dat speciale installaties ten minste een keer per jaar worden geïnspecteerd en dat voor het produceren en verwijderen van afval een tot drie keer per jaar een verklaring wordt verlangd. Deze informatie maakt niet duidelijk of er is voorzien in periodieke inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen.

In Duitsland worden producenten van gevaarlijke afvalstoffen gecontroleerd door de bevoegde autoriteit [109]. De frequentie van de controles in de afzonderlijke Länder is verschillend en is afhankelijk van de "probleemsituatie", d.w.z. het soort faciliteit en de noodzaak tot controle. De frequentie varieert van maximaal twee keer per jaar tot minimaal één keer in de vijf jaar.

[109] 40 van de Wet inzake de kringloopeconomie en afvalstoffen (KrW-/AbfG). 52 van de Federale wet immissiecontrole (BImSchG).

Griekenland deelde mee dat de bevoegde autoriteiten die vergunningen verlenen voor de voorlopige opslag van gevaarlijke afvalstoffen, afhankelijk van het soort afval, periodieke inspecties uitvoeren van de locaties voor tijdelijke opslag. De frequentie van de inspecties varieert naargelang de voorwaarden die zijn vastgelegd voor de opslag. Deze informatie maakt niet duidelijk of er is voorzien in periodieke inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen.

Ierland heeft wederom verklaard dat de frequentie van de inspecties wordt bepaald door afzonderlijke bevoegde instanties, waarbij rekening wordt gehouden met het soort faciliteiten en het soort afvalstoffen in kwestie (sectie 15 (1) (b) van de wet afvalstoffenbeheer 1996).

In Italië wordt in artikel 20, lid 1, onder c), van Decreet 22/1997 de verantwoordelijkheid voor periodieke controles gedelegeerd aan de provincies, die passende overeenkomsten kunnen sluiten met publieke lichamen met specifieke ervaring en relevante technische vaardigheden. Als onderdeel van de hun toegewezen taken voeren de provincies periodieke inspecties uit bij de ondernemingen en bedrijven die afvalstoffen verwijderen of nuttig toepassen. Deze informatie maakt niet duidelijk of er is voorzien in periodieke inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen.

Luxemburg verwijst naar het verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die gegevens controleren de politie, de douane en de milieu-inspectie of de algemene wetgeving betreffende afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen wordt nageleefd. De controles vinden regelmatig plaats, maar niet met een van tevoren vastgestelde frequentie. Voorts deelt Luxemburg mee dat er een plan voor ecologisch beheer is ingevoerd en dat bedrijven ten aanzien van hun afvalstoffenbeheer regelmatig worden gecontroleerd op naleving van de regels. Bepaalde bedrijven moeten een plan opstellen voor de preventie en het beheer van afvalstoffen, dat wordt gecontroleerd door een officieel daartoe aangewezen lichaam.

In Nederland worden deze inspecties uitgevoerd door de afdelingen van de bevoegde autoriteiten die belast zijn met handhavingstaken (over het algemeen de provincies). De frequentie van deze inspecties hangt af van verschillende factoren (aard en locatie van de onderneming, aard van de gevaarlijke materialen, risiconiveau, enz.). Derhalve bestaat er tussen ondernemingen een verschil in frequentie van de inspecties. Over het algemeen streeft men ernaar iedere onderneming ten minste een keer per jaar te inspecteren.

Portugal bevestigde de tenuitvoerlegging van deze vereiste met behulp van verschillende afdelingen van het Ministerie van Milieu en Regionale Planning. Andere lichamen zijn eveneens verantwoordelijk voor inspecties, met inbegrip van het politieapparaat. Er worden regelmatig inspecties uitgevoerd, waarbij de tijd tussen inspecties niet is vastgelegd, hoewel de belangrijkste producenten van gevaarlijke afvalstoffen gemiddeld een keer per jaar worden geïnspecteerd.

Spanje verklaarde dat iedere regionale autoriteit verantwoordelijk is voor het beslissen van de gepaste frequentie om aan de vereisten te voldoen. In ieder geval moeten er altijd inspecties worden uitgevoerd voordat vergunningen worden verlengd.

Zweden verklaarde opnieuw dat de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de inspecties, overeenkomstig de Zweedse Milieuwet, jaarplannen voor de inspecties moeten opstellen. Deze autoriteiten moeten ook een register bijhouden van de activiteiten die moeten worden geïnspecteerd en moeten de resultaten van de inspecties regelmatig aan een beoordeling onderwerpen.

Het Verenigd Koninkrijk bevestigde dat er op regelmatige basis inspecties plaatsvinden, zonder dat nadere bijzonderheden werden verstrekt.

* Op grond van de gegeven antwoorden kan niet worden geconcludeerd dat alle lidstaten alle producenten van gevaarlijke afvalstoffen aan inspectie onderwerpen.

3.7. Register met informatie over afvalstoffen - artikel 4, lid 2

Volgens artikel 4, lid 2, moeten ook producenten van gevaarlijke afvalstoffen een register bijhouden met informatie over gevaarlijke afvalstoffen (naast het bepaalde in artikel 14 van Richtlijn 75/442/EEG). Ook bedrijven en ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen vervoeren, moeten een register bijhouden. Op verzoek van de bevoegde instanties moet deze informatie worden overgelegd.

België verwijst voor het Vlaamse Gewest naar het verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die informatie bepaalt artikel 23 1 van het Vlaamse Decreet betreffende het beheer van afvalstoffen dat gevaarlijke afvalstoffen moeten worden geregistreerd en geïdentificeerd. Krachtens artikel 5.2.1.2 van Vlarem moet de exploitant van een afvalverwerkingsinstallatie een register bijhouden met gegevens over de aangevoerde en verwerkte afvalstoffen. In dit artikel wordt ook gespecificeerd welke gegevens voor de verschillende afvalstoffen in het register moeten worden opgenomen. Op grond van artikel 17 van het decreet betreffende het beheer van afvalstoffen moeten producenten van industriële afvalstoffen een register bijhouden van de geproduceerde afvalstoffen. Volgens de nieuwe informatie die is verstrekt voor het Vlaamse Gewest, zijn de standaardformulieren, zoals getoond in het ministerieel besluit van 19 november 1990 houdende nadere regels omtrent het meldingsformulier voor afvalstoffen dat moet worden gebruikt voor het verplichte jaarverslag, vervangen door de verslagformulieren in artikel 5.1.5.2 van VLAREA. Er bestaat geen vereiste met betrekking tot het transport van gevaarlijke afvalstoffen.

Voor het Waalse Gewest is geen nieuwe informatie verstrekt. Volgens de informatie die werd verstrekt voor het vorige verslag moeten alle producenten en bedrijven die gevaarlijke afvalstoffen inzamelen, verwerken, nuttig toepassen en verwijderen een register bijhouden. Er bestaat geen vereiste met betrekking tot het transport van gevaarlijke afvalstoffen.

Er werd geen informatie ontvangen voor het Gewest Brussel.

In Denemarken moeten de ondernemingen en openbare en particuliere instellingen die gevaarlijke afvalstoffen, met uitzondering van explosieve afvalstoffen, produceren, dergelijke afvalstoffen overeenkomstig Besluit nr. 619 van 27 juni 2000 inzake afvalstoffen, artikel 50 en 53, rapporteren aan de gemeenteraad. Het verslag moet informatie bevatten inzake de indeling van de afvalstoffen (nummer afvalcatalogus), de hoeveelheid, verpakking, samenstelling en het soort afval. Voorts moeten de ondernemingen die als deel van hun activiteiten gevaarlijke afvalstoffen inzamelen en vervoeren, een register bijhouden van de hoeveelheid en indeling van de vervoerde gevaarlijke afvalstoffen (nummer afvalcatalogus), de producent van de afvalstoffen en de plaats van levering, vergelijk Besluit inzake afvalstoffen, artikel 14, lid 1. De informatie en documentatie voor de informatie moet vijf jaar worden bewaard, vergelijk Besluit inzake afvalstoffen, artikel 14, lid 2. Overeenkomstig artikel 15 tot 17 moeten ondernemingen die gevaarlijke afvalstoffen behandelen, zich registreren bij en verslag uitbrengen aan de Deense dienst Milieubescherming met gegevens over het soort, de categorie, de herkomst en de hoeveelheid van de afvalstoffen, met inbegrip van te recycleren materialen die zijn gerecycleerd, verbrand voor de winning van energie of verwijderd. Voor gevaarlijke afvalstoffen moet ook de indeling van de afvalstoffen worden gerapporteerd (nummer afvalcatalogus). De melding en rapportage vinden plaats overeenkomstig bijlage 7 - 9 van Besluit nr. 619 van 27 juni 2000 dat is bijgesloten. Tevens wordt verwezen naar brief/notitie van 18 juli 1996 (SG(96) A/012178).

Frankrijk deelt mee dat er geen standaardformulier is. Indien nodig, moeten met behulp van het register de activiteiten worden nagegaan die zijn uitgevoerd in verband met de verwijdering van afvalstoffen. In het vorige verslag heeft Frankrijk verklaard dat zowel inrichtingen en ondernemingen die handelingen voor nuttige toepassing en verwijderingshandelingen verrichten als producenten van gevaarlijke afvalstoffen een register moeten bijhouden. Er lijken geen vereisten te zijn voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen.

In Duitsland moeten de producenten van gevaarlijke afvalstoffen, zoals bedoeld in artikel 4, lid 2, krachtens 29 van het Besluit inzake registratie van nuttige toepassing en verwijdering een logboek invoeren en bijhouden. Logboeken moeten tot drie jaar na de datum van de laatste aantekening of het laatste document worden bewaard. Het logboek bevat bepaalde ingevulde formulieren uit bijlage 1 van het Besluit inzake registratie van nuttige toepassing en verwijdering, waarvan het gebruik verplicht is. Het betreft: register van formulieren betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer en verzamelregister van formulieren betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer: - voorblad voor registers betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer (EN), - verklaring van de verantwoordelijke persoon (VE), - declaratieanalyse (DA), - verklaring van acceptatie (AE), - officiële bevestiging (BB), 2. kennisgevingsformulieren: - voorblad voor kennisgeving/verzoek (AA), - verklaring van de verantwoordelijke persoon (VE) - (zonder declaratieanalyse (DA)), 3. vrijstellingsformulieren: - voorblad voor kennisgeving/verzoek (AA), - verklaring van acceptatie (AE), - officiële bevestiging (BB), 4. Register van formulieren betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer: - vrachtbrief, - overdrachtscertificaat, 5. Vereenvoudigd register van formulieren betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer en verzamelregister van formulieren betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer: - voorblad voor registers betreffende deugdelijk afvalstoffenbeheer (EN), - verklaring van de verantwoordelijke persoon (VE), - (zonder declaratieanalyse (DA)), - verklaring van acceptatie (AE).

In het vorige verslag had Duitsland gerapporteerd dat producenten en bedrijven die afvalstoffen inzamelen en vervoeren, verplicht waren "toetsingsprocedures" (Nachweisverfahren) ten uitvoer te leggen. De registratievereiste lijkt slechts te gelden voor producenten die meer dan 2000 kg gevaarlijke afvalstoffen of 2000 ton per jaar produceren. Dit is niet in overeenstemming met artikel 4, lid 2.

In Spanje wordt in artikel 16 en 17 van Koninklijk Besluit 833/89, dat naar behoren is gemeld aan de Commissie, bepaald dat een register moet worden bijgehouden. Voorts is in deze artikelen de inhoud van een dergelijk register vastgelegd.

In Griekenland omvat het register van gevaarlijke afvalstoffen dat de producenten en ondernemingen bedoeld in artikel 4, lid 2, moeten bijhouden behalve de data van productie, levering en ontvangst, ook informatie over hoeveelheid, chemische samenstelling, pH, fysische en chemische kenmerken, herkomst en de wijze van verpakking, vervoer en opslag. Het register wordt gedurende ten minste tien jaar bewaard.

Ierland gaf geen antwoord op deze vraag. In het vorige verslag heeft Ierland de tenuitvoerlegging van artikel 4, lid 2, bevestigd, zonder bijzonderheden te verstrekken.

Italië deelde mee dat zijn afvalstoffenwetgeving een aantal eisen bevat voor het bijhouden van een register en aanverwante certificeringseisen die bindend zijn voor bedrijven die zich bezighouden met verwijdering en nuttige toepassing van afval, voor producenten van gevaarlijk afval (met uitzondering van bepaalde agrarische bedrijven) en voor producenten van niet-gevaarlijk afval die zich bezighouden met industriële en ambachtelijke processen (met uitzondering van bepaalde kleine ondernemers) [110]. Het bijhouden van een register is gestandaardiseerd en onderworpen aan periodieke certificeringsprocedures door de bevoegde instanties.

[110] Decreet met kracht van wet 22/1997.

Luxemburg verwees naar de informatie die is verstrekt voor het vorige verslag. Volgens die informatie is de informatieplicht voor bedrijven die afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen inzamelen, vervoeren, nuttig toepassen en verwijderen, vastgelegd in de wet betreffende voorkoming en beheer van afvalstoffen. Voor producenten van gevaarlijke afvalstoffen is dezelfde verplichting vastgelegd in artikel 4, lid 1, van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996. Tot op heden is nog geen standaardformulier uitgegeven.

In Nederland moeten producenten van afvalstoffen een register bijhouden van de aard en samenstelling van de gevaarlijke afvalstoffen die zij overdragen. Voorts moeten zij degene aan wie het afval wordt overgedragen, voorzien van informatie over de aard en samenstelling van het afval. Er is geen standaardformulier voor de registratie van afvalstoffen door producenten van afvalstoffen of door degenen aan wie het afval wordt overgedragen. Over het algemeen kunnen ondernemingen het register bijhouden in een vorm die hun goeddunkt. Standaardformulieren worden echter gebruikt door inzamelaars en ontvangers van afvalstoffen om de bevoegde autoriteit op de hoogte te stellen van de ontvangst van afvalstoffen.

In Oostenrijk bepaalt 12(1) van de Wet afvalstoffenbeheer dat iedereen die een activiteit verricht waarmee afvalstoffen of afgewerkte olie worden geproduceerd of die afval inzamelt of behandelt (afgewerkte olie) voor ieder kalenderjaar afzonderlijk een doorlopend register moet bijhouden van het soort, de hoeveelheid, de herkomst en de verblijfplaats van dergelijke afvalstoffen (afgewerkte olie) en de autoriteiten dergelijke informatie op verzoek moet verstrekken. Het register moet ten minste zeven jaar worden bewaard, gerekend vanaf de datum van de laatste aantekening. Bepalingen voor de tenuitvoerlegging van deze verplichtingen zijn vastgelegd in het Besluit afvalstoffentoezicht [111]. Er is een systeem van identificatieformulieren voor gevaarlijke afvalstoffen, op basis waarvan de houder van gevaarlijke afvalstoffen of afgewerkte olie met name het soort, de hoeveelheid, de herkomst en de verblijfplaats van gevaarlijke afvalstoffen en afgewerkte olie moet aangeven door middel van identificatieformulieren ingevuld op een standaardformulier en een doorlopend register dat is gebaseerd op dergelijke informatie.

[111] GAB nr. 65/1991.

Portugal gaf geen antwoord op deze vraag.

Finland verwijst naar het verslag voor de periode 1995-1997. Volgens die informatie moeten houders van een afvalstoffenvergunning, producenten van gevaarlijke afvalstoffen (met uitzondering van huishoudens) en commerciële vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen een register bijhouden met informatie over de hoeveelheid, het soort, de kwaliteit en de herkomst van alle afvalstoffen alsmede informatie over de inzameling, de opslag, het transport, de nuttige toepassing, de verwijdering en de plaats en datum van aflevering (afvalstoffenwet, sectie 51, lid 3). Houders van een afvalstoffenvergunning moeten de toezichthoudende instanties jaarlijks een standaardformulier met afvalstoffengegevens toezenden. Wanneer gevaarlijke afvalstoffen worden afgeleverd om nuttig te worden toegepast of om te worden verwijderd, dient een identificatieformulier met gedetailleerde informatie over de afvalstoffen te worden opgemaakt en gedurende drie jaar te worden bewaard.

Voorts geeft Finland aan dat door de inwerkingtreding van de Wet inzake milieubescherming (86/2000) op 1 maart 2000 de afvalstoffenvergunning is vervangen door de milieuvergunning. De eisen inzake het gebruik van een identificatieformulier, zoals beschreven in het Regeringsbesluit inzake te verstrekken informatie betreffende gevaarlijke afvalstoffen en de verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen (659/1996), zijn niet van toepassing op gevaarlijke afvalstoffen die zijn geproduceerd door huishoudens of vergelijkbare activiteiten en worden afgeleverd bij een gemeentelijke of andere ontvangstfaciliteit, noch op grensoverschrijdend vervoer van gevaarlijke afvalstoffen, waarvoor elders afzonderlijke bepalingen bestaan betreffende het identificatieformulier en de te volgen procedures. Aangeraden wordt zowel het register als het jaarlijkse verslag, wanneer dit wordt verlangd door de vergunningverlenende autoriteiten, op standaardformulieren op te stellen. Deze formulieren zijn door de milieu-inspectie vervaardigd en verspreid onder economische exploitanten.

Zweden deelt mee dat registratievereisten zijn opgenomen in het Zweedse Besluit inzake gevaarlijke afvalstoffen.

In het Verenigd Koninkrijk moeten verzenders en vervoerders van gevaarlijke afvalstoffen krachtens regeling 15 van de Bijzondere regelingen inzake afvalstoffen en regeling 14 van de Bijzondere regelingen inzake afvalstoffen Noord-Ierland een register bijhouden. Deze eis zal ook gaan gelden voor producenten als de regelingen in 2002 worden herzien.

* Het Verenigd Koninkrijk heeft de vereisten voor producenten van gevaarlijke afvalstoffen nog niet ten uitvoer gelegd. Het Duitse registratiesysteem is niet in overeenstemming met artikel 4, lid 2. België, Frankrijk, Italië, Nederland, Oostenrijk en Zweden gaven geen informatie over de tenuitvoerlegging van de vereisten voor het vervoer van gevaarlijke afvalstoffen. Portugal en Ierland gaven geen informatie over de tenuitvoerlegging van artikel 4, lid 2.

3.8. Maatregelen met het oog op een deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen - artikel 5

Volgens artikel 5, lid 1, moeten gevaarlijke afvalstoffen bij inzameling, vervoer en tijdelijke opslag deugdelijk zijn verpakt en overeenkomstig de geldende internationale en communautaire normen zijn gekenmerkt.

Oostenrijk verklaarde opnieuw dat de desbetreffende voorschriften inzake deugdelijke verpakking en markering zijn vastgelegd in en dwingend zijn opgelegd door 4 van de Wet vervoer van gevaarlijke goederen [112].

[112] (GGBG, BGBl. I nr. 145/1998).

Wat België betreft, heeft het Waalse Gewest wederom verklaard dat bedrijven die zich bezighouden met het vervoer, de inzameling, de verwerking, nuttige toepassing en verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen een vergunning nodig hebben, waarin onder andere vereisten zijn opgenomen met betrekking tot de verpakking en etikettering. Het Vlaamse Gewest verwees naar de informatie die het verstrekte voor het verslag voor de periode 1995-1997, waarin het de wettelijke vereisten beschreef die van toepassing zijn op de verpakking en identificatie van afvalstoffen tijdens de inzameling, het vervoer en de tijdelijke opslag. Het Gewest Brussel verwees naar de wetsteksten die van toepassing zijn, zonder andere bijzonderheden te verstrekken.

Denemarken bevestigde opnieuw dat artikel 5, lid 1, ten uitvoer is gelegd en verwees nogmaals naar zijn brief dienaangaande aan de Commissie van 18 juli 1996 waarin Denemarken bevestigde dat artikel 5, lid 1, was omgezet door middel van 54 van bekendtgørelse nr. 581 van 24 juni 1996.

Finland bevestigde de tenuitvoerlegging van artikel 5, lid 1, en verwees naar het verslag voor de periode 1995-1997.

Frankrijk bevestigde eveneens de tenuitvoerlegging en gaf opnieuw slechts een beschrijving van zijn wettelijke bepalingen inzake verpakking, etikettering en vervoer van ziekenhuisafval en besmettelijk afval uit de gezondheidszorg. Er wordt geen informatie over andere gevaarlijke afvalstoffen verstrekt.

Duitsland verklaarde dat vereisten krachtens artikel 5, lid 1, zijn vastgelegd in de Regeling inzake het vervoer van gevaarlijke goederen.

Griekenland meldde dat de inzameling, het vervoer en de voorlopige opslag van gevaarlijke afvalstoffen worden beheerd op basis van een vergunning die wordt verleend door de bevoegde autoriteit voor het specifieke doel en onder voorwaarden die worden vastgesteld op grond van het soort, de hoeveelheid en de fysische en chemische eigenschappen van de afvalstoffen. Deze dienen in overeenstemming te zijn met internationale of communautaire normen.

In Ierland is voldaan aan de vereisten van artikel 5, lid 1, door middel van relevante bepalingen in het Besluit inzake afvalstoffenbeheer (gevaarlijk afval) en het Besluit inzake afvalstoffenbeheer (verplaatsing van gevaarlijk afval) van 1998 [113]. Volgens deze bepalingen moet de verpakking die wordt gebruikt voor tijdelijke opslag of verplaatsing van gevaarlijke afvalstoffen deugdelijk zijn geëtiketteerd, waarvoor respectievelijk de afvalproducent of de verzender verantwoordelijk is, tenzij de bevoegde lokale autoriteit instemt met de vermenging van dergelijke afvalstoffen.

[113] Respectievelijk artikel 22 en 5, lid 1, onder b).

In Italië bepaalt artikel 15, lid 3, van Decreet 22/1997 dat gevaarlijke afvalstoffen tijdens de inzameling en het vervoer deugdelijk moeten zijn verpakt en geëtiketteerd. Ministeriële besluiten bepalen de bijzonderheden die moeten worden aangegeven.

Luxemburg bevestigde opnieuw dat deze voorschriften ten uitvoer zijn gelegd en het verwees naar het verslag voor de periode 1995-1997. Volgens dat verslag zijn in Luxemburg deze voorschriften geïmplementeerd door middel van artikel 5 van het besluit betreffende gevaarlijke afvalstoffen van 11 december 1996.

Nederland verwees opnieuw naar de bepalingen in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen [114] alsmede naar andere relevante wetgeving. Het grootste gedeelte van de gevaarlijke afvalstoffen zijn tevens gevaarlijke stoffen. Als zodanig zijn de inzameling, het vervoer en de tijdelijke opslag ervan geregeld in de bovengenoemde wetgeving. In het geval van gevaarlijke afvalstoffen die niet vallen onder de gevaarlijke stoffen, maken de regels voor het vervoer deel uit van de wetgeving inzake het vervoer over de weg. Voor de opslag van gevaarlijke afvalstoffen is een vergunning krachtens de Wet milieubeheer vereist. In de vergunning worden regels gesteld voor de veiligheid en ook voor bijvoorbeeld de voorkoming van lekkages naar de bodem en het grondwater.

[114] Wet vervoer gevaarlijke stoffen - Staatsblad 1995, 525.

Portugal deelde mee dat het vervoer van afvalstoffen, overeenkomstig het bepaalde in Besluit 335/97 van 16 mei 1997, moet plaatsvinden onder milieuvriendelijke omstandigheden teneinde verspreiding en verliezen te vermijden. Indien de afvalstoffen die moeten worden vervoerd, beantwoorden aan de criteria voor indeling als gevaarlijke afvalstoffen, moeten de verpakkings- en etiketteringsprocedures voldoen aan de vastgestelde vereisten. Voor de tijdelijke opslag van afvalstoffen is voorafgaande toestemming vereist, waarbij rekening wordt gehouden met de verpakkings- en etiketteringsaspecten. Specifieke voorschriften gelden voor bepaalde afvalstromen, zoals ziekenhuisafval, PCB's en afgewerkte olie.

Spanje bevestigde dat de nodige maatregelen zijn genomen middels artikel 13 en 14 van Koninklijk Besluit 833/89.

Zweden heeft wederom verklaard dat de verpakking en etikettering moeten geschieden overeenkomstig de regels inzake het vervoer van gevaarlijke goederen.

Het Verenigd Koninkrijk deelde mee dat het de nodige maatregelen nog niet heeft genomen en momenteel overweegt passende voorschriften op te stellen.

* Wat de deugdelijke verpakking en etikettering van gevaarlijke afvalstoffen betreft, heeft Frankrijk alleen voorschriften opgesteld voor ziekenhuisafval en besmettelijk afval uit de gezondheidszorg. Het Verenigd Koninkrijk heeft bevestigd dat momenteel wordt nagedacht over geschikte aanbevelingen.

3.8. Afvalbeheerplannen en statistische gegevens met betrekking tot afvalstoffen - artikel 6

Volgens artikel 6 moeten de bevoegde instanties in het kader van hun algemene planning voor het beheer van afvalstoffen of los daarvan, plannen opstellen voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.

De gegevens over de afvalbeheerplannen betreffende gevaarlijke afvalstoffen zijn opgenomen in tabel 2 van het verslag met betrekking tot Richtlijn 75/442/EEG.

België herhaalt de cijfers voor het Vlaamse Gewest die in het vorige verslag werden verstrekt. In het Vlaamse Gewest zijn sinds 1 januari 1997 plannen opgesteld voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen in het kader van de algemene afvalbeheerplannen. Milieubeleidsplannen bestaan uit: a) het milieuverslag dat de toestand van het milieu beschrijft en voorspellingen doet ("MIRA-Thema's" voor 1998 en 1999 en de "MIRA-Scenario's" voor 2000); b) het milieubeleidsplan voor vijf jaar ("MINA-plan" voor 1997-2001), dat de belangrijkste aspecten van het Vlaamse milieubeleid behelst; c) het milieujaarprogramma, dat de maatregelen bevat om het milieubeleidsplan ten uitvoer te leggen en te laten functioneren. Verschillende maatregelen in dit plan hebben betrekking op gevaarlijke afvalstoffen, zoals het verwijderingsplan voor PCB-houdende apparaten en het plan voor de tenuitvoerlegging van de gescheiden inzameling van industrieafval van kleine ondernemingen en d) sectorale beleidsplannen voor afvalstoffen. De milieubeleidsplannen werden ook opgesteld in het kader van de algemene afvalbeheerplannen, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG.

Duitsland geeft aan dat in 12 (van de 16) Länder een onafhankelijk plan voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen bestaat.

In Spanje worden voor iedere soort afval afzonderlijk nationale plannen opgesteld. Enkele regio's hebben geïntegreerde of algemene plannen.

In Griekenland zijn de beheerplannen voor gevaarlijke afvalstoffen opgesteld in het kader van de afvalbeheerplannen, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG, en zijn de beheerplannen opgenomen in Interministerieel besluit 14312/1302/2000 [115]. De opzet van de beheerplannen wordt momenteel gecompleteerd met de voorselectie van geschikte locaties voor de verwezenlijking van centra voor voorlopige opslag, behandeling, gebruik en definitieve verwijdering van gevaarlijke afvalstoffen.

[115] Staatscourant 723/B/2000, 9-6-2000.

Ierland verklaart dat het opstellen van speciale afvalbeheerplannen die werden gemaakt door lokale autoriteiten krachtens regelgeving uit 1982 losstaat van de afvalbeheerplannen die werden opgesteld krachtens relevante regelgeving uit 1979. Het door de dienst Milieubescherming opgestelde Nationaal plan inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen staat los van de afvalbeheerplannen die zijn opgesteld door lokale autoriteiten met het oog op artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG [116].

[116] Tevens wordt verwezen naar artikel 22, lid 8, van de Wet afvalstoffenbeheer, 1996.

In Luxemburg werden de plannen ontwikkeld in het kader van algemene nationale afvalbeheerplannen die zijn opgesteld overeenkomstig de gewijzigde Richtlijn 75/442.

In Nederland is het Meerjarenplan gevaarlijke afvalstoffen II een afvalbeheerplan in de zin van artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG. Tezamen met het Tienjarenprogramma afvalstoffen (voor huishoudelijk en daarmee gelijkgesteld afval) vormt het een coherent kader voor de planning en het beheer van afvalstoffen in de zin van artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG.

Oostenrijk heeft deze plannen opgesteld conform het algemene afvalbeheerplan (Nationaal afvalbeheerplan 2001). De afvalbeheerplannen in Zweden zijn opgesteld overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG.

De plannen van het Verenigd Koninkrijk vormen een weerspiegeling van het kader van de algemene afvalbeheerplannen, zoals bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 75/442/EEG.

* In de meeste lidstaten zijn gevaarlijke afvalstoffen opgenomen in de algemene afvalbeheerplannen. De stand van zaken op het gebied van de omzetting is samengevat in paragraaf 3.1 van het verslag inzake Richtlijn 75/442/EEG.

3.9. Tijdelijke afwijking van deze richtlijn - artikel 7

Volgens artikel 7 dienen de lidstaten, ingeval van nood of ernstig gevaar, alle noodzakelijke maatregelen te nemen, waarbij ook tijdelijk van deze richtlijn mag worden afgeweken, om ervoor te zorgen dat de gevaarlijke afvalstoffen geen bedreiging vormen voor de bevolking of voor het milieu. Wanneer de lidstaten van deze richtlijn afwijken, stellen zij de Commissie daarvan in kennis.

Geen van de lidstaten heeft artikel 7 toegepast.

3.10. verstrekken informatie naast de vragenlijst - artikel 8, lid 3

Op grond van artikel 8, lid 3, moeten de lidstaten de Commissie informatie verstrekken voor elke inrichting of onderneming die voornamelijk ten behoeve van derden zorgt voor verwijdering en/of nuttige toepassing van gevaarlijke afvalstoffen en die waarschijnlijk deel uitmaakt van het in artikel 5 van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde geïntegreerde net. Deze informatie moet bestaan uit de naam en het adres, de wijze van behandeling van de afvalstoffen en het soort en de hoeveelheid afvalstoffen die kunnen worden behandeld en moet jaarlijks aan de Commissie worden verstrekt in een vorm die is vastgelegd in Beschikking 96/302/EG [117]. De Commissie dient deze informatie ter beschikking te stellen aan de bevoegde instanties van de lidstaten die daarom verzoeken.

[117] PB L 116 van 11.5.1996, blz. 26.

Tot mei 1999 had de Commissie informatie ontvangen van alle lidstaten behalve Italië. Alleen Duitsland heeft wijzigingen in de verstrekte gegevens doorgegeven. De andere lidstaten hebben slechts één keer informatie verstrekt.

Niet alle lidstaten hebben volledige informatie of informatie in de juiste vorm verstrekt. De informatie van Griekenland was onvolledig en bestond alleen uit de naam en het adres van de verwerkingsinstallaties [118]. De informatie van Duitsland bevatte alle vereiste gegevens, maar de informatie over de afvalstoffen die kunnen worden verwerkt, werd verstrekt in de vorm van LAGA-codes en niet volgens de Europese Afvalcatalogus. De informatie van het Verenigd Koninkrijk was volledig, behalve ten aanzien van het soort afvalstoffen die in de verwerkingsinstallaties in Engeland worden verwerkt. In de Franse bijdrage ontbreekt eveneens de informatie over de verwerkte soorten afval. In de door Ierland en Portugal verstrekte informatie werden de soorten afvalstoffen niet systematisch vermeld. In de informatie van Portugal ontbreken voor enkele installaties ook de gegevens over de verwerkingsmethode. Alle andere lidstaten hebben alle informatie in de juiste vorm verstrekt.

[118] In zijn arrest van 13 juni 2002 (Commissie/Griekenland, zaak C-33/01) heeft het Europees Hof van Justitie verklaard dat Griekenland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens artikel 8, lid 3, van Richtlijn 91/869/EEG.

Het Europees Thematisch Centrum Afval- en Materiaalstromen heeft de database over afvalbeheerfaciliteiten ontwikkeld, die alle informatie bevat die is ontvangen krachtens artikel 8, lid 3, inzake installaties die gevaarlijke afvalstoffen behandelen.

RICHTLIJN 75/439/EEG INZAKE DE VERWIJDERING VAN AFGEWERKTE OLIE

1. INLEIDING

Richtlijn 75/439/EEG [119] inzake de verwijdering van afgewerkte olie, als gewijzigd bij Richtlijn 87/101/EEG [120], is bedoeld om een geharmoniseerd systeem te verwezenlijken voor de inzameling, behandeling, opslag en verwijdering van afgewerkte olie, zoals smeerolie voor voertuigen en motoren. Ook beoogt de richtlijn het milieu te beschermen tegen de schadelijke invloeden van dergelijke activiteiten. Afgewerkte olie is gevaarlijk omdat zij carcinogeen is. Onbehandelde afgewerkte olie die wordt aangetroffen in rivieren, meren en beken, kan het leven in het water bedreigen, terwijl het achterlaten van onbehandelde olie op de bodem tot bodemverontreiniging leidt.

[119] PB L 194 van 24.7.1975, blz. 31.

[120] PB L 42 van 22.12.1986, blz. 43.

In het bijzonder luiden de belangrijkste bepalingen van Richtlijn 75/439/EEG als volgt:

- definitie van afgewerkte olie: alle soorten smeer- of industriële olie, op minerale basis, die ongeschikt zijn geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk waren bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen (artikel 1);

- definitie van regeneratie: elk procédé dat door middel van zuivering van afgewerkte olie, met name door afscheiding van verontreinigingen, oxidatieproducten en additieven, basisolie oplevert (artikel 1);

- definitie van verwijdering die, anders dan de definitie van verwijdering in Richtlijn 75/442/EEG, zowel nuttige toepassing als verwijdering omvat;

- de verplichting om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt ingezameld en verwijderd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu (artikel 2);

- de verplichting om voorrang te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie boven een andere verwijderingsoptie, wanneer beperkingen van technische, economische en organisatorische aard zich daar niet tegen verzetten (artikel 3);

- indien de bovengenoemde beperking de regeneratie van afgewerkte olie verhindert, is verbranding de volgende optie die moet worden overwogen (artikel 3);

- het verbod op lozing van afgewerkte olie in oppervlaktewateren, grondwater, draineringssystemen, kustwateren en de bodem (artikel 4);

- het verbod op de behandeling van afgewerkte olie die meer luchtverontreiniging kan veroorzaken dan de voorgeschreven niveaus (artikel 4);

- de inzameling van afgewerkte olie moet worden gewaarborgd en gecontroleerd. Inzamelaars van afgewerkte olie moeten worden geregistreerd (artikel 5).

- bedrijven die afgewerkte olie regenereren of verbranden moeten een vergunning hebben (artikel 6);

- ondernemingen die afgewerkte olie regenereren, veroorzaken geen vermijdbare milieuschade en zijn onderworpen aan periodieke inspecties (artikel 7);

- de vaststelling van emissiegrenswaarden voor de verbranding van afgewerkte olie (artikel 8);

- het verbod op het gebruik als brandstof van afgewerkte olie die meer dan 50 ppm PCB's (polychloorbifenylen) bevat (artikel 8);

- registratievereiste voor bedrijven die afgewerkte olie produceren, inzamelen en verwijderen (artikel 11);

- verplichtingen voor periodieke inspecties van ondernemingen die afgewerkte olie regenereren of verbranden (artikel 13);

- mogelijkheid om vergoedingen toe te kennen aan een inzamelings- of verwijderingsbedrijf (artikel 14);

- rapportage-eisen (artikel 18).

Dit verslag is gebaseerd op de antwoorden op de bij Beschikking 94/741/EG [121] van de Commissie vastgestelde vragenlijst.

[121] PB L 296 van 17.11.1994, blz. 42.

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

Dit verslag is een synthese van de door de lidstaten ingezonden antwoorden op de vragenlijst voor de periode 1998-2000 inzake de verwijdering van afgewerkte olie. Hoewel soms met grote vertraging en hiaten, hebben alle 15 lidstaten de vragenlijst beantwoord. Dit is een verbetering ten opzichte van de voorgaande periode 1995-1997, waarvoor enkele lidstaten hun antwoord niet op tijd instuurden om nog opgenomen te kunnen worden in het verslag en andere bronnen moesten worden geciteerd.

2.1. Nationale wetgeving

Alle lidstaten hebben de Commissie op de hoogte gesteld van de geldende wet- en regelgeving betreffende de verwijdering van afgewerkte olie.

In december 2002 liepen er inbreukprocedures tegen Oostenrijk, Portugal en Ierland wegens incorrecte omzetting. Bij het Hof werden zaken tegen Oostenrijk [122] en Portugal [123] aanhangig gemaakt. Er liepen ook inbreukprocedures tegen Griekenland, Frankrijk, Zweden, Denemarken, België, het Verenigd Koninkrijk en Finland met betrekking tot gevallen van incorrecte tenuitvoerlegging.

[122] C-15/03.

[123] C-392/99.

2.2. Bepalingen met betrekking tot de regeneratie van afgewerkte olie - artikel 7

Volgens artikel 7 dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat de exploitatie van de regeneratie-installatie geen vermijdbare schade veroorzaakt aan het milieu (artikel 7, onder a)). Bovendien dienen de lidstaten te waarborgen dat de uit regeneratie voortgekomen basisolie geen gevaarlijk afval vormt en geen PCB's/PCT's bevat in een concentratie die 50 ppm overschrijdt (artikel 7, onder b)).

Oostenrijk en Nederland verklaarden dat dergelijke maatregelen niet waren genomen, aangezien er zich op hun grondgebied geen regeneratie-installaties bevinden. Griekenland, Portugal en Vlaanderen antwoordden dat dergelijke maatregelen waren genomen.

Griekenland verklaarde dat ondernemingen die afgewerkte olie willen verwerken door middel van regeneratie, een milieueffectrapportage (MER) moeten indienen bij de bevoegde instantie (Ministerie van Milieu, Regionale Planning en Publieke Werken). Het ministerie beoordeelt de MER, stelt, indien deze volledig is, de milieuvoorwaarden op en adviseert de andere bevoegde ministers een interministerieel besluit te nemen in de betrokken zaak. De milieuvoorwaarden omvatten de in Richtlijn 75/439/EEG gestelde voorwaarden en beperkingen (Interministerieel besluit 98012/2001/96). Voorts worden door de regeneratie geproduceerde afvalstoffen beheerd overeenkomstig Interministerieel besluit 19396/1546/97 (staatscourant 604/B/1997).

Portugal verklaarde dat de maatregelen die zijn genomen om te waarborgen dat regeneratie-installaties worden geëxploiteerd zonder schade te veroorzaken aan het milieu, zijn vastgelegd in de wet van 22 december 1986 die Richtlijn 75/439/EEG omzet in Portugese nationale wetgeving, zoals gemeld aan de Commissie, en in andere Portugese wetgeving inzake afvalstoffenbeheer. Er zijn in Portugal echter geen installaties voor de regeneratie van afgewerkte olie.

De overige lidstaten gaven geen antwoord op deze vraag.

2.3. Strengere nationale maatregelen - artikel 16

Volgens artikel 16 mogen de lidstaten ten behoeve van de milieubescherming strengere maatregelen nemen dan die welke in de richtlijn worden voorgeschreven.

Portugal, Frankrijk, Spanje, Ierland, het Verenigd Koninkrijk en Griekenland verklaarden dat zij het niet noodzakelijk achtten strengere maatregelen te nemen dan die welke in de richtlijn worden voorgeschreven.

Wat België betreft, nam het Vlaamse Gewest strengere maatregelen aan, met name door middel van artikel 5.2.3.5.2 van Vlarem II en artikel 4.2.5 van het Vlaams Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer van 17 december 1997, genaamd VLAREA. Het Waalse Gewest had in het vorige verslag reeds aangekondigd dat strengere maatregelen waren genomen met betrekking tot artikel 4 inzake het verbod op lozingen. Deze maatregelen geven gedetailleerder en nauwkeuriger aan wat de verplichtingen voor het beheer van gebruikte olie zijn.

Nederland heeft ook strengere maatregelen genomen, met name met betrekking tot de verbranding van afgewerkte olie. Krachtens Nederlandse wetgeving mag afgewerkte olie namelijk niet worden verbrand in een afvalverbrandingsinstallatie of draaitrommeloven. Voorts zijn er grenswaarden voor het halon- en PCB-gehalte van afgewerkte olie die wordt gebruikt als brandstof of voor de vervaardiging van brandstoffen. Deze grenswaarden gelden voor alle brandstoffen. Als gevolg hiervan kan een deel van de afgewerkte olie niet simpelweg worden verwerkt tot brandstof.

Finland heeft strengere maatregelen genomen met betrekking tot de verbranding van afgewerkte olie. Het is verboden om afgewerkte olie te verbranden in een ketel of andere installatie met een thermisch vermogen van 5 megawatt of minder.

Luxemburg richt zich niet echt op het nemen van een strengere maatregel, maar meer op de toepassing van een bestaande verplichting van de richtlijn, te weten artikel 3 en de prioriteit voor de regeneratie van afgewerkte olie.

Oostenrijk, Duitsland, Zweden verklaarden dat zij strengere maatregelen hadden aangenomen, maar verstrekten geen verklaring over de aard van deze maatregelen.

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Beheer van afgewerkte olie - artikelen 2 en 3

Volgens artikel 2 dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt beheerd zonder vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu. Volgens artikel 3 dient de hoogste prioriteit te worden gegeven aan regeneratie, tweede prioriteit aan verbranding en de laatste prioriteit aan onschadelijke vernietiging (behandeling) en verwijdering. (Zie vraag 2 met betrekking tot beperkingen)

Alle lidstaten hebben geantwoord dat de noodzakelijke maatregelen zijn genomen om te waarborgen dat afgewerkte olie wordt ingezameld en verwijderd zonder vermijdbare schade te veroorzaken aan het milieu.

Tabel 1 vermeldt de hoeveelheid olie die op de markt is gebracht, de hoeveelheid afgewerkte olie die is voortgebracht, ingezameld, verbrand en gestort, zoals aangegeven door de lidstaten.

Veel lidstaten hebben niet geantwoord op de vraag "voortgebrachte afgewerkte olie". Voor deze gevallen heeft de Commissie de gemiddelde "omrekeningsfactor" van 50% [124] aangehouden om de hoeveelheid afgewerkte olie te berekenen die is voortgebracht uit de hoeveelheid verse olie die op de markt is gebracht. Het inzamelingspercentage is derhalve berekend als de hoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie gedeeld door de hoeveelheid voortgebrachte afgewerkte olie.

[124] In de literatuur is te lezen dat ongeveer 50% van de op de markt gebrachte olie afgewerkte olie zal worden (de rest gaat verloren tijdens het gebruik, door verbranding in motoren, door lekkage of blijft achter in de tanks). Niettemin zouden niet alle toepassingen van olie 50% afgewerkte olie opleveren. Bij sommige toepassingen wordt de olie volledig verbruikt, terwijl andere bijna 100% afgewerkte olie opleveren (vrijwel niets gaat verloren tijdens het gebruik). Daarom is deze "omrekeningsfactor" van op de markt gebrachte olie naar afgewerkte olie van 50% een gemiddelde van al het olieverbruik. Het bleek dat niet alle lidstaten deze omrekeningsfactor hanteren, aangezien deze afhangt van de praktijksituatie in de lidstaten, de gemiddelde ouderdom van voertuigen (hoe ouder de voertuigen, des te meer olie zij verbruiken en verbranden, waardoor een kleinere hoeveelheid afgewerkte olie ontstaat).

Als uitsluitend de gegevens worden verwerkt die door de lidstaten zijn verstrekt (geen andere bronnen), dan blijkt daaruit dat de inzamelingspercentages voor het jaar 2000 de volgende zijn: Oostenrijk 76%, België 59% (voor het jaar 1999, aangezien geen cijfer voor 2000 werd verstrekt), Denemarken 89%, Finland 94%, Frankrijk 82%, Duitsland 84%, Griekenland 67%, Ierland 90%, Italië 58%, Luxemburg 99%, Nederland 92%, Portugal 91% Spanje 87%, Zweden 89% en het Verenigd Koninkrijk 81%. Het gemiddelde inzamelingspercentage in de EU bedraagt 83%, wat betekent dat ongeveer 20% van de afgewerkte olie illegaal wordt gestort of illegaal wordt verbrand, waardoor schade ontstaat aan het milieu.

Figuur 1 toont de op de markt gebrachte/voortgebrachte/ingezamelde hoeveelheden per 1000 inwoners. Figuur 2 geeft een overzicht van het beheer van afgewerkte olie in de Europese Unie.

* Het algemene beeld van het jaar 2000 laat zien dat gemiddeld ongeveer 66% van de voortgebrachte afgewerkte olie werd verbrand en 24% van de voortgebrachte afgewerkte olie werd geregenereerd. Alles tezamen genomen, duiden deze cijfers erop dat ongeveer 90% van de afgewerkte olie nuttig wordt toegepast door middel van regeneratie of als brandstof [125]. Dit betekent dat globaal gezien het beeld van het jaar 1997, dat werd gegeven in het vorige verslag over de periode 1995-1997, gehandhaafd blijft, wat niet wijst op een significante verbetering van het beheer van afgewerkte olie in de EU.

[125] Dit gemiddelde percentage is enigszins hoger dan het hierboven genoemde gemiddelde inzamelingspercentage. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat in enkele gevallen voortgebrachte afgewerkte olie ter plaatse wordt verbrand, zonder dat deze wordt ingezameld.

3.2. Beperkingen met betrekking tot de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie - artikel 3

Volgens artikel 3, lid 1 en 2,dienen de lidstaten de hoogste prioriteit te geven aan de regeneratie van afgewerkte olie en tweede prioriteit aan de verbranding van afgewerkte olie onder voor het milieu aanvaardbare omstandigheden, op voorwaarde dat deze verbranding technisch, economisch en organisatorisch gezien uitvoerbaar is. Wanneer regeneratie of verbranding niet uitvoerbaar is, dienen de lidstaten de noodzakelijke maatregelen te nemen om de onschadelijke vernietiging of de gecontroleerde opslag van afgewerkte olie te waarborgen (artikel 3, lid 3).

Wat België betreft, hebben het Vlaamse Gewest en het Gewest Brussel geen beperkingen met betrekking tot regeneratie en verbranding.

In het Waalse Gewest was er geen regeneratiecapaciteit, omdat regeneratie als niet financieel levensvatbaar werd beschouwd in vergelijking met de productie van basisolie door de petrochemische industrie en omdat de lage kwaliteit van geregenereerde olie de verkoop ervan bemoeilijkte. Teneinde te voldoen aan de verplichting om prioriteit te geven aan regeneratie, werd er een regeneratie-installatie gebouwd, die twee derde van de afgewerkte olie in het Waalse Gewest kan regenereren. Voorts zal een verplichting tot het terugnemen van afgewerkte olie worden ingevoerd voor producenten, importeurs en distributeurs van afgewerkte olie, met inbegrip van doelstellingen op het gebied van inzameling en nuttige toepassing/regeneratie. Teneinde in België geharmoniseerde doelstellingen vast te stellen en prioriteit te geven aan regeneratie, wordt er onderhandeld over een overeenkomst tussen de drie gewesten en de personen die verantwoordelijk zijn voor het op de markt brengen van olie.

In Denemarken waren er vóór mei 2001 geen installaties voor de regeneratie van afgewerkte olie. Het studieproject dat werd genoemd in het vorige verslag, toonde aan dat er geen economische basis was voor een dergelijke installatie. Omdat het niet mogelijk was om basisolie te regenereren, werd afgewerkte olie (na raffinage) verbrand in stadsverwarmingsinstallaties. Tot juli 2000 werden aan particuliere inzamelaars van afgewerkte olie subsidies verstrekt in de vorm van vergoeding van energie en CO2-belasting wanneer zij afgewerkte olie aan stadsverwarmingsinstallaties leverden. Sinds 1 juli 2000 wordt de inzameling van afgewerkte olie gefinancierd door de oliebranche.

Duitsland antwoordde dat er geen beperkingen waren met betrekking tot regeneratie en verbranding van afgewerkte olie. Duitsland verklaarde dat prioriteit wordt gegeven aan de regeneratie van afgewerkte olie. Teneinde bedrijven die afgewerkte olie regenereren zekerheid te bieden voor investeringen in de modernisering van hun installaties, is men van plan de regeneratie van afgewerkte olie te gaan subsidiëren.

Spanje antwoordde dat er beperkingen waren voor regeneratie, omdat er weinig installaties voor de regeneratie van afgewerkte olie zijn. Er zijn geen beperkingen voor de verbranding van afgewerkte olie.

Griekenland antwoordde dat er geen beperkingen waren voor regeneratie en verbranding. Griekenland verklaarde dat de goedkeuringen van milieuvoorwaarden, zoals bedoeld in vraag I.2, voorwaarden omvatten die de volksgezondheid en het milieu tot in hoge mate beschermen. De optie die de voorkeur verdient, is dat afgewerkte olie wordt ingezameld en overgebracht voor regeneratie. Griekenland heeft veel goedgekeurde regeneratie-installaties voor afgewerkte olie. De bevoegde instanties leggen voorwaarden en beperkingen op voor de tijdelijke opslag van afgewerkte olie teneinde de volksgezondheid te beschermen, en wel op grond van Interministerieel besluit 98012/2001/96 (staatscourant 40/B/96) ter vastlegging van maatregelen en voorwaarden voor het beheer van afgewerkte olie, Interministerieel besluit 69269/5387/90 inzake de samenstelling van milieueffectrapportages (MER), Interministerieel besluit 72751/3054/85 (staatscourant 665/B/85) inzake toxische en gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering van PCB's en PCT's en Interministerieel besluit 19396/1546/97 (staatscourant 604/B/97) inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen.

Ierland verklaarde dat er substantiële technische en economische beperkingen waren voor de regeneratie van afgewerkte olie en dat er geen duidelijke en uitvoerbare stappen waren waarvan te verwachten was dat zij deze beperkingen zouden kunnen ondervangen. In 1998 werd er een verslag van een strategiestudie opgesteld als bijdrage aan de samenstelling van het Nationaal plan inzake het beheer van gevaarlijke afvalstoffen. De conclusie van het verslag luidde dat het niet haalbaar was om een nieuwe regeneratiefaciliteit te bouwen, omdat de minimale hoeveelheid toe te voeren grondstoffen groter zou zijn dan het totale verbruik van smeerolie in Ierland. In plaats daarvan werd in het verslag de voorkeur gegeven aan de uitbreiding van bestaande verwerkingsfaciliteiten om de grotere toevoer van afgewerkte olie aan te kunnen en een betere milieuzorg te leveren. Derhalve worden er geen maatregelen voorgesteld om te bevorderen dat regeneratie van afgewerkte olie de voorkeur krijgt boven de opwerking van afgewerkte olie voor gebruik als brandstof.

In Nederland was het beleid van de overheid er in het begin van de jaren tachtig op gericht afgewerkte olie in een centrale bewerkingseenheid te regenereren tot basisolie. Deze behandeling werd vanwege commerciële beperkingen nooit werkelijk uitgevoerd. In 1986 werd er samen met de producenten van smeerolie een plan opgesteld om een centrale bewerkingseenheid voor afgewerkte olie te bouwen met als (belangrijkste) doel de productie van hoogwaardige brandstof (scheepsdieselolie). Hiervoor is aan een bedrijf een vergunning verleend. Hoewel een overheidssubsidie werd goedgekeurd, werd de bewerkingseenheid nooit gebouwd.

Een deel van de afgewerkte olie wordt nu uitgevoerd om te worden geregenereerd tot basisolie. Deze markt wordt gehinderd door het feit dat inzamelaars van afgewerkte olie zich richten op (goedkopere) buitenlandse markten waar afgewerkte olie voornamelijk wordt gebruikt als brandstof. De maximaal toegestane concentratie organische halogenen in olie die wordt gebruikt als brandstof of als grondstof voor de vervaardiging van brandstof, werd in 1998 verlaagd van 500 mg/kg naar 50 mg/kg. Als gevolg daarvan kan afgewerkte olie niet langer worden gebruikt voor de productie van brandstof.

Daar waar afgewerkte olie in Nederland wordt verwerkt, gebeurt dit in de vorm van scheiding in een centrifuge gevolgd door verbranding, waarbij de afgewerkte olie voornamelijk als brandstof wordt gebruikt. De resterende afgewerkte olie wordt uitgevoerd voor nuttige toepassingen, te weten regeneratie en met name gebruik als brandstof.

Portugal verklaarde dat er verscheidene beperkingen bestonden voor het opzetten van regeneratie-eenheden op Portugees grondgebied. De hoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie, met name de hoeveelheid hoogwaardige olie, is onder de normale rentabiliteitsdrempel van 60.000 tot 80.000 ton die is berekend in de studie getiteld "Economische aspecten van de regeneratie van afgewerkte olie" van Coopers & Lybrand, Den Haag, van 29 januari 1997. Voorts maakt Verordening (EEG) nr. 259/93 van 1 februari 1993 het onmogelijk de uitvoer van afgewerkte olie voor de terugwinning van energie te verbieden. Dit is een belemmering voor potentiële investeerders in regeneratie-eenheden op Portugees grondgebied, omdat zij geen garantie hebben dat de ingezamelde afgewerkte olie naar hun eenheden zal worden gestuurd. Een andere beperking is dat de basisoliemarkt het verzadigingspunt bijna heeft bereikt, wat eveneens niet bevorderlijk is voor regeneratie.

In Portugal zijn er geen beperkingen met betrekking tot de verbranding van afgewerkte olie. In Portugal is de voorbehandeling van afgewerkte olie echter verplicht, voordat de olie kan worden overgebracht voor verbranding. Deze behandeling vindt op de volgende wijze plaats: de afgewerkte olie wordt gefilterd en gedehydrateerd, de metalen worden verwijderd en de olie wordt gecentrifugeerd. Installaties waarin deze activiteiten plaatsvinden, moeten eerst de industriële vergunning krijgen waarin is voorzien door Besluit met kracht van wet nr. 282/93 van 17 augustus 1993.

Finland verwees naar zijn antwoord van 1 juni 2001 op de schriftelijke aanmaning van de Commissie betreffende de toepassing van artikel 3. Volgens deze brief zijn er economische en organisatorische beperkingen die zich verzetten tegen prioriteitverlening aan de verwerking van afgewerkte olie door middel van regeneratie. Deze zijn het gevolg van de kleine hoeveelheid afgewerkte olie die wordt geproduceerd, de lage prijs van geregenereerde olie en de geringe vraag naar geregenereerde olie.

Zweden antwoordde dat het geen afgewerkte olie regenereerde.

In het Verenigd Koninkrijk vond regeneratie van afgewerkte olie tot 2000 op beperkte schaal plaats. Er waren grote investeringen voor nodig. De belangrijkste concurrentie voor afgewerkte bronolie komt van bedrijven die energie terugwinnen uit afgewerkte olie. Daarnaast beïnvloedde de concurrentie tussen olieondernemingen alsmede de dalende prijs van ruwe olie de levensvatbaarheid van de regeneratie van afgewerkte olie. Er zijn geen beperkingen met betrekking tot de verbranding van afgewerkte olie. Alle ingezamelde afgewerkte olie wordt verwerkt door middel van verbranding onder voorwaarden die in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving.

Frankrijk, Italië, Luxemburg en Oostenrijk antwoordden dat er geen beperkingen met betrekking tot de regeneratie en verbranding van afgewerkte olie waren, zonder nadere toelichtingen te verstrekken.

* Veel lidstaten hebben de prioriteit voor regeneratie van afgewerkte olie nog steeds niet omgezet in nationale wetgeving. Tijdens de lopende inbreukprocedures hebben enkele lidstaten deze verplichting omgezet.

* De lidstaten die antwoordden dat er beperkingen waren voor regeneratie, schreven deze voornamelijk toe aan economische aspecten, zoals de kleine hoeveelheid afgewerkte olie die wordt voortgebracht, de mogelijkheid tot goedkope verbranding in andere lidstaten en de verzadiging van de basisoliemarkt. Eén lidstaat gaf aan dat er beperkingen bestonden voor de verbranding van afgewerkte olie wegens de vaststelling van grenswaarden voor milieuverontreinigende stoffen.

3.3. Programma's ter voorlichting van het publiek - artikel 5

Volgens artikel 5, lid 1, dienen de lidstaten programma's ter voorlichting van het publiek uit te voeren om te waarborgen dat afgewerkte olie op de juiste wijze wordt opgeslagen en zo veel mogelijk wordt ingezameld.

Wat België betreft, verklaarde het Waalse Gewest dat het geen specifiek op afgewerkte olie gerichte programma's heeft uitgevoerd om het publiek voor te lichten. De bewustmaking vond plaats door middel van algemenere programma's die waren gericht op het grote publiek en informatie gaven over de maatregelen die, met name op het gebied van huishoudelijk afval, moeten worden genomen om het milieu te beschermen. De programma's zijn uitgevoerd tijdens "groene weken" (algemeen advies en informatie over hoe in het algemeen moet worden omgegaan met huishoudelijk afval), door middel van verschillende reclamespots, publicaties, borden en informatie van de lokale autoriteiten aan hun burgers. Het Vlaamse Gewest heeft geen programma's ter voorlichting van het publiek uitgevoerd.

Oostenrijk heeft gezorgd voor aankondigingen, lezingen, persberichten en informatiefolders.

Duitsland verklaarde dat de bewustmaking van het publiek met name had plaatsgevonden met behulp van artikel 38 en 39 van de Wet inzake de kringloopeconomie en afvalstoffen (Kreislaufwirtschafts- und Abfallgesetz) van 27 september 1994. Deze artikelen bepalen dat de wettelijke organen die verantwoordelijk zijn voor afvalstoffenbeheer alsmede particuliere organisaties informatie en advies moeten geven over de mogelijkheden om afval te vermijden, nuttig toe te passen en te verwijderen. De bevoegde autoriteiten in ieder land stellen het publiek op de hoogte van de vooruitgang op het gebied van de vermijding en de nuttige toepassing van afvalstoffen en van de afspraken over de verwijdering van afvalstoffen. Voorts informeren de milieu-instanties van iedere deelstaat en ieder district het publiek door middel van persberichten en de regelmatige verspreiding van folders over de milieuvriendelijke verwijdering van afgewerkte olie, de verplichting van verkopers om gebruikte motor- en transmissieolie terug te nemen en over inzamelingspunten van afgewerkte olie.

Denemarken gaf aan dat dergelijke programma's niet zijn uitgevoerd.

Spanje gaf aan dat er op nationaal niveau programma's ter bewustmaking van het publiek zijn uitgevoerd via tv, radio en perscampagnes. Op regionaal niveau zijn soortgelijke programma's uitgevoerd, aangevuld met publicaties en de verspreiding van brochures en andere documenten. Er werden ook gerichte programma's georganiseerd met de betrokken branches en relevante industrieverenigingen.

Finland heeft in het vorige verslag al aangegeven dat er enkele voorlichtingscampagnes zijn uitgevoerd in samenwerking met Ekokem Oy Ab (nationale faciliteit voor de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen).

Frankrijk verklaarde dat ADEME (het Franse agentschap voor milieubescherming) permanente acties heeft uitgevoerd om inzamelaars van afgewerkte olie en beroepsbeoefenaars in de automobielindustrie voor te lichten. Er is een gratis nummer ingesteld teneinde de verzoeken van burgers om informatie te beantwoorden "numéro vert (0800 38 39 40)", met name om informatie te geven over de inzamelingspunten voor afgewerkte olie. Een gedeelte van de website van ADEME www.ademe.fr is gewijd aan informatie over afgewerkte olie. In 2000 werd er een brochure over gevaarlijk huishoudelijk afval gepubliceerd in een oplage van 30.000. Op verzoek van professionele inzamelaars van afgewerkte olie begon ADEME een communicatieprogramma, dat is gestart in 2001 en dat naar verwachting zal eindigen in 2003. Het doel van dit programma was het verbeteren van de inzameling van afvalstoffen en van de kwaliteit van de ingezamelde afgewerkte olie. Het programma was gericht op het grote publiek en de beroepsbeoefenaars in de autoreparatiebranche en de bouw. Het programma werd afgestemd op de verschillende doelgroepen. Voor huishoudens werd een "serveur vocal interactif" opgezet die informatie zou verstrekken over de verschillende inzamelingspunten. Onder middenstanders, benzinestations en faciliteiten voor de inzameling van afvalstoffen werden borden verspreid om de inzamelingscontainers voor afgewerkte olie aan te geven. Voor garages bestond het voorlichtingsprogramma uit gespecialiseerde tijdschriften en opleiding.

Griekenland geeft aan dat er, zoals reeds werd verklaard in het vorige verslag voor de periode 1995-1997, momenteel technische specificaties voor het beheer van afgewerkte olie en ook programma's voor informatie en voorlichting aan het publiek over de correcte methode van beheer worden samengesteld.

Ierland gaf aan dat er door de Society of the Irish Motor Industry (vereniging van de Ierse motorindustrie) in oktober 1999 een Groene garagegids was samengesteld, maar er werd geen melding gemaakt van actie door de autoriteiten.

Italië overlegde een samenvatting van communicatieactiviteiten die in de periode 1998-2000 zijn uitgevoerd door het Consorzio Obbligatorio degli Oli Usati (verplicht consortium voor afgewerkte olie). Deze activiteiten bestonden onder meer uit een systematisch en gedetailleerd milieueducatieprogramma met steun van de Ministeries van Milieu en Publieksvoorlichting. Het project genaamd "CircOLIamo Scuola" was gericht op de wereld van het onderwijs, namelijk op studenten, leraren en gezinnen. Het werk van het Consorzio in 2000 werd gekenmerkt door de geleidelijke uitbreiding van de doelgroep scholen tot de algemenere doelgroep jongeren. Met instemming van ook het Ministerie van Publieke Werken en het Nationaal agentschap voor milieubescherming trok gedurende een half jaar een reizende educatiecampagne, "CircOLIamo Giovani", rond tussen discotheken en scholen om de waarden van het milieu en de veiligheid op de weg te verbreiden. Voorts werd er een gerichte methode toegepast, namelijk het instrument van telepromotie, die werd ingelast in speciaal daartoe geselecteerde televisieprogramma's om de vastgestelde doelgroepen, namelijk gezinnen, motorliefhebbers, sportliefhebbers of zeer jonge mensen, te bereiken. Het succes van dit initiatief was af te meten aan de uitzonderlijke stijging van het aantal telefoongesprekken dat werd gevoerd met het "groene nummer" van het Consorzio. In 2000 ten slotte breidde het Consorzio zijn voorlichtingsactiviteiten in de strategische "doe-het-zelf"-branche geleidelijk uit, zowel met radiocampagnes gericht op autobestuurders als met initiatieven die gericht waren op kritische branches, waaronder met name de botenbranche.

Luxemburg heeft reeds verklaard dat als onderdeel van de door het Ministerie van Milieu geïnitieerde Superdreckskäscht-campagne verschillende activiteiten in gang zijn gezet: reclamespots en campagnes op de radio, in kranten en bioscopen, maar ook in de vorm van deelname aan jaarbeurzen. De campagne voor burgers wordt "Superdreckskäscht fir Biirger" genoemd en voor het bedrijfsleven "Superdreckskäscht fir Betriiber".

Portugal gaf aan dat het nationale programma ter voorlichting van het publiek over het gebruik van afgewerkte olie was gebaseerd op een brochure met de titel "Afgewerkte olie - inzameling en hergebruik", die in 1988 werd gepubliceerd door het Directoraat-generaal voor Energie en het Directoraat-generaal voor de Kwaliteit van het Milieu (het Afvalstoffeninstituut nam na de publicatie van het Decreet met kracht van wet nr. 236/97 van 3 september 1997 de taken van het Directoraat-generaal voor de Kwaliteit van het Milieu over). De informatie in deze brochure werd in 1992 herzien. De voorlichtingscampagne begon met een proefproject in de regio Alentejo en werd vervolgens uitgebreid tot het gehele land, waarbij gebruikgemaakt werd van de volgende onderwijshulpmiddelen: een brochure met de titel "Afgewerkte olie - inzameling en hergebruik", een film genaamd "Gooi je afgewerkte olie niet weg", een poster met de tekst "Gooi je afgewerkte olie niet weg". Behalve de bovengenoemde activiteiten werden er opleidings- en voorlichtingsprogramma's georganiseerd, met name in de vorm van een helpdesk (via telefoon, e-mail of post) om vragen te beantwoorden uit verschillende sectoren van de maatschappij (industrie, studenten, particulieren) over de meest uiteenlopende onderwerpen op het gebied van afvalstoffen, waaronder de afvalstroom van afgewerkte olie; medewerking aan de vele activiteiten die in Portugal op het gebied van afvalstoffen worden georganiseerd (opleidingscursussen, seminars, conferenties en andere evenementen); medewerking op verzoek van de meest uiteenlopende media om het grote publiek voor te lichten over afvalproblemen en met name over afgewerkte olie.

Zweden gaf uitvoering aan initiatieven om de inzameling van gevaarlijke afvalstoffen in verscheidene gemeenten te verbeteren en in mei 2000 werd er een nationale campagne gevoerd om gevaarlijk huishoudelijk afval, afgewerkte olie, accu's en verfresten etc. in te zamelen.

Het Verenigd Koninkrijk heeft de Oil Care Campaign beschreven als onderdeel van een initiatief om de olievervuiling te verminderen. De campagne is erop gericht mensen bewust te maken van de problemen van olievervuiling en hoe olievervuiling kan worden voorkomen door middel van zorgvuldige behandeling en opslag en door middel van een toename van terugwinning en recycling. De campagne bevordert de volgende initiatieven. De Oil Bank Helpline (gratis) helpt het publiek bij het vinden van de dichtstbijzijnde olierecyclingbank. De telefonische hulpdienst geeft momenteel advies aan ongeveer 150 bellers per maand en wordt bekendgemaakt door middel van folders, advertenties in handboeken op het gebied van auto-onderhoud voor huishoudelijk gebruik en op het merendeel van de olieblikken. De Emergency Hotline (gratis) helpt het publiek om vervuilingsincidenten te melden. De Oil Care Code is een eenvoudige gids voor huishoudelijk en commercieel gebruik ter voorkoming van olievervuiling.

* De meeste lidstaten, behalve Denemarken, Griekenland België (Vlaams Gewest), hebben programma's ter voorlichting van het publiek uitgevoerd.

3.4. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen

In vraag 4 werd aan de lidstaten gevraagd informatie te verstrekken over ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen.

Nederland antwoordde dat voor de inzameling van afgewerkte olie in hoeveelheden/verpakkingen van meer dan 200 liter een vergunning van de minister is vereist. Er zijn zes vergunningen verleend voor de inzameling van "grote hoeveelheden", waarbij wordt gebruikgemaakt van zuigwagens. Vergunninghouders staan onder toezicht van de nationale overheid. Nog eens 22 inzamelaars van kleine hoeveelheden gevaarlijk afval hebben eveneens vergunningen verkregen voor de inzameling van afgewerkte olie in verpakkingen van minder dan 200 liter.

Denemarken verklaarde dat afgewerkte olie wordt ingezameld via geregistreerde particuliere bedrijven of in het kader van gemeentelijke inzamelingsprogramma's en dat zij geen informatie hadden over het aantal geregistreerde particuliere inzamelaars.

Finland antwoordde dat alle ondernemingen die op commerciële basis afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen inzamelen, moeten worden geregistreerd in het register van afvalstofgegevens, en wel op grond van artikel 49 van de Wet betreffende afvalstoffen (1072/1993) en artikel 13 en 14 van het Besluit betreffende afvalstoffen (1390/1993). De in de tabel vermelde cijfers zijn door de regionale milieucentra geschat op basis van de informatie in het register van afvalstofgegevens.

Griekenland gaf aan dat er in Griekenland geen goedgekeurde bedrijven voor de inzameling van afgewerkte olie zijn. De olie wordt ingezameld door eenmansbedrijven waaraan voor dat doel vergunningen zijn verleend door de bevoegde instanties van de prefecturen.

Tabel 2 geeft een samenvatting van de antwoorden van de lidstaten.

* De structuur van het beheer van afgewerkte olie vertoont wat betreft het niveau en het aantal instanties die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van vergunningen, alsmede wat betreft het aantal ondernemingen grote verschillen tussen de lidstaten.

3.5. Bestemming van afgewerkte olie voor een van de wijzen van behandeling - artikel 5, lid 3

Volgens artikel 5, lid 3, mogen de lidstaten besluiten de afgewerkte olie te bestemmen voor een van de wijzen van behandeling (regeneratie en verbranding).

Oostenrijk, België, Denemarken, Italië, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk antwoordden dat afgewerkte olie niet is bestemd voor een bepaalde wijze van behandeling krachtens artikel 5.

Finland heeft reeds in zijn vorig verslag betreffende de periode 1995-1997 verklaard dat naast het Finse besluit van de raad van state 101/1997, waarin voor afgewerkte olie de hiërarchie van regeneratie, energieterugwinning en onschadelijke verwijdering wordt genoemd, de Ekokem Oy Ab (nationale faciliteit voor de behandeling van gevaarlijke afvalstoffen) adviseert afgewerkte olie te verdelen in a) zwarte motoroliën, b) smeeroliën als hydraulische oliën en tandwieloliën, die geen PCB's bevatten, c) smeeroliën met water, d) plantaardige oliën en e) ander olieafval, bijvoorbeeld PCB-houdende oliën, brandstofafval en bilge-olie. Voor onder a) tot en met d) vallende afgewerkte olie wordt de eerste prioriteit gegeven aan regeneratie en tweede prioriteit aan energieterugwinning. Onder e) vallende afgewerkte olie dient onschadelijk te worden verwijderd. In de praktijk sturen bedrijven eenmaal per jaar een jaaroverzicht van de boekhouding naar de toezichthoudende instantie. De verplichting daartoe vindt zijn oorsprong gewoonlijk in de vergunningen. Inspectie van de inrichtingen voor het beheer van afgewerkte olie worden ten minste eenmaal per drie jaar gepland.

Frankrijk verklaarde dat iedere bestemming van afgewerkte olie, of het nu regeneratie of verbranding betrof, in overeenstemming was met artikel 3 van de richtlijn.

Duitsland bracht in herinnering dat afgewerkte olie niet was bestemd voor enige mogelijkheid tot nuttige toepassing krachtens artikel 5. De bestaande wettelijke bepaling (Regeling inzake afgewerkte olie) wordt echter momenteel gewijzigd om de prioriteit die in Duitsland wordt gegeven aan het verwerken van afgewerkte olie tot basisolie en procesgerelateerde bijproducten dwingend op te leggen. Het toezicht op verwerkingsinstallaties krachtens de Federale wet ter bescherming tegen immissie (Bundes-Immissionsschutzgesetz) en de voorschriften die zijn aangenomen voor de tenuitvoerlegging ervan, waarborgen dat de verwerking geen vermijdbare schadelijke gevolgen voor mens en milieu zal hebben.

Griekenland verklaarde dat de behandeling/regeneratie van afgewerkte olie in Griekenland voornamelijk plaatsvindt met behulp van de zwavelzuurmethode, meestal in kleine, oude installaties. Er is ook een grote installatie waar regeneratie plaatsvindt met behulp van de katalytische hydrogenatiemethode. Voorts wordt afgewerkte olie behandeld op andere wijzen dan regeneratie. De regeneratie-installaties voor afgewerkte olie moeten specifiek voor dat doel een vergunning hebben verkregen van de bevoegde diensten (van het Ministerie van Milieu, Regionale Planning en Publieke Werken/Ministerie van Ontwikkeling). De vergunningen voorzien in regelmatige en onverwachte controles van de installaties om te verifiëren of de vastgelegde voorwaarden worden nageleefd. De controles worden uitgevoerd door de bevoegde lokale (prefectorale) instanties en door de ministeries, die de bevoegdheid delen.

Luxemburg antwoordde dat de verschillende voorschriften waren vastgesteld middels in 1994 aangenomen afvalstoffenwetgeving, die ook geldt voor afgewerkte olie. Nuttige toepassing van afvalstoffen krijgt voorrang op de verwijdering van afvalstoffen. De terugwinning van materiaal heeft voorrang op de terugwinning van energie. Aangezien Luxemburg geen regeneratie-installatie heeft, noch een installatie voor de terugwinning van energie uit afgewerkte olie, wordt alle afgewerkte olie uitgevoerd. De bestemming ervan wordt gecontroleerd door middel van de meldingsmechanismen van Verordening 259/93 inzake het vervoer van afvalstoffen.

Spanje gaf aan dat afgewerkte olie was bestemd voor regeneratie, recycling en terugwinning van energie. De controles zijn vastgelegd in het Besluit van 28 februari 1989 inzake het beheer van afgewerkte olie, als gewijzigd bij het Besluit van 13 juni 1990.

Ierland en Nederland verstrekten geen bijzonderheden naar aanleiding van deze vraag.

* De meeste lidstaten hebben afgewerkte olie niet bestemd voor de behandelingswijzen regeneratie of verbranding, maar enkele lidstaten hebben algemene bepalingen waarin voorrang wordt gegeven aan recycling of regeneratie.

3.6. Informatie over ondernemingen die afgewerkte olie behandelen (in de vragenlijst: "verwijderen")

Volgens artikel 6 moeten ondernemingen die afgewerkte olie behandelen (regenereren, verbranden, verwijderen) een vergunning verkrijgen. In vraag 6 werd de lidstaten gevraagd informatie te verstrekken over ondernemingen die alleen afgewerkte olie behandelen en ondernemingen die afgewerkte olie en andere afvalstoffen behandelen.

De informatie is opgenomen in tabel 3.1 en 3.2.

Aan de lidstaten werd tevens gevraagd om aan te geven hoe de bevoegde instantie zichzelf ervan vergewiste dat alle passende maatregelen ter bescherming van milieu en gezondheid zijn genomen.

Oostenrijk antwoordde dat dit werd gewaarborgd door middel van vergunningverlening krachtens verschillende wetten en herhaalde inspecties krachtens de Wet afvalstoffenbeheer (Abfallwirtschaftsgesetz) en de Wet ter regulering van handel en industrie (Gewerbeordnung).

België deelde mee dat dit in het Vlaamse Gewest wordt gewaarborgd door de aanvraag van een milieuvergunning. De bevoegde instantie kan controleren of alle passende maatregelen ter bescherming van gezondheid en milieu zijn genomen. Zo nodig worden er ter plaatse inspecties uitgevoerd en worden er milieuvoorwaarden opgelegd in de vergunning van Vlarem II. Voorts worden er milieu-inspecties uitgevoerd door de afdeling van de Administratie Milieu, Natuur, Land- en Waterbeheer (AMINAL).

Denemarken wees er slechts op dat dit wordt gewaarborgd door voorwaarden voor en controle op de naleving.

Finland antwoordde dat ondernemingen die afgewerkte olie regenereren of als brandstof gebruiken op grond van de Wet inzake milieubescherming (86/2000) en Besluit (169/2000) een milieuvergunning moeten hebben voor hun onderneming. De uitgangspunten voor de beoordeling van aanvragen voor vergunningen, de randvoorwaarden voor het verlenen van een vergunning en eisen voor de noodzakelijke regels die dienen te worden opgenomen in de vergunningen, zijn vastgelegd in hoofdstuk 7 van de Wet inzake milieubescherming. Deze bestaan onder andere uit de eis dat de regels in de vergunning betreffende de preventie en beperking van uitstoot gebaseerd dienen te zijn op de beste beschikbare technologie. De bovengenoemde wetgeving werd op 1 maart 2000 van kracht.

Frankrijk antwoordde als algemeen commentaar op de tabellen dat ultimo 2000 het aantal ondernemingen in het continentaal gebied dat toestemming had om afgewerkte olie te behandelen 36 bedroeg, waarvan 29 de afgewerkte olie gebruiken als brandstof in cementovens etc., één zich bezighoudt met de regeneratie van de zwarte afgewerkte olie en zes heldere afgewerkte olie regenereren. Voorts zijn de bedrijven die afgewerkte olie opslaan of behandelen onderworpen aan de toestemming van en certificering door verschillende bevoegde instanties. Een regelgevend kader waarborgt dat deze installaties hun verplichtingen nakomen. Bovendien worden er periodieke inspecties uitgevoerd. Als blijkt dat een onderneming de voorwaarden van haar vergunningen overtreedt, kunnen deze worden ingetrokken.

Duitsland gaf aan dat installaties waarin afgewerkte olie wordt geregenereerd of gebruikt als brandstof, onderworpen zijn aan een vergunningsprocedure overeenkomstig 10, juncto 5, van de Federale wet ter bescherming tegen immissie (Bundes-Immissionsschutzgesetz - BImschG). De procedure voor de verlening van een vergunning omvat een onderzoek, gebaseerd op de laatste stand van de techniek, van de maatregelen die zijn genomen om schadelijke gevolgen voor mensen, dieren, planten, bodem, water, lucht en culturele en andere objecten te vermijden. Tevens wordt de aanwezigheid onderzocht van plannen om afvalstoffen te voorkomen, nuttig toe te passen en te verwijderen. Als de installatie operationeel is, moet deze voldoen aan de grenswaarden die zijn vastgelegd in de Technische richtsnoeren voor de voorkoming van luchtvervuiling (Technische Anleitung zur Reinhaltung der Luft) van het 17e Besluit voor de tenuitvoerlegging van de Federale wet ter bescherming tegen immissie (17. BImSchV). Door de milieu-instanties van de deelstaat wordt voortdurend gecontroleerd.

Griekenland gaf aan dat voor regeneratie-installaties voor afgewerkte olie speciaal voor dat doel een vergunning moet zijn verleend door de bevoegde diensten (van het Ministerie van Milieu, Regionale Planning en Publieke Werken/Ministerie van Ontwikkeling). De vergunningen voorzien in regelmatige en onverwachte controles van de installaties om te verifiëren of de vastgelegde voorwaarden worden nageleefd. De controles worden uitgevoerd door de bevoegde lokale (prefectorale) instanties.

Italië wees erop dat dit werd gewaarborgd door Ministerieel decreet 392/96 en Ministerieel decreet 124/2000.

Luxemburg antwoordde dat de Wet inzake afvalstoffen van 1994, het Besluit van 30 november 1989 inzake afgewerkte olie en de wet van 10 juni 1999 bepalen dat iedere installatie voor de behandeling van afgewerkte olie een vergunning moet hebben. Alle technische en organisatorische eisen worden vastgesteld in het kader van deze vergunningen.

Portugal meldde dat de toepasselijke controles zijn ingevoerd, in het bijzonder een vergunningssysteem krachtens Besluit 240/92 van 25 maart 1992 voor verschillende activiteiten, met name voor verbranding. Voorts mogen het vervoer van afgewerkte olie, verwijderingshandelingen en handelingen voor nuttige toepassing niet plaatsvinden zonder een vergunning van het Afvalstoffeninstituut (artikel 4, lid 2, van Decreet met kracht van wet nr. 88/91). Er zijn enkele registratievereisten ingevoerd alsmede regelmatige inspecties door medewerkers van het Ministerie van Milieu en Regionale Planning en andere vergunningverlenende organen en politiediensten. Voorts is krachtens artikel 4 en 5 inzake de algemene verplichting op het gebied van veiligheid en risicopreventie een industriële vergunning vereist voor de voorbehandeling van afgewerkte olie bestemd voor verbranding.

Spanje deelde mee dat de regionale autoriteiten (NUTS-niveau 2) als bevoegde instantie de maatregelen nemen die zijn vastgelegd in artikel 8 van het Besluit van 28 februari 1989 inzake het beheer van afgewerkte olie, zoals gemeld aan de Commissie.

Zweden antwoordde dat over de locatie en voorwaarden ten aanzien van vereiste voorzorgsmaatregelen besloten wordt in de vergunningendossiers. Zelfregulering, rapportageverplichting, milieurapportages en inspectie door de autoriteiten beogen te waarborgen dat de activiteiten worden uitgevoerd met passende aandacht voor gezondheid en milieu.

Het Verenigd Koninkrijk verklaarde dat voorschriften voor alle installaties voor verbranding van afgewerkte olie zijn vastgelegd in deel 1 van de Wet milieubescherming 1990 en verbranding slechts kan plaatsvinden nadat een verzoek tot goedkeuring is ingediend en daarover een beslissing is genomen. Iedere goedkeuring moet voorwaarden bevatten ter waarborging van een passend niveau van toezicht. Voor de grotere verbrandingsprocessen gebeurt dit door middel van een specificatie van de teruggewonnen stookolie, waarbij kenmerkende waarden zijn bijgevoegd als bijlage A. In Noord-Ierland is de toepasselijke wetgeving het Besluit inzake verontreiniging door en toezicht op de industrie (NI) 1997.

Ierland gaf aan dat aan de betrokken ondernemingen krachtens deel V van de Wet afvalstoffenbeheer 1996 een afvalstoffenvergunning moet zijn verleend door de dienst Milieubescherming. Er is een strenge procedure voor de verlening van vergunningen overeenkomstig artikel 40 van de wet uit 1996 en het Besluit inzake afvalstoffenbeheer 197, als gewijzigd in 1998 en vervangen door het Besluit afvalstoffenbeheer 2000.

* Wat de ondernemingen betreft die afgewerkte olie inzamelen, vertoont de structuur van het beheer van afgewerkte olie wat betreft het niveau en het aantal bevoegde instanties, alsmede wat betreft het aantal ondernemingen grote verschillen tussen de lidstaten. Alle lidstaten, met uitzondering van Denemarken, deelden mee dat zij vergunningenstelsels hebben vastgesteld voor installaties die afgewerkte olie behandelen.

3.7. Voor verbranding vastgestelde grenswaarden - artikel 8

Volgens artikel 8, lid 1, dienen de lidstaten te waarborgen dat de emissiewaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van meer dan 3 MW (bijlage) worden gerespecteerd. Het is de lidstaten te allen tijde toegestaan om strengere grenswaarden of grenswaarden voor andere stoffen en parameters vast te stellen.

Tabel 4.1 toont de door iedere lidstaat vastgestelde emissiegrenswaarden voor verschillende stoffen. [126]

[126] Opgemerkt dient te worden dat de emissiegrenswaarden in de bijlage bij Richtlijn 75/439/EEG voor de verbranding van afgewerkte olie zullen worden ingetrokken bij Richtlijn 2000/76/EG betreffende de verbranding van afval. Wanneer de laatstgenoemde richtlijn van kracht wordt (2003 voor nieuwe installaties en 2005 voor bestaande installaties), zal deze tevens de verbranding en medeverbranding van afgewerkte olie regelen. In de praktijk zal dit betekenen dat de emissiegrenswaarden voor de verbranding van afgewerkte olie veel strenger zullen worden. Dit zal het gebruik van afgewerkte olie als brandstof beperken tot minder installaties die kunnen voldoen aan de eisen en exploitatievoorwaarden die zijn vastgelegd in Richtlijn 2000/76/EG.

België overlegde voor het Vlaamse Gewest grenswaarden voor installaties met een thermisch vermogen tussen 2 en 3 MW en andere grenswaarden voor installaties met een thermisch vermogen van minder dan 2 MW. Voor installaties met een thermisch vermogen van minder dan 2 MW is de grenswaarde de som van de milieuverontreinigende stoffen Cd, Ni, Cr, Cu, V, Pb 10 in mg/Nm3.

Frankrijk verklaarde dat emissiegrenswaarden voor de verbranding of medeverbranding van afgewerkte olie zijn vastgesteld in een besluit uit 1996, dat Richtlijn 94/67/EG betreffende de verbranding van gevaarlijke afvalstoffen omzet in nationale wetgeving. Voorts wordt het PCB- en chloorgehalte van iedere lading afgewerkte olie gecontroleerd om te waarborgen dat deze respectievelijk 50 ppm en 0,6% niet overschrijdt.

Griekenland wees erop dat de informatie die het Ministerie van Milieu ter beschikking staat, laat zien dat er in Griekenland geen verbrandingsinstallaties voor afgewerkte olie met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW bestaan.

Duitsland verklaarde dat de grenswaarden die zijn genoemd in het antwoord op vraag 7(a) zijn vastgelegd in het 17e Besluit voor de tenuitvoerlegging van de Federale wet ter bescherming tegen immissie (Besluit inzake verbrandingsinstallaties van afvalstoffen en soortgelijke stoffen - Verordnung über Verbrennungsanlage für Abfälle und ähnliche brennbare Stoffe - 17. BImSchV) . Deze grenswaarden gelden ook voor installaties met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW (artikel 8, lid 1, onder b)).

Zweden antwoordde dat de grenswaarden van de richtlijn zijn opgenomen in het Besluit inzake afgewerkte olie. In de besluiten tot het verlenen van een vergunning wordt vaak verwezen naar deze grenswaarden als de toepasselijke limieten. De autoriteiten hebben, daar waar dat in afzonderlijke gevallen noodzakelijk is, de mogelijkheid om strengere grenswaarden en additionele parameters vast te stellen.

Denmarken, Luxemburg, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gaven behalve de tabellen geen nadere toelichting als reactie op deze vraag.

Ierland heeft deze vraag niet beantwoord.

* België, Denemarken, Finland, Duitsland, Griekenland, Italië, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben hun grenswaarden gerapporteerd en zij zijn alle in lijn met of onder de grenswaarden die zijn vastgesteld in de richtlijn van de Raad. Oostenrijk, België, Denemarken, Duitsland, Portugal en Finland hebben tevens grenswaarden voor verbrandingsinstallaties met een thermisch vermogen van minder dan 3 MW vastgesteld.

3.8. Volumegrenswaarden voor de registratie van afgewerkte olie - artikel 11

Volgens artikel 11 dient elke lidstaat de hoeveelheid afgewerkte olie op te geven (die minder dient te zijn dan 500 liter per jaar) waarboven een inrichting (die afgewerkte olie produceert, inzamelt en/of verwijdert) tot registratie verplicht is. Deze registratie dient op verzoek aan de bevoegde instantie te worden overgedragen.

Oostenrijk, België (Vlaams Gewest), Denemarken, Finland, Frankrijk en Zweden lijken kenbaar te maken dat er geen minimumhoeveelheid is vastgesteld, zodat de grenswaarde 0 liter is, wat betekent dat van IEDERE hoeveelheid die wordt geproduceerd, ingezameld of behandeld een register moet worden bijgehouden.

Duitsland heeft een grens van 100 liter vastgesteld waarboven de registratievereisten van toepassing zijn.

Griekenland heeft deze vraag niet beantwoord.

Ierland meldt dat er voor producenten van afgewerkte olie een volumegrenswaarde is vastgesteld van 500 liter; voor inzamelaars en ondernemingen die afgewerkte olie behandelen moet die hoeveelheid echter worden vastgesteld door de vergunningverlenende instantie en beschikte Ierland niet over deze informatie.

Luxemburg verwijst naar het vorige verslag, volgens welke een minimumhoeveelheid is vastgelegd in de wetgeving inzake gevaarlijk afval (er werden geen bijzonderheden verstrekt).

Spanje heeft een drempel van 500 liter vastgesteld voor producenten van afgewerkte olie en geen grenswaarde voor inzamelaars en inrichtingen die afgewerkte olie behandelen.

Italië, Portugal en het Verenigd Koninkrijk hebben deze vraag niet beantwoord.

* Het lijkt erop dat in veel van de lidstaten die verslag uitbrengen, een register moet worden bijgehouden van iedere hoeveelheid die wordt geproduceerd, ingezameld of behandeld. Andere lidstaten passen de grenswaarden toe die zijn vastgesteld in de richtlijn of lagere grenswaarden.

3.9. Vergoedingen voor ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en verwijderen - artikel 14

Volgens artikel 14 kunnen aan inzamelings- en/of verwijderingsbedrijven voor de geleverde diensten vergoedingen worden toegekend als tegenprestatie voor de hun door de lidstaten opgelegde verplichting.

Finland deelde mee dat aan inzamelings- of verwijderingsbedrijven vergoedingen kunnen worden toegekend. Deze worden geschat op ongeveer 1,5-2,5 miljoen EUR per jaar en worden uitbetaald op basis van de werkelijk gemaakte kosten, met uitzondering van bijvoorbeeld verkoopopbrengsten van voorbehandelde olie. Vanwege hoge olieprijzen en uitzonderlijk hoge verkoopopbrengsten van voorbehandelde olie bedroegen de in 2000 uitgekeerde vergoedingen slechts 0,9 miljoen EUR. Ingevolge de Wet kosten afgewerkte olie 894/1986 zijn producenten en importeurs van smeerolie verplicht kosten voor afgewerkte olie te betalen. De kosten voor afgewerkte olie moeten ook worden betaald voor transformator- en stroomonderbrekerolie, koel-, reinigings- en bekistingsolie en hydraulische olie. Het geld dat bijeengebracht wordt middels de kosten voor afgewerkte olie, kan worden gebruikt om kosten te dekken die worden gemaakt in verband met afgewerkte olie en de inzameling, het vervoer, de opslag en behandeling ervan. Het geld kan ook worden gebruikt om de kosten van de olieverontreiniging aan land en de bestrijding daarvan te dekken. Gedetailleerde voorschriften inzake het gebruik van middelen is vastgelegd in het Regeringsbesluit 1191/1997. De vergoedingen worden toegekend door het Ministerie van Milieu.

Frankrijk staat vergoedingen aan inzamelingsbedrijven toe. De lidstaat verklaarde dat de producenten, importeurs etc. van olie, overeenkomstig het beginsel "de vervuiler betaalt", van 1979 tot en met 1998 bijzondere kosten moesten betalen. Sinds 1 januari 1999 zijn producenten, importeurs etc. van smeerolie, olie en smeerpreparaten waarvan het gebruik leidt tot de productie van afgewerkte olie, verplicht de algemene belasting voor vervuilende activiteiten te betalen. ADEME [127] ontvangt middelen die het agentschap met name in staat stelt om de goedgekeurde inzamelaars van zwarte olie vergoedingen uit te keren. Dit gebeurt op basis van regelmatige economische controles van de activiteiten van de bedrijven die afgewerkte olie inzamelen en behandelen. De gemiddelde vergoedingen per ton ingezamelde olie (inclusief belastingen) bedroegen: 1998: 475,66 FRF; 1999: 538,45 FRF; 2000: 508,67 FRF.

[127] Agence de l'Environnement et de la Maîtrise de l'Energie.

In Griekenland voorziet de ontwikkelingswet in aanmoedigingspremies, maar de inzameling en recycling wordt gereguleerd door de markt en er is geen noodzaak tot vergoedingen. Vergoedingen worden slechts toegekend in gevallen die binnen de werkingssfeer van de wet inzake aanmoedigingspremies vallen.

Spanje deelde mee dat vergoedingen van maximaal 7 ESP per liter worden toegekend voor inzameling, vervoer, opslag, analyse en/of voorbehandeling. Dit wordt gefinancierd uit de algemene overheidsbegroting door middel van een jaarlijkse uitnodiging tot het indienen van voorstellen. Deze uitnodiging tot het indienen van voorstellen omvat alle beheersactiviteiten. De volgende bedragen waren bestemd voor de opdrachten inzake het beheer van afgewerkte olie: 1000 miljoen ESP in 1998, 1300 miljoen ESP in 1999 en 1430 miljoen ESP in 2000. Aan verwijderingsbedrijven worden vergoedingen toegekend van maximaal 15 ESP per liter.

De andere lidstaten gaven aan dat er geen vergoedingen worden toegekend aan ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen of verwijderen.

Duitsland verklaarde dat tot nu toe geen subsidies zijn uitgekeerd aan ondernemingen die afgewerkte olie verwijderen. Tegelijk met de wijziging van de Regeling inzake afgewerkte olie wil Duitsland richtsnoeren voor steunverlening aannemen die tot 2007 voorzien in de uitkering van subsidies aan ondernemingen die afgewerkte olie tot basisolie regenereren, waardoor hun verliezen in het voorafgaande jaar worden gedekt tot een maximum van 50 DEM per ton geregenereerde afgewerkte olie. De steun zou variëren naargelang de hoeveelheden olie die in een bepaalde installatie worden geregenereerd. Het volledige bedrag van 50 DEM zou in 2001 worden uitgekeerd tot een maximum van 3000 ton per installatie en in de daaropvolgende jaren zou dit bedrag met 5 DEM per jaar worden verlaagd. Duitsland gaf tevens aan dat de richtsnoeren voor steunverlening waren gemeld aan de Commissie en door haar als staatssteun waren goedgekeurd.

Nederland antwoordde dat er geen vergoedingen werden toegekend, maar dat er per maand een maximumvergoeding voor de inzameling van afgewerkte olie wordt vastgesteld. Deze maximumvergoeding wordt berekend op basis van de verwerkingskosten en de opbrengst van de producten die zo ontstaan. De maximumvergoeding geldt voor inzameling en behandeling. Scheiding van tarieven voor inzameling en behandeling is niet mogelijk daar de inzamelaars ook een deel van de behandeling verrichten.

* Verschillende vormen van vergoedingen worden in slechts drie lidstaten toegekend (Finland, Frankrijk, Spanje). Ook in Griekenland kunnen enkele financiële stimuleringspremies worden toegekend.

Bijlage II

Richtlijn 75/439 van de Raad inzake afgewerkte olie

1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1. Behandeling en verwerking van olie (ton/jaar), (vragenlijst, vraag II, 1 c), wordt vervolgd op de volgende pagina.

De tabel geeft een beeld van de jaarlijkse hoeveelheid voortgebrachte en ingezamelde afgewerkte olie. Bovendien laat de tabel zien hoeveel van de ingezamelde afgewerkte olie respectievelijk wordt geregenereerd, verbrand en gestort.

Opmerkingen:

1) 556,5 t werd geëxporteerd voor thermische verwerking.

2) Voor thermische verwerking werd 724,9 t geëxporteerd.

3) De vermelde hoeveelheden zijn geëxtrapoleerde waarden die zijn gebaseerd op de gegevens die jaarlijks door Vlaamse bedrijven worden doorgegeven aan OVAM. De hoeveelheid geregenereerde afgewerkte olie is een schatting.

4) Geen informatie over totale hoeveelheid ingezamelde afgewerkte olie.

Richtlijn 75/439 van de Raad inzake afgewerkte olie

1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1 (voortzetting). Behandeling en verwerking van olie (ton/jaar), (vragenlijst, vraag II, 1 c), wordt vervolgd op de volgende pagina.

De tabel geeft een beeld van de jaarlijkse hoeveelheid voortgebrachte en ingezamelde afgewerkte olie. Bovendien laat de tabel zien hoeveel van de ingezamelde afgewerkte olie respectievelijk wordt geregenereerd, verbrand en gestort.

Opmerkingen:

(5) De op de markt gebrachte hoeveelheid is een schatting.

(6) Er werden geen statistische gegevens verzameld over de totale hoeveelheid geproduceerde afgewerkte olie. In totaal kon in theorie 806.200 ton worden ingezameld.

(7) Er werden geen statistische gegevens verzameld over de totale hoeveelheid geproduceerde afgewerkte olie. In totaal kon in theorie 754.800 ton worden ingezameld.

(8) De hoeveelheden afgewerkte olie waren schattingen op basis van statistische gegevens over de verkoop van smeerolie en producten van teruggewonnen afgewerkte olie.

(9) Hergebruikte hoeveelheid na zuivering zonder regeneratie: 8451. Zonder controle verwijderde hoeveelheid: 2132.

(10) Hergebruikte hoeveelheid na zuivering zonder regeneratie: 7367. Zonder controle verwijderde hoeveelheid: 2306.

(11) Hergebruikte hoeveelheid na zuivering zonder regeneratie: 6072. Zonder controle verwijderde hoeveelheid: 2235.

(12) Geschatte totale hoeveelheid voortgebrachte afgewerkte olie komt overeen met 50% van de op de markt gebrachte hoeveelheid.

Richtlijn 75/439 van de Raad inzake afgewerkte olie

1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1 (voortzetting). Behandeling en verwerking van olie (ton/jaar), (vragenlijst, vraag II, 1 c), wordt vervolgd op de volgende pagina.

De tabel geeft een beeld van de jaarlijkse hoeveelheid voortgebrachte en ingezamelde afgewerkte olie. Bovendien laat de tabel zien hoeveel van de ingezamelde afgewerkte olie respectievelijk wordt geregenereerd, verbrand en gestort.

Opmerkingen:

(13) Verbrand: inclusief 1235 t/j.

(14) Verbrand: inclusief 1128 t/j.

(15) Verbrand: inclusief 821 "tot as verbrand".

(16) Totale hoeveelheid op de markt gebrachte olie niet beschikbaar.

Richtlijn 75/439 van de Raad inzake afgewerkte olie

1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1 (voortzetting). Behandeling en verwerking van olie (ton/jaar), (vragenlijst, vraag II, 1 c).

De tabel geeft een beeld van de jaarlijkse hoeveelheid voortgebrachte en ingezamelde afgewerkte olie. Bovendien laat de tabel zien hoeveel van de ingezamelde afgewerkte olie respectievelijk wordt geregenereerd, verbrand en gestort.

Opmerkingen:

(17) In het cijfer van geregenereerde afgewerkte olie is 3.470 ton gerecycleerde olie begrepen.

(18) In het cijfer van geregenereerde afgewerkte olie is 2.884 ton gerecycleerde olie begrepen.

(19) In het cijfer van geregenereerde afgewerkte olie is 2.973 ton gerecycleerde olie begrepen.

(20) Hoeveelheid afval en hoeveelheid verwerkt afval is een schatting. De aangegeven hoeveelheid is gebaseerd op statistische gegevens inzake producten. Gemelde hoeveelheid als hoeveelheid afgewerkte olie, niet als hoeveelheid olie.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 1. Hoeveelheden op de markt gebrachte olie en voortgebrachte en ingezamelde gafgewerkte olie in 2000 per 1000 inwoners.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 2. Percentages van beheer van afgewerkte olie.

Richtlijn 75/439 van de Raad inzake afgewerkte olie

1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 2. Ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen (vragenlijst, vraag II, 4)

Deze tabel laat zien hoeveel in elke lidstaat geregistreerde/toegestane ondernemingen afgewerkte olie inzamelen, of er een vergunningstelsel is opgezet en het niveau en aantal instanties die verantwoordelijk zijn voor registratie/het verlenen van een vergunning.

// Geen gegevens ontvangen

Opmerkingen:

N is een afkorting van NUTS. N1:4 betekent bijvoorbeeld dat de instantie NUTS-niveau 1 vier vergunningen afgeeft of ondernemingen registreert.

(1) NUTS 2/121/780 ondernemingen.

(2) Afgewerkte olie wordt ingezameld door geregistreerde particuliere ondernemingen of in het kader van gemeentelijke inzamelingsregelingen. Er zijn geen gegevens beschikbaar over het aantal particuliere inzamelingsbedrijven.

(3) Er warden geen afzonderlijke statistische gegevens verzameld over het aantal geregistreerde en toegestane ondernemingen die uitsluitend afgewerkte olie inzamelen.

(4) NUTS-niveau is niet meegedeeld. Het aantal geregistreerde/toegestane ondernemingen is een schatting.

(5) N1: voor de inzameling van afgewerkte olie in hoeveelheden/verpakkingen van meer dan 200 liter is toestemming van de minister nodig.

(6) De sector afvalinzameling is voortdurend aan veranderingen onderhevig.

(7) Vergunning nodig voor vervoer, tijdelijke opslag (R13, D15) en verwerking van gevaarlijke afvalstoffen. Inspecties worden uitgevoerd door districtsinstanties of de gemeente, 21 + 298 instanties.

(8) Gemiddelde per jaar. Uitsluitend Engeland en Wales.

RICHTLIJN 86/278/EEG BETREFFENDE HET GEBRUIK VAN ZUIVERINGSSLIB IN DE LANDBOUW

1. INLEIDING

Richtlijn 86/278/EEG [128] betreffende de bescherming van het milieu, in het bijzonder de bodem, bij het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw regelt het gebruik van zuiveringsslib op zodanige wijze dat schadelijke gevolgen voor de bodem, plantengroei, dieren en mensen worden voorkomen. De richtlijn wil ook een verantwoord hergebruik van slib in de landbouw aanmoedigen.

[128] PB L 181 van 4.7.1986, blz. 6.

In het bijzonder luiden de belangrijkste bepalingen van Richtlijn 86/278/EEG als volgt:

- de definitie van 'slib' (zuiveringsslib, slib uit septische tanks en andere soorten slib), 'behandeling' (biologische, chemische of thermische behandeling, langdurige opslag of enig ander geschikt proces dat de vergistbaarheid en de gezondheidsgevaren die het gevolg zijn van het gebruik aanzienlijk vermindert) en 'gebruik' (het verspreiden van slib over de bodem of enige andere toepassing van slib op en in de bodem) (artikel 2);

- waarden voor de concentratie van zware metalen in bodem en slib en maximale jaarlijkse hoeveelheden zware metalen die in de bodem mogen worden g (artikel 4);

- de concentraties zware metalen in de bodem mogen niet worden overschreden (artikel 5);

- slib dient te worden behandeld (artikel 6);

- slib mag niet worden opgebracht op bepaalde gewassen en nadat een bepaalde periode is verstreken (artikel 7);

- bij het gebruik van slib dient rekening te worden gehouden met de behoeften van het gewas (artikel 8);

- methoden voor de bemonstering en analyse van bodem en slib (artikel 9);

- de verplichting voor de lidstaten om actuele gegevens bij te houden over slibproductie, gebruikte hoeveelheden in de landbouw, locatie van percelen en andere informatie (artikel 10);

- rapportage-eisen (artikel 17).

Artikel 17 van de richtlijn bepaalt dat de lidstaten elke vier jaar, en voor het eerst vijf jaar na de kennisgeving van de richtlijn, een overzichtsrapport dienen op te stellen over het gebruik van slib in de landbouw.

De Richtlijn is bekendgemaakt op 17 juni 1986 en de lidstaten moesten hun eerste verslag, over de jaren 1987-1990, opstellen vóór 17 juni 1991. Zes lidstaten, namelijk België, Denemarken, Duitsland, Spanje, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk, dienden hun verslag in 1991/92 in. De Commissie achtte het niet de moeite waard dergelijke onvolledige en uiterst ongelijksoortige, in uiteenlopende vormen verstrekte informatie te publiceren.

Een tweede verslag ingevolge artikel 17 van Richtlijn 86/278/EEG, over de jaren 1991-1994, moest worden ingediend vóór 17 juni 1995. Vijf lidstaten, namelijk België, Spanje, Frankrijk, Portugal en het Verenigd Koninkrijk, hebben hun verslag ingediend. De Commissie publiceerde op 27 februari 1997 een samenvattend verslag [129].

[129] COM(97) 23 def.

Artikel 5 van Richtlijn 91/692/EEG [130] van de Raad tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied heeft artikel 17 van Richtlijn 86/278/EEG aangepast. Aan de lidstaten wordt nu gevraagd elke drie jaar een verslag op te stellen, waarbij het eerste verslag betrekking heeft op de periode 1995-1997. Bij Beschikking 94/741/EG van de Commissie van 24 oktober 1994 is, ingevolge artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG, een vragenlijst samengesteld die door de lidstaten bij de rapportage aan de Commissie dient te worden gevolgd. De opzet van de vragenlijst wordt ook in dit samenvattende verslag gevolgd.

[130] PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

Een derde verslag ingevolge artikel 17 van Richtlijn 86/278/EEG, als gewijzigd, over de jaren 1995-1997, werd door de Commissie op 10 januari 2000 gepubliceerd [131]. Het verslag bevatte informatie over elf lidstaten, aangezien Griekenland, Italië, Nederland en Spanje hun verslagen niet op tijd toestuurden.

[131] COM(1999) 752 def.

Het onderhavige verslag bestrijkt de periode 1998-2000. Hoewel soms met grote vertraging, hebben alle 15 lidstaten de vragenlijst beantwoord. De Commissie is verheugd dat zij voor het eerst sinds de vaststelling van Richtlijn 86/278/EEG en de uitbreiding van de EU met Oostenrijk, Finland en Zweden een verslag kan publiceren over de tenuitvoerlegging van de richtlijn waarin de gehele EU wordt bestreken.

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

Het voorgaande samenvattende verslag, dat betrekking heeft op de periode 1995-1997, vermeldde geen opmerkelijke gevallen van onvolledige of incorrecte omzetting van de richtlijn door de lidstaten. Het verslag gaf echter aan dat men voor de drie nieuwe lidstaten (Oostenrijk, Finland en Zweden) nog bezig was te beoordelen of de maatregelen ter omzetting van de richtlijn voldoen aan de richtlijn. Dit werk is nu ten einde en heeft de Commissie ertoe gebracht een inbreukprocedure tegen Oostenrijk in te leiden voor onvolledige/incorrecte omzetting van de richtlijn in een aantal Länder.

Het niet melden of onvolledig melden van gegevens met betrekking tot de periode 1995-1997 van Ierland, Italië, Portugal en Zweden alsmede enkele problemen met incorrecte omzetting in Ierland en Zweden waren voor de Commissie aanleiding inbreukprocedures in te leiden tegen deze lidstaten. De zaken tegen Ierland, Portugal en Zweden konden naar tevredenheid van de Commissie worden geregeld, omdat de betrokken lidstaten aanvullende informatie hebben toegezonden en/of hun wetgeving hebben gewijzigd.

De Commissie leidde eveneens een inbreukprocedure in tegen België betreffende de incorrecte omzetting in Vlaanderen van de grenswaarden voor kwik en zink in de bodem. In 2001 meldde België een wijziging van zijn Besluit tot vaststelling van het Vlaamse Reglement inzake afvalvoorkoming en -beheer (VLAREA), dat oorspronkelijk werd aangenomen op 17 december 1997. Met dit besluit, dat op 9 februari 2001 werd aangenomen, is de toegestane concentratie van metalen in de standaardbodem gewijzigd en in overeenstemming gebracht met de richtlijn. De Commissie heeft haar verzoek aan het Europees Hof van Justitie tegen België ingetrokken.

In december 2002 liepen er inbreukprocedures tegen Italië (niet-naleving van artikel 10 en 17 van de richtlijn) en Oostenrijk (onvolledige of incorrecte omzetting in Karinthië, Salzburg, Stiermarken, Opper-Oostenrijk en Vorarlberg). In de Italiaanse zaak werd een geding aanhangig gemaakt bij het Hof [132].

[132] C-248/02.

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Specifieke voorwaarden wanneer slib uit septische tanks en uit andere, soortgelijke installaties wordt gebruikt - artikel 3, lid 2

Volgens artikel 3, lid 2, is het toegestaan restslib uit septische tanks en andere soortgelijke installaties te gebruiken in de landbouw onder de voorwaarden die de betrokken lidstaten noodzakelijk achten voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu.

In Oostenrijk hebben de Länder verschillende voorwaarden. De verspreiding van slib uit septische tanks is niet toegestaan in Karinthië, Tirol en Wenen en gebonden aan gedetailleerde voorschriften in Neder-Oostenrijk, Opper-Oostenrijk, Vorarlberg en Stiermarken.

In België eist het Waalse Gewest dat het gebruik in de landbouw van slib uit septische tanks in overeenstemming is met de behoeften van het gewas. Er is een limiet van 400 kg stikstof per hectare per jaar en een specifieke bepaling volgens welke slechts een derde van het totale beschikbare oppervlak van een bepaalde boer mag worden bewerkt met slib uit septische tanks. Per jaar mag niet meer dan 20.000 liter septisch slib per hectare worden verspreid. Het Vlaamse Gewest heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

In Finland, Italië, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk gelden voor slib uit septische tanks dezelfde bepalingen als voor zuiveringsslib.

In Denemarken en Duitsland dient slib uit septische tanks voor verdere behandeling te worden afgeleverd bij een afvalwaterzuiveringsinstallatie en mag het als zodanig niet in de landbouw worden gebruikt.

In Griekenland wordt slib uit septische tanks momenteel niet gebruikt voor agrarische doeleinden.

In Frankrijk dient slib uit septische tanks onmiddellijk na de verspreiding op het land in de bodem te worden ondergeploegd of vooraf te worden gezuiverd.

In Ierland is het toegestaan slib uit septische tanks op weideland te gebruiken, met dien verstande dat het weideland in de navolgende zes maanden niet wordt beweid. In ieder geval moet het in de bodem worden geïnjecteerd of op andere wijze worden ondergeploegd.

3.2. Grenswaarden voor de concentratie van zware metalen in bodem, slib en maximale jaarlijkse belasting - artikel 5

De lidstaten dienen het gebruik van slib te verbieden wanneer de concentratie van zware metalen in de bodem de grenswaarden in bijlage I A (artikel 5, lid 1) te boven gaat. Bovendien dienen de lidstaten in overeenstemming met bijlage I B (artikel 5, lid 2, onder a)) de maximale hoeveelheden slib en de grenswaarden voor zware metalen in het slib vast te leggen. Ook dienen zij de naleving te waarborgen van de in bijlage I C gegeven grenswaarden voor de hoeveelheden van de verschillende metalen die per oppervlakte-eenheid en per tijdseenheid (artikel 5, lid 2, onder b)) in de bodem worden gebracht.

De tabellen 1 tot en met 3 hebben betrekking op de grenswaarden voor de concentratie zoals die zijn vastgesteld door de lidstaten in overeenstemming met bijlagen I A, I B en I C van de richtlijn.

In Finland kan de concentratie in slib en de jaarlijkse belasting van koper en zink worden verdubbeld indien het nodig is om deze elementen in de bodem aan te vullen. In ieder geval mogen de maximale concentraties in de bodem niet worden overschreden.

In Italië is er geen grenswaarde voor chroom in de bodem. Voordat het slib wordt verspreid, moet een snelle oxidatietest worden uitgevoerd (Bartlett en James) om te beoordelen of de bodem het vermogen heeft Cr(III) te oxideren naar Cr(VI). Als daaruit blijkt dat het oxiderend vermogen groter is dan 1µM, mag het slib niet over die bodem worden verspreid.

In Nederland zijn de grenswaarden in de bodem een functie van het humus- en lutumgehalte van de bodem zelf (zie tabel 1).

In Zweden wordt de maximale jaarlijkse belasting berekend over een periode van zeven jaar.

3.3. Grenswaarden overeenkomstig bijlage 1B en de maximale hoeveelheden slib (droge stof) die op de bodem mogen worden gebracht - artikel 5, lid 2, onder a)

In Oostenrijk verschillen de maximale hoeveelheden die op de bodem mogen worden opgebracht in de verschillende Länder: in Neder-Oostenrijk is de maximale hoeveelheid 2,5 t/ha/j; in Opper-Oostenrijk 10 t/h over een periode van drie jaar; in Stiermarken 1,25 t/ha/j op weideland en 2,5 t/ha/j op bouwland (deze hoeveelheden kunnen worden verdubbeld als er in het voorafgaande jaar geen zuiveringsslib is opgebracht); in Vorarlberg is de grenswaarde gebaseerd op P2O5 (om het jaar niet meer dan 160 kg).

In België bepaalt het Waalse Gewest de maximale hoeveelheden volgens een formule die de werkelijke concentratie van zware metalen in slib afzet tegen de toelaatbare waarden. Over een periode van drie jaar bedraagt de maximaal toelaatbare hoeveelheid 6 ton per hectare op weideland en 12 ton per hectare op bouwland. In het Vlaamse Gewest is de opbrenging van zuiveringsslib beperkt tot 4 ton per twee jaar voor bouwland en tot 2 ton per twee jaar voor weideland.

In Denemarken mag per hectare per jaar 7 ton slib worden opgebracht.

In Duitsland mag in een periode van drie jaar maximaal 5 ton per hectare worden gebruikt.

In Italië is de maximale hoeveelheid per drie jaar 15 ton per hectare.

In Ierland mag op bouwland 2 ton per hectare per jaar worden opgebracht.

In Luxemburg mag in de landbouw 3 ton per hectare per jaar worden gebruikt.

In Nederland kan vloeibaar zuiveringsslib op bouw- of maïsland worden gebruikt tot een maximale dosering van 2 ton droge stof per hectare per jaar. Voor weideland is de dosering 1 ton droge stof per jaar. In geval van vast slib gelden dubbele hoeveelheden voor verspreiding eens per twee jaar.

In Portugal is 6 ton per hectare per jaar in principe de maximaal toegestane hoeveelheid slib die mag worden gebruikt in de landbouw, ofschoon het bij lagere concentraties zware metalen is toegestaan deze hoeveelheid te verhogen.

Griekenland, Finland, Frankrijk, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk hebben gekozen voor artikel 5, lid 2, onder b), dat wil zeggen, voor vastlegging van een maximale jaarlijkse belasting over een periode van gemiddeld tien jaar (zeven jaar in Zweden).

3.4. Minder strenge grenswaarden voor concentraties zware metalen zijn toegestaan op land voor het telen van gewassen die uitsluitend zijn bedoeld voor diervoeding - bijlage I A, voetnoot 1

Oostenrijk heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

Minder strenge waarden zijn niet toegestaan in België, in Denemarken, in Griekenland, in Finland, in Frankrijk, in Duitsland, in Italië, in Ierland, in Luxemburg, in Nederland, in Spanje en in Zweden.

In Portugal gelden als grenswaarden voor bodems met een pH-waarde boven 7 waarin handelsgewassen voor diervoeding worden geteeld de grenswaarden die worden bepaald in tabel 1 van dit verslag.

Het Verenigd Koninkrijk noemt 10 locaties waar de normale grenswaarden voor alle metalen mogen worden overschreden in overeenstemming met bijlage I A, voetnoot 1. Het gaat hierbij over het algemeen om land dat grenst aan afvalwaterzuiveringsinstallaties en dat ooit werd gebruikt als vloeiveld. De totale oppervlakte van deze locaties bedraagt (naar schatting) 2516 hectare.

3.5. Minder strenge grenswaarden voor concentraties zware metalen zijn toegestaan in bodems met een pH-waarde boven 7 - bijlage I A, voetnoot 2

Oostenrijk heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

Minder strenge waarden zijn niet toegestaan in België, Denemarken, Griekenland, Frankrijk, Finland, Duitsland, Ierland, Luxemburg, Nederland en Zweden.

In Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk gelden als grenswaarden voor bodems met een pH-waarde boven 7 de grenswaarden die worden bepaald in tabel 1 van dit verslag (in Portugal uitsluitend voor bodems waarin handelsgewassen voor diervoeding worden geteeld).

3.6. Minder strenge grenswaarden voor de jaarlijkse hoeveelheden zware metalen ingebracht in bodems voor de teelt van voedergewassen - bijlage I C, voetnoot 1

Oostenrijk heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

Minder strenge waarden zijn niet toegestaan in België, Denemarken, Griekenland, Finland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Ierland, Luxemburg, Nederland, Portugal, Spanje en Zweden.

Het Verenigd Koninkrijk noemt 10 locaties waar de normale grenswaarden voor alle metalen mogen worden overschreden in overeenstemming met bijlage I C, voetnoot 1. Het gaat hierbij over het algemeen om land dat grenst aan afvalwaterzuiveringsinstallaties en dat ooit werd gebruikt als vloeiveld. De totale oppervlakte van deze locaties bedraagt (naar schatting) 2516 hectare.

3.7. Beschrijving van de technologieën die worden aangewend voor de behandeling van slib - artikel 6

Volgens artikel 6 (onverminderd het bepaalde in artikel 7) dient slib te worden behandeld alvorens in de landbouw te worden gebruikt. De lidstaten kunnen evenwel onder door hen vast te stellen voorwaarden het gebruik van niet-behandeld slib toestaan als het in de bodem wordt geïnjecteerd of ondergeploegd.

In Oostenrijk zijn de toegepaste behandelingen simultane stabilisatie, afzonderlijke anaërobe stabilisatie en aërobe stabilisatie (niet verhit), mesofiele anaërobe en aërobe stabilisatie, thermofiele aërobe stabilisatie, compostering en droging met kalk.

In België wordt in het Waalse Gewest het slib gegist, aëroob gestabiliseerd, mechanisch gedroogd, thermisch gedroogd of geconditioneerd met kalk of polyelektrolyten. In het Vlaamse Gewest worden de volgende technologieën toegepast: aërobe stabilisatie, mesofiele anaërobe stabilisatie, koude gisting, thermische droging en kalkstabilisatie.

In Denemarken worden de volgende technologieën toegepast voor de behandeling van slib: stabilisatie (anaërobe stabilisatie door middel van gisting in een verwarmde gistingstank of behandeling in een bioreactor; aërobe stabilisatie door middel van beluchting van het slib en compostering onder condities waarbij de temperatuur niet wordt gecontroleerd; chemische behandeling door toevoeging van kalk), gecontroleerde compostering (compostering met dagelijkse meting van de temperatuur zodat al het materiaal gedurende twee weken wordt blootgesteld aan een temperatuur van minimaal 55°C) en gecontroleerde zuivering (behandeling gedurende één uur in een reactor die zorgt voor een temperatuur van minimaal 70°C).

In Griekenland worden tot dusver slechts kleine hoeveelheden slib in de landbouw gebruikt. In verschillende gebieden van het land worden er onderzoeksprogramma's uitgevoerd met betrekking tot de behandeling van slib en het gebruik van slib in de landbouw. In deze onderzoeksprogramma's worden methoden voor de behandeling van slib onderzocht.

In Finland ondergaat slib anaërobe gisting, wordt gestabiliseerd door middel van beluchting of geconditioneerd door middel van kalk, dan wel gecomposteerd.

In Frankrijk wordt het slib langdurig belucht, aëroob of anaëroob gestabiliseerd, geconditioneerd door middel van kalk, gecomposteerd of thermisch gedroogd.

In Duitsland worden verschillende technologieën toegepast, zoals anaërobe gisting, aërobe stabilisatie, conditionering met kalk, enz. Gewoonlijk wordt voor de behandeling van slib een combinatie van deze technieken gebruikt.

In Italië zijn de meest gangbare behandelingen aërobe gisting (inclusief compostering), anaërobe gisting, mechanische ontwatering, thermische droging, chemische behandeling met alkaliën. Aërobe gisting vindt gewoonlijk plaats in kleinschalige installaties tot maximaal 50.000 inwonerequivalenten (ie), terwijl anaërobe gisting plaatsvindt in installaties groter dan 50.000 ie.

In Ierland wordt het slib ofwel ontwaterd op filtertafels en gedurende zes maanden opgeslagen, of het ondergaat anaërobe gisting.

In Luxemburg wordt het slib gegist en vervolgens geconditioneerd met kalk of ijzerzouten. Voor ontwatering wordt gebruikgemaakt van mechanische inrichtingen. Aan slib dat niet wordt geconditioneerd met kalk worden polyelektrolyten toegevoegd om de ontwatering te vergemakkelijken.

In Nederland moet zuiveringsslib worden behandeld met behulp van biologische, chemische of thermische middelen, door langdurige opslag of iedere andere geschikte methode die de meeste pathogene organismen in het slib doodt.

In Portugal bestaan de gebruikte technologieën uit droogbedden (drainage op zandbeddingen en verdamping van vocht), indikking, mechanische vochtonttrekking (bandfilters, filterpersen, vacuümfilters of centrifugeermachines) en verschillende stabilisatieprocessen.

In Spanje zijn anaërobe gisting, langdurige opslag en compostering de meest gebruikte technologieën.

In Zweden wordt gebruikgemaakt van de volgende technieken: indikking (indikking onder invloed van de zwaartekracht, flotatie), stabilisatie (anaëroob, aëroob, kalk), conditionering, ontwatering (centrifuge, filterbandpers, luchtdroging), thermische droging en compostering.

In het Verenigd Koninkrijk zijn de gebruikte technologieën mesofiele en thermofiele anaërobe gisting, compostering, kalkstabilisatie, vloeistofopslag, ontwatering en opslag, thermische droging.

3.8. Met betrekking tot de analysefrequentie - bijlage II A, lid 1:

Volgens artikel 6, onder b), dienen de producenten van zuiveringsslib aan de gebruikers regelmatig alle informatie te verstrekken waarnaar wordt verwezen in bijlage II A (slibanalyse)

In Oostenrijk hangt de analysefrequentie af van het Land. De frequentie houdt verband met de grootte ven de behandelingsinstallatie en verschilt van eenmaal per twee maanden voor installaties in Stiermarken die meer dan 30.000 ie behandelen tot eenmaal per drie jaar voor installaties tot maximaal 500 ie in Karinthië.

In België is in het Waalse Gewest de analysefrequentie gekoppeld aan de omvang van de behandelingsinstallatie, dat wil zeggen één analyse per jaar voor een installatie die minder dan 5000 inwonerequivalenten (ie) behandelt, maximaal één analyse per maand voor installaties groter dan 100.000 ie. In het Vlaamse Gewest dienen per jaar vier analyses te worden uitgevoerd.

In Denemarken, Griekenland, Ierland, Portugal, Spanje en het Verenigd Koninkrijk zijn dezelfde vereisten van toepassing als in de richtlijn.

In Finland is de analysefrequentie gekoppeld aan de omvang van de behandelingsinstallatie, dat wil zeggen één analyse per jaar voor een installatie die minder dan 200 ie behandelt, maximaal één analyse per maand voor installaties groter dan 100.000 ie. Deze frequenties kunnen worden verlaagd wanneer de kwaliteit van het binnenkomend water mettertijd niet verandert.

In Frankrijk varieert de analysefrequentie van tweemaal per jaar voor kleine installaties tot eenmaal per week voor de grootste installaties.

In Duitsland geldt dezelfde frequentie als in de richtlijn, hoewel de frequentie in afzonderlijke gevallen kan oplopen tot zesmaal per jaar.

In Italië wordt de frequentie verhoogd tot eenmaal per drie maanden wanneer de behandelingsinstallatie groter is dan 100.000 ie.

In Luxemburg varieert de frequentie van eenmaal per jaar voor kleine installaties (minder dan 5000 ie) tot zesmaal per jaar voor de grootste installaties (meer dan 50.000 ie).

In Nederland is de frequentie voor het nemen van monsters ten minste viermaal per jaar. Afhankelijk van de variatie in de samenstelling van het geproduceerde slib kan de frequentie maximaal tweemaal per week bedragen en de monsters kunnen worden gecombineerd over een periode van vier weken, zodat de effectieve frequentie voor het nemen van monsters twaalfmaal per jaar kan zijn.

In Zweden hangt de frequentie af van de omvang van de afvalwaterzuiveringsinstallatie, variërend van eenmaal per jaar voor installaties die 200 tot 2000 ie behandelen tot eenmaal per maand voor installaties die meer dan 20.000 ie behandelen.

3.9. Met betrekking tot specifieke voorwaarden voor goedkeuring van het injecteren of onderploegen in de bodem van niet-behandeld slib - artikel 6, onder a)

In Oostenrijk is de injectie van onbehandeld slib slechts toegestaan in Karinthië, elders mag onbehandeld slib niet worden gebruikt op het land.

In België dient niet-behandeld slib in het Waalse Gewest direct na de verspreiding in de bodem te worden opgenomen. Behandeld slib dient binnen 24 uur te worden ingebracht. In het Vlaamse Gewest is deze praktijk verboden.

Er zijn geen specifieke regels in Ierland en in het Verenigd Koninkrijk.

In Denemarken, Finland, Duitsland, Italië, Luxemburg, Nederland en Spanje is het verboden niet-behandeld slib op het land te verspreiden.

In Griekenland staat de bestaande wetgeving het bevoegde prefectorale directoraat van het Ministerie van Landbouw toe een aanbeveling te doen aan de prefect om een vergunning te verlenen voor het gebruik van onbehandeld slib op voorwaarde dat het slib zal worden geïnjecteerd of ondergeploegd in de bodem. De voorwaarden betreffende het gebruik van het slib worden vastgelegd in de vergunning.

In Frankrijk is het alleen toegestaan slib uit septische tanks en slib uit kleine afvalwaterinstallaties (die minder dan 120 kg BOD5 per dag zuiveren) onbehandeld op het land uit te spreiden. Men is verplicht het slip terstond onder te ploegen.

In Portugal is voor het injecteren of het onderploegen in de bodem van niet-behandeld slib een specifieke gezamenlijke goedkeuring van de Ministeries van Landbouw en Milieu vereist.

In Zweden mag niet-behandeld slib worden gebruikt zolang als het binnen ten hoogste 24 uur na te zijn verspreid in de bodem wordt ondergeploegd en het gebruik geen overlast veroorzaakt voor lokale bewoners.

3.10. Perioden van verbod op verspreiding vóór beweiding of vóór de oogst - artikel 7

Volgens artikel 7 dienen de lidstaten het gebruik van slib te verbieden op: weideland of velden voor de teelt van voedergewassen gedurende een periode van ten minste drie weken voorafgaand aan beweiding en/of de oogst, op bodems waarop groenten- en fruitgewassen worden geteeld (met uitzondering van fruitbomen) en op grond waar groenten en fruit in rechtstreeks contact met de bodem staan (en die rauw worden geconsumeerd) gedurende een periode van tien maanden voorafgaand aan de oogst.

In Oostenrijk verschillen de regels in de verschillende Länder en zijn zij doorgaans strenger dan de voorschriften waarin de richtlijn voorziet. In Opper-Oostenrijk is het gebruik van zuiveringsslib verboden op weiden, weilanden, bergweiden, alpengrond en velden voor de teelt van voedergewassen.

In België dienen in het Waalse en Vlaamse Gewest zes weken te verstrijken alvorens weideland mag worden beweid of voedergewassen mogen worden geoogst. In Wallonië is het verboden slib te verspreiden in bossen en in natuurbeschermingsgebieden.

In Denemarken is het verboden slib te gebruiken op weideland gedurende een jaar voordat het wordt beweid en op voedergewassen voorafgaand aan de oogst.

Griekenland heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

In Finland dienen er vijf jaar te verstrijken voordat aardappelen, wortelgewassen en groenten mogen worden geteeld op met slib behandeld land. Slib mag alleen worden gebruikt op bodems waarop graan, suikerbiet, oliehoudende gewassen of gewassen die niet worden gebruikt voor menselijke consumptie of diervoeding worden verbouwd.

In Frankrijk bedraagt de termijn zes weken - teruggebracht tot drie weken voor gezuiverd slib, dat wil zeggen slib dat op zodanige wijze is behandeld dat er geen pathogene micro-organismen kunnen worden gedetecteerd.

In Duitsland mag slib niet worden gebruikt op weideland (permanent grasland). Zuiveringsslib mag slechts worden gebruikt op bouwland en het dient zorgvuldig te worden ondergeploegd voordat voedergewassen, voedermaïs en kuilmaïs mogen worden gezaaid.

In Italië bedraagt de termijn vijf weken.

In Ierland, Portugal, Nederland, Spanje en het Verenigd Koninkrijk zijn dezelfde minimumbepalingen als die van de richtlijn van toepassing, dat wil zeggen, drie weken voorafgaand aan beweiding of de oogst.

In Luxemburg bedraagt de termijn een maand.

In Zweden is de lengte van de periode tien maanden.

3.11. Grenswaarden of andere maatregelen voor bodems met een pH-waarde onder 6 - artikel 8

Volgens artikel 8 dienen de lidstaten rekening te houden met de toenemende mobiliteit van zware metalen en de toenemende opneming daarvan door de planten en dienen zij zo nodig de grenswaarden in overeenstemming met bijlage I A te verlagen, wanneer slib wordt gebruikt op bodems waarvan de pH-waarde onder 6 ligt.

In Oostenrijk zijn er gereduceerde concentratiegrenswaarden in Karinthië voor cadmium (0,5 mg/kg droge stof), chroom (50 mg/kg droge stof), koper (40 mg/kg droge stof), kwik (0,2 mg/kg droge stof), lood (50 mg/kg droge stof) en zink (100 mg/kg droge stof) en in Opper-Oostenrijk voor zink (150 mg/kg droge stof). In Tirol is het toegestane gehalte aan zware metalen voor bodems met een pH onder 6 verlaagd tot 50% van de toegestane grenswaarden.

In België is het in het Waalse Gewest verboden slib te verspreiden op bodems met een pH-waarde onder 6. In het Vlaamse Gewest mag behandeld slib slechts verspreid worden op akkerland indien de pH van de bodem hoger is dan 5. Bovendien zijn de grenswaarden voor zware metalen strenger dan de waarden die opgenomen zijn in bijlage IA van de richtlijn.

Er zijn geen specifieke regels in Denemarken, Griekenland, Nederland, Spanje en Zweden.

Aangezien de pH-waarde van Finse landbouwgronden normaal gesproken onder 6,0 is, zijn in Finland de grenswaarden voor concentraties van zware metalen in de bodem strenger dan de grenswaarden die zijn vastgelegd in bijlage IA van de richtlijn. Bovendien is het bij gebruik van met kalk gestabiliseerd slib toegestaan alleen slib te gebruiken op bodems met een pH-waarde boven 5,8 of 5,5.

In Frankrijk geldt een gereduceerde jaarlijkse belasting voor cadmium (15 g/ha/j), chroom (1200 g/ha/j), koper (1200 g/ha/j), kwik (12 g/ha/j), lood (900 g/ha/j) en zink (3000 g/ha/j) op bodems met een pH-waarde tussen 5 en 6.

In Duitsland gelden gereduceerde grenswaarden voor de concentratie voor cadmium (1 mg/kg ds) en zink (150 mg/kg ds) voor bodems met een pH-waarde tussen 5 en 6. Slib mag niet worden verspreid op bodems met een pH-waarde onder 5.

In Italië wordt de hoeveelheid slib die wordt opgebracht op de bodem gehalveerd indien de pH van de bodem onder 6 is en de kationenuitwisselingscapaciteit lager is dan 15 meq/cm.

Wanneer in Ierland de pH lager is dan 6, moet er extra aandacht besteed worden aan de toegenomen mobiliteit van zware metalen.

In Luxemburg geldt dat indien de pH-waarde van de bodem onder 6 ligt, de pH-waarde van het slib constant boven 7 dient te liggen. Over het algemeen wordt in deze gevallen slib gebruikt dat is geconditioneerd met kalk (pH-waarde boven 12).

In Portugal zijn lagere grenswaarden toegestaan wanneer de pH-waarde onder 5,5 ligt (zie tabel 1 in dit verslag).

In het Verenigd Koninkrijk worden gereduceerde concentratiegrenswaarden voor koper, nikkel en zink aangenomen teneinde rekening te houden met de toegenomen mobiliteit van deze zware metalen wanneer de pH-waarde afneemt (zie tabel 1 in dit verslag).

3.12. Bodemanalyses voor andere parameters dan pH-waarde en zware metalen - bijlage II B, lid 1

Volgens artikel 9 dienen bodems waarop slib wordt gebruikt, te worden geanalyseerd volgens het schema van bijlage II B. De lidstaten dienen eerst te waarborgen dat het gehalte aan zware metalen in de bodem de grenswaarde niet overschrijdt. Zij dienen dan ook te beslissen welke analyses zij gaan uitvoeren, hoe vaak zij deze analyses uitvoeren en welke parameters gemeten gaan worden (pH-waarde en zware metalen zijn verplicht).

In het Waalse Gewest van België, Denemarken, Griekenland, Finland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk dienen alleen de pH-waarde en zware metalen te worden geanalyseerd.

In bepaalde Länder in Oostenrijk bestaan bodemanalyses uit parameters zoals organische stof, magnesium, carbonaten, calciumbehoefte, CEC (kationenuitwisselingscapaciteit), ijzer, mangaan, watergehalte. In specifieke gevallen zijn ook analyses vereist van polycyclische aromatische koolwaterstoffen, polychloorbifenylen en gechloreerde koolwaterstoffen.

In het Vlaamse Gewest van België wordt de bodem bovendien geanalyseerd op droge stof, organische stof, stikstof, fosfaten, al organische halogeenverbindingen en minerale olie. De bevoegde instantie kan besluiten tot nadere analyses met betrekking tot monocyclische aromatische koolwaterstoffen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen en andere organische stoffen.

In Duitsland dienen ook fosfaten, kalium en magnesium te worden geanalyseerd.

In Italië moet ook de kationenuitwisselingscapaciteit van de bodem worden gemeten.

In Nederland wordt ook arsenicum gemeten.

In Portugal dienen ook stikstof en fosfor te worden geanalyseerd.

3.13. Met betrekking tot de minimumfrequentie van de bodemanalyse - bijlage II B, lid 2

In Oostenrijk is de analysefrequentie eenmaal per tien jaar (of wanneer meer dan 15 t droge stof is gebruikt) in Burgenland en Opper-Oostenrijk; vijf of tien jaar (afhankelijk van afzonderlijke parameters) in Neder-Oostenrijk; vier jaar in Stiermarken; eenmaal per drie keer dat slib wordt opgebracht in Tirol; eenmaal per tien jaar in Karinthië.

Eenmaal per drie jaar in Italië; eenmaal per zes jaar in Nederland, eenmaal per tien jaar in het Waalse Gewest van België, in Ierland, in Frankrijk en in Duitsland; eenmaal per twintig jaar in het Verenigd Koninkrijk; wanneer 20 ton droge stof per hectare wordt verspreid in het Vlaamse Gewest.

Denemarken heeft op dit punt geen informatie verstrekt.

Er is geen specifieke minimumfrequentie in Finland - bodems dienen te worden geanalyseerd als er reden is om aan te nemen dat de grenswaarden zijn overschreden.

In Luxemburg dienen bodems voorafgaand aan elke activiteit waarbij slib wordt verspreid, te worden geanalyseerd.

In Portugal dienen bodems voorafgaand aan elke activiteit waarbij slib wordt verspreid, te worden geanalyseerd.

In Spanje wordt de frequentie bepaalde door de regionale besturen.

In Zweden worden als gevolg van het feit dat zeer weinig bodems concentraties hebben ter hoogte van of in de buurt van de ondergrenzen, bodemanalyses alleen uitgevoerd als het waarschijnlijk is dat de concentratie van een of meer zware metalen in de bodem in kwestie de grenswaarden overschrijdt.

3.14. Hoeveelheden geproduceerd slib, slib gebruikt in de landbouw en gemiddelde concentratie van zware metalen in slib - artikel 10

Op grond van artikel 10 van de richtlijn dienen de lidstaten actuele registers bij te houden waarin naast andere informatie de hoeveelheden geproduceerd slib en de hoeveelheden voor gebruik in de landbouw geleverd slib, alsmede de concentraties van zware metalen en voedingsstoffen worden geregistreerd.

In de tabellen 5 en 6 en in afbeeldingen 1 tot en met 4 worden de door de Commissie ontvangen gegevens weergegeven. Voor de volledigheid toont tabel 4 de gegevens voor de vorige verslagperiode (1995-97).

3.15. Ontheffing verleend aan kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties - artikel 11

Volgens artikel 11 is het lidstaten toegestaan voor slib uit afvalwaterzuiveringsinstallaties met een verwerkingscapaciteit die overeenkomt met 5000 inwonerequivalenten, die hoofdzakelijk bestemd zijn voor de behandeling van huishoudelijk afvalwater ontheffing te verlenen van de bepalingen van artikel 6, onder b), 10, lid 1, onder b), c), d), en lid 2.

Er zijn geen ontheffingen verleend in het Waalse Gewest van België, Denemarken, Frankrijk, Portugal, Zweden en het Verenigd Koninkrijk.

Dit punt wordt niet genoemd in het verslag van het Vlaamse Gewest, Italië, Portugal en Spanje.

In Finland worden ontheffingen verleend aan afvalwaterzuiveringsinstallaties met minder dan 5000 ie. Deze maatregel heeft betrekking op zo'n 450 installaties.

In Duitsland worden ontheffingen verleend aan afvalwaterzuiveringsinstallaties met minder dan 1000 ie. Er is geen informatie over het aantal van deze installaties.

In Ierland geldt een algemene ontheffing voor installaties onder 5000 ie.

4. CONCLUSIES

Richtlijn 86/278/EEG is in alle lidstaten op een doorgaans correcte wijze omgezet, hoewel er nog enig werk moet worden verricht om te waarborgen dat de Commissie prompt en doeltreffend wordt voorzien van uitvoerige gegevens. In bepaalde lidstaten draagt de gefragmenteerde bevoegdheid op bestuurlijk niveau niet bij tot het verkrijgen van een coherent beeld van de hoeveelheid slib die wordt geproduceerd en gebruikt in de landbouw alsmede van de kwaliteit van het slib. Kwantitatieve informatie over de tenuitvoerlegging van de richtlijn wordt toegezonden met grote vertragingen, die in sommige gevallen een jaar of meer bedragen.

Volgens de aan de Commissie overgelegde gegevens die worden getoond in tabel 4 en 5 en wanneer uitsluitend de lidstaten in aanmerking worden genomen waarvoor een volledige reeks cijfers voor de jaren tussen 1995 en 2000 beschikbaar is, was de productie van slib stabiel op ongeveer 4,3 miljoen ton droge stof per jaar.

De tendens die wordt aangegeven in figuur 5, vertoont een geringe daling van het gebruik van slib in de communautaire landbouw, van ongeveer 43% in 1995 naar 37% in 2000. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de verschillende lidstaten. In sommige is er sprake van een behoorlijk scherpe daling in het gebruik van slib en het lijkt erop dat deze tendens zich ook na 2000 zal voortzetten. De Commissie is van mening dat deze daling van het gebruik van slib in de landbouw ten gunste van verbranding in strijd is met de afvalstoffenhiërarchie.

Wat de kwaliteit betreft (zie tabel 6), zijn de gemiddelde concentraties van zware metalen in slib dat wordt gebruikt in de communautaire landbouw ruim onder de grenswaarden die zijn vastgesteld in bijlage I B van de richtlijn. Hoewel er nog steeds verschillen bestaan tussen de verschillende lidstaten (niet in de laatste plaats omdat de gebruikte analytische methoden per lidstaat kunnen verschillen), is de algemene tendens een langzame maar gestage verlaging van de concentraties.

De Commissie merkt op dat in de EU een ton slib (droge stof) gemiddeld tussen 30 en 40 kg stikstof en 20 tot 30 kg fosfor bevat. Dit alleen vertegenwoordigt een geldwaarde van ongeveer 30 EUR per ton droge slibstof die in de landbouw wordt gebruikt.

De Commissie is van mening dat de conclusies die in het vorige samenvattende verslag [133] werden getrokken hun geldigheid behouden. Met name wat zuiveringsslib betreft, wordt het gebruik van dit slib als mest op bouwland beschouwd als de beste optie vanuit milieuoogpunt, met dien verstande dat het geen gevaar oplevert voor het milieu, voor dieren en voor de volksgezondheid. Richtlijn 86/278/EEG tracht de verspreiding van zuiveringsslib op bouwland zodanig te reguleren dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor het milieu. En er zijn inderdaad geen gevallen gerapporteerd van menselijke of dierlijke besmetting, dan wel gewasbesmetting als gevolg van het gebruik van slib op bouwland conform de bepalingen van de richtlijn. Ofschoon risico's bij menselijke activiteiten nooit geheel kunnen worden uitgesloten, lijken de bepalingen van de richtlijn behoorlijk effectief te zijn geweest bij het voorkomen van de verspreiding van verontreiniging als gevolg van het gebruik van slib.

[133] COM(1999)752 def.

De Commissie is van mening dat een gecontroleerde en goed geregelde verspreiding van slib op het land moet worden bevorderd en gesteund. Tegelijkertijd moeten de regels, waar nodig, worden aangescherpt, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de kwaliteit van de bodem op de lange termijn.

Met het oog hierop en teneinde het vertrouwen van de consumenten in het hergebruik van slib op bouwland te waarborgen, heeft de Commissie in haar mededeling "Naar een thematische strategie inzake bodembescherming" [134] aangekondigd dat zij voornemens is de in de richtlijn opgenomen bepalingen aan een uitgebreide beoordeling te onderwerpen. Deze bepalingen zullen worden beoordeeld in het licht van het sinds de goedkeuring van de richtlijn uitgevoerde wetenschappelijk onderzoek. De beoordeling zal zich richten op de waarborging van een hoog niveau van milieubescherming. Het publiek zal gerust worden gesteld over het feit dat het hergebruik van slib op bouwland - mits uitgevoerd volgens de regels op basis van de beste werkwijze en overeenkomstig de bepalingen van de richtlijn - geen onaanvaardbare risico's met zich meebrengt voor de volksgezondheid en het milieu. Verder zal de Commissie de behoefte aan duidelijke en transparante criteria voor analytische controles op in de landbouw gebruikt slib onderzoeken, teneinde te voorkomen dat vervuilende stoffen in het milieu komen of worden gerecycleerd op gewassen die bestemd zijn voor consumptie door de mens. De definitie van zuiveringsslib wordt ook nader bekeken zodat in alle elementen van de regelgeving een coherente interpretatie wordt opgenomen. Naar verwachting zal de Commissie uiterlijk eind 2003 een voorstel indienen voor de herziening van Richtlijn 86/278/EEG van de Raad.

[134] COM(2002)179 def. van 26 april 2002.

Bijlage III

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 1: Concentratiegrenswaarden voor zware metalen in de bodem (mg/kg droge stof)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 2: Concentratiegrenswaarden voor zware metalen in slib (mg/kg droge stof)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 3: Maximale jaarlijkse gemiddelde belasting van bouwland door zware metalen (g/ha/j)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 4: Totale slibproductie en hoeveelheden gebruikt in de landbouw in de verslagperiode 1995-1997 [135]

[135] Ofschoon deze tabel betrekking heft op de vorige verslagperiode 1995-97, wordt deze hier weergegeven als aanvullende informatie voor de lezer. De desbetreffende tabel in het vorig samenvattend verslag COM(1999) 752 is aangevuld met gegevens die door de lidstaten te laat waren ingezonden om te worden opgenomen in dat verslag.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*)Slib geproduceerd door particuliere verwerkingsinstallaties. Sinds 1995 wordt in de landbouw niet langer gebruikgemaakt van slib van gemeentelijke installaties.

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 5: Totale slibproductie en hoeveelheden gebruikt in de landbouw in de verslagperiode 1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Richtlijn 86/278/EEG betreffende het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw

Tabel 6: Gemiddelde concentraties zware metalen in slib (mg/kg droge stof)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 1. Slibproductie in 1999

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 2. Percentage slibproductie door de lidstaten in 1999

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 3. In de landbouw gebruikt slib in 1999

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 4. Percentage in de landbouw gebruikt slib door de lidstaten in 1999

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 5. Percentage in de landbouw gebruikt slib door de lidstaten in de periode 1995-2000

RICHTLIJN 94/62/EG BETREFFENDE VERPAKKING EN VERPAKKINGSAFVAL

1. INLEIDING

Richtlijn 94/62/EG [136] betreffende verpakking en verpakkingsafval (verpakkingsrichtlijn) heeft twee hoofddoelstellingen: bescherming van het milieu en waarborging van de werking van de interne markt. Met dat doel legt de richtlijn maatregelen vast die als eerste prioriteit gericht zijn op de voorkoming van de productie van verpakkingsafval en als verdere grondbeginselen op het hergebruik van verpakkingen, de recycling en andere vormen van nuttige toepassing van verpakkingsafval, waardoor de definitieve verwijdering van dergelijk afval wordt verminderd.

[136] PB L 365 van 31.12.1994, blz. 10-23.

Deze maatregelen omvatten onder meer:

- Preventie: nationale maatregelen en bevordering van normen (artikel 4)

- Hergebruik: nationale maatregelen (artikel 5)

- Taakstellingen op het gebied van terugwinning en recycling die uiterlijk 30 juni 2001 moeten zijn verwezenlijkt (artikel 6):

- Terugwinning tussen 50 en 65%

- Recycling tussen 25 en 45% (15% per materiaal)

- Griekenland, Ierland en Portugal mogen de verwezenlijking van deze taakstellingen uitstellen tot 31 december 2005 (in dit geval geldt een terugwinning van 25% uiterlijk op 30 juni 2001)

- Retour-, inzamelings- en terugwinningssystemen die volgens bepaalde criteria door de lidstaten moeten worden opgezet (artikel 7)

- De vaststelling van merktekens door middel van een toekomstige richtlijn (deze is nog niet vastgesteld [137]) en van een identificatiesysteem middels een comitéprocedure (Beschikking 97/129/EG [138]) (artikel 8)

[137] De Commissie heeft te dien einde in 1996 een voorstel ingediend. Het Parlement heeft zijn eerste lezing afgerond, maar de Raad heeft sindsdien nog geen gemeenschappelijk standpunt vastgesteld.

[138] PB L 50 van 20.2.1997, blz. 28-31.

- Essentiële eisen die het mogelijk maken dat verpakkingen vrij circuleren binnen de interne markt en bevordering van normalisatie door de Commissie (artikel 9, 10 en 18 [139])

[139] De verwijzingen naar de normen EN 13428:2000 en EN 13432:2000 zijn bekendgemaakt in Beschikking 2001/524/EG van de Commissie, PB L 190, blz. 21-23.

- Grenswaarden voor zware metalen in verpakking (artikel 11 [140])

[140] Er zijn afwijkingen vastgesteld voor kunststofkratten en -paletten (Beschikking 1999/177/EG, PB L 56 van 4.3.1999, blz. 47-48) en glazen verpakkingen (Beschikking 2001/171/EG, PB L 62, blz. 20-21). De beschikkingen gelden voor bepaalde grenswaarden of onder bepaalde omstandigheden.

- Informatiesystemen en gegevenstabellen die dienen te worden vastgesteld middels een comitéprocedure (Beschikking 97/138/EG [141]) (artikel 12)

[141] PB L 52 van 22.2.1997, blz. 22-30.

- Voorlichting voor gebruikers (artikel 13)

- Economische instrumenten: nationale maatregelen (artikel 15)

- Rapportage-eisen (artikel 17)

Het volgende verslag is gebaseerd op de antwoorden op een vragenlijst die is aangenomen bij Beschikking 97/622/EG [142] van de Commissie van 27 mei 1997. Voorts zijn de krachtens Beschikking 97/138/EG aan de Commissie gezonden verslagen gebruikt om de gegevens over in de handel gebrachte, hergebruikte, teruggewonnen en gerecycleerde verpakking te verkrijgen. Waar dat van toepassing is, wordt verwezen naar beschikbaar onderzoek.

[142] PB L 256 van 19.9.1997, blz. 13-19.

2. OMZETTING IN NATIONAAL RECHT

2.1. Nationale wetgeving

Alle lidstaten hebben de Commissie bijzonderheden medegedeeld over hun wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen om te voldoen aan de verpakkingsrichtlijn.

In 2002 heeft de Commissie met redenen omklede adviezen gezonden aan Oostenrijk, omdat dit land zijn wetgeving niet in overeenstemming had gebracht met de richtlijn op het punt van een definitie voor organische recycling en aan Ierland, omdat dit land niet heeft gezorgd voor alle noodzakelijke wetgeving om te voldoen aan de minimale taakstellingen voor terugwinning die uiterlijk in 2005 moeten zijn verwezenlijkt.

2.2. Programma's die verder gaan dan de taakstellingen bedoeld in artikel 6, lid 1, onder a) en b)

Artikel 6, lid 1, onder a) en b), stelt de grenzen vast waarbinnen lidstaten nationale taakstellingen op het gebied van terugwinning en recycling, die uiterlijk juni 2001 moeten zijn verwezenlijkt, dienen vast te stellen. Volgens artikel 6, lid 6, mogen lidstaten programma's blijven nastreven die verder gaan dan de taakstelling van artikel 6, lid 1, onder a) en b), indien zij daartoe voorzien in passende capaciteiten en op voorwaarde dat die maatregelen geen verstoringen van de interne markt veroorzaken en de naleving van de richtlijn door andere lidstaten niet bemoeilijken. De lidstaten stellen de Commissie daarvan in kennis. De Commissie bevestigt deze maatregelen, nadat zij zich, in samenwerking met de lidstaten, ervan heeft vergewist dat zij stroken met bovengenoemde overwegingen en geen willekeurig middel tot discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten vormen.

De volgende landen hebben medegedeeld over dergelijke programma's te beschikken:

Oostenrijk: bevestigd in Beschikking 1999/42/EG van 22 december 1998 [143].

[143] PB L 14 van 19.1.1999, blz. 24-29.

België: bevestigd in beschikking 1999/652/EG van 15 september 1999 [144]. Voor 1998 geldt een taakstelling voor recycling van 45% en een taakstelling voor terugwinning van 70%. Voor 1999 zijn de taakstellingen 50% voor recycling en 80% voor terugwinning.

[144] PB L 257 van 2.10.1999, blz. 20-23.

Nederland: bevestigd in Beschikking 1999/823/EG van 22 november 1999 [145].

[145] PB L 321 van 14.12.1999, blz. 19-23.

Verdere kennisgevingen zijn ontvangen van Denemarken en Zweden. In beide gevallen was men van mening dat de programma's die verder gaan dan de taakstellingen geen maatregelen waren die zijn genomen door de lidstaten, maar programma's die zijn opgezet door het bedrijfsleven om te voldoen aan de richtlijn. Dergelijke programma's zouden niet vallen onder de werkingssfeer van artikel 6, lid 6.

Opgemerkt dient te worden dat de richtlijn niet uitsluit dat in werkelijkheid hogere terugwinnings- en recyclingpercentages worden verwezenlijkt (bijvoorbeeld als gevolg van een grote participatie van consumenten) indien deze niet het rechtstreekse gevolg zijn van nationale programma's die zijn vastgesteld door overheidsorganen.

2.3. Inbreukprocedures

Momenteel lopen er inbreukprocedures met betrekking tot acht lidstaten. Behalve de hierboven in paragraaf 2.1 genoemde procedures tegen Oostenrijk en Ierland zijn dit de volgende: Duitsland is verwezen naar het Europees Hof van Justitie met betrekking tot de gevolgen van een goedgekeurd quotum van 72% voor navulbare drankverpakkingen op het vrije verkeer van mineraalwater. Finland heeft een met redenen omkleed advies ontvangen, omdat het, in strijd met artikel 7, lid 1 en 2, van de richtlijn, niet heeft gewaarborgd dat het systeem van verpakkingsheffing niet-discriminerend is, openstaat voor alle ondernemingen en geen belemmering vormt voor de handel of de concurrentie. De procedures tegen Duitsland en Finland zijn er beide op gericht te garanderen dat de nationale systemen die door deze lidstaten in het leven zijn geroepen, in overeenstemming zijn met de bepalingen van de richtlijn ter vrijwaring van de interne markt. Vanuit milieuoogpunt is tegen deze systemen geen bezwaar gemaakt. Nederland is verwezen naar het Hof, omdat de Nederlandse wetgeving niet formeel heeft voorzien in het opzetten van dergelijke systemen. In 2002 oordeelde het Hof dat Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk hadden verzuimd om een speciaal hoofdstuk over verpakkingsafval op te nemen in al hun afvalbeheerplannen, zoals bepaald in artikel 14 van de richtlijn.

3. IMPLEMENTATIE VAN DE RICHTLIJN

3.1. Preventie van verpakkingsafval

Artikel 4 van de verpakkingsrichtlijn bepaalt dat er aanvullende preventieve maatregelen ter voorkoming van het ontstaan van verpakkingsafval moeten worden getroffen naast de preventieve maatregelen overeenkomstig artikel 9. Dergelijke andere maatregelen kunnen bestaan uit nationale programma's of soortgelijke acties.

De meeste lidstaten hebben maatregelen aangenomen om het ontstaan van verpakkingsafval te voorkomen. Bijzonderheden worden hieronder gegeven.

In Oostenrijk verstrekken afvalverenigingen en inzamelings- en terugwinningssystemen informatie over afvalpreventie en de voordelen van verpakkingssystemen die geschikt zijn voor hergebruik.

In België beoogt artikel 11, lid 2 van de wet inzake productnormen de bevordering van duurzame productie- en consumptiepatronen op basis van een status-quo-principe (verhouding van de verpakking ten opzichte van het verpakte product). Er is een uitvoeringsbesluit in voorbereiding. De beheerders die verantwoordelijk zijn voor het op de markt brengen van producten met meer dan 10 ton verpakking zijn verplicht eenmaal per drie jaar een preventieplan op te stellen.

In Denemarken is een verpakkingsbelasting aangenomen op basis van het materiaal, de milieubelasting en het gewicht van de verpakking. Men verwacht dat dit een preventieve invloed zal hebben op de hoeveelheid verpakkingsafval. Daarnaast heeft Denemarken een subsidieprogramma voor schonere technologie, producten etc. Ook de Deense dienst Milieubescherming werkt aan een strategie voor de preventie van afvalstoffen.

In Finland zijn bij Regeringsbesluit nr. 962/1997 kwantitatieve taakstellingen voor verpakkingsafval vastgesteld. In dit besluit is een minimumdoelstelling vastgelegd die uiterlijk op 30 juni 2001 dient te zijn verwezenlijkt, te weten een verlaging van 6% per jaar van de verhouding tussen verpakkingsafval en verpakte goederen in Finland (hoofdverantwoordelijkheid van de verpakkingsproducent). De belangrijkste preventieve hulpmiddelen zijn substantieel hergebruik en statiegeldsystemen. De producenten maken in toenemende mate gebruik van paletten, karretjes en kunststofkratten die geschikt zijn voor hergebruik.

In Frankrijk zijn de tarieven die worden geheven door de recyclingsystemen gebaseerd op eenheden en gewicht van verpakkingen. Zij vormen een stimulans voor de preventie van verpakkingsafval. Ook hebben zij criteria opgenomen voor de mogelijkheden tot recycling. Overeenkomsten met recyclingsystemen voorzien er ook in dat deze preventielijsten en handboeken over beste praktijken voor bedrijfsleven en consumenten samenstellen.

In Duitsland zijn er criteria voor de "Blauwe engel"-milieukeur voor apparatuur ter vervaardiging van koolzuurhoudend water.

In Griekenland voorziet de Nationale organisatie voor het alternatief beheer van verpakkingen en andere producten (EOEDSAP; opgezet overeenkomstig artikel 5 van Wet 2939/2001) in de ontwikkeling van programma's met als belangrijkste onderdeel de toepassing van het preventiebeginsel.

In Ierland bevorderen de producentenverantwoordelijkheid en met name de contributies die moeten worden betaald voor het nalevingsprogramma voor verpakkingen, de minimalisering van verpakkingen door producenten. Het nalevingsprogramma Repak geeft zijn leden adviezen over beste praktijken om verpakkingen en verpakkingsafval te voorkomen/tot een minimum te beperken. Verschillende bewustmakingscampagnes (zie hoofdstuk over informatiecampagnes) bevorderen de preventie van afvalstoffen als onderdeel van hun programma's. Ook in regionale afvalbeheerplannen wordt de nadruk gelegd op de preventie van afvalstoffen.

In Italië wordt in het kader van het systeem voor terugwinning van verpakkingen, dat is opgezet bij Decreet nr. 22/97, naast optimaal hergebruik, recycling en terugwinning, een algemeen preventieprogramma opgesteld. In het kader van dit programma wordt een aantal onderzoeken uitgevoerd en worden er initiatieven genomen met producenten en gebruikers van verpakkingen op het gebied van de methoden voor het produceren van goederen en verpakking, logistiek etc. met de bedoeling de hoeveelheid gebruikte grondstoffen en het verpakkingsafval te verminderen.

In Nederland maken preventiemaatregelen deel uit van het tweede verpakkingsconvenant. Bedrijven zijn verplicht om een systematische aanpak te implementeren om verpakkingen vanuit milieuoogpunt te verbeteren. Bedrijven met meer dan 4 werknemers die meer dan 50 ton verpakking van papier/karton, glas, metaal of kunststof op de Nederlandse markt brengen, moeten aan de uitvoerende instantie verslag uitbrengen over de preventieve maatregelen.

In Portugal werden een aantal bewustmakingsinitiatieven voor verschillende doelgroepen gelanceerd. De aandacht voor hergebruik als leidend beginsel in Ministerieel besluit 29-B/98 draagt ook bij tot de voorkoming van verpakkingen. Nog een voorbeeld is dat enkele supermarkten stappen hebben genomen om het gebruik van draagtassen voor hergebruik te bevorderen.

In Spanje bepaalt artikel 5, onder c), van Wet 11/1997 dat de totale hoeveelheid verpakkingsafval met ten minste 10% in gewicht moet worden verminderd. Volgens de zevende aanvullende bepaling in Wet 10/1998 dienen personen die verantwoordelijk zijn voor het in de handel brengen van verpakte producten die meer dan een door de regering te bepalen minimumhoeveelheid produceren, preventieplannen op te stellen om de productie van verpakkingsafval en eventuele nadelige gevolgen daarvan aan de bron tot een minimum te beperken en te voorkomen. Het nationaal programma betreffende verpakking en verpakkingsafval voorziet in een reeks investeringen van in totaal 350 miljoen EUR voor de periode 2000-2002.

In het Verenigd Koninkrijk zorgt een tonnageverplichting voor financiële stimulansen om lagere tonnages en daarmee lagere kosten te bereiken.

3.2. Maatregelen ter bevordering van systemen voor hergebruik

Artikel 5 bepaalt dat de lidstaten overeenkomstig het Verdrag systemen mogen bevorderen voor het hergebruik van verpakkingen die op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze kunnen worden hergebruikt.

De meeste lidstaten hebben maatregelen ingevoerd om systemen voor hergebruik te bevorderen. De volgende informatie is gebaseerd op de antwoorden op een vragenlijst die is aangenomen bij Beschikking 97/622/EG van de Commissie. Meer informatie is te vinden in een onderzoek over hergebruik dat beschikbaar is op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/studies/packaging/reuse.htm.

Oostenrijk heeft maatregelen genomen met het oog op administratieve vereenvoudigingen ten aanzien van de registratie- en meldingsvereisten van de regeling in kwestie.

In België hoeven voor verpakking die geschikt is voor hergebruik geen milieuheffingen te worden betaald. Verpakking die geschikt is voor hergebruik is vrijgesteld van de terugnameverplichtingen in de Belgische wetgeving en voor dergelijke verpakking hoeft daarom niet te worden betaald aan recyclingsystemen. De plannen voor preventie van verpakkingen moeten ook bevorderen dat wegwerpverpakkingen worden vervangen door verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik.

Denemarken heeft een systeem op grond waarvan bier en koolzuurhoudende frisdranken slechts kunnen worden verkocht in goedgekeurde te retourneren verpakkingen [146]. Wijnflessen en flessen voor sterke drank worden ingezameld via gemeentelijke programma's, de horeca en de middenstand. Ingezamelde flessen die intact zijn, worden schoongemaakt en verkocht om opnieuw te worden gevuld. Voor de uitvoer van dergelijke flessen wordt een belastingteruggave verleend. Er bestaat ook een aanzienlijk hergebruik van transportverpakking.

[146] Ten aanzien van de in deze paragraaf beschreven Deense regels liep tijdens de referentieperiode een inbreukprocedure. Inmiddels zijn deze maatregelen gewijzigd en werd de zaak ingetrokken.

Finland maakt gebruik van belastingen en statiegeldsystemen om het hergebruik van verpakkingen te bevorderen. Voor wegwerpverpakkingen geldt een heffing van 0,67 EUR [147] per liter (0,17 EUR voor verpakkingen in een statiegeld-recyclingsysteem). Er wordt geen heffing in rekening gebracht voor navulbare verpakkingen. In statiegeldsystemen wordt een statiegeld van 0,08 tot 0,42 EUR in rekening gebracht voor navulbaar glas en PET-flessen. Bovendien heeft Finland een gecombineerde taakstelling voor terugwinning en hergebruik (82% voor 2001).

[147] Cijfers berekend op basis van Finse marken (van toepassing tijdens de referentieperiode).

In Duitsland is er een statiegeldverplichting voor wegwerpverpakkingen van drank. Deze verplichting geldt niet indien de producent deelneemt aan een systeem voor inzameling en terugwinning na consumptie, mits de drank die wordt verkocht in verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik goed is voor ten minste 72% van de in Duitsland verkochte drank [148].

[148] Ten aanzien van het quotum van 72% loopt er een inbreukprocedure.

In Griekenland is het de bedoeling dat de programma's voor alternatief beheer van verpakkingen ook bestaan uit maatregelen om het gebruik van verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik te stimuleren, waar dat milieuhygiënisch verantwoord en technisch en economisch haalbaar is.

In Ierland maken maatregelen om hergebruik te bevorderen deel uit van de bewustmakingsprogramma's die worden genoemd in het hoofdstuk over informatiecampagnes. Verpakking bestemd voor hergebruik wordt niet meegenomen in de berekeningen waarmee wordt bepaald hoeveel verpakking er in de handel is gebracht en of een producent al dan niet een grote producent is en als gevolg daarvan moet voldoen aan strengere verplichtingen met betrekking tot de producentenverantwoordelijkheid.

In Italië worden in het algemene jaarprogramma voor de preventie en het beheer van verpakking en verpakkingsafval ook maatregelen vastgesteld om het gedeelte van het verpakkingsafval dat kan worden hergebruikt te vergroten, met inbegrip van het verbeteren van de eigenschappen van dergelijke verpakkingen, zodat zij een groter aantal transporten kunnen doorstaan.

In Nederland mag bier, frisdrank en water slechts in de handel worden gebracht in wegwerpverpakkingen indien dit het systeem van hergebruik niet ondermijnt, tenzij kan worden aangetoond dat een wegwerpverpakking leidt tot minder of ten minste dezelfde schadelijke gevolgen voor het milieu als systemen voor hergebruik.

Portugal heeft voor 1997-99 taakstellingen vastgesteld voor frisdrank, bier, natuurlijk mineraalwater, bronwater of ander water in flessen en tafelwijn (Ministerieel besluit 29-B/98 van 15 januari 1998). Alle distributeurs die bepaalde dranken in wegwerpverpakkingen verkopen, moeten dezelfde categorie producten ook verkopen in verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik. Bepaalde categorieën drank die worden verkocht in hotels, restaurants en soortgelijke bedrijven moeten worden verkocht in verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik, tenzij er specifieke systemen zijn opgezet om te zorgen voor de gescheiden inzameling en recycling van wegwerpverpakkingen.

In Spanje maakt de bevordering van hergebruik deel uit van de verplichting van bedrijven om plannen op te stellen voor de preventie van verpakkingen. In het nationaal programma betreffende verpakking en verpakkingsafval zijn een reeks taakstellingen voor hergebruik van verpakkingen vastgesteld en wordt beschreven hoe deze dienen te worden verwezenlijkt.

Zweden heeft taakstellingen voor hergebruik van glas en PET in zijn nationale wetgeving en bevordert statiegeldsystemen voor drankverpakkingen.

In het Verenigd Koninkrijk is het bedrijven toegestaan iedere ton verpakking die wordt hergebruikt uit te sluiten van hun tonnageverplichting en zij mogen de kosten die worden berekend voor het eerste gebruik van verpakkingen spreiden over vier jaar.

3.3. Maatregelen om retoursystemen op te zetten

Overeenkomstig artikel 7 moeten de lidstaten de nodige maatregelen nemen om systemen op te zetten voor de terugname en/of inzameling van gebruikte verpakkingen en/of verpakkingsafval en systemen voor het hergebruik of de terugwinning, met inbegrip van recycling, van ingezamelde verpakkingen en/of verpakkingsafval. Deze systemen staan open voor deelneming van de ondernemingen van de betrokken sectoren en voor de deelneming van de bevoegde overheidsinstanties. Zij gelden ook voor ingevoerde producten onder niet-discriminerende voorwaarden en worden zo opgezet dat handelsbelemmeringen of concurrentieverstoringen overeenkomstig het Verdrag voorkomen worden.

In de meeste landen zijn er systemen van producentenverantwoordelijkheid opgezet en moeten producenten verpakkingsafval terugnemen, hun eigen terugnamesystemen organiseren of deelnemen in retoursystemen voor retournering, inzameling, hergebruik, terugwinning of recycling van verpakkingsafval. Specifieke elementen van dergelijke programma's die door de lidstaten zijn genoemd in hun antwoorden op de vragenlijst, worden hieronder beschreven. De enige landen waar andere programma's dan producentenverantwoordelijkheid worden toegepast, zijn Nederland en Denemarken, die zich verlaten op gemeenten of overeenkomsten met het bedrijfsleven om de retournering van verpakkingsafval te organiseren.

Nadere informatie over nationale systemen is te vinden in: Europese Commissie 2001, Europese systemen voor het beheer van afvalstoffen (beschikbaar op de volgende website: http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/studies/packaging/epwms.htm).

In België moeten retoursystemen voor vijf jaar worden goedgekeurd. Deze retoursystemen zijn namens hun leden verantwoordelijk voor de verwezenlijking van de taakstellingen op het gebied van recycling en terugwinning. Momenteel bestaan er twee van dergelijke systemen: FOST Plus voor huishoudelijke verpakkingen en VAL-I-PAC voor verpakkingen uit het bedrijfsleven. Voor verpakkingen die geschikt zijn voor hergebruik moet statiegeld worden geheven tezamen met een verplichting tot het aanbrengen van een symbool dat aangeeft dat de verpakking geschikt is voor hergebruik en valt onder een statiegeldsysteem.

In Denemarken zijn er gemeentelijke retoursystemen voor verpakkingen. Voorts zijn er specifieke systemen voor het hergebruik van bier- en frisdrankverpakkingen.

In Finland [149] zijn tot op heden acht organisaties opgezet om toezicht te houden op de inzameling en terugwinning van verpakkingsafval. Deze voornamelijk op specifieke materialen gerichte organisaties hebben een gezamenlijk organisatie genaamd PYR Oy opgericht om hun activiteiten te coördineren en te waarborgen dat overeengekomen taakstellingen worden verwezenlijkt.

[149] Er loopt een inbreukprocedure betreffende de toegankelijkheid voor deelneming van bepaalde retoursystemen overeenkomstig artikel 7 van de verpakkingsrichtlijn.

In Frankrijk zijn Eco-Emballages en Adelphe goedgekeurd voor huishoudelijke afvalstoffen. Er zijn verschillende professionele organisaties opgezet om industrieel verpakkingsafval terug te nemen.

In Duitsland is er één systeem voor huishoudelijke afvalstoffen, DSD AG. Voor de groothandel en industrie en voor de inzameling en terugwinning van transportverpakkingen is er een aantal landelijke bedrijven die gespecialiseerd zijn in de inzameling en terugwinning van specifieke soorten verpakking. Daarnaast is er een groot aantal andere bedrijven voor het beheer van afvalstoffen die namens derden inzamelings- en terugwinningsactiviteiten beheren.

In Griekenland moeten retoursystemen worden goedgekeurd door EOEDSAP [150]. Aanvragers moeten documentatie indienen over de noodzakelijke technische en financiële infrastructuur. De goedkeuring is zes jaar geldig.

[150] Nationale organisatie voor het alternatief beheer van verpakkingen en andere producten.

In Ierland bevatten de regionale afvalbeheerplannen die worden ontwikkeld door de lokale autoriteiten maatregelen om de gescheiden inzameling van recycleerbaar afval te vergroten. Eind 2000 is er in Dublin een gescheiden inzameling van huishoudelijke afvalstoffen ingevoerd en in andere stedelijke gebieden is deze in voorbereiding. Door het hele land zijn er meer dan 1000 locaties met afvalcontainers en 38 milieustations. Er is één goedgekeurd nalevingsprogramma voor commercieel en huishoudelijk verpakkingsafval, Repak. De hoeveelheid verpakking die met steun van lidmaatschapscontributies voor Repak werd teruggewonnen, nam toe van 93.000 ton in 1998 naar 146.000 ton in 2000.

In Italië zijn er zes op bepaalde sectoren gerichte consortia (papier, kunststof, hout, glas, staal en aluminium). Deze consortia werken samen binnen een overkoepelend nationaal consortium, CO.NA.I. Al deze consortia zijn onderworpen aan statuten die zijn goedgekeurd middels interministeriële besluiten van de Ministeries van Milieu en Industrie. CO.NA.I is verantwoordelijk voor de organisatie van een geïntegreerd retoursysteem in samenwerking met overheidsinstanties. Voor dit doel werd in 1999 een programmaovereenkomst gesloten met de Nationale vereniging van Italiaanse gemeenten (ANCI). De zes sectorale consortia stellen bijdragen op voor het jaarprogramma voor de preventie en het beheer van verpakking en verpakkingsafval. In dit programma worden onder andere maatregelen vastgesteld om de taakstellingen op het gebied van terugwinning en recycling te verwezenlijken. Tevens worden daarin iedere vijf jaar taakstellingen vastgelegd voor de afzonderlijke materialen.

In Nederland spelen gemeenten een grote rol bij de inzameling van verpakkingsafval. Er werd een convenant gesloten met de relevante industriële sectoren waarin bepaalde verplichtingen voor de industrie zijn vastgelegd. [151]

[151] Dit systeem vormt het onderwerp van een lopende inbreukprocedure.

In Luxemburg is één systeem goedgekeurd als collectief retoursysteem voor gemeentelijk verpakkingsafval (VALORLUX).

In Portugal heeft Sociedade Ponto Verde (SPV) een vergunning gekregen voor het beheer van het retoursysteem voor gemeentelijk verpakkingsafval. Deze vergunning is in 2000 uitgebreid met niet-gemeentelijk afval. Binnen SPV beheert VERDORECA de retournering van wegwerpverpakkingen afkomstig van hotels, restaurants en andere horecabedrijven. Behalve voor de terugname van ongebruikte medische producten heeft SIGREM ook een vergunning gekregen voor de terugname van verpakkingen van dergelijke producten.

In Spanje zijn de retoursystemen voor gemeentelijk verpakkingsafval onderworpen aan hoofdstuk IV van Wet 11/1997. Meer in het bijzonder bevat dit hoofdstuk bepalingen over (1) het statiegeld-, retour- en inzamelingssysteem en (2) het geïntegreerde beheersysteem. In de eerste aanvullende bepaling van Wet 11/1997 zijn de vereisten voor commercieel en industrieel verpakkingsafval vastgelegd.

In Zweden zijn er materiaalbedrijven opgericht voor glas, kunststof, papier en karton, golfkarton, metaal, aluminium blikjes en PET-flessen. REPA-Registret beheert de vergoedingen. Förpackningsinsamlingen houdt toezicht op de inzamelingssystemen. Alle bedrijven houden zich in geheel Zweden bezig met huishoudelijke en industriële verpakkingen door middel van het ophalen van afval bij flatgebouwen, gemeentelijke terugwinningscentra en regionale inzamelingspunten.

In het Verenigd Koninkrijk is er een grote verscheidenheid aan inzamelingssystemen, met inbegrip van lokale instanties, nalevingsprogramma's voor verpakkingen, afvalinzamelaars en anderen. Voor terugwinning en recycling van verpakkingsafval is er een systeem van producentenverantwoordelijkheid opgezet, in het kader waarvan 80% van de aan verplichtingen gebonden partijen aan hun verplichtingen voldoet door middel van nalevingsprogramma's die zich kwijten van de wettelijke vereiste om taakstellingen op het gebied van terugwinning en recycling te verwezenlijken. Enkele bedrijven voldoen zelf aan de vereiste; wanneer zij dit doen, maken zij gebruik van gevestigde afvalbeheerbedrijven en bestaande systemen om zich te kwijten van hun verplichtingen.

3.4. Bevordering van het gebruik van gerecycleerd materiaal

Artikel 6, lid 2, bepaalt dat bij de productie van verpakkingen en andere producten materialen verkregen uit gerecycleerd verpakkingsafval worden gebruikt, wanneer zulks passend is.

Het merendeel van de landen heeft dergelijke maatregelen genomen. Hieronder zijn bijzonderheden vermeld.

In België worden de beheerders die verantwoordelijk zijn voor verpakkingen, in het kader van de preventieplannen gestimuleerd om gerecycleerde materialen te gebruiken.

In Denemarken voorziet de op de milieubelasting en het gewicht gebaseerde verpakkingsbelasting die geldt voor bepaalde producten, in een belastingvermindering van 40% bij gebruik van gerecycleerd kunststof en papier.

In Frankrijk steunen het nationaal agentschap voor milieubescherming ADEME en het retoursysteem Eco-Emballages onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's voor de ontwikkeling van toepassingen voor het gebruik van secundaire materialen. Eco-emballages publiceert een catalogus met producten die gemaakt zijn van gerecycleerde materialen, bestemd voor inkopers in de publieke sector.

In Duitsland moeten producenten en distributeurs de productverantwoordelijkheid op zich nemen door bij de vervaardiging van producten prioriteit te geven aan het gebruik van terug te winnen afval of secundaire materialen. Inkopers in de publieke sector moeten nagaan in hoeverre bij de overheidsinkoop gebruikgemaakt kan worden van producten van gerecycleerde materialen. In het "Blauwe engel"-milieukeurprogramma wordt bijzondere aandacht geschonken aan het gebruik van gerecycleerde materialen.

In Ierland zal een marktontwikkelingsprogramma worden opgesteld door een marktontwikkelingsgroep die bestaat uit verschillende vertegenwoordigers van de regering en particuliere actoren. Dit programma zal onder andere gebaseerd worden op een verslag met de titel "Een strategie voor de ontwikkeling van recyclingmarkten in Ierland", waartoe opdracht is gegeven in 2000 en dat is voltooid in 2002.

In Italië omvat het "algemeen programma voor de preventie en het beheer van verpakking en verpakkingsafval", dat is opgesteld door het nationale consortium voor het retoursysteem CO.NA.I., maatregelen om het gedeelte van het verpakkingsafval dat kan worden gerecycleerd te vergroten. Overheidsinstanties zijn verantwoordelijk voor de bevordering van het gebruik van uit verpakkingsafval vervaardigde gerecycleerde materialen.

In Nederland bevat het verpakkingsconvenant bepalingen dienaangaande.

In Portugal zijn er door de Gemeenschap gefinancierde projecten betreffende het gebruik van gerecycleerde materialen (Plano Operacional do Ambiente en PEDIP).

In het Verenigd Koninkrijk moeten nalevingsprogramma's voor verpakkingen beleidsplannen hebben waarin stappen zijn opgenomen om het gebruik van gerecycleerd verpakkingsafval bij de vervaardiging van verpakkingen of producten te vergroten. Lokale autoriteiten voeren "koop gerecycleerd"-campagnes, en de "draag jij je steentje bij?"-campagne van de regering stimuleert consumenten om gerecycleerde producten te kopen.

3.5. Informatiecampagnes

Volgens artikel 6, lid 4, maken de lidstaten de maatregelen en taakstellingen, bedoeld in artikel 6, lid 1(taakstellingen voor terugwinning en recycling) en 2 (gebruik van gerecycleerde materialen), bekend en organiseren daarover een voorlichtingscampagne voor het publiek en de ondernemingen. Artikel 13 bepaalt dat de lidstaten maatregelen moeten nemen opdat de gebruikers van verpakkingen, onder wie met name consumenten, de benodigde gegevens ontvangen over retour-, inzamelings- en terugwinningssystemen, de bijdrage die zij kunnen leveren aan hergebruik, terugwinning en recycling van verpakkingen en verpakkingsafval, de betekenis van merktekens en de relevante elementen van afvalbeheerplannen.

Alle lidstaten hebben de maatregelen en taakstellingen voor recycling en terugwinning bekendgemaakt. De meeste landen hebben gerapporteerd over een zeer grote verscheidenheid aan informatie- en communicatiemaatregelen.

In Oostenrijk zijn de taakstellingen van de verpakkingsregeling bekendgemaakt als onderdeel van het nationale afvalbeheerplan. De inzamelings- en terugwinningssystemen zijn verplicht bewustmakingscampagnes uit te voeren. Publicaties van afvalstoffenadviseurs en lokale autoriteiten geven informatie op lokaal niveau.

In België organiseert de Commission interrégionale de l'Emballage (CIE) informatiebijeenkomsten voor zowel beroepsbeoefenaars als het geïnteresseerde publiek. De commissie neemt ook deel aan milieubeurzen. Zij heeft een zogenaamde "Groene brochure" gepubliceerd om informatie te verstrekken aan de verantwoordelijke verpakkingsbeheerders. Meer informatie is te vinden op de volgende website: http:// www.ivcie.be. De retoursystemen FOST Plus en VAL-I-PAC werden gestimuleerd om informatiemateriaal voor het grote publiek en voor bedrijven te verspreiden.

Er werd een informatiecampagne voor consumenten georganiseerd. In samenwerking met de Belgische federatie van distributieondernemingen (FEDIS) werden er onder winkelcentra posters verspreid om informatie te geven over de deelname aan recyclingsystemen, de medewerking aan gescheiden inzameling te bevorderen, een verklaring te geven van het "Groene punt"-symbool en informatie te verstrekken over de jaarlijkse licentievergoeding aan het retoursysteem. De informatieverplichting voor winkeliers is ook opgenomen in een brochure die werd gepubliceerd door de Interregionale Verpakkingscommissie.

In Denemarken werden er verschillende bijeenkomsten en manifestaties gehouden over de verpakkingsrichtlijn en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De dienst Milieubescherming heeft een gids samengesteld voor de gemeentelijke afvalinstanties met informatie en advies over het hergebruik van kunststof en papieren/kartonnen transportverpakking.

In Finland zijn de taakstellingen bekendgemaakt in een folder ("Pakkausjätehuolto uudistuu", Veranderingen in het beheer van verpakkingsafval). Deze folder is verspreid onder regionale milieucentra, lokale autoriteiten, bedrijven op het gebied van afvalstoffenbeheer en duizenden verpakkers en importeurs. De folder is ook verspreid op handelsbeurzen en is tevens beschikbaar op het Internet. Er is eveneens een reeks persberichten beschikbaar. Er zijn verschillende publicaties, tv- en radiospots, Internetpagina's van PYR, de nationale overkoepelende organisatie van retoursystemen. PYR en de retoursystemen zijn ook betrokken bij verschillende evenementen, zoals handelsbeurzen, conferenties, opleidingscursussen, telefonische campagnes voor bedrijven etc. Andere organen die betrokken zijn bij informatieactiviteiten zijn de Vereniging voor verpakkingstechnologie en -onderzoek en de Vereniging van Finse lokale en regionale autoriteiten, een aantal afzonderlijke lokale autoriteiten en industrie- en beroepsverenigingen.

Lokale autoriteiten en bedrijven op het gebied van afvalstoffenbeheer hebben informatie verstrekt aan consumenten, bijvoorbeeld door het verspreiden van folders of middels specifieke informatie over de inzameling van klein metaalafval. PYR en de producentenorganisaties hebben campagnes gevoerd via tv, radiospots, krantenartikelen, folders, brochures en posters, hulplijnen, milieueducatie op scholen en bij de padvinderij, Internetpagina's etc.

In Frankrijk worden de verpakkingsgegevens verzonden aan de leden van de Adviescommissie inzake huishoudelijk afval en een grote verscheidenheid van andere actoren. Verschillende publicaties van het nationaal milieuagentschap ADEME worden breed verspreid en aangeboden op handelsbeurzen. De gegevens zijn ook beschikbaar via de website van ADEME. Informatie over de gescheiden inzameling van verpakkingen wordt het meest rechtstreeks gegeven op lokaal niveau. De goedgekeurde systemen voor het beheer van verpakkingen hebben hun financiële steun voor informatiecampagnes van gemeenten verhoogd van 11 miljoen EUR in 1998 naar 23 miljoen EUR in 2001. Dit is 9% van alle financiële steun die aan gemeenten wordt betaald. Onder de vele verschillende acties bevinden zich de zogenaamde "ambassadeurs voor gescheiden inzameling". Zij maken deel uit van een werkgelegenheidsprogramma voor jongeren en leggen contact met burgers om aan hen de gescheiden inzameling uit te leggen en een rechtstreekse dialoog met hen aan te gaan. Deze lokale activiteiten worden aangevuld met nationale informatiecampagnes die worden georganiseerd door het Ministerie van Milieu in samenwerking met het milieuagentschap (ADEME) en de goedgekeurde systemen voor het beheer van verpakkingen. Deze bestaan uit radio- en tv-spots, advertenties in de pers, Internetsites, brochures, spellen voor kinderen, "schone vakanties" etc. Informatie voor burgers wordt tevens verstrekt in een "jaarverslag over de prijs en kwaliteit van de openbare dienstverlening op het gebied van afvalstoffen" die wordt opgesteld door iedere afzonderlijke lokale autoriteit.

In Duitsland zijn de taakstellingen bekendgemaakt in het Publicatieblad (Bundesgesetzblatt) en waren zij het onderwerp van verschillende campagnes ter voorlichting van het publiek op nationaal, regionaal en lokaal niveau en per bedrijfstak. De exploitant van een duaal systeem voor afvalstoffenbeheer en de lokale autoriteiten moeten de informatieverstrekking aan het publiek gezamenlijk coördineren. Mededelingen in winkels geven informatie over het retourneren van verzamelverpakkingen overeenkomstig 5 van het Verpakkingsbesluit. Regelingen voor het retourneren van transportverpakkingen worden bekendgemaakt door middel van concurrentie op de markt. De resultaten van de nationale overkoepelende organisatie voor de terugname van huishoudelijke verpakkingen, DSD AG, worden jaarlijks gepubliceerd.

In Griekenland is een informatiecampagne van start gegaan die gericht is op producenten en beroepsorganisaties. Er staat een campagne voor het publiek gepland.

In Ierland werd het publiek op de hoogte gesteld van de taakstellingen van de verpakkingsbesluiten door middel van toespraken van ministers, beleids- en persverklaringen, seminars en overheidsadvertenties en -reclame. Bedrijven die binnen de werkingssfeer van de besluiten kwamen te vallen, werden middels brieven en persoonlijke bezoeken van lokale autoriteiten en Repak-personeel op de hoogte gesteld van hun verplichtingen. Het Ministerie van Milieu en Lokaal Bestuur heeft een voorlichtingscampagne voor consumenten gevoerd met de slogan "het milieu - het is gemakkelijk om er iets aan te doen" om de preventie en minimalisering van afvalstoffen, hergebruik en recycling, duurzame ontwikkeling en productie/consumptie te bevorderen. Het ministerie heeft ook een aantal boekjes en folders gepubliceerd met een grote verscheidenheid aan informatie over nuttige toepassing van afvalstoffen, waardoor mensen op de hoogte worden gesteld van de verschillende acties die kunnen worden ondernomen. Deze informatie is ook beschikbaar via de website van de milieu-informatiedienst van het ministerie (ENFO). Alle lokale autoriteiten bevorderden de bewustwording van retour-, inzamelings- en terugwinningssystemen door middel van folders aan huishoudens en bedrijven, publiciteit in de lokale pers en op de radio en via websites. Daarnaast hebben alle lokale autoriteiten milieuvoorlichtings/-educatiefunctionarissen aangesteld om de minimalisering van afvalstoffen, hergebruik en terugwinning te bevorderen, waarbij de nadruk wordt gelegd op persoonlijk contact met alle betrokken partijen. Ook seminars, open dagen, supermarktcampagnes etc. maken hier deel van uit.

In Italië hebben CO.NA.I en de consortia voor afzonderlijke sectoren verschillende informatiecampagnes gevoerd die gericht waren op consumenten en gebruikers van verpakkingen. Bijzonderheden over de informatiecampagnes zijn beschreven in een speciaal hoofdstuk van het algemene preventieprogramma.

In Luxemburg wordt een informatiecampagne voorbereid. In haar goedkeuring werd VALORLUX verplicht tot het verstrekken van adequate informatie aan consumenten.

In Nederland zijn relevante bepalingen opgenomen in het tweede verpakkingsconvenant.

In Portugal werd een grote verscheidenheid aan voorlichtingsinstrumenten gebruikt door het Afvalstoffeninstituut (INR), de Autonome Regio Madeira (ARM), de Sociedade Ponto Verde (SPV) en het Geïntegreerde systeem voor medicinale afvalstoffen en de verpakking ervan (SIGREM). Deze bestonden uit een Comité voor het toezicht op het beheer van verpakking en verpakkingsafval (CAGERE), groepen ad hoc, conferenties, seminars en manifestaties, strategische plannen, radiospots en verschillende pers-, radio- en tv-activiteiten, een telefonische hulplijn, distributie van informatiemateriaal, een mobiele onderwijstentoonstelling voor scholen en openbare manifestaties en bewustmakingssessies op scholen, in supermarkten etc., informatie aan bedrijven, websites. De organisatie VERDORECA verstrekte informatie aan hotels, restaurants etc.

In Spanje zijn de maatregelen en taakstellingen bekendgemaakt in artikel 5 van Wet 11/1997. Er zijn informatiecampagnes gevoerd door zowel de centrale overheid, regionale en lokale autoriteiten als door de geïntegreerde systemen voor het beheer van verpakking en verpakkingsafval. Er waren verschillende communicatie-, opleidings- en voorlichtingsactiviteiten. Deze waren gericht op het grote publiek en op specifieke sectoren van de maatschappij zoals consumenten en gebruikers, schoolkinderen, betrokken bedrijven, ambtenaren. De media waarvan gebruikgemaakt werd, waren de pers, radio, tv, bioscoop, video's, post, buitenreclame, exposities, handelsbeurzen, seminars etc. De vervaardigde materialen bestonden uit onderwijsmodules en andere onderwijsmaterialen, folders, brochures, foto's, stickers, badges etc.

In Zweden hebben overheidsinstanties verslagen, Internetpublicaties, informatiefolders en brochures gepubliceerd. Soortgelijke informatie was afkomstig van de exploitanten van de retoursystemen en was zowel gericht op het grote publiek als op de betrokken bedrijven.

In het Verenigd Koninkrijk zijn de regelingen zowel in Groot-Brittannië als Noord-Ierland bekendgemaakt tezamen met buitenwettelijke richtsnoeren ("De gebruikersgids"). Ook de Milieudienst en de Schotse en Noord-Ierse agentschappen publiceerden richtsnoeren. Deze zijn ook verkrijgbaar via de regeringswebsites. Informatiecampagnes zijn onder meer "De blik vooruit voor planningsdoeleinden" en de "draag jij je steentje bij?"-campagnes, gericht op het publiek en ondernemingen. Nalevingsprogramma's moeten beleidsplannen hebben op het gebied van informatieverstrekking aan gebruikers/consumenten van verpakkingen. Bedrijven die verpakkingen verkopen, zijn verplicht informatie te verstrekken aan consumenten. Verschillende publicaties stellen de gebruikers van verpakkingen op de hoogte.

3.6. Nationale normen met betrekking tot de essentiële eisen en concentraties van zware metalen

Volgens artikel 9 mag een verpakking alleen in de handel worden gebracht indien zij voldoet aan de essentiële eisen van bijlage II van de richtlijn. Te dien einde geven geharmoniseerde normen vermoeden van overeenstemming met de essentiële eisen. Bij ontstentenis van geharmoniseerde normen kunnen nationale normen ook vermoeden van overeenstemming geven. Artikel 11 stelt concentraties vast voor vier zware metalen in verpakking.

Op communautair niveau zijn de referentiegegevens van de normen EN 13428:2000 en EN 13432:2000 bekendgemaakt in Beschikking 2001/524/EG van de Commissie [152]. Dit betekent dat deze twee normen worden beschouwd als geharmoniseerde normen. EN 13428:2000 geeft slechts vermoeden van overeenstemming met de eerste twee streepjes van punt 1 van de essentiële eisen (kwantitatieve preventie, ontwerp en minimalisering van het milieueffect), maar niet met het derde streepje (preventie van gevaarlijke stoffen). EN 13432:2000 gaat over de biologisch afbreekbare en composteerbare aard van verpakkingen. De referentiegegevens van de normen betreffende hergebruik, energieterugwinning en recycling van materiaal zijn niet bekendgemaakt en daarom geven deze normen geen vermoeden van overeenstemming met de relevante essentiële eisen. CEN heeft een tweede mandaat gekregen om deze normen te wijzigen met het oog op de vaststelling ervan als geharmoniseerde normen.

[152] PB L 190, blz. 21-23.

Slechts enkele landen hebben nationale normen aangenomen. De meerderheid van de lidstaten heeft aangegeven dat zij willen wachten op de vaststelling van geharmoniseerde normen. Duitsland, Ierland, Italië en het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat er nationale normen bestaan op het terrein dat wordt bestreken door de vraag. Finland heeft de normen EN 13427, EN 13428, EN 13429, EN 13430, EN 13431 en EN 13432 aangenomen als nationale normen met betrekking tot de essentiële eisen voor verpakkingen. Er is geen nationale norm voor de concentraties van zware metalen. Hierin wordt geacht te zijn voorzien door CEN-rapport CR 13695-1.

3.7. Speciaal hoofdstuk over afvalbeheerplannen

Volgens artikel 14 moeten de lidstaten in de in artikel 17 van Richtlijn 75/442/EEG bedoelde afvalbeheerplannen een speciaal hoofdstuk opnemen over het beheer van verpakkingen en verpakkingsafval.

Alle lidstaten hebben aangegeven dat dergelijke hoofdstukken ofwel aanwezig zijn in hun afvalbeheerplannen ofwel dat zij de nodige wettelijke maatregelen hebben genomen om te waarborgen dat zij deel uitmaken van regionale afvalbeheerplannen. In 2002 oordeelde het Hof dat Frankrijk, Italië en het Verenigd Koninkrijk hadden verzuimd een speciaal hoofdstuk over verpakkingsafval op te nemen in al hun afvalbeheerplannen, zoals bepaald in artikel 14 van de richtlijn.

3.8. Economische instrumenten

Artikel 15 bepaalt dat bij ontstentenis van communautaire economische instrumenten de lidstaten dergelijke maatregelen kunnen nemen overeenkomstig de beginselen van het communautaire milieubeleid, zoals het beginsel "de vervuiler betaalt".

Zoals aangegeven in het hoofdstuk over retoursystemen, hebben de meeste lidstaten een systeem van producentenverantwoordelijkheid geïmplementeerd. Aanvullende maatregelen of specifieke aspecten van de systemen van producentenverantwoordelijkheid worden hieronder beschreven.

In België wordt een systeem van milieuheffingen toegepast. Producenten van wegwerpverpakkingen zijn vrijgesteld van deze milieuheffing als taakstellingen op het gebied van recycling worden verwezenlijkt.

In Denemarken is er een verpakkingsbelasting aangenomen op basis van het materiaal, de milieubelasting en het gewicht van de verpakking. Er is een belasting op wegwerpverpakkingen en op draagtassen. Voor bier en frisdranken geldt een verplicht statiegeld.

Finland maakt gebruik van belastingen en statiegeldsystemen om het hergebruik van verpakkingen te bevorderen. Voor wegwerpverpakkingen geldt een heffing van 0,67 EUR [153] per liter (0,17 EUR voor verpakkingen in een statiegeld-recyclingsysteem). Er geldt geen heffing voor navulbare verpakkingen. In statiegeldsystemen wordt een statiegeld van 0,08 tot 0,42 EUR in rekening gebracht voor navulbaar glas en PET-flessen.

[153] Aangezien de referentieperiode 1998 tot 2000 is, worden de bedragen berekend op basis van Finse marken.

In Frankrijk geldt een verlaagd BTW-percentage (5,5% in plaats van 19,6%) voor de gescheiden inzameling, scheiding en behandeling van afvalstoffen die vallen onder contracten met goedgekeurde retoursystemen.

In Griekenland zijn er bepaalde financiële programma's voor investeringen in de recycling en terugwinning van verpakkingen.

In Spanje is er een nationaal investeringsprogramma met een omvang van 350 miljoen EUR voor de periode 2000 tot 2002. Er worden ook veel investeringen gepland op regionaal of lokaal niveau.

Het Verenigd Koninkrijk past een systeem toe van zogenaamde "packaging recovery notes" (certificaten voor de terugwinning van verpakkingen). Dit systeem wordt gebruikt om de naleving van de terugwinnings-/recyclingverplichtingen aan te tonen.

4. HOEVEELHEDEN VERPAKKINGSAFVAL, TERUGWINNINGS- EN RECYCLINGPERCENTAGES

4.1. Inleiding

Artikel 12 van de verpakkingsrichtlijn bepaalt dat de lidstaten databases met betrekking tot verpakking en verpakkingsafval moeten opzetten. Voorts bepaalt dit artikel dat de lidstaten hun beschikbare gegevens aan de Commissie moeten verstrekken overeenkomstig Beschikking 97/138/EG van de Commissie van 3 februari 1997 [154] tot vaststelling van de vorm van de tabellen voor het database-systeem overeenkomstig de verpakkingsrichtlijn.

[154] PB L 52 van 22.2.1997, blz..22-30.

Artikel 3 van Beschikking 97/138/EG van de Commissie bepaalt dat de lidstaten de Commissie binnen een termijn van 18 maanden na het einde van het betrokken jaar gegevens moeten verstrekken (te beginnen met de gegevens over 1997) die telkens betrekking hebben op een volledig kalenderjaar. Volgens artikel 7 van deze beschikking zijn de gegevens bestemd voor de controle op de verwezenlijking van de doelstellingen van Richtlijn 94/62/EG en dienen zij ook ter informatie en als basis voor de toekomstige besluitvorming.

Alle lidstaten hebben gegevens verstrekt voor de periode 1997 tot 1999. De enige uitzondering is Portugal voor 1997. Toen dit verslag werd opgesteld, waren de gegevens voor 2000 slechts gedeeltelijk binnen en daarom worden zij hier buiten beschouwing gelaten.

Artikel 7 van Beschikking 97/138/EG vermeldt dat gegevens over het hergebruik van verpakkingen en over verpakkingen die zijn gemaakt van andere materialen dan glas, papier/houtvezelplaat, metaal en kunststof slechts mogen worden verstrekt op vrijwillige basis. Alleen Duitsland, België, Italië, Portugal, het Verenigd Koninkrijk, Spanje, Frankrijk en Oostenrijk hebben echter voor het jaar 1999 gegevens over houten verpakkingen verstrekt. Denemarken, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zijn de enige lidstaten die de Commissie gegevens over hergebruik hebben verstrekt volgens de vrijwillige tabel die is vastgesteld bij Beschikking 97/138/EG. Vanwege problemen bij de analyse van onvolledige gegevens over houten verpakkingen en over het hergebruik van verpakkingen in het algemeen, zal deze in dit verslag buiten beschouwing worden gelaten.

4.2. De productie van verpakkingsafval

De totale hoeveelheid verpakkingsafval die binnen de Europese Unie in 1997 werd geproduceerd, bedroeg ongeveer 60 miljoen ton. Deze hoeveelheid steeg in 1998 en 1999 naar in totaal ongeveer 63,5 miljoen ton in 1999 (zie tabel 1). Figuur 1 toont de bijdrage van de verschillende verpakkingsmaterialen aan de totale hoeveelheid verpakkingsafval, de zogenaamde "verpakkingsmix". Deze verpakkingsmix is van 1997 tot 1999 relatief constant gebleven met de volgende gewichtspercentages (gegevens van 1999): 24,2% glas, 15,9% kunststof, 40,5% papier/houtvezelplaat, 7,0% metalen en 12,1% hout. Andere verpakkingsmaterialen zijn goed voor minder dan 1%.

Figuur 2 toont de bijdragen van de verschillende lidstaten aan de totale hoeveelheid in de Europese Unie geproduceerd verpakkingsafval. De grootste bijdragen in termen van tonnage zijn in 1999 afkomstig van Duitsland (15 miljoen ton), Frankrijk (12 miljoen ton), Italië (11 miljoen ton), het Verenigd Koninkrijk (9 miljoen ton) en Spanje (6 miljoen ton).

Teneinde de bijdragen van alle lidstaten te kunnen vergelijken, is het nodig een normalisatie uit te voeren. De normalisatiefactor die in het verleden voor dit doel werd gekozen, was bevolking, maar het is ook mogelijk om gebruik te maken van BBP [155]. Het BBP voor een lidstaat is uiteraard afhankelijk van zijn bevolking, maar geeft ook een indicatie voor de economische bedrijvigheid van deze bevolking. Het BBP is daarom misschien geschikter als normalisatiefactor dan simpelweg de bevolking. In dit verslag zal gebruik gemaakt worden van beide normalisatiemethoden.

[155] Statistieken over de bevolking en het bruto binnenlands product (BBP) werden ontleend aan het Eurostat Jaarboek 2001. De huidige wisselkoersen zijn geen exacte weergave van de nationale prijsniveaus. Daarom wordt het BBP omgerekend naar een kunstmatige valuta genaamd KKP - koopkrachtpariteit van de EU - die is gebaseerd op relatieve prijzen en is bedoeld om correcte vergelijkingen van de omvang van de goederen en diensten in de verschillende landen mogelijk te maken.

De hoeveelheid verpakkingsafval die werd voortgebracht door iedere afzonderlijke lidstaat, zowel per hoofd van de bevolking als per eenheid BNP, is weergegeven in tabel 2 en figuur 3.

4.2.1. In de lidstaten geproduceerd verpakkingsafval per hoofd van de bevolking

Over de gehele Europese Unie gezien is de hoeveelheid verpakkingsafval die gemiddeld per hoofd van de bevolking werd geproduceerd, toegenomen van 161 kg in 1997 naar 169 kg in 1999.

De lidstaten die de kleinste hoeveelheid verpakkingsafval per hoofd van de bevolking produceerden, waren Griekenland, Finland, Zweden en Portugal. Deze lidstaten produceerden ieder minder dan 130 kg per hoofd van de bevolking in 1997, 1998 en 1999. De tendens in zowel Griekenland als Portugal duidt er echter op dat in de toekomst veel grotere hoeveelheden verpakkingsafval per hoofd van de bevolking zullen worden geproduceerd.

De lidstaten die de grootste hoeveelheden verpakkingsafval per hoofd van de bevolking produceerden, waren Frankrijk, Italië, Ierland, Luxemburg, Duitsland en Nederland. Deze lidstaten produceerden ieder meer dan 160 kg per hoofd van de bevolking in 1997, 1998 en 1999. De tendens in al deze landen duidt erop dat zij in de toekomst grotere hoeveelheden verpakkingsafval per hoofd van de bevolking zullen produceren.

De enige lidstaten die de hoeveelheid van het per hoofd van de bevolking tussen 1997 en 1999 geproduceerde verpakkingsafval verminderden, waren Nederland, Denemarken, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk.

4.2.2. In de lidstaten geproduceerd verpakkingsafval per eenheid BBP

Over de gehele Europese Unie gezien is de hoeveelheid verpakkingsafval die gemiddeld per eenheid BBP werd geproduceerd, afgenomen van 8200 kg in 1997 naar 8000 kg in 1999.

De lidstaten die de kleinste hoeveelheid verpakkingsafval per eenheid BNP produceerden, waren Finland, Zweden, Luxemburg en Griekenland. Deze lidstaten produceerden ieder minder dan 6000 kg per 1000 KKP BBP in 1997, 1998 en 1999.

De lidstaten die de grootste hoeveelheden verpakkingsafval per eenheid BBP produceerden, waren Frankrijk, Spanje, Italië, Ierland, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Deze lidstaten produceerden ieder meer dan 7000 kg per 1000 KKP in 1997, 1998 en 1999.

De meeste lidstaten hebben de hoeveelheid van het per eenheid BBP tussen 1997 en 1999 geproduceerde verpakkingsafval verminderd. De enige lidstaten die de hoeveelheid van het per eenheid BBP tussen 1997 en 1999 geproduceerde verpakkingsafval verhoogden, waren Portugal, Italië en Griekenland.

4.3. Totale recycling en terugwinning

Artikel 6, lid 1, van Richtlijn 94/62/EG geeft de volgende taakstellingen voor de recycling en terugwinning van al het verpakkingsafval in 2001: 50-65% terugwinning en 25-45% recycling. Voorts moet voor elk verpakkingsmateriaal minimaal 15% recycling worden verwezenlijkt.

Artikel 6, lid 5, van Richtlijn 94/62/EG staat Griekenland, Ierland en Portugal toe de verwezenlijking van deze taakstellingen uit te stellen tot 2005, maar zij moeten wel ten minste 25% van hun verpakkingsafval in 2001 terugwinnen.

Tabel 3 en figuur 4 tot en met 6 tonen de prestaties van de lidstaten in 1997, 1998 en 1999 met betrekking tot de totale terugwinning en recycling van al het op hun grondgebied geproduceerde verpakkingsafval. Bij de berekening van deze prestaties zijn de hoeveelheden verpakkingsafval die zijn geëxporteerd voor recycling/terugwinning wel inbegrepen, maar de geïmporteerde verpakkingen niet.

4.3.1. Huidige resultaat met betrekking tot de minimumeisen voor 2001

Alle lidstaten in de 12 lidstaten van de EU, dat wil zeggen zonder Griekenland, Ierland en Portugal, verwezenlijkten meer dan 25% recycling in 1999 en alle lidstaten behalve Spanje, Italië en het Verenigd Koninkrijk verwezenlijkten meer dan 50% terugwinning in 1999. Portugal en Griekenland hebben beide in 1999 meer dan 25% terugwinning verwezenlijkt. Ierland bleef echter nog steeds onder de 25%.

4.3.2. Overschrijding van de maximumeisen

De volgende lidstaten verwezenlijkten in 1998 of 1999 recyclingniveaus die hoger waren dan de maximumeis van 45% recycling in 2001: België, Denemarken, Duitsland, Nederland, Oostenrijk, Finland en Zweden. Al deze lidstaten met uitzondering van Finland hebben de maximumeis van 65% terugwinning in 2001 overschreden [156].

[156] Oostenrijk, België en Nederland stelden de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 6, van Richtlijn 94/62/EG op de hoogte van nationale maatregelen ter bepaling van hogere taakstellingen dan de taakstellingen beschreven in de richtlijn. In respectievelijk de Beschikkingen 1999/42/EG, 1999/652/EG en 1999/823/EG heeft de Commissie deze maatregelen bevestigd.

4.4. Materiaalspecifieke recycling

De prestaties van de lidstaten in 1997, 1998 en 1999 met betrekking tot materiaalspecifieke recycling van glazen, papieren, metalen en kunststofverpakking zijn weergegeven in tabel 4 en figuur 7.

Zoals hierboven is vermeld, bepaalt artikel 6, lid 1, van Richtlijn 94/62/EG dat voor ieder verpakkingsmateriaal in 2001 minimaal 15% recycling moet zijn verwezenlijkt. Artikel 6, lid 5, van Richtlijn 94/62/EG staat Griekenland, Ierland en Portugal toe de verwezenlijking van deze taakstelling uit te stellen tot 2005.

4.4.1. Recycling van glazen verpakkingen

Over de gehele Europese Unie gezien [157], is de totale omvang van de recycling van glazen verpakkingen gestegen van 7,4 miljoen ton (of ongeveer 50% van het voortgebrachte afval) in 1997 naar 8,5 miljoen ton (of ongeveer 55% van het voortgebrachte afval) in 1999. Alle lidstaten verwezenlijkten in 1997, 1998 en 1999 meer dan 15% recycling voor glazen verpakkingen.

[157] In deze analyse is een eventuele toename van de recycling in Portugal niet opgenomen, omdat gegevens over 1997 ontbraken.

4.4.2. Recycling van papieren verpakkingen

Over de gehele Europese Unie gezien, is de totale omvang van de recycling van papieren/houtvezelplaatverpakkingen gestegen van 13,9 miljoen ton (of ongeveer 60% van het voortgebrachte afval) in 1997 naar 15,9 miljoen ton (of ongeveer 62% van het voortgebrachte afval) in 1999. Alle lidstaten, behalve Ierland [158] in 1999, verwezenlijkten in 1997, 1998 en 1999 meer dan 15% recycling voor papieren/houtvezelplaatverpakkingen.

[158] De taakstelling van 15% geldt voor Ierland pas in 2005.

4.4.3. Recycling van metalen verpakkingen

Over de gehele Europese Unie gezien, is de totale omvang van de recycling van metalen verpakkingen gestegen van 1,9 miljoen ton (of ongeveer 44% van het voortgebrachte afval) in 1997 naar 2,1 miljoen ton (of ongeveer 47% van het voortgebrachte afval) in 1999. De meeste lidstaten in de EU van de 12 (dat wil zeggen zonder Griekenland, Ierland en Portugal) verwezenlijkten in 1997, 1998 en 1999 meer dan 15% recycling voor metalen verpakkingen. Uitzonderingen zijn Italië voor alle drie de jaren, Luxemburg voor 1998 en Finland in 1997. Van de drie landen waarvoor de taakstelling van 15% pas uiterlijk 2005 geldt, heeft ook Ierland meer dan 15% in 1999 verwezenlijkt. Griekenland verwezenlijkte 11% in 1999 en in 1998, een daling ten opzichte van de in 1997 verwezenlijkte 13%, terwijl Portugal er niet in slaagde meer dan 1% van zijn metalen verpakkingsafval in 1998 of 1999 te recycleren.

4.4.4. Recycling van kunststofverpakkingen

Over de gehele Europese Unie gezien, is de totale omvang van de recycling van kunststofverpakkingen gestegen van 1,6 miljoen ton (of ongeveer 17% van het voortgebrachte afval) in 1997 naar 2,1 miljoen ton (of ongeveer 21% van het voortgebrachte afval) in 1999. Alleen België, Duitsland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk en Zweden verwezenlijkten in 1999 meer dan 15% recycling voor kunststofverpakkingen.

4.5. Conclusies

De resultaten die worden gepresenteerd in dit verslag maken duidelijk dat Richtlijn 94/62/EG de toename van de terugwinning en recycling van verpakkingsafval heeft bevorderd. Bovendien is er in de periode 1997 tot 1999 voor de EU in haar geheel en voor veel lidstaten afzonderlijk sprake van een ontkoppeling van de economische groei en de groei van het verpakkingsafval, hoewel het totale tonnage verpakkingsafval in de meeste lidstaten blijft stijgen. De richtlijn diende door de lidstaten uiterlijk 1996 te zijn geïmplementeerd. Er kan daarom redelijkerwijs vanuit worden gegaan dat de toename van de recycling en terugwinning van verpakkingsafval van 1997 tot 1999 grotendeels het directe resultaat van de richtlijn is.

De milieubesparingen die het gevolg zijn van deze intensivering van recycling en terugwinning kunnen ruwweg op ongeveer 200 miljoen EUR worden geraamd, maar welk aandeel daarvan mag worden toegeschreven aan de tenuitvoerlegging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval valt niet te zeggen. Deze berekening wordt toegelicht in tabel 5. Een meer volledige beoordeling van de effecten van de richtlijn is momenteel niet mogelijk, omdat dit aanvullend analytisch werk zou vereisen.

Bovendien ondersteunen de resultaten van een kosten-batenanalyse met betrekking tot mogelijke taakstellingen [159] de haalbaarheid en het nut van een aanzienlijke toename van het aantal taakstellingen voor recycling en terugwinning in de voorgestelde herziening van de verpakkingsrichtlijn [160].

[159] RDC/Pira 2001: Evaluatie van de kosten en baten voor de verwezenlijking van taakstellingen voor hergebruik en recycling voor de verschillende verpakkingsmaterialen in het kader van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval, http://europa.eu.int/comm/environment/ waste/studies/packaging/public_discussion.pdf

[160] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval, COM(2001) 729 def., PB C 103E van 30.4.2002, blz.17.

Bijlage IV

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel 1. Verpakkingsafval (ton verpakkingsmateriaal)

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 1: Verpakkingsmix in de EU in 1997.

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 2: Totale hoeveelheid voortgebracht verpakkingsafval

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De in grijs weergegeven waarden zijn schattingen die zijn gebaseerd op ontwikkelingen en zijn gebruikt ingeval de lidstaten geen gegevens hebben verstrekt overeenkomstig Beschikking 97/138/EG.

Tabel 2: Voortgebracht verpakkingsafval per hoofd van de bevolking en BBP

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 3 Voortgebracht verpakkingsafval per hoofd van de bevolking

Tabel 3: Totaal terugwinning en recycling

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 4: Percentages terugwinning en recycling verpakking in 1999 Figuur 5: Totaal terugwinning

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 6: Totaal terugwinning

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Tabel 4: Recycling per materiaal

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Figuur 7: Recycling per materiaal

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

>REFERENTIE NAAR EEN GRAFIEK>

Tabel 5: Berekening van vermeden externe kosten als gevolg van een grotere mate van recycling van 1997 tot 1999

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

CONCLUSIES EN VOORUITZICHTEN

Dit verslag heeft als doel de Raad, het Europees Parlement, de lidstaten en het geïnteresseerde publiek informatie te verschaffen over de voortgang die wordt gemaakt bij de uitvoering van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG, 86/278/EEG en 94/62/EG.

Deze vijf richtlijnen waarvoor verslagen zijn opgesteld in het kader van Richtlijn 91/692/EEG betreffende verslagen lopen qua inhoud en structuur nogal uiteen. De Richtlijnen 75/442/EEG en 91/689/EEG bevatten algemene en fundamentele bepalingen voor alle afvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen, terwijl de Richtlijnen 75/439/EEG, 86/278/EEG en 86/278/EEG eisen bevatten voor specifieke afvalstromen - afgewerkte olie, zuiveringsslib en verpakkingsafval -, die afwijken als gevolg van de verschillende soorten afvalstoffen en de verschillende afvalproblemen.

Het resterende deel van dit hoofdstuk belicht de belangrijkste aspecten op het gebied van de tenuitvoerlegging van de richtlijnen tijdens de verslagperiode 1998-2000 en daarmee samenhangende vooruitzichten.

1.1. Definitie van afvalstoffen

De definitie van "afvalstoffen" en daarmee samenhangende terminologie van het afvalstoffenbeheer, zoals nuttige toepassing en verwijdering, zijn essentiële elementen voor de tenuitvoerlegging van het Europese beleid inzake afvalstoffenbeheer en de werking van de interne markt op dit gebied. De Commissie heeft krachtens artikel 1, onder a), van Richtlijn 75/442/EEG maatregelen genomen ter vaststelling van een geconsolideerde Europese Afvalcatalogus (EAC), die nu is vastgesteld bij Beschikking 2000/532/EG [161] van de Commissie, als gewijzigd bij Beschikking 2001/573/EG [162] van de Raad.

[161] PB L 226 van 6.9.2000, blz. 3.

[162] PB L 203 van 28.7.2001, blz. 18.

De Commissie is van mening dat een aantal lidstaten (Oostenrijk, Italië, Luxemburg, Verenigd Koninkrijk) sinds het vorige verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997 nog steeds de definitie van afvalstoffen niet correct heeft omgezet in nationaal recht. Met name wat de definitie van gevaarlijke afvalstoffen betreft, is de situatie sinds het laatste verslag verbeterd, maar er blijken nog steeds enkele lidstaten te zijn die niet alle elementen van deze definitie volledig hebben omgezet.

Volgens artikel 1, lid 4, tweede streepje, van Richtlijn 91/689/EEG kunnen de lidstaten melding maken van andere afvalstoffen die naar hun oordeel een of meer van de in bijlage III van de richtlijn vermelde "gevaarlijke" eigenschappen bezitten. De Commissie ontving meldingen van de meeste lidstaten en deze werden beoordeeld in het kader van de aanpassing van de Europese lijst van afvalstoffen en de bovengenoemde vaststelling van de geconsolideerde EAC.

Volgens artikel 1, lid 5, valt gevaarlijk huishoudelijk afval niet onder de bepalingen van Richtlijn 91/689/EEG. Sinds het vorige verslag voor de periode 1995-1997 is het aantal landen dat systemen heeft ingesteld voor gescheiden inzameling van gevaarlijk huishoudelijk afval toegenomen.

Afgewerkte olie wordt geclassificeerd als gevaarlijke afvalstof (in de hoofdstukken 12 en 13 van de lijst van gevaarlijke afvalstoffen). De terminologie betreffende afvalstoffen in Richtlijn 75/439/EEG inzake de verwijdering van afgewerkte olie (zoals verwijdering, verwerking, regeneratie en verbranding) verschilt van de kaderrichtlijnen en de strategie voor het afvalbeheer. Zo staat "verwijdering van afgewerkte olie" voor elke behandeling (verwerking, vernietiging, opslag en storting), terwijl "verwijdering van afval" staat voor in bijlage II A genoemde activiteiten zoals verbranding zonder terugwinning van energie of storting.

Richtlijn 86/278/EEG definieert het "gebruik" van zuiveringsslib als "het verspreiden van slib op de bodem, alsmede elke andere toepassing van slib op of in de bodem". In combinatie met de bepalingen in Richtlijn 86/278/EEG impliceert deze definitie dat het gebruik van zuiveringsslib in de landbouw dient te worden beschouwd als een nuttige toepassing zoals gedefinieerd in bijlage II B van Richtlijn 75/442/EEG (R10: Verspreiding over de grond ten behoeve van de landbouw of het milieu).

1.2. Hiërarchie van principes

De hiërarchie van principes - afvalpreventie, recycling, energieterugwinning en onschadelijke verwijdering - is vastgelegd in de artikelen 3 en 4 van Richtlijn 75/442/EEG en is bevestigd in de communautaire strategie voor het afvalbeheer van 1996. De principes van de afvalstoffenhiërarchie zijn ook vastgelegd in de bepalingen van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval.

Wat de toepassing betreft van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen werd er in de vragen 2 en 4 gevraagd naar de maatregelen ter aanmoediging van preventie en nuttige toepassing en naar de details over de voortbrenging en de behandeling van afvalstoffen. Op grond van de door lidstaten verstrekte informatie blijft het onduidelijk of en zo ja, hoeveel afvalvorming er over de periode 1998-2000 in de Europese Unie is voorkomen. Volgens gegevens die zijn verstrekt over de voortbrenging van afvalstoffen, blijkt het gevaarlijk huishoudelijk afval per hoofd van de bevolking te zijn toegenomen ten opzicht van de vorige periode, terwijl gevaarlijke afvalstoffen zich hebben gestabiliseerd.

Het succes van recycling van afvalstoffen verschilt aanzienlijk tussen de lidstaten. Het gemiddelde recyclingpercentage van huishoudelijke afvalstoffen voor de vijftien lidstaten bedraagt 26% (variërend van 8% tot 63%). Het gemiddelde recyclingpercentage voor gevaarlijke afvalstoffen is ook ongeveer 27% (variërend van 5% tot 77%). Dit duidt over het geheel genomen op een stijgende tendens, hoewel een aantal lidstaten nog steeds bescheiden recyclingpercentages verwezenlijkt. Voorts duiden de beschikbare gegevens over verpakking op een toename van de terugwinning en recycling van verpakkingsafval.

Aangezien er op Europees niveau geen exacte criteria zijn om onderscheid te maken tussen verbranding met en zonder terugwinning van energie, dienen beide activiteiten gezamenlijk te worden beschouwd. Wat huishoudelijke afvalstoffen betreft, was het gemiddelde percentage 23%, terwijl Denemarken en Luxemburg percentages van maar liefst respectievelijk 58% en 56% rapporteerden. Zelfs met terugwinning van energie is verbranding volgens de bovengenoemde hiërarchie van principes echter doorgaans een slechtere optie dan andere alternatieven voor afvalstoffenbehandeling die zich hoger in de afvalstoffenhiërarchie bevinden, zoals hergebruik en recycling van materiaal.

Ondanks een dalende tendens blijft een aanzienlijk aantal lidstaten sterk afhankelijk van storting als middel om hun huishoudelijke afvalstoffen te verwijderen, waarbij het gemiddelde 45% bedraagt. Het gemiddelde stortingspercentage van gevaarlijke afvalstoffen is lager (22%), maar nog eens gemiddeld 27% werd gerapporteerd als "andere behandeling". De meeste lidstaten rapporteerden dat zij een hoge mate van zelfverzorging hadden bereikt bij de verwijdering van afval, namelijk ongeveer 99%, wat in wezen een herbevestiging is van de situatie zoals die beschreven is in het vorige verslag over de tenuitvoerlegging voor de periode 1995-1997.

Wat afgewerkte olie betreft, is gescheiden inzameling een essentiële voorwaarde voor een deugdelijk beheer. Uit de antwoorden van de lidstaten op de vragenlijsten en uit onafhankelijke onderzoeken die zijn uitgevoerd door de Commissie [163] bleek dat het gemiddelde inzamelingspercentage ten opzichte van de vorige periode is toegenomen. Er moet echter nog veel gebeuren, omdat 20% van de afgewerkte olie nog steeds illegaal wordt gedumpt of verbrand, waardoor ernstige schade wordt toegebracht aan het milieu. Enkele lidstaten in het bijzonder moeten hun inzamelingspercentages aanzienlijk verbeteren door het opzetten van efficiëntere inzamelingssystemen.

[163] Kritische beoordeling van bestaand onderzoek en levenscyclusanalyse betreffende regeneratie en verbranding van afgewerkte olie, eindverslag, december 2001.

De hiërarchie van principes voor het beheer van afgewerkte olie - regeneratie, verbranding en onschadelijke vernietiging/storting - wordt nog steeds onvoldoende uitgevoerd. Wat de nuttige toepassing van afgewerkte olie betreft, blijft het gebruik van afgewerkte olie als brandstof verreweg de belangrijkste optie voor het beheer van afgewerkte olie. Regeneratie vindt nog steeds nauwelijks plaats in de EU.

In dat kader heeft de Commissie inbreukprocedures ingeleid tegen 12 lidstaten (zie onderstaande tabel), omdat zij artikel 3 van de richtlijn in de praktijk niet toepassen, hetgeen betekent dat zij in de praktijk geen prioriteit geven aan regeneratie. In de loop van de procedures werden lidstaten er ook op gewezen dat enkele van hen artikel 3 niet formeel hadden omgezet in nationaal recht. Voor enkele lidstaten omvatten de inbreukprocedures ook een vermeende inbreuk op artikel 2, 4 en 5, hetgeen blijkt uit een laag inzamelingspercentage.

De belangrijkste beperkingen die de lidstaten ervan weerhouden om prioriteit te geven aan regeneratie blijven van economische aard. De Commissie dient per geval te beoordelen of de aangevoerde beperking werkelijk als zodanig kan worden beschouwd en baseert zich daarbij in hoge mate op een eerder arrest van het Europees Hof van Justitie tegen Duitsland (C102-97) wegens het niet geven van prioriteit aan de regeneratie van afgewerkte olie.

Parallel aan de tenuitvoerlegging van de gewijzigde Richtlijn 75/439/EEG vormt de bestaande belastingwetgeving een belangrijk probleem voor het beheer van afgewerkte olie in de EU. Op grond van Richtlijn 92/81/EEG [164] betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op minerale oliën staat Beschikking 97/425/EEG [165] van de Raad lidstaten toe vrijstelling van accijns te verlenen en te blijven verlenen voor bepaalde minerale oliën die worden gebruikt voor specifieke doeleinden [166]. In dit kader passen 11 lidstaten afwijkende bepalingen toe voor accijnsheffing op afgewerkte olie die als brandstof wordt gebruikt. De Commissie is van mening dat deze afwijkende bepalingen niet in overeenstemming zijn met de toepassing van artikel 3 en de prioriteit die dient te worden gegeven aan de regeneratie van afgewerkte olie, aangezien zij het gebruik van afgewerkte olie als brandstof bevorderen.

[164] PB L 316 van 31.10.1992, blz. 12.

[165] PB L 182 van 10.7.1997, blz. 22.

[166] Deze beschikking is later ingetrokken. De meest recente beschikking betreffende een lijst van ontheffingen in het kader van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 92/81/EEG is Beschikking 2001/224/EG van de Raad van 12 maart 2001 houdende verlagingen en vrijstellingen van de accijns op bepaalde minerale oliën die gebruikt worden voor specifieke doeleinden (PB L 84 van 23.3.2001, blz. 23).

Wat zuiveringsslib betreft is de Commissie van mening dat de conclusies die werden getrokken in het vorige samenvattende verslag voor de periode 1995-1997 hun geldigheid behouden. Met name is zij van mening dat het gebruik van zuiveringsslib als mest op bouwland als de beste optie vanuit milieuoogpunt kan worden beschouwd, met dien verstande dat het geen gevaar oplevert voor het milieu, voor dieren en voor de volksgezondheid. De bepalingen van Richtlijn 86/278/EEG blijken behoorlijk effectief te zijn geweest bij het voorkomen van de verspreiding van verontreiniging als gevolg van het gebruik van slib.

De beschikbare cijfers duiden op een lichte daling van het gebruik van slib in de communautaire landbouw, van ongeveer 43% in 1995 naar 37% in 2000. Er zijn aanzienlijke verschillen tussen de verschillende lidstaten. In sommige is er sprake van een behoorlijk scherpe daling in het gebruik van slib. De Commissie is van mening dat deze daling van het gebruik van slib in de landbouw ten gunste van verbranding in strijd is met de afvalstoffenhiërarchie.

De Commissie is van mening dat een gecontroleerde en goed geregelde verspreiding van slib op het land moet worden bevorderd en gesteund. Tegelijkertijd moeten de regels, waar nodig, worden aangescherpt, waarbij in het bijzonder rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de kwaliteit van de bodem op de lange termijn.

1.3. Planning van afvalstoffenbeheer

Plannen voor het beheer van afvalstoffen vormen een belangrijk element van het communautaire beleid op het gebied van afvalstoffenbeheer, aangezien de lidstaten zonder adequate planning niet in staat zijn rekenschap af te leggen van en om te gaan met de afvalstoffen die zich voordoen op hun grondgebied. Op grond van Richtlijn 75/442/EEG, artikel 6 van Richtlijn 91/689/EEG betreffende gevaarlijke afvalstoffen en artikel 14 van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval dienen er voor deze afvalstoffen ook plannen voor het beheer van afvalstoffen te worden opgesteld.

Gedurende de periode 1997-2000 heeft de Commissie juridische procedures ingeleid tegen verschillende lidstaten die geen plannen voor afvalstoffenbeheer hadden ingevoerd. Voor het einde van die periode hadden de meeste lidstaten plannen opgesteld. De problemen met Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en Italië duren voort.

Teneinde de planning van afvalstoffenbeheer in de lidstaten te verbeteren, heeft de Commissie ervoor gezorgd dat er richtsnoeren worden opgesteld die gericht zijn op de nationale of regionale bevoegde autoriteiten. Naar verwachting zullen zij in het eerste kwartaal van 2003 worden gepubliceerd.

1.4. Afvalstoffenstatistieken

Zoals reeds werd benadrukt in het verslag van de Commissie voor de periode 1995-1997, dient te worden gewaarborgd dat de lidstaten bij de definitie van afvalstoffen, de afvalstoffenlijsten en de terminologie van afvalstoffenbeheer een gemeenschappelijke aanpak hanteren om de vergelijkbaarheid en de beoordeling van de gegevens mogelijk te maken. Dit is echter nog niet het geval en de volgende problemen worden vastgesteld:

- De termen huishoudelijke afvalstoffen (afvalstoffen uit huishoudens) en gemeentelijke afvalstoffen (door gemeenten ingezamelde afvalstoffen) worden vaak als synoniem gebruikt. Tot gemeentelijke afvalstoffen kunnen echter naast huishoudelijk afval ook vergelijkbaar industrieel afval en handels- en instellingsafval behoren.

- De gegevens over verbranding als verwijderingsactiviteit en over verbranding met terugwinning van energie dienen gezamenlijk te worden bekeken, omdat het niet duidelijk is hoe de lidstaten deze activiteiten van elkaar onderscheiden.

- "Overige verwerking" vertegenwoordigt een aanzienlijk gedeelte van de toegepaste verwerking, maar de definitie in de verschillende lidstaten verschilt.

- De lidstaten hanteren verschillende methoden om de hoeveelheid voortgebrachte afgewerkte olie vast te stellen (variërend van 33% tot 66% van de op de markt gebrachte olie).

- Met name ontbreekt er informatie over "overige afvalstoffen", waartoe alle afvalstoffen behoren die niet tot de huishoudelijke of gevaarlijke afvalstoffen behoren en die het grootste deel van voortgebrachte afvalstoffen uitmaken. Als gevolg daarvan is het niet mogelijk om een duidelijk beeld te geven van de samenstelling en aanpak van deze afvalstoffen binnen de EU.

Een belangrijke ontwikkeling voor de verbetering van de kwaliteit van afvalstoffengegevens was de vaststelling in november 2002 door het Europees Parlement en de Raad van Verordening 2150/2002/EG [167] betreffende afvalstoffenstatistieken. Deze nieuwe verordening heeft ten doel een communautair kader voor statistieken op te stellen met gemeenschappelijke definities en classificaties en zou een betere controle op de voorkoming van afvalstoffen en het leggen van verbanden tussen afvalproductie en het gebruik van hulpbronnen mogelijk moeten maken. Krachtens de nieuwe regels moeten vanaf 2004 en vervolgens om het jaar statistieken worden verzameld.

[167] PB L 332 van 9.12.2002, blz. 1.

1.5. Registratie

De eis om gegevens van afvalstoffen en afvalstoffenbeheer te registreren vormt de basis voor de afvalstoffenstatistieken.

Artikel 14 van Richtlijn 75/442/EEG verlangt dat inrichtingen en ondernemingen die verwijderingshandelingen en handelingen voor nuttige toepassing uitvoeren, een register bijhouden met informatie over de afvalstoffen en het afvalstoffenbeheer. Bovendien verzoekt artikel 4, lid 2, van Richtlijn 91/689/EEG producenten van gevaarlijk afval en inrichtingen die gevaarlijk afval vervoeren, een register bij te houden. Verder verlangt de richtlijn in artikel 2, lid 1, specifieke registratie betreffende de verwijdering (storting) van gevaarlijke afvalstoffen.

De meeste lidstaten blijken de verplichtingen tot het bijhouden van een register conform de bovengenoemde bepalingen te hebben geïmplementeerd. Enkele geven aan dat zij producentgerelateerde verplichtingen hebben ontwikkeld naast de verplichtingen voor producenten van gevaarlijk afval. De van lidstaten vernomen ervaringen met de tenuitvoerlegging van registratievereisten blijven een onderontwikkeld terrein.

Artikel 11 van Richtlijn 75/439/EEG bepaalt voor afgewerkte olie dat de lidstaten een minimumhoeveelheid kunnen instellen (niet boven 500 liter) waarboven inrichtingen die afgewerkte olie produceren, inzamelen en/of behandelen, verplicht zijn tot registratie. De grens die werd gesteld varieert van 0 liter (iedere hoeveelheid moet worden geregistreerd) tot 500 liter (grenswaarde van de richtlijn).

Artikel 10 van Richtlijn 86/278/EEG verlangt actuele gegevens over de voortbrenging en het gebruik van zuiveringsslib, alsmede over de karakteristieken van het slib, de ontvangers en de plaats van gebruik. Zoals reeds is aangegeven in het vorig verslag over de periode 1995-1997, verstrekken sommige lidstaten geen informatie over de slibproductie en over de in de landbouw gebruikte hoeveelheden waarnaar wordt gevraagd en andere lidstaten verstrekken slechts ramingen.

1.6. Controle op afvalstoffenbeheer

De lidstaten dienen bevoegde instanties aan te stellen of te benoemen die verantwoordelijk zijn voor de controle op activiteiten op het gebied van afvalstoffenbeheer. Tabel 1 van de bijlage bij Richtlijn 75/442/EEG geeft een algemeen overzicht van de bevoegdheden van de nationale instanties, terwijl in de tabellen 2, 3.1, 3.2 en 4.2 van de bijlage bij Richtlijn 75/439/EEG gegevens te vinden zijn over de verantwoordelijkheden in de sector afgewerkte olie. De bevoegdheden verschillen aanzienlijk tussen de lidstaten, hetgeen te wijten is aan de algemene verschillen in de bestuurlijke structuur.

Volgens de artikelen 9, 10 en 12 van Richtlijn 75/442/EEG dienen inrichtingen en ondernemingen die verwijderingshandelingen of handelingen voor nuttige toepassing uitvoeren van de bevoegde instantie een vergunning te verkrijgen. Inrichtingen die afval inzamelen en vervoeren dienen bij de bevoegde instantie te worden geregistreerd. Artikel 11 voorziet in de voorwaarden voor vrijstelling van de vergunningsverplichting, welke voorwaarden voor gevaarlijk afval worden verscherpt door artikel 3 van Richtlijn 91/689/EEG. Zoals eveneens gold voor het vorige verslag over de tenuitvoerlegging, hebben relatief weinig lidstaten in 1998-2000 de mogelijkheid voor het verlenen van vrijstellingen ten aanzien van de vergunningsvereisten geïmplementeerd en door de lidstaten die dit wel hebben gedaan, werden geen redenen of voordelen genoemd.

Volgens artikel 6 van Richtlijn 75/439/EEG moeten ondernemingen die afgewerkte olie verwijderen (dat wil zeggen verwerken, vernietigen, opslaan of storten) een vergunning verkrijgen. Zoals vermeld in het vorige verslag voor de periode 1995-1997, hebben alle rapporterende lidstaten met uitzondering van Denemarken een vergunningenstelsel ingevoerd voor ondernemingen die afgewerkte olie beheren.

In artikel 13 van Richtlijn 75/442/EEG worden passende periodieke inspecties verlangd voor alle inrichtingen die afvalstoffen behandelen (waaronder begrepen inzameling, vervoer, nuttige toepassing en verwijdering). Artikel 4, lid 1, van Richtlijn 91/689/EEG breidt de inspecties uit tot de producenten van gevaarlijke afvalstoffen. Artikel 13 van Richtlijn 75/439/EEG verlangt alleen inspecties voor ondernemingen die afgewerkte olie verwijderen. Daarom zijn op ondernemingen die afgewerkte olie inzamelen en vervoeren, alsmede op producenten van afgewerkte olie bovendien de algemene bepalingen van de kaderrichtlijnen van toepassing. Alleen de inspecties bij producenten van gevaarlijke afvalstoffen maken deel uit van de vragenlijst. Uit de verstrekte informatie blijkt dat de lidstaten niet kunnen waarborgen dat bij alle afvalstoffenproducenten periodieke inspecties worden uitgevoerd en dat nationale overheden zich richten op de belangrijkste gevallen.

1.7. Inbreukprocedures

De volgende tabel geeft een overzicht van de krachtens artikel 226 of 228 van het Verdrag met betrekking tot de toepassing van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG, 86/278/EEG en 94/62/EG door de Commissie ingeleide of aanhangig gemaakte inbreukprocedures.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Tabel: Inbreukprocedures - stand december 2002

SA = Schriftelijke Aanmaning overeenkomstig artikel 228 van het Verdrag, MROA = Met Redenen Omkleed Advies, Hof = zaak waarvan is besloten deze te verwijzen naar het Europees Hof van Justitie of die reeds aanhangig is gemaakt

1.8. Vooruitzichten

Ondanks positieve resultaten kan de vooruitgang die werd geboekt bij de uitvoering van de communautaire afvalstoffenwetgeving nog niet als bevredigend worden beschouwd. Het aantal inbreukprocedures weerspiegelt de huidige stand van zaken. Er dienen daarom aanzienlijke inspanningen te worden verricht voor de volledige tenuitvoerlegging van de Richtlijnen 75/442/EEG, 91/689/EEG, 75/439/EEG, 86/278/EEG en 94/62/EG, waarbij de aandacht met name dient uit te gaan naar de hiërarchie van de principes van afvalstoffenbeheer.

Twee belangrijke recente ontwikkelingen met betrekking tot de harmonisatie van definities en lijsten van afvalstoffen en de vaststelling van betrouwbare databases op het gebied van afvalstoffen zijn in dit opzicht vermeldenswaardig, te weten de vaststelling van de geconsolideerde Europese Afvalcatalogus en de vaststelling van de nieuwe Verordening betreffende afvalstoffenstatistieken.

Voorts moeten toekomstige en recente wetgevingsinitiatieven op het gebied van afvalstoffenbeheer, in het bijzonder betreffende verpakkingsafval [168], autowrakken [169] en elektrisch en elektronisch afval [170], bijdragen tot de verbetering van de situatie op het gebied van de preventie, nuttige toepassing en recycling van afvalstoffen. Op dit moment overweegt de Commissie ook maatregelen te nemen om het hergebruik van zuiveringsslib te verbeteren en het vertrouwen van het publiek in dat opzicht te herstellen. Daarnaast worden momenteel ook relevante EU-onderzoekactiviteiten gesteund in het raam van de beleidsgerichte prioriteiten van het 6e kaderprogramma.

[168] COM(2001)729 def. Voorstel van de Commissie voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 94/62/EG betreffende verpakking en verpakkingsafval.

[169] Richtlijn 2000/53/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende autowrakken, PB L 269 van 21.10.2000, blz. 34.

[170] Richtlijn 2002/96/EG van het Europees Parlement en de Raad betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), PB L 37 van 13.2.2003, blz. 24.

Het huidige rapportagesysteem met betrekking tot afvalstoffenwetgeving is gebaseerd op de zogenaamde gestandaardiseerde verslagleggingsrichtlijn 91/692/EEG. In het licht van het Zesde Milieuactieprogramma [171], waarin wordt benadrukt dat het nodig is om een betere kennisbasis voor het milieubeleid te ontwikkelen, is de Commissie voornemens een coherenter en doeltreffender systeem te verwezenlijken om een verslaglegging van hoge kwaliteit en vergelijkbare milieugegevens en -informatie te waarborgen.

Top